wijkerweg, en in een stal aan de Zo nier
vaart bij de wed. J. van Bruggen.
Bureau voor Vraag en Aanbod
voor den Arbeid.
Geopend: Zaterdagavond van 8ü tot
uur.
Lokaal „Doelen", ingang Luitensteeg,
is gelegenheid tot inschrijving van
werkloozen, die minstens 12 maan-
üen in Haarlem woonachtig zijn.
Na de vorige maand hebben zich
als zonder werk zijnde aangemeld
Pakhuisknecht, timmerlieden, schil
ders, opperlieden, touwslager, steen
houwer bakkerschippersknecht,
aard werkers, losse werklieden, winkel
bediende, boorder en een voor kan
toorwerk bekend met de moderne
talen.
Heeren Werkgevers, welke van deze
aanbieding wenschen gebruik te ma
ken, wordt beleefd verzocht hunne
aanvragen in te zenden bij de leden
der Commissie of op den zittings
avond.
Namens de Commissie
J. HUIZING, Secret
karschelvisch f2.50 a f4.50 per mand
kon bedingen. Van de beugvisscherij
arriveerden aldaar vijf sloepen met
vangsten van 1200 tot 2500 stuks
schelvisschen. Per groot honderd werd
f27 tot f34.50 betaald. De besom
mingen der botters en schokkers va
rieerden van f10 tot f35 per vaar
tuig.
De heer Hk. van Waveren te Hil-
legom van wiens jubilé als wethou
der en raadslid wij onlangs melding
maakten, heeft de commissie, die hem
namens de ingezetenen een huldeblijk
wenschte aan te bieden, te kennen
gegeven dat dit niet moet plaats
hebben. De reeds gestorte bijdragen
zullen worden teruggegeven.
Veeziekte
Ook te Hillegom en Lisse is thans
de besmettelijke veeziekte (mond-en
klauwzeer) heerschendete Raarlem-
merliede werden alleen j.l. Zaterdag
acht nieuwe gevallen aangegeven van
aangetast vee.
Te Sloten (N.-H.) weigerde de vee
houder J. G. zijn verdacht vee te la
ten merken. Tegen hem werd proces
verbaal opgemaakt terwijl het mer
ken tegen zijn wil geschiedde door
den gemeenteveldwachter Padmos en
twee arbeiders, onder toezicht van
den chef-veldwachter Verplan ke.
De najaarsveemarkt te Aalsmeer
zal aldaar gehouden worden op Don
derdag 25 October a. a.
Zaterdag is het Loodsengebouw van
de Vereeniging „Recht door Zee" te
IJmuiden in gebruik genomen; be
halve de marine-autoriteiten was ook
de burgemeester van Velzen bij de
plechtigheid tegenwoordig. Onder lei
ding van den heer H. Sobel werden
eenige toepasselijke zangstukjes ten
gehoore gebracht, terwijl de dag be
sloten werd met een zeer geanimeerd
bal. Tot concierge van het gebouw
en pachter van het buffet is benoemd
de heer B. Kolk.
Van Zaterdag 6 tot en met 14 Oc
tober werden aan de suikerfabriek
„Holland" te Halfweg niet minder
dan 3 millioen K.G. beetwortelen
verwerktde geheele aanvoer zal 37
millioen K.G. bedragen.
Zeevisscherij.
Door de aanhoudende windstilte
van de afgeloopen week werd slechts
weinig karvisch aangevoerd. Een
achttal Engelsche en Hollandsche
kotters, een stoomtrawler benevens
een 200tal botters verkochten te
IJmuiden hunne vangsten. Groote
tong deed f0.65 a f 0.80, middensoort
f0.30 a f0.45, kleine f0.05 a f0.15,
tarbot f3 a f8, rog 10.70 af 0.90 per
stuk terwijl groote schol f8 a 18.50,
kleinefl f2.50, schar f0.80 af 1.25,
poonen en pietermannen f 0.65 a f 1.40
BINNENLAND,
Lombok.
Bij het departement van koloniën
is Zondag het volgend telegram van
dan Goeverneur-Generaal van Neder
landsch-Inaie ontvangen.
„Het slechten van Mataram, ook
van het noordelijk deel, worlt ^er
volgd: daarbij zijn geen vijandelijk
heden ondervonden. Tweehonderd
Baliërs, waaronder vrouwen en kin
deren, hebben met een twaalftal hoof
den zich onderworpen, zijn ontwapend
en gezonden naar Lembar aan de
baai van Laboean Tring. De toestand
der gewonden is algemeen gunstig."
Bij de Vele bijzonderheden, welke
de mails reeds brachten, viel het op.
dat er zoo weinig nieuws werd me
degedeeld aangaande de colonnes
Lawick van Pabst en Bijlevelt, welke
het, naar hetgeen bekend werd te
oordeelen, zoo hard hebben te ver
duren gehad.
Thans vinden wij echter belang
rijke details in het N. v. d. D., ont
leend aar. een particulieren brief uit
Ampenan, waarin een beschrijving
wordt gegeven van den terugtocht
der colonne-Bij level t van Soekarara
naar Mataram*
Wij lezen daarin het volgende
Te Soekarara in het bivak ontvin
gen wij in den nacht van den 25en
op den 26en Augustus om half drie
het bevel van den generaal Vetter
om terug te gaan op Mataram, zoo
spoedig mogelijk en met de meest
mogelijke veilig heide maatregelen. Wij
raken om 9 uur v.m. op en bereik
ten om 1 uur n. m. Kediri. Onze
colonne was sterk: 2 compagnieën
infanterie, 2 bergstukken en 1 sectie
genietroepen.
Te Kediri vernamen wij, dat er
oorlog was tusschen den Generaal en
den Radja, zoo als de bewoners zich
uitdrukken.
Te Klobo, p. m. 500 palen west
waarts van Kediri, werden ons door
vrouwen en kinderen ververschingen
aangeboden.
Onze marschformatie was als volgt
sectie infanterie voorhoede, gevolgd
door de sectie genietroepenvoorts
de hoofdcolonne met trein en 1 sec
tie achterhoede. De overste Van Bij
levelt reed aan het hoofd der hoofd
colonne.
Plotseling klonken een paar scho
ten en was de overste zwaar; gewond
Onmiddellijk opende de voorste sec
tie der hoofdcolonne het vuur. Het
vijandelijk vuur werd afgegeven op
3 passen afstands door schietgaten
uit een Missigit (tempel)tegelijker
tijd kregen wij een lansaanval op
onze rechterflank door salvo's der in
fanterie en door granaatkartetsen af
geweerd. Daarop kwam de artil
lerie voorwaarts van de infanterie in
batterijde genie hakte een poort
van de Missigit open, waarop een pe
loton infanterie die Missigit forceer
de, waarbij luit. Musquefcier sneu
velde; de vijand was uit de Missi
git verdreven; tegelijkertijd opende
de achterhoede het vuur om den vij
and, welke zich ook in onzen rug
vertoonde, te verdrijven. Spoedig week
deze terug en trokken wij voorwaarts
om in de rivier „de Babak" af te
dalen. Eerst werd de overkant schoon-
met salvo's en granaatkar
tetsen. Onder dekking van vuur daal
den wij bij gedeelten ai De rivier
was vrij diep; tot aan de borst gin
gen wij door het water. Gelukkig
rwam de geheele colonne er goed
over.
Al vechtende trokken wij verder;
iedere kampong moest beschoten wor
den om den vijand er uit te verdrij
ven; zoo bereikten wij 's avonds om
uren Tjakra van de Zuidzijde; de
colonne rukte hier binnen en rustte
een oogenblik.
In Tjakra heerschte een doodsche
stilte, op een pas of wat voor een deur
stond een tafeltje met karaffen water 11
Wij lieten het signaal „6e bataljon,
geeft acht" blazen; antwoord kregen
wij niet, met slaande trom rukten
wij voorwaarts, meenende dicht bij
"t bivak Tjakra te zijn, waar de an
dere helft van ons bataljon was ach
tergebleven, alzoo op veilig terrein.
Plotseling kregen wij vuur van
rechts en links op 3 a 4 passen af
stands; dit werd door ons krachtig
beantwoord; voorwaarts werd gerukt
steeds hevig vuur van weerszijden van
den weg; wij beantwoordden dit zoo
goed mogelijk; dooden en gewonden
vielen bij hoopen; de artillerie nu eens
zijwaarts in batterij vuurde met gra
naten óp de muren, dan weer voor
waarts in batterij met granaatkartet
sen en kartetsen; hier bestormde de
infanterie de schietgaten, daar gaf zij
salvo's op een drom vijanden vooruit;
doch het vuur van den vijand nam
hevigheid toe, van rechts en links
door en over de muren, van voren en
van achteren; de vuurmonden rollen
terug, doch worden weder in batterij
gebracht; dooden en gewonden vallen
repeteersvuur van den vijand; salvo's
van ons; voorwaarts om maar weder
verder te komen.
Teruggaan is onmogelijk! Destuk
ken rijden over gedoode vrienden en
vijanden; vuur van alle kanten; brok
ken steen en klei vliegen ons in 't
aangezicht. Zoo rukken wij verder,
telkens „6e bataljon" blazende, in de
hoop, dat het bivak ons zoude hoo-
ren. Eindelijk waren wij bij den laat-
sten zijweg en besloten wij links af
te slaan, daar verder zich voorwaarts
begeven gelijk stond met het sneuve
len van allen. Alzoo links af, steeds
onder het vuur van den vijand, de
dooden en gewonden medenemende.
Het was intusschen donker gewor
den, en wij konden alleen zien bij
het vuur der losbrandingen van de
geweren. Voorop gingen 1 peloton
infanterie en 2 bergstukken als
voorhoede, daarna de infanterie in
carré met de achtervlank open, in dit
carré de gewonden; die ioopen kon
den voorts een trein met gewonden;
1 peleton achterhoede.
Plotseling ontstaat er eene paniek
de rechterflank van het carré
deze drong door in de linkerflank,
welke door mij werd gecommandeerd,
zoodat wij genoodzaakt waren onze
eigen troepen met de kolven der ge
weren te dreigen, zelfs te slaan,
waarop de orde hersteld werd. Maar
door deze interruptie waren wij onze
voorhoede kwijt geraakt, en dat in
't stikdonkerSignalen werden ge
blazen, maar geen antwoord kwam
gelukkig herkenden wij den weg.
Eindelijk was de colonne, nl. de de
bris daarvan, buiten Tjakra en had
den wij eenige verademing, een juich
toon ging op, toen wij in de verte
het signaal „7e bataljon" hoorden.
Op dat signaal gingen wij af en
bereikten om halt tien 's avonds
de Dewa, nabij Mataram, doch van
rusten geen sprake, daar de Dewa be
schoten werd door de Baliërs, gedu
rende den geheelen nacht.
Welk een nacht daar in het „be
dehuis" is doorleefd, is niet te be-
schrij ven.
In eene enge ruimte pl. m. 1000
menschen, generaal, officieren, solda
ten, kettinggangers, gewonden die
kermden, gewonden die stierven,
dooden begraven, wonden die begon
nen te rieken, enz.
Er zijn er onder die in dieneenen
nacht grijs geworden zijn.
De colonne Lindgreen.
De correspondent der Java-Bode
geeft het volgende verhaal van het
wedervaren der c >lonne onder kapi
tein Lindgreen.
Toen de colonne Van Lawick van
Pabst van Batoe Klian naar Tjakra-
negara terugging, maakte de compag
nie Lindgreen de achterhoede uit.
Bij de rivier de Babak en later bij
Narmada werd de colonne door den
vijand bestookt, doch door het flink
optreden van den troep werd hij
achtereenvolgens uit zijn stellingen
verdreven.
De marsch werd nu ongestoord
voortgezet tot Tjakranegara. Even
binnen de muren van deze plaats
de colonne zulk een hevig vuur
dat zij haast niet vooruit kon komen
Het oorspronkelijke plan om zoo
spoedig mogelijk naar het bivouak
van het 6e bataljon te marcheeren
en zich met dat bataljon te vereeni
gen, kon niet worden uitgevoerd en
zoo werd de overste Van Lawick
van Pabst was toen reeds gesneuveld
door den kapitein Christan bevo
len in noordelijke richting uit te
wijken teneinde een open sawah te
bereiken. De voorste compagnie kon
dit nog doen. Lindgreen, die als com
mandant van de achterhoede de zorg
had over de gewonden, kon door het
hevig vuur niet zoo spoedig de be
weging der voorgaanden volgen en
zijne gewonden niