BINNENLAND Op zekeren vochtigen dag in de maand November was ik juist op mijn kantoor gekomen, toen er een bezoeker werd aangekondigd, die vol gens zijn visitekaartje Engstrom heette. Ik kende dien naam volstrekt niet „Heb ik de eer, meneer de Warre te zien?" vroeg mijn bezoeker, een flink gebouwd man van nog geen veertig jaar. „Die ben ik," antwoordde ik. „Wees zoo goed plaats te nemen en mij te zeggen, wat ik voor u doen kan/' „Ik ben in groote moeielijkheid," zeide de heer Engstrom. „Indenvoor- vorigen nacht is er ingebroken in mijn huis te Lyndhurst. De dieven namen het oogenblik waar dat wij aan tafel zaten en namen uit de ka mer van mijn vrouw voor bijna tien duizend gulden aan juweelen mee. Wat ons het meest hindert is, dat daartoe ook behoort een armband, die niet alleen groote geldswaarde heeft, maar waarop wij bovendien zeer gesteld zijn omdat hij reeds meer dan een eeuw in onze familie is. Om u de waarheid te zeggen is aan dien armband de overlevering verbon den, dat hem of haar, die dien arm band kwijtraakt, een ongeluk zal overkomen. Mijn vrouw is daardoor over het verlies van den bracelet nhg des te meer geschokt en daar zij toch al niet sterk is, vrees ik dat het hare gezondheid ernstig zou benadee- len, zoo althans de armband niet werd terug gevonden. Natuurlijk heb ik de politie aan het werk gezet, maar ik stel in haar niet veel vertrouwen en ze is dan ook nog niets gevorderd. Het zou mij zeer aangenaam zijn, wanneer u mij uw hulp wildet verleenen." „Volgaarne, mijnheer Engstrom, maar kunt ge mij niet enkele bizon- derheden mededeelen?" „Laat ik dan beginnen met u iets te zeggen over mij en mijne familie. Reeds lange jaren heeft mijn geslacht in Hampshire gewoond. We zijn niet zoo rijk meer als vroeger en ik moet mijn inkomen vergrooten door als mededirecteur of commissaris van verschillende maatschappijen op te treden. Bijna een jaar geleden ben ik getrouwden mijn vrouw en ik leven rustig en kalm, maar zeer gelukkig. Op Dinsdagavond toen de diefstal plaats had, zaten wij met ons vijven, aan tafel: onze gasten waren de do- miné en zijn vrouw en kapitein Olyer, de zoon van een oud vriend, dien ik een uwer maatschappijen ben." Den volgenden morgen haalde Mr. Engstrom mij met een dogcart van het station af. Ik vermeed gedurende den rit over het doel van mijn be zoek te spreken en vroeg alleen; „Waarom fhadt gij zulk een kost baren armband in huis en niet op een veiliger plaats?" „Ik bewaarde het voorwerp altijd in de brandkast van mijn kantoor in de City, maar had het dezer da gen meegebracht omdat mijn vrouw het dragen wou op een bal, dat mor gen zal plaats hebben." Ik dronk koffie met mijn gastheer en gastvrouw en verzocht eerstge noemde toen, om in mijn tegenwoor digheid het personeel nog eens te on dervragen. Ik gedroeg mij daarbij als onverschillig toehoorder om hun ver moeden niet op te wekken, maar ik kreeg spoedig den indruk dat zij aan de daad geen schuld hadden. „Is kapitein Olyer afwezig?" vroeg ik. „Hij is op de eendenjacht,", zei Engstrom, „maar komt voor het mid dagmaal terug." „Heel goed, ik wou alleen zijn ver haal van de inbraak maar eens hoo- ren. Zoudt gij nu de draden nogeens willen spannen precies zooalB gij ze gevonden hebt?" De timmerman, die de draden weg genomen had, bracht ze en plaatste de paaltjes weer in den grond. „Is dit precies dezelfde plaatsing vroeg ik. „Ik heb de paaltjes in de oorspron kelijke gaten gezet, mijnheer." Ik keek met aandacht rond en on derzocht den grond, nadat Mr. Eng- strong den timmerman had wegge zonden. Mijn onderzoek werd met gunstigen uitslag bekroond. Binnen vijf minuten had ik een belangrijke ontdekking gedaan. Daarop onderzocht ik het venster, waar de inbrekers ingeklommen moes ten zijn en daarna de kamer van mevrouw Engstrom, waaruit de ju weelen waren gestolen. Eindelijk ging ik de voetsporen na, wat een eenigs- zins moeilijk werk was omdat er in den laats ten tijd meer menschen had den geloopen. Eindelijk vond ik een diepen indruk in een bloembed vlak onder het raam van de kamer van mevrouw Engstrom en dat spoor ver volgende, zag ik dat het liep naar een houten hekje waarmee de tuin van den publieken weg was geschei den. Een gelukkig toeval wilde, dat dit hekje pas versch geteerd was, zoo dat stellig de dief bij het overklim- men een weinig teer op zijn kleeren had moeten meenemen, i Ik was vrijwel voldaan over mijne ontdekkingen en wandelde daarop Olyer rail het 38ste regiment huzarenmet een korte toespraak verwelkomd ~Aan| het feestmaal ten stadhui» is op dit oogenblik te Woolwich endoor den president-kerkvoogdDe Moll.hield de burgemeester van Middel- antwoordde op mijn telegram aldus: Onder de tonen van het orgel, waar- burg een rede, welke door deRegen- „Kapitein Olyer aan Mr. de Warre. van het „Wien Neerlands Bloed" r tea werd beantwoord. „Ik ben hier te Woolwich. Wat is de klonk, legde Koningin Wilhelmina! Des avonds werd 'een gondeltocht onlangs in de City ontmoet en te lo- naar het dorp, waar ik een telegram geeren gevraagd had. H^ is nu sinds een week bij ons en gaat Zaterdag weer naar zijn regiment. We waren juist aan het desserten kapitein Olyer vroeg aan mijn be diende of zijn oppasser Wisden al van Londen terug was, toen opeens de kamenier van mijn vrouw binnen kwam, roepende„Mevrouw, de ju weelen zijn wegl" Natuurlijk sprongen wij allen ver schrikt op. „Laat ons dadelijk buiten kijken," zei de kapitein en snelde de deur uit. Wij volgden hem. Buiten was het stikdonker en Olyer had nog geen tien schreden gedaan of hij viel. „Kijk," riep hij, „de schel men hebben draden gespannen." Het was waar. Toen er licht kwam zagen we duidelijk een aantal dra den, die langs paaltjes gingen, welke op regelmatige afstanden van elkan der waren geplaatst. De kapitein klaagde erover dat hij zijn gezicht had bezeerd. Op zijn raad gaf ik bevel, dat mijn bediende naar het station zou gaan om eiken ver dachten vreemdeling aan te houden en te telegrafeeren naar de stations in den omtrek. Wisden, de bediende van kapitein Olyer, ging de politie waarschuwen. Intusschen doorzochten wij den omtrek van het huis, maar ontdek ten niets, behalve een ladder onder een van de vensters en een kleine broche, die de inbrekers blijkbaar hadden laten vallen. In het dorp of aan het station had men geen verdachte personen gezien en de twee politieagenten die weldra kwamen, wisten niets te doen dan wijze gezichten te zetten. Alles wat ik van hen gehoord heb is, dat het te oordeelen naar de voetsporen, ver moedelijk tweepersonen zijn geweest" Hiermede eindigde Mr. Engstrom zijne inlichtingen. „Het zal te don ker zijn om een onderzoek in te stel len als ik nu met u mee ga naar Lyndhurst," zeide ik, „ik zal dus morgenochtend gaan per eersten trein." „Die komt 10,15 te Lyndhurst aan. Als gij met dien trein komt, zal ik u van het station afhalen. Het is ongeveer twee mijlen van mijn huis verwijderd." „Ik verzoek u alleen niemand te zeggen dat ik kom. Laat het voorko men of ik een mededirecteur van verzond en aan het kantoor wachtte tot het antwoord kwam. Twee uur later was dit in mijn bezit en toen ik bij den heer Engstrom terugkeerde, was het halfzes zoodat wij nog juist een aangenaam partijtje biljart voor het middagmaal konden maken. Kapitein Olyer kwam precies op tijd voor het diner tehuis en ik werd aan hem voorgesteld als directeur van de Londeusche hypotheekbank. Hij was een flink gebouwd man, keurig gekleed en met een knap gezicht dat evenwel de sporen droeg van uitspat tingen en losbandigheid. „Wij hadden juist de soep gebruikt, toen ik met vele excuses opstond met verzoek mij voor vijf minuten te mogen verwijderen. Mijn gastheer keek verbaasd over wat hij duidelijk voor gebrek aan manieren hield en de kapitein beschouwde mij door zijn lorgnet alsof ik een vreemde diersoort was. Ik bleef niet langer dan enkele minuten weg, maar besteedde dien tijd goed. Toen we aan het dessert waren en mevrouw Engstrom van tafel was op gestaan, bracht ik het gesprek op ae inbraak en vroeg den kapitein of hij mij de toedracht van de zaak nog eens wilde vertellen. Deze voldeed daaraan en toen hij uitgesproken had keek ik hem strak aan en zeide „Is het niet verwonderlijk, kapitein Olyer dat gij gevallen zijt over de draden terwijl gij daar nog minstens een meter van verwijderd waart?" Engstrom staarde mij aan en de kapitein antwoordde mij niet vóór hij een glas wijn in een teug had uitge dronken. „Wat bedoelt gij daarmee?" vroeg hij. „Ik meen dat het vreemd is dat gij niet over de draden, maar over het gras zijt gevallen. En nog vreemder is het, dat uw oppasser onder het raam van mevrouw Engstroms kamer stond op denzelfden tijd, toen hij in Londen heette te zijn." De kapitein zat bleek en onbe weeglijk op zijn stoel en Engstrom riep uit: „Wat beteekent dit alles, mijnheer de Warre?" „Dat beteekent," antwoordde ik kalm, „dat de inbreker voor u zit." „Mijnheer!" riep Engstrom veront waardigd, „gij ^vergeet uzelven. Hoe durft gij den zoon van een oud vriend verdenken? 'tls schandelijkl" „Hij is niet waarvoor hij zich uit geeft, mijnheer Engstrom. Kapitein „reden van üw vraag?" De pseudo-kapitein was opgestaan en keek rond als wilde hij trachten te ontkomen. „Blijf zitten!" riep Eng strom hem toe, „en beken als je aan de gevangenis wilt ontkomen!" De schelm viel op zijn stoel neer en bekende bij stukken en brokken alles. Hij verklaarde te heeten Odgers, en te zijn voormalig sergeant bij de hu zaren, wegens wangedrag uit de gele deren gejaagd. Zijn medeplichtige,dien hij voor zijn bediende liet doorgaan, j had de juweelen in het bosch ver borgen. Een halfuur later was mevrouw Engstrom weer in het bezit van de gestolen juweelen. Odgers en zijn makker hadden zoo vlug zij konden gebruik gemaakt van de gelegenheid, welke de al te edelmoedige Engstrom hun gaf om heen te gaan. „Als ik je ooit weer in den omtrek zie, ga je achter de tralies," had hij ex bijge voegd. Wij brachten verder een aangena- men avond door en ik moest vertel len hoe ik een en ander ontdekt had. „Het feit dat de inbraak geschiedde kort nadat u den armband van Lon den had meegebrachtgaf mij de overtuiging dat de dief onder de huisgenooten school. Dat de kapitein een meter voor de draden was geval len zag ik aan de indrukken van zijne knieën en van de punten zijner laarzen in den weeken grond. Dit deed mij argwaan tegen den kapitein opvatten. De bezichtiging van mevrouw Engstroms kamer deed mij zien, dat het voor mij gemakke lijk was geweest er binnen te slui pen en het juweelkistje naar beneden te werpen. Op den dag der inbraak kwam hij het laatst aan tafel. Aan het station ontdekte ik, dat zijn be diende niet met den trein van 9,15 zooals hij voorgaf, maar met dien van 5.30 van Londen was terugge keerd. Ik twijfelde toen reeds of hij werkelijk kaptein Olyer was, en gij weet, hoe dit het geval niet bleek te wezen. Eindelijk vond ik dat de dief, die volgens de richting der voet stappen over het houten hek was geklommen, teer aan zijn kleederen moest hebben gekregen. Om dat rustig te kunnen onder zoeken, ging ik dezen middag enkele minuten van tafel weg en vond ook teervlekken op een jas en broek van den zoogenaamden oppasser, die hij in een kast van zijn slaapkamertje had gehangen, na blijkbaar pogingen te hebben gedaan om de teer er uit te krijgen. Dit is alles wat ik u te vertellen heb". Van den schelmachtigen Odgers en zijn kameraad heb ik tot dusver niets meer vernomen. een palmtak voor het praalgraf van i gehouden in het kanaal bij het sta- Evertsen. tion en op een houtvlot vuurwerk Zij deed dit op die echt kinderlijk1 afgestoken, dat uitnemend geslaagd beschroomde wijze, die gelukkig nog is bij heerlijk weer. Toen de Koning- al hare handelingen kenmerkt, vra- innen ter bezichtiging passeerden, gend omkij kende naar hare Moeder werd een groot chassinet aangesto- of zij het wel goed deed, en toen deken, hetgeen met de glans der ver- Regentes haar bevestigend toeknikte,lichte booten, die in een langen slin- gauw, gauw, en blijkbaar verlicht, ger in het kanaal dreven, een prach- weder naar haar plaits terugloopen-1 tig effect maakte. Duizenden waren de. Nadat de Koningin-Regentes met0p de been en hieven een oorverdoo- belangstelling de photografiën had;Vend gejuich aan, toen de Koning- bezichtigd van het praalgraf, haar als innen kwamen, herinnering aangeboden,werden de j Den geheelen avond was de geest- Koninginnen langs den gedenksteen d.rilt algemeengroote troepen trok- van Floris V en Willem II, Roomsch ken door de geïllumineerde straten Koning, tot bij den preekstoel geleiden zongenOranje boven! alwaar ds. Poort eenige gevoelvolle Heden zijn de Koninginnen naar woorden sprak. Soestdijk teruggekeerd. Terwijl in de kerk Gezang 224 vers j Door de Koningin-Regentes zijn 1 gezongen werd, verlieten de Konin-benoemd tot kamerheeren in buiten- ginnen het gebouw. j gewonen dienst W. A. graaf van Ten slotte reden de KoninginnenLynden, lid van Gedeputeerde Sta voor het déjeuner nog naar het bur- ten, en jhr. mr. W. A. v. Reygers- gerweeshuis, alwaar zij werden |opge- j berg Versluys, president van de ar- wacht door de regenten der Gods- j rondissements-rechtbank, beiden te huizen. Middelburg. De twee oudste weezen boden rui- j De burgemeester van Vlissingen is kers aan, de twee jongste strooiden benoemd tot ridder van de Oranje- bloemen. Nassau-orde. Mevr. De Brauw heeft Na de inrichting te hebben bezich- yan g. jvj, een gouden armband met tigd en een lied der weeskinderen te de initialen W en E gekregen, en hebben aangehoord, teekenden Hare mevrouw Tutein Nolthenius eveneens Majesteiten in een album, dat zij «en armband, zonder initialen, daarmede inwijdden, gelijk Koningin j Benoemd zijn nog tot ridder in de Sophie dit in het oude thans volge- Oranje-Nassau-orde de heeren I. A. schreven album deed. Te half een j Frederiks, dr. H. Japikse en mr. W. Onze Koninginnen in Zeeland* De dag van Vrijdag werd door de Koninginnen besteed tot het bezoe ken van eenige merkwaardige inrich tingen en stichtingen van Middelburg. De Koningin-Regentes alleen bracht bezoeken aan het gerechtshof en het gasthuis. Het gerechtshof, of beter de arron- dissements-rechtbank, is gevestigd in het huis, door I. A. van de Perre, le edele van Zeeland, gebouwd in 1761 en den stemp 1 dragende van de sta tige deftigheid der 18de eeuw. Vooral