BINNENLAND
Op zekeren vochtigen dag in de
maand November was ik juist op
mijn kantoor gekomen, toen er een
bezoeker werd aangekondigd, die vol
gens zijn visitekaartje Engstrom
heette. Ik kende dien naam volstrekt
niet
„Heb ik de eer, meneer de Warre
te zien?" vroeg mijn bezoeker, een
flink gebouwd man van nog geen
veertig jaar.
„Die ben ik," antwoordde ik. „Wees
zoo goed plaats te nemen en mij te
zeggen, wat ik voor u doen kan/'
„Ik ben in groote moeielijkheid,"
zeide de heer Engstrom. „Indenvoor-
vorigen nacht is er ingebroken in
mijn huis te Lyndhurst. De dieven
namen het oogenblik waar dat wij
aan tafel zaten en namen uit de ka
mer van mijn vrouw voor bijna tien
duizend gulden aan juweelen mee.
Wat ons het meest hindert is, dat
daartoe ook behoort een armband,
die niet alleen groote geldswaarde
heeft, maar waarop wij bovendien
zeer gesteld zijn omdat hij reeds meer
dan een eeuw in onze familie is.
Om u de waarheid te zeggen is aan
dien armband de overlevering verbon
den, dat hem of haar, die dien arm
band kwijtraakt, een ongeluk zal
overkomen. Mijn vrouw is daardoor
over het verlies van den bracelet nhg
des te meer geschokt en daar zij toch
al niet sterk is, vrees ik dat het
hare gezondheid ernstig zou benadee-
len, zoo althans de armband niet
werd terug gevonden.
Natuurlijk heb ik de politie aan
het werk gezet, maar ik stel in haar
niet veel vertrouwen en ze is dan ook
nog niets gevorderd. Het zou mij zeer
aangenaam zijn, wanneer u mij uw
hulp wildet verleenen."
„Volgaarne, mijnheer Engstrom,
maar kunt ge mij niet enkele bizon-
derheden mededeelen?"
„Laat ik dan beginnen met u iets
te zeggen over mij en mijne familie.
Reeds lange jaren heeft mijn geslacht
in Hampshire gewoond. We zijn niet
zoo rijk meer als vroeger en ik moet
mijn inkomen vergrooten door als
mededirecteur of commissaris van
verschillende maatschappijen op te
treden. Bijna een jaar geleden ben ik
getrouwden mijn vrouw en ik leven
rustig en kalm, maar zeer gelukkig.
Op Dinsdagavond toen de diefstal
plaats had, zaten wij met ons vijven,
aan tafel: onze gasten waren de do-
miné en zijn vrouw en kapitein Olyer,
de zoon van een oud vriend, dien ik
een uwer maatschappijen ben."
Den volgenden morgen haalde Mr.
Engstrom mij met een dogcart van
het station af. Ik vermeed gedurende
den rit over het doel van mijn be
zoek te spreken en vroeg alleen;
„Waarom fhadt gij zulk een kost
baren armband in huis en niet op
een veiliger plaats?"
„Ik bewaarde het voorwerp altijd
in de brandkast van mijn kantoor
in de City, maar had het dezer da
gen meegebracht omdat mijn vrouw
het dragen wou op een bal, dat mor
gen zal plaats hebben."
Ik dronk koffie met mijn gastheer
en gastvrouw en verzocht eerstge
noemde toen, om in mijn tegenwoor
digheid het personeel nog eens te on
dervragen. Ik gedroeg mij daarbij als
onverschillig toehoorder om hun ver
moeden niet op te wekken, maar ik
kreeg spoedig den indruk dat zij aan
de daad geen schuld hadden.
„Is kapitein Olyer afwezig?" vroeg ik.
„Hij is op de eendenjacht,", zei
Engstrom, „maar komt voor het mid
dagmaal terug."
„Heel goed, ik wou alleen zijn ver
haal van de inbraak maar eens hoo-
ren. Zoudt gij nu de draden nogeens
willen spannen precies zooalB gij ze
gevonden hebt?"
De timmerman, die de draden weg
genomen had, bracht ze en plaatste
de paaltjes weer in den grond.
„Is dit precies dezelfde plaatsing
vroeg ik.
„Ik heb de paaltjes in de oorspron
kelijke gaten gezet, mijnheer."
Ik keek met aandacht rond en on
derzocht den grond, nadat Mr. Eng-
strong den timmerman had wegge
zonden. Mijn onderzoek werd met
gunstigen uitslag bekroond. Binnen
vijf minuten had ik een belangrijke
ontdekking gedaan.
Daarop onderzocht ik het venster,
waar de inbrekers ingeklommen moes
ten zijn en daarna de kamer van
mevrouw Engstrom, waaruit de ju
weelen waren gestolen. Eindelijk ging
ik de voetsporen na, wat een eenigs-
zins moeilijk werk was omdat er in
den laats ten tijd meer menschen had
den geloopen. Eindelijk vond ik een
diepen indruk in een bloembed vlak
onder het raam van de kamer van
mevrouw Engstrom en dat spoor ver
volgende, zag ik dat het liep naar
een houten hekje waarmee de tuin
van den publieken weg was geschei
den. Een gelukkig toeval wilde, dat
dit hekje pas versch geteerd was, zoo
dat stellig de dief bij het overklim-
men een weinig teer op zijn kleeren
had moeten meenemen,
i Ik was vrijwel voldaan over mijne
ontdekkingen en wandelde daarop
Olyer rail het 38ste regiment huzarenmet een korte toespraak verwelkomd ~Aan| het feestmaal ten stadhui»
is op dit oogenblik te Woolwich endoor den president-kerkvoogdDe Moll.hield de burgemeester van Middel-
antwoordde op mijn telegram aldus: Onder de tonen van het orgel, waar- burg een rede, welke door deRegen-
„Kapitein Olyer aan Mr. de Warre. van het „Wien Neerlands Bloed" r tea werd beantwoord.
„Ik ben hier te Woolwich. Wat is de klonk, legde Koningin Wilhelmina! Des avonds werd 'een gondeltocht
onlangs in de City ontmoet en te lo- naar het dorp, waar ik een telegram
geeren gevraagd had. H^ is nu sinds
een week bij ons en gaat Zaterdag
weer naar zijn regiment.
We waren juist aan het desserten
kapitein Olyer vroeg aan mijn be
diende of zijn oppasser Wisden al
van Londen terug was, toen opeens
de kamenier van mijn vrouw binnen
kwam, roepende„Mevrouw, de ju
weelen zijn wegl"
Natuurlijk sprongen wij allen ver
schrikt op.
„Laat ons dadelijk buiten kijken,"
zei de kapitein en snelde de deur uit.
Wij volgden hem.
Buiten was het stikdonker en Olyer
had nog geen tien schreden gedaan
of hij viel. „Kijk," riep hij, „de schel
men hebben draden gespannen."
Het was waar. Toen er licht kwam
zagen we duidelijk een aantal dra
den, die langs paaltjes gingen, welke
op regelmatige afstanden van elkan
der waren geplaatst.
De kapitein klaagde erover dat hij
zijn gezicht had bezeerd. Op zijn raad
gaf ik bevel, dat mijn bediende naar
het station zou gaan om eiken ver
dachten vreemdeling aan te houden
en te telegrafeeren naar de stations
in den omtrek. Wisden, de bediende
van kapitein Olyer, ging de politie
waarschuwen.
Intusschen doorzochten wij den
omtrek van het huis, maar ontdek
ten niets, behalve een ladder onder
een van de vensters en een kleine
broche, die de inbrekers blijkbaar
hadden laten vallen.
In het dorp of aan het station had
men geen verdachte personen gezien
en de twee politieagenten die weldra
kwamen, wisten niets te doen dan
wijze gezichten te zetten. Alles wat
ik van hen gehoord heb is, dat het te
oordeelen naar de voetsporen, ver
moedelijk tweepersonen zijn geweest"
Hiermede eindigde Mr. Engstrom
zijne inlichtingen. „Het zal te don
ker zijn om een onderzoek in te stel
len als ik nu met u mee ga naar
Lyndhurst," zeide ik, „ik zal dus
morgenochtend gaan per eersten
trein."
„Die komt 10,15 te Lyndhurst aan.
Als gij met dien trein komt, zal ik
u van het station afhalen. Het is
ongeveer twee mijlen van mijn huis
verwijderd."
„Ik verzoek u alleen niemand te
zeggen dat ik kom. Laat het voorko
men of ik een mededirecteur van
verzond en aan het kantoor wachtte
tot het antwoord kwam. Twee uur
later was dit in mijn bezit en toen
ik bij den heer Engstrom terugkeerde,
was het halfzes zoodat wij nog juist
een aangenaam partijtje biljart voor
het middagmaal konden maken.
Kapitein Olyer kwam precies op
tijd voor het diner tehuis en ik werd
aan hem voorgesteld als directeur van
de Londeusche hypotheekbank. Hij
was een flink gebouwd man, keurig
gekleed en met een knap gezicht dat
evenwel de sporen droeg van uitspat
tingen en losbandigheid.
„Wij hadden juist de soep gebruikt,
toen ik met vele excuses opstond
met verzoek mij voor vijf minuten
te mogen verwijderen. Mijn gastheer
keek verbaasd over wat hij duidelijk
voor gebrek aan manieren hield en
de kapitein beschouwde mij door zijn
lorgnet alsof ik een vreemde diersoort
was. Ik bleef niet langer dan enkele
minuten weg, maar besteedde dien
tijd goed.
Toen we aan het dessert waren en
mevrouw Engstrom van tafel was op
gestaan, bracht ik het gesprek op ae
inbraak en vroeg den kapitein of hij
mij de toedracht van de zaak nog eens
wilde vertellen. Deze voldeed daaraan
en toen hij uitgesproken had keek ik
hem strak aan en zeide
„Is het niet verwonderlijk, kapitein
Olyer dat gij gevallen zijt over de
draden terwijl gij daar nog minstens
een meter van verwijderd waart?"
Engstrom staarde mij aan en de
kapitein antwoordde mij niet vóór hij
een glas wijn in een teug had uitge
dronken.
„Wat bedoelt gij daarmee?" vroeg hij.
„Ik meen dat het vreemd is dat gij
niet over de draden, maar over het
gras zijt gevallen. En nog vreemder
is het, dat uw oppasser onder het
raam van mevrouw Engstroms kamer
stond op denzelfden tijd, toen hij in
Londen heette te zijn."
De kapitein zat bleek en onbe
weeglijk op zijn stoel en Engstrom
riep uit: „Wat beteekent dit alles,
mijnheer de Warre?"
„Dat beteekent," antwoordde ik
kalm, „dat de inbreker voor u zit."
„Mijnheer!" riep Engstrom veront
waardigd, „gij ^vergeet uzelven. Hoe
durft gij den zoon van een oud
vriend verdenken? 'tls schandelijkl"
„Hij is niet waarvoor hij zich uit
geeft, mijnheer Engstrom. Kapitein
„reden van üw vraag?"
De pseudo-kapitein was opgestaan
en keek rond als wilde hij trachten
te ontkomen. „Blijf zitten!" riep Eng
strom hem toe, „en beken als je aan
de gevangenis wilt ontkomen!"
De schelm viel op zijn stoel neer
en bekende bij stukken en brokken
alles. Hij verklaarde te heeten Odgers,
en te zijn voormalig sergeant bij de hu
zaren, wegens wangedrag uit de gele
deren gejaagd. Zijn medeplichtige,dien
hij voor zijn bediende liet doorgaan, j
had de juweelen in het bosch ver
borgen.
Een halfuur later was mevrouw
Engstrom weer in het bezit van de
gestolen juweelen. Odgers en zijn
makker hadden zoo vlug zij konden
gebruik gemaakt van de gelegenheid,
welke de al te edelmoedige Engstrom
hun gaf om heen te gaan. „Als ik je
ooit weer in den omtrek zie, ga je
achter de tralies," had hij ex bijge
voegd.
Wij brachten verder een aangena-
men avond door en ik moest vertel
len hoe ik een en ander ontdekt had.
„Het feit dat de inbraak geschiedde
kort nadat u den armband van Lon
den had meegebrachtgaf mij de
overtuiging dat de dief onder de
huisgenooten school. Dat de kapitein
een meter voor de draden was geval
len zag ik aan de indrukken van
zijne knieën en van de punten zijner
laarzen in den weeken grond.
Dit deed mij argwaan tegen den
kapitein opvatten. De bezichtiging
van mevrouw Engstroms kamer deed
mij zien, dat het voor mij gemakke
lijk was geweest er binnen te slui
pen en het juweelkistje naar beneden
te werpen. Op den dag der inbraak
kwam hij het laatst aan tafel. Aan
het station ontdekte ik, dat zijn be
diende niet met den trein van 9,15
zooals hij voorgaf, maar met dien
van 5.30 van Londen was terugge
keerd. Ik twijfelde toen reeds of hij
werkelijk kaptein Olyer was, en gij
weet, hoe dit het geval niet bleek
te wezen. Eindelijk vond ik dat de
dief, die volgens de richting der voet
stappen over het houten hek was
geklommen, teer aan zijn kleederen
moest hebben gekregen.
Om dat rustig te kunnen onder
zoeken, ging ik dezen middag enkele
minuten van tafel weg en vond ook
teervlekken op een jas en broek van
den zoogenaamden oppasser, die hij
in een kast van zijn slaapkamertje
had gehangen, na blijkbaar pogingen
te hebben gedaan om de teer er uit
te krijgen.
Dit is alles wat ik u te vertellen
heb".
Van den schelmachtigen Odgers en
zijn kameraad heb ik tot dusver
niets meer vernomen.
een palmtak voor het praalgraf van i gehouden in het kanaal bij het sta-
Evertsen. tion en op een houtvlot vuurwerk
Zij deed dit op die echt kinderlijk1 afgestoken, dat uitnemend geslaagd
beschroomde wijze, die gelukkig nog is bij heerlijk weer. Toen de Koning-
al hare handelingen kenmerkt, vra- innen ter bezichtiging passeerden,
gend omkij kende naar hare Moeder werd een groot chassinet aangesto-
of zij het wel goed deed, en toen deken, hetgeen met de glans der ver-
Regentes haar bevestigend toeknikte,lichte booten, die in een langen slin-
gauw, gauw, en blijkbaar verlicht, ger in het kanaal dreven, een prach-
weder naar haar plaits terugloopen-1 tig effect maakte. Duizenden waren
de. Nadat de Koningin-Regentes met0p de been en hieven een oorverdoo-
belangstelling de photografiën had;Vend gejuich aan, toen de Koning-
bezichtigd van het praalgraf, haar als innen kwamen,
herinnering aangeboden,werden de j Den geheelen avond was de geest-
Koninginnen langs den gedenksteen d.rilt algemeengroote troepen trok-
van Floris V en Willem II, Roomsch ken door de geïllumineerde straten
Koning, tot bij den preekstoel geleiden zongenOranje boven!
alwaar ds. Poort eenige gevoelvolle Heden zijn de Koninginnen naar
woorden sprak. Soestdijk teruggekeerd.
Terwijl in de kerk Gezang 224 vers j Door de Koningin-Regentes zijn
1 gezongen werd, verlieten de Konin-benoemd tot kamerheeren in buiten-
ginnen het gebouw. j gewonen dienst W. A. graaf van
Ten slotte reden de KoninginnenLynden, lid van Gedeputeerde Sta
voor het déjeuner nog naar het bur- ten, en jhr. mr. W. A. v. Reygers-
gerweeshuis, alwaar zij werden |opge- j berg Versluys, president van de ar-
wacht door de regenten der Gods- j rondissements-rechtbank, beiden te
huizen. Middelburg.
De twee oudste weezen boden rui- j De burgemeester van Vlissingen is
kers aan, de twee jongste strooiden benoemd tot ridder van de Oranje-
bloemen. Nassau-orde. Mevr. De Brauw heeft
Na de inrichting te hebben bezich- yan g. jvj, een gouden armband met
tigd en een lied der weeskinderen te de initialen W en E gekregen, en
hebben aangehoord, teekenden Hare mevrouw Tutein Nolthenius eveneens
Majesteiten in een album, dat zij «en armband, zonder initialen,
daarmede inwijdden, gelijk Koningin j Benoemd zijn nog tot ridder in de
Sophie dit in het oude thans volge- Oranje-Nassau-orde de heeren I. A.
schreven album deed. Te half een j Frederiks, dr. H. Japikse en mr. W.
Onze Koninginnen in Zeeland*
De dag van Vrijdag werd door de
Koninginnen besteed tot het bezoe
ken van eenige merkwaardige inrich
tingen en stichtingen van Middelburg.
De Koningin-Regentes alleen bracht
bezoeken aan het gerechtshof en het
gasthuis.
Het gerechtshof, of beter de arron-
dissements-rechtbank, is gevestigd in
het huis, door I. A. van de Perre, le
edele van Zeeland, gebouwd in 1761
en den stemp 1 dragende van de sta
tige deftigheid der 18de eeuw. Vooral
de kleine raadszaal is der bezichti
ging overwaard om hare Louis XV-
betimmering, het fraaie plafond en
vooral om drie tapijtbehangsels van
Leyniers te Brussel.
De geheele rechtbank en ook het
kantongerecht was ter ontvangst van
H. M. aanwezig. De president, jhr. m.
A. van Reigersberg Versluys, zelf af
stammeling van Van de Perre, leidde
H. M. rond en bood haar photogra-
phieën aan van de Gobelins.
Aan het Gasthuis werd H. M., na
te zijn binnengeleid door de regenten
A. P. Snouck Hurgronje, Epkema, dr.
J. C. de Man en Zip, in de ontvang
kamer door eerstgenoemde toegespro
ken. „Al werd H. M. hier niet onder
feesttonen ontvangen, Zij mocht zich
verzekerd houden, dat haar bezoek
den lijders voor een feest gold. Want
al zou het hun al geen genezing
brengen, het zou hun zeker troost
verschaffen." Nu, woorden van troost
heeft H. M. den zieken niet onthou
den. Bij elke kribbe verwijlde zij een
oogenblik, vroeg naar een en ander,
den lijder betreffende, en legde eene
bloem in de hand van den zieke.
Het derde bezoek gold de Nieuwe
Kerk, die reeds lang voor den be
paalden tijd gevuld was. Bij het praal
graf van Evertsen was eene bloem-
versiering aangebracht. De Koningin
nen want thans was de Koningin
Wilhelmina meegekomen bereikten
kwart voor twaalf de kerk, werden er
keerden Hare Majesteiten, overal langs
den weg met groote geestdrift toege
juicht, naar het goevernementshotel
terug, om er het déjeuner te gebrui-
waar o. a. als genoodigden mede
aanzaten de burgemeester en de secre
taris van Middelburg, de burgemees
ter van Vlissingen, de garnizoenscom
mandant majoor Van Essen, de ma-
joor-commendant der dd. schutterij
Van Raalte, de inspecteur van het
loodswezen De Ruyter de Wildt, allen
uit Vlissingen.
Te twee uur reden Hare Majestei
ten opnieuw uit, in een open rijtuig
want het weder was fraaier dan ooit.
Eerst werden het oude mannen- en
vrouwenhuis en het armenweeshuis
bezocht.
In het armenweeshuis, waarin pro
testanten en katholieken worden op
genomen, de eersten kenbaar in hun
kleeding van zwart en groen, de an
deren in die van zwart en wit,
werden Hare Majesteiten ontvangen
door de regenten.
Daarna ging het naar het Zeeuwsch
Genootschap, waar bij aankomst het
dochtertje van den voorzitter van het
Genootschap, dr. H. Japikse, de Ko
ninginnen bloemen aanbood.
In het gebouw van het Genootschap,
waarvan de hooge stoep overhuifd
was door een baldaquin, werden aan
HH. MM. behalve twee jaarverslagen
in oranjeband, twee groote albums
aangeboden, photographieën bevat
tende van merkwaardigheden uit het
museum.
HH. MM. bezichtigden met belang
stelling verschillende merkwaardighe
den in het aan Zeeuwsche oudheden
Polman Kruseman.
Tentoonstelling te Batavia
1893.
Uit Batavia zijn ontvangen de me"
dailies der bekroningen op de ten
toonstelling in 1893 aldaar gehouden.
De medailles benevens de diplo
ma's voor zoover deze nog niet zijn
afgehaald zijn tegen afgifte van
re§u te bekomen bij J. H. deBussy
Rokin 60 te Amsterdam, die tegen
vergoeding van francatuur medailles
en diploma's aan bekroonden doet
toekomen. De kosten van francatuur
bedragen voor het diploma binnen
land f 0.20, buitenland f0.30, voor de
medaille binnenland f0,20, buitenland
f 0,60, welke men bij aanvraag in post-
gelieve bij te sluiten.
zoo rijke museum, met name ook de
Zeeuwsche hoerenkamereen ruim
vertrek, waarin een boerengezin in
Zeeuwsche kleeding om de tafel is
gezeten. De beelden zijn uitmuntend
geboetseerd en gelijk van zelf spreekt
is de kamer geheel naar den trant
gemeubeld. O. a. schonk mr. W. Pol
man Kruseman voor de kamer eene
prachtige verzameling blauw en ge
kleurd porselein, waarbij als iets dat
bijzonder de aandacht trok genoemd
moet worden een kopje beschilderd
met het rijmpje
„Wie rust bemint
Is prinsgezind."
Te 6 uur namen Hare Majesteiten
deel aan eenen maaltijd ten stadhuize
aangeboden door de gemeente. Tot de
genoodigden behoorden, behalve de
raadsleden, de leden van Gedep. Sta
ten, de hoofdambtenaren van rijk,
provincie en gemeente, leden der
rechterlijke macht, militaire autoritei
ten, de commandant der dienstdoende
schutterij Sprenger en de oudste offi
cier, kapitein De Raad, de comman
dant en de ondercommandant der
eerewacht enz.
Aan het dejeuner te Middelburg
werd het woord gevoerd door den com
missaris jhr. De Brauw, waarop door
de Koningin-Regentes als volgt werd
geantwoord
„Mijnheer de CommissarisIk dank
u zeer voor nw vriendelijke woorden;
u kunt verzekerd zijn, dat de Koning
in en ik van ons verblijf in Zeeland
dierbare en gelukkige herinneringen
zullen bewaren. Door uwe goede zor
gen en die van mevrouw De Brauw
hebben wij zeer aangename dagen in
uw woning doorgebracht Ik zeg u
daarvoor dank en ik stel u voor,
mijne heeren, met ons Jde gezondheid
I te drinken, van den Commissaris on-
ontvangen door den kerkeraad en zer provincie en van mevr. De Brauw."
De Zetmachine.
Bij de firma Binger te Amsterdam
is sedert eenige dagen, zooals reeds
met een enkel woord werd meege
deeld, een machine in werking, welke
eene revolutie in de zetters-wereld te
voorschijn kan roepen. Het werk,
dat tot nog toe door zetters wordt
verricht, geschiedt thans machinaal.
En dat het geschiedt met veel suc
ces bewijst het drukke gebruik, het
welk er o. a. in Londen van wordt
gemaakt. Daar zijn zetterijen, waar
dertig dergelijke machines staan
terwijl er in 't geheel ongeveer dui
zend moeten geplaatst zijn. De ma
chine, welke door stoom wordt ge
dreven, heeft een grondvlak van on
geveer 1% Meter in 't vierkant en
vrij wel dezelfde hoogte.
Rechts van den zetter bevindt zich
aan het bovenste gedeelte de bak,
eigenlijk een soort trommel, welke de
letters bevat. Die trommel is verdeeld
in een menigte kleine afdeelingen,
voor elke lettersoort één; van ach
teren is hij breed, naar voren loopt
hij spits toe, zoodat de ruimte van
elke afdeeling daar juist groot genoeg
is om één letter door te laten. De
letter wordt echter slechts doorgela
ten, wanneer gedrukt wordt op een
der toetsen, welke zich ten getale
van negentig (zes rijen van 15 toet
sen) rechts van de machine be
vinden.
De „zetter" raakt een toets aan,
bijv. de t. Onmiddellijk glijdt uit de
afdeeling t's van den lettertrommel
een t naar beneden, valt op een hel
lend drijfriempjeen blijft beneden
aan dat hellende vlak staan, botsende
tegen een koDeren plaatje, dat haar
tegenhoudt. Op de t volgt bijv. een
e, een 1, een e, dan de letters g, r,
a, a, tot men de letters van het
woord telegraaf naast elkander ge
rangschikt, tegen het plaatje heeft
staan.
Achter dat woord moet een kleine
ruimte „wit" voorkomen, de zetter
drukt op een plaatje links van zijn
toetsen en onmiddellijk glijdt een
„spatie" naar beneden en schuift
zich van zelf tegen het woord. Daarop
volgt een tweede woord, een derde
enz. tot de regel gevuld is, waarvoor
het sein gegeven wordt door een
schel. De zetter drukt nu op een
stang; de gezette regel wordt naar
links geschoven, tot hij komt vlak
voor den pot, waarin de letterspecie
in gesmolten toestand zich bevindt
en in dien toestand gehouden wordt
door een gasvlam, welke daaronder
is aangebracht. In den specie-pot is