Lombok.
Aan een particulier schrijven uit
Batavia, aan de Tel toegezonden, ia
het volgende ontleend:
Ik behoef u zekerlijk niet te zeg
gen, dat de opgewondenheid, de
woede toen de vreeselijke details
van onze rampen op Lombok bekend
werden verschrikkelijk waren. De
mannen vloekten, de dames huilden,
militairen zoowel als burgers ver
keerden in een staat van razernij. De
meest fantastische plannen werden
met gejuich begroet, zoo werd o. a.
het voorstel van den gepensioneerden
kapitein K., om na»r Lombok te
trekken met 2000 koppensnellende
Timoreezen op welk volkje zijn
broeder als posthouder grooten in
vloed uitoefent door verschillende
bladen verheerlijkt. Men beweerde
zelfs, dat de Algemeene-Secretaris er
zeer mede was ingenomen en het
plan warm zou aanbevelen bij Z.E,
den Goeverneur-Generaal. „Geen Ba
linees levend meer op Lombok", was
de leus en de zenuwachtigsten, d. w.
z. de dames waren 't meest wraak
gierig en bloeddorstig.
Nu de gemoederen echter wat meer
tot kalmte zijn gekomen, hebben
medelijden met de gevallen kamera
den en hunne nabestaanden, bene
vens spijt over het échec door ons
geleden, de overhand gekregen. Daar
nevens blijft echter een diep gewor
teld wraakgevoel zetelen en velen
waren verheugd, dat de Tweede
Kamer der Staten-Generaal niet bijeen
was, toen de treurige tijdingen varf
het vaderland bereikten, omdat nu
van een terugroeping der expeditie
op hoog bevel van de regeering in
het Moederland geen sprake kon
«jjn.
Met diepen weemoed worden wij
steeds vervuld, als wij [denken aan
den braven Van der Staaij. Pas van
Atjeh teruggekeerd, werd hij door den
chef van het wapen der genie aange
wezen om deel uit te maken van de
expeditionnaire troepen, dewijl hij te
velde een bijzonder uitstekend ge
nist, in het bivak een prettige jovi
ale kameraad was. Hoewel hij voor
Kaloet (Atjeh 1892) in ons aller oog
reeds 't kruis der dapperen verdiend
had, behaagde het echter H.M. hem
met een eervolle vermelding te be-
loonen. Hij ruste zacht op het bed
van eer!
Misschien zal het sommigen in
patria verwonderen, niets meer ge
hoord te hebben van de twee de
tachementen der koloniale reserve,
die in 1893 Nijmegen hebben verla
ten. Voor hen diene het volgende.
Het eerste detachement, onder de
luitenants Oosterman en Van der
Pant bevindt zich nog steeds in
'tDelische. Oorspronkelijk bewapend
met minimaai-kalibergeweren van
9,5 m.M., is het thans van Beau-
mont.^eweren voorzien, daar de nieuwe
munitie niet bestand bleek te zijn te
gen den invloed van 't Indisch kli
maat (de bladen deelden reeds mede,
dat de laatste dier soort patronen te
Soerabaya is vernietigd.)
Het tweede detachement, geheel
uit Hollandsche jongens bestaande,
heeft ik kan het tot mijne spijt-
niet verhelen niet voldaan aan de
hoog gespannen verwachting. Het
rapport over de koloniale reserve op
gemaakt door 't legerbestuur is on
gunstig uitgevallen.
Mailbericht tot 11 September.
De Loc. bevat een particulier schrij
ven van een militair, die van het
begin van den overval in het bivak
te Mataram tegenwoordig was. Daar
uit blijkt, welke deprimeerende uit
werking het vuur van den schier
onkwetsbaren vijand op onze troe
pen had, en dat de terugtocht op
Ampenan eene wilde vlucht leek. Uit
andere verhalen echter, die van de
tegenwoordigheid van geest der offi
cieren en de kordate houding der solda-
tengetuigen, maken wij echter op, dat
de schrijver zelf niet behoord heeft
onder de kalmsten. Wij ontleenen
aan zijnen brief het volgende:
Djflaltik heeft in den nacht van
25 op 26 Aug. het bivak Tjakrane-
i aangevallen. Zittende achter
hunne muren schoten de Baliërs
door gaten; in het volstrekt onvol
doende bivak werden onze mannen
als konijnen doodgeschoten. We scho
ten ook als gekken terug, maar raak
ten niet dan harde, dikke muren.