de kleine raadszaal is der bezichti ging overwaard om hare Louis XV- betimmering, het fraaie plafond en vooral om drie tapijtbehangsels van Leyniers te Brussel. De geheele rechtbank en ook het kantongerecht was ter ontvangst van H. M. aanwezig. De president, jhr. m. A. van Reigersberg Versluys, zelf af stammeling van Van de Perre, leidde H. M. rond en bood haar photogra- phieën aan van de Gobelins. Aan het Gasthuis werd H. M., na te zijn binnengeleid door de regenten A. P. Snouck Hurgronje, Epkema, dr. J. C. de Man en Zip, in de ontvang kamer door eerstgenoemde toegespro ken. „Al werd H. M. hier niet onder feesttonen ontvangen, Zij mocht zich verzekerd houden, dat haar bezoek den lijders voor een feest gold. Want al zou het hun al geen genezing brengen, het zou hun zeker troost verschaffen." Nu, woorden van troost heeft H. M. den zieken niet onthou den. Bij elke kribbe verwijlde zij een oogenblik, vroeg naar een en ander, den lijder betreffende, en legde eene bloem in de hand van den zieke. Het derde bezoek gold de Nieuwe Kerk, die reeds lang voor den be paalden tijd gevuld was. Bij het praal graf van Evertsen was eene bloem- versiering aangebracht. De Koningin nen want thans was de Koningin Wilhelmina meegekomen bereikten kwart voor twaalf de kerk, werden er keerden Hare Majesteiten, overal langs den weg met groote geestdrift toege juicht, naar het goevernementshotel terug, om er het déjeuner te gebrui- waar o. a. als genoodigden mede aanzaten de burgemeester en de secre taris van Middelburg, de burgemees ter van Vlissingen, de garnizoenscom mandant majoor Van Essen, de ma- joor-commendant der dd. schutterij Van Raalte, de inspecteur van het loodswezen De Ruyter de Wildt, allen uit Vlissingen. Te twee uur reden Hare Majestei ten opnieuw uit, in een open rijtuig want het weder was fraaier dan ooit. Eerst werden het oude mannen- en vrouwenhuis en het armenweeshuis bezocht. In het armenweeshuis, waarin pro testanten en katholieken worden op genomen, de eersten kenbaar in hun kleeding van zwart en groen, de an deren in die van zwart en wit, werden Hare Majesteiten ontvangen door de regenten. Daarna ging het naar het Zeeuwsch Genootschap, waar bij aankomst het dochtertje van den voorzitter van het Genootschap, dr. H. Japikse, de Ko ninginnen bloemen aanbood. In het gebouw van het Genootschap, waarvan de hooge stoep overhuifd was door een baldaquin, werden aan HH. MM. behalve twee jaarverslagen in oranjeband, twee groote albums aangeboden, photographieën bevat tende van merkwaardigheden uit het museum. HH. MM. bezichtigden met belang stelling verschillende merkwaardighe den in het aan Zeeuwsche oudheden Polman Kruseman. Tentoonstelling te Batavia 1893. Uit Batavia zijn ontvangen de me" dailies der bekroningen op de ten toonstelling in 1893 aldaar gehouden. De medailles benevens de diplo ma's voor zoover deze nog niet zijn afgehaald zijn tegen afgifte van re§u te bekomen bij J. H. deBussy Rokin 60 te Amsterdam, die tegen vergoeding van francatuur medailles en diploma's aan bekroonden doet toekomen. De kosten van francatuur bedragen voor het diploma binnen land f 0.20, buitenland f0.30, voor de medaille binnenland f0,20, buitenland f 0,60, welke men bij aanvraag in post- gelieve bij te sluiten. zoo rijke museum, met name ook de Zeeuwsche hoerenkamereen ruim vertrek, waarin een boerengezin in Zeeuwsche kleeding om de tafel is gezeten. De beelden zijn uitmuntend geboetseerd en gelijk van zelf spreekt is de kamer geheel naar den trant gemeubeld. O. a. schonk mr. W. Pol man Kruseman voor de kamer eene prachtige verzameling blauw en ge kleurd porselein, waarbij als iets dat bijzonder de aandacht trok genoemd moet worden een kopje beschilderd met het rijmpje „Wie rust bemint Is prinsgezind." Te 6 uur namen Hare Majesteiten deel aan eenen maaltijd ten stadhuize aangeboden door de gemeente. Tot de genoodigden behoorden, behalve de raadsleden, de leden van Gedep. Sta ten, de hoofdambtenaren van rijk, provincie en gemeente, leden der rechterlijke macht, militaire autoritei ten, de commandant der dienstdoende schutterij Sprenger en de oudste offi cier, kapitein De Raad, de comman dant en de ondercommandant der eerewacht enz. Aan het dejeuner te Middelburg werd het woord gevoerd door den com missaris jhr. De Brauw, waarop door de Koningin-Regentes als volgt werd geantwoord „Mijnheer de CommissarisIk dank u zeer voor nw vriendelijke woorden; u kunt verzekerd zijn, dat de Koning in en ik van ons verblijf in Zeeland dierbare en gelukkige herinneringen zullen bewaren. Door uwe goede zor gen en die van mevrouw De Brauw hebben wij zeer aangename dagen in uw woning doorgebracht Ik zeg u daarvoor dank en ik stel u voor, mijne heeren, met ons Jde gezondheid I te drinken, van den Commissaris on- ontvangen door den kerkeraad en zer provincie en van mevr. De Brauw." De Zetmachine. Bij de firma Binger te Amsterdam is sedert eenige dagen, zooals reeds met een enkel woord werd meege deeld, een machine in werking, welke eene revolutie in de zetters-wereld te voorschijn kan roepen. Het werk, dat tot nog toe door zetters wordt verricht, geschiedt thans machinaal. En dat het geschiedt met veel suc ces bewijst het drukke gebruik, het welk er o. a. in Londen van wordt gemaakt. Daar zijn zetterijen, waar dertig dergelijke machines staan terwijl er in 't geheel ongeveer dui zend moeten geplaatst zijn. De ma chine, welke door stoom wordt ge dreven, heeft een grondvlak van on geveer 1% Meter in 't vierkant en vrij wel dezelfde hoogte. Rechts van den zetter bevindt zich aan het bovenste gedeelte de bak, eigenlijk een soort trommel, welke de letters bevat. Die trommel is verdeeld in een menigte kleine afdeelingen, voor elke lettersoort één; van ach teren is hij breed, naar voren loopt hij spits toe, zoodat de ruimte van elke afdeeling daar juist groot genoeg is om één letter door te laten. De letter wordt echter slechts doorgela ten, wanneer gedrukt wordt op een der toetsen, welke zich ten getale van negentig (zes rijen van 15 toet sen) rechts van de machine be vinden. De „zetter" raakt een toets aan, bijv. de t. Onmiddellijk glijdt uit de afdeeling t's van den lettertrommel een t naar beneden, valt op een hel lend drijfriempjeen blijft beneden aan dat hellende vlak staan, botsende tegen een koDeren plaatje, dat haar tegenhoudt. Op de t volgt bijv. een e, een 1, een e, dan de letters g, r, a, a, tot men de letters van het woord telegraaf naast elkander ge rangschikt, tegen het plaatje heeft staan. Achter dat woord moet een kleine ruimte „wit" voorkomen, de zetter drukt op een plaatje links van zijn toetsen en onmiddellijk glijdt een „spatie" naar beneden en schuift zich van zelf tegen het woord. Daarop volgt een tweede woord, een derde enz. tot de regel gevuld is, waarvoor het sein gegeven wordt door een schel. De zetter drukt nu op een stang; de gezette regel wordt naar links geschoven, tot hij komt vlak voor den pot, waarin de letterspecie in gesmolten toestand zich bevindt en in dien toestand gehouden wordt door een gasvlam, welke daaronder is aangebracht. In den specie-pot is

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 6