Den geheelen nacht hoorden wij het
ontzettende vuur en wij rekenden
uit dat hunne munitie op moest zijn.
Wij waren overtuigd dat Tjakra was
uitgemoord. Om te helpen ging bij
het eerste krieken van deo 26en een
compagnie naar Tjakra. Op hetzelfde
ocgenblik donderde en bliksemde
een ontzettend vuur over ons bivak
van ai de nabij zijnde muren en boo-
men, We schoten als dollen terug,
maar hadden ook tegen hunne mu
ren weinig succes. De ambulance [lag
onmiddellijk Vol dooden en gewon
den en geen man deed een stap bui
ten de hutten ot hij werd neergelegd.
Binnen een paar uur was onze mu
nitie tot een minimum gedaald en
belegden wij krijgsraad, daar we ons
toch niet ais honden konden laten
doodschieten. Het is ons toen gelukt,
met achterlating van alle3, geldkisten,
vivres, munitie, kanonnen, goederen,
alles, alles, alleen belast met de ge
wonden, al strijdende een nabijlig
gend ommuurd tempeltje te berei
ken. Wat een gekerm, wat een lijden.
In dat gebouwtje waren we voor hun
schieten veilig en daar brachten we
den nacht door. In den vooravond
hoorden wij veel vuur. Het bleek
dat het overblijvende van Tjakra in
aantocht was, tusschen de muren
langs den weg voortrukkende onder
een ontzettend schieten over de mu
ren. Boerma werd aan beide hakken
doorgeschoten, generaal v. Ham in den
buik, Von Geusau in de borst, dood.
Enfiu de paarden als dol ervandoor
met de kanonnen en wij kregen in
die kleine ruimte ook het afgematte
troepje van Tjakra binnen. Den gan-
schen nacht lagen dooden, gewonden
levenden tusschen elkaar, allen
hadden den dood voor oogen, het
was een ontzettende toestand. Geen
enkelen gewonde kon men meer hel
pen. Timmer (voetschot) en Boerma
lag naast hem ts kermen, 's Mor
gens vluchtten wij over de sawah's
naar de zee.
Te Ampenan was evenwel alle ge
vaar niet weg Ampenan was totaal
onversterkt, onze soldaten doodelijk
vermoeid, verzwakt, gedemoraliseerd
en zoo zenuwachtig, dat ze als gekken
schoten, als er maar een blad van
een boom viel. Als in dien nacht van
Maandag op Dinsdag 1000 Baliërs
Ampenan hadden bestormd, dan was
er niets van ons terecht gekomen.
Dien ganschen nacht echter kwamen
ze niet, maar wel schoten onze wach
ten en rukten telkens in het geweer
en brulden er salvo's en schetterde de
alarmtrompet. Dit was evenwel alleen
opgewondenheid van onzen eigen
troep. De laffe vijand, die achter
muren veilig verscholen ons wel als
lammeren vermoorden dorst, heeft het
hart niet in het open veld te ver
schijnen of tegen ons op te rukken.
Intusschen is Ampenan lang geen
open veld. Integendeel, ons bivak is
omringd door huizen en boomen en
het eerste werk was Dinsdagmorgen
te beginnen met al die huizen neer
te smijten. Na dien dag was Ampenan,
d. w. z. de groep huizen, waarbinnen
wij liegen, voldoende versterkt en van
Dinsdag op Woensdag sliepen wij
rustig. En nu gaat het vernielings
werk dagelijks door.
De huizen in den omtrek gaan te
gen den grond; de inboedels van
duizenden guldens waarde worden
vernield, in zee gesmeten of ver
brand. De boomen worden omgehakt,
rondom onze benting moet eene
ruime vlakte zijn, zonder gebouwen
en terrsinverheffiugen, waarin de Ba-
liër zich kan nestelen. Van nacht
hebben we nog een angstig uur ge
had. Vlak bij een uithoek van de
benting was langzamerhand uit wat
achtergebleven smeulend vuur een
flinke brand ontstaan. De hoop bal
ken, bamboes, paggers, klapperdop
pen, ledige kisten enz. die in[ een
chaos dooreen lagen, raakten in brand,
en er ontwikkelde zich spoedig een
ontzettende gloed, waarvan de von
ken over onze gebouwen vlogen. Het
gevaar dat het bivak in brand zou
geraken was inderdaad groot I Ware
dat gebeurd, dan hadden wij al de
munitie in zee moeten gooien en er
zelf ook in moeten springen. Het is
echter gelukt den brand te stuiten
na eenige uren zwaren arbeid.
De Sasaks zijn al gewaarschuwd.
Wat waren die hoofden verstandig,
die niet wilden komen. Het gezant
schap, dat toch eindelijk wel geko
men is, om aan de beraadslagingen
deel te nemen, is nu wel gedeeltelij k
ontvlucht, maar grootendeels wreed
aardig afgemaakt.
midden in zijn werkzaamheden. Men
schrijft zijn dood toe aan overspanning
en doorgestane vermoeienis in de
laatste dagen.
Djilantik.
Over de rol, die Djilantik heeft ge
speeld, is men het jin de Indische
bladen vrij wel eens. Het is een ver
rader, daar twijfelt men niet aan.
Mr. R. Klein komt in de J.-B,
nog eens uit allerlei omstandigheden
aantoonen, dat Djilantik reeds van
den aanvang af gewantrouwd had
moeten worden. Dat hij in den avond
van de overrompeling zelf met zijne
mannen afgetrokken is, lijkt toch
zijne schuld overvloediger te bewijzen.
Het Soer. Hbl. vernam te Ampenan
van vele kanten, dat de controleur
Liefrinck niet het betreurenswaardige
vertrouwen zijner chefs in Goesti
Djilantik heeft gedeeld. Men verze
kert zelfs dat ware Liefrinck altijd
het hoofdkwartier geweest, wij
beter omtrent de plannen van den
vijand zouden zijn ingelicht geworden.
De Loc. begrijpt het loslaten van
kapt. Lindgreen en de zijnen niet.
Zou het ook kunnen zijn dat er ver
band is tusschen dat vrijlaten en den
vrijen aftocht dien generaal Vetter
aan Djilantik gelaten heeft?
De gewonden.
Het S. Hbl van den 5en meldt
Het hospitaal herbergt op dit oogen-
blik ruim 400 gewonden terwijl naar
Malang zijn vervoerd^lOö gewonden.
Men was hedenochtend druk in de
weer om voor de ontvangst van de
ongelukkigen die met de Mae suyker
worden verwacht alles in gereedheid
te brengen. De gewonde militairen
zullen worden overgevoerd in daar
voor ingerichte goederenwagens van
de 8.S. en de dwangarbeiders per
stoomtram tot Kaliassin, alwaar wa
gens en tandoes gereed zullen staan
om hen verder naar het hospitaal te
vervoeren. De heer Van de Velde zou
hiervoor welwillend zijn wagens af
staan.
Hedenmorgen verlieten 7 officieren
ais nagenoeg hersteld van hunne
wonden het hospitaal, de .kapiteins
Föhrop en Von Baluseck, en de lui
tenants Musch, Timmer, Behms,
Hardeij en De Jong, benevens de
wachtmeester der cavalerie[Slauch en
4 mindere militairen, allen om naar
hun garnizoen terug te keeren.
De ziekenoppasser Balthui van
de offioierszaal in het hospitaal is
i plotseling overleden, als het ware
Begrafenis van Land
Talrijk waren de blijken van deel
neming en bewijzen van belangstel
ling bij de begrafenis van den kapt.-
luit.-ter-zee, lid der Tweede Kamer,
Land, te s'-Gravenhage. Tegenwoor
dig waren ongeveer vijftig leden der
Tweede Kamer, voorts velen die den
overledene in andere verhoudingen
op de vloot en in het dagelij ksch
leven hadden leeren kennen en waar-
deeren. O. a. werden opgemerkt de
ministers van marine, justitie en
buitenlandsche zaken, de oud-minis
ters Jansen, Van Tienhoven, Tak
van Poortvliet, Lely en Seyffardt, de
voormalige kamerleden Levy, kolo
nel Rooseboom en kapitein |Van Lö-
b9n Seis, de gepensionneerde vice-
admiraal Van Rees, schout-bij-nacht
Van de Velde en kapitein ter zee
Snoek. De landmacht was vertegen
woordigd door generaal Hennus, in
specteur der infanterie met zijn adju
danten, den luit. gen. v. d. Schrieck
en den schout-bij-nacht Guyot. Een
deputatie van de koninklijke vereeni-
ging „het eereteeken voor belangrijke
krijgsverrichtingen" was aanwezig op
het kerkhof, daar de heer Land eere
lid der corporatie was geweest.
De kist was overdekt met de prach
tigste bloemen en palmen, waarbij
een lauwerkrans, waaraan verbonden
was door een lint de Militaire Wil
lemsorde daaraan toegevoegd door
den nestor der ridders, den heer S.
Gersthagen uit Haarlem.
In de eerste plaats werd gespro
ken door een bestuurslid van de
kiesvereeniging „Vooruitgang" uit
Helder, die herinnerde aan hetgeen
Land was als menzch, die aan zijn
streven als mensch de politiek on
dergeschikt maakte. Hiervan getuigde
de steun door alle richtingen aan
zijn candidatuur te Helder gegeven.
Iu denzelfden geest sprak de voor
zitter der kiesvereeniging „Burger
plicht" te Den Helder, die hulde
bracht aan de waardige, eerlijke
en ijverige wijze waarop Land zijn
taak als afgevaardigde vervulde.
Een vriend wees er op hoe Land
zijn krachten wijdde aan vaderland
en menschheid met ijzeren plichtbe
sef enstalen volharding.
De kapitein-ter-zee F. J. Stokhuy-
zen als tolk van de wapenbroeders
en scheepsmakkers des overledenen
herinnerde aan de eervolle plaats,
die overste Land in de Kon. Marine
bekleedde, Vooral deed hij uitkomen,
hoe Laod werkte in het voordeel van
de minderen bij de marine, voor wie
hij alles gedaan heeft om hunne be
langen te bevorderen.
Als oud-gediende bij de Neder-
landsche zeemacht gaf de hiervoren
genoemde ridder Gersthagen in vers
maat lucht aan zijn gevoel.
De oudste broeder van den over
ledene, aan dien dank brengende,
verklaarde in de groote deelneming
te zien de beste troost tot verzach
ting van de smart der weduwe.
Prof. Valeton^die bedankte als be
stuurslid wegens zijn 80-jarigen leef
tijd, werd benoemd tot eerelid van
het hoofdbestuur.
Uit het verslag van den penning
meester blijkt dat er thans met het
saldo van het vorige jaar in kas is
1224.92.
Uit het rapport der redactie oom
missie blijkt dat De Baanbreker zal
moeten staken wegens een nadeelig
saldo van f 200. Het blad werd veel
in Indië en op kermissen verspreid.
De uitgaven der redactie-commissie
bedroegen f 864.25^, tegen een ont
vangt van f865.17y2.
Zutfen werd aangewezen als plaats
van samenkomst voor de volgende
jaarvergadering.
Tot leden van het hoofdbestuur
werden gekozen de heeren ds. C. L.
v. d. Broek te Schiedam, J. v. d.
Heijde, J. M. Heij broek te Haarlem,
ds. W. Hoek te Brussel, L. Smalle-
gange te Breda en ds. W. A. Keers
te Yeere. Tot lid in de commissie
van redactie ds. W. A, Keers te
Yeere.
Werkstakingen van
Typografen
De uitgever der Nieuwe Prov. Gron.
deelt mede, dat het werk daar
slechts voor een deel gestaakt is. De
courant blijft verschijnen. Tevens
chrijft hij dat de mededeeling, die
onze correspondent van werkstakende
typografen vernam, dat de drukkerij
der genoemde courant den langsten
werktijd zou hebben en het minste
loon zou uitkeeren, onjuist is.
N. R. Cl
Het personeel van de firma Oppen-
heim te Groningen heeft het werk
hervat tegen het oude loon, met
vooruitzicht evenwel op eenige ver
hooging, als de firma hiertoe door
hare werkgevers in staat wordt ge
steld. De zetters, die lid waren van
den Alg. Nederl. Typografenbond,
hebben voor dat lidmaatschap moe
ten bedanken. Voorts zal het perso
neel aan de firma zijne excuses aan
bieden,
Bij de Erven Yan der Kamp zijn
weer twee der werkstakers, door be
middeling van een predikant, tot de
werkplaats toegelaten.
Geheel Onthouders.
De 13de jaarvergadering derNatio
nale Christen-Geheelonthouders Ver-
eeniging werd Woensdag te Rotter
dam gehouden.
Uit de mededeelingen van den se
cretaris bleek dat de vereeniging in
1893 ook in Ned. Indië erkend is. In
onzen Ind. archipel werkt de Ver. met
zegen, door de medewerking van de
zijde der zendelingen ondervonden,
In dit jaar werd de vereeniging
met 14 afdeelingen vermeerderd. Aan
den Bond zijn aangesloten 5000 le
den.
Bij de loting van de nationa
le militie te 'b Gravenhage.
De naam van een loteling wordt
afgeroepen. Een jongeling verschijnt
bij de bus.
De president van den militieraad
verzoekt hem een nummer te trek
ken.
De lotelingIk steek mijn hand
niet in het vat van de bloedwet.
Na deze weigering wordt voor den
belanghebbende het nummer getrok
ken door een der aanwezige leden
van den militieraad.
Terwijl hij onder de maat staat en
tegelijk zijn signalement wordt be
schreven, voegt hij den beambten,
met dit werk belast toeNu, jelui
behoeft mij niet zoo aan te kijken;
ik ben een socialist en zal, wanneer
ik in de kazerne kom, krachtig pro
paganda maken voor de socialistische
beginselen.
En onder den uitroep „Weg met
het militarisme!" verlaat hij de zaal.
Een gedenksteen.
Te Schagen is op de graven van de
weduwe Bute en Anna Beijers, de
beide vermoorde vrouwen, Woensdag
een gedenkteeken met toepasselijk
opschrift geplaatst. Het gedenkteeken
is gekroond door een wit marmeren
beeld, voorstellende een weenende
vrouw.
kamer binnen, wierp zich naast hare dochter neer en bedekte
haar gelaat met kussen.
Miss Barth wendde haar gelaat half glimlachend af.
„Vreugde doodt nooit," zeide zij. En nu kroop een scha
duw over haar gelaat, en zij mompelde bitler „Erenmin als
leed of jaren lang verborgen wanhoop."
Zij riep Ailsa Wallace, plaatste een gemakkelijken stoel
naast Natalie's rustbed voor de contessa, en hand in hand
zagen moeder en dochter elkaar aan.
Gedurende de enkele dagen, dat Natalie in Myra's huis
was opgenomen, hadden alleen Mi, Ailsa en dokter Brice
haar gezien en wisten haar naam en lotgevallen. Nu zij twee
gasten, beiden ziek, tot zich had genomen, begreep Myra, dat
de huisgenooten dit zouden bespeuren of iets zouden vermoe
den, en zij besloot om bij het avondgebed een beroep te doen
op hun trouw.
Alvorens het boek te openen, keek zij om zich heen.
„Onder u alleen is er geen," zeide zij, „die niet reeds sinds
jaren in mijn dienst is. Het zijn alle bekende gezichten en
trouwe harten om mij heen. Hedenavond wil ik een beroep
doen op dien trouw. In de geheele wereld heb ik niemand
tot beschermer dan mijzelve en uwe getrouwheid. In dit huis
heb ik twee gasten opgenomen, die, dit deel ik u mede, bij
mij eene schuilplaats hebben gezocht voor een vijand met
misdadige bedoelingen. Ik spreek geen beschuldigingen uit,
maar ik wil niet, dat vreemdelingen toegang tot dit huis
wordt gegeven, noch dat er vragen gedaan of beantwoord
worden, al kwamen die van personen, die hier eischen mee-
nen te kunnen stellen en gewend zyn om inlichtingen in te
winnen omtrent hetgeen hier gebeurt."
„Zij bedoelt dokter Wrigley," zeide de keukenmeid tot een
huisknecht.
„Wrigley zal van mij nooit iets hooren," xeide de huis
houdster.
„Laat hij zijn neus eens steken in de zaken hier," sprak
de bottelier, „dan zal ik hem aan het verstand brengen, dat
hij hier evenmin rechten heeft als ieder ander. Hoe gaarne
wilde ik, dat hier een meester en een erfgenaam was, dan
bleven wij van zijne bezoeken verschoond."
Geen hunner liet aan miss Barth blij xen, dat zij ten volle
begrepen op wien zij doelde, maar de deuren van het huis
bleven goed gesloten en de bedienden waren dag en nacht
op hunne hoede, en James Wrigley vernam niets.
Toen Myra dien avond hare gasten opgezocht en gezien
had, dat zij rustig sliepen, en de gordijnen tusschen de beide
kamers had laten vallen, legde zij voor de verbaasde Ailsa
een sierlijke revolver neer.
„Ailsa," zeide zij, „niemand zal de Idrias nu aanraken of
hen wegvoeren. Ik weet niet waarop ik mij moet voorberei
den, maar hier is eene revolver. Ik ben eene slaapwandel ires
en durf ze dus niet in mijn bereik houden. Verberg het wa
pen ergens dat het voor de hand ligt zonder dat ik het weet,
maar zoodat gij het mij kunt geven, wanneer ik helder wak
ker ben en het noodig mocht hebben."
Wij willen niemand beter voorstellen dan hij is, en deelen
dan ook mede, dat de wensch opkwam dat die bij de oude Ailsa,
Wrigley eens een inbraak mocht plegen bij nacht, en dat
dank zij deze revolver het dien man voortaan zou zijn belet
om goede christenen leed te berokkenen.
Ailsa wilde niet in opstand komen tegen de Voorzienig
heid, maar zij was werkelijk van oordeel, dat Wrigley te
lang leefde.
Terwijl de contessa en hare dochter weer waren hereenigd
en in hare nieuwe omgeving gezondheid en opgewektheid
herkregen, meende Wrigley voor goed van hen verlost te
zijn. Aan het gasthuis had hij zich verzekerd van den dood
der contessa. Haar naam had hij niet durven noemen, en
slechts hare ongesteldheid en haar uiterlijk in ruwe trekken
beschreven en den datum van hare toelating genoemd en nu
was eene vergissing gemaakt. Hij meende, dat zij 'lood was*
Na het overwinnen van vele moeielijkheden en door het
afleggen van eenige valsche eeden, had hy in het Noorder
Krankzinnigengesticht toegang voor eene patiente weten te
krijgen, voor wie geen kostgeld werd betaald. Op zulke
patiënten wordt zeer weinig acht geslagen, zoodat Natalie
daar voor altijd wel veilig zou zijn.
Tony Pettigrew en zijne vrouw durfden dokter Wrigley
niet mededeelen, dat zij hun belangrijken last geen halve
mijl van zijn huis op den weg hadden laten vallen, en dien
niet meer hadden gevonden.
(Wordt vervolgd.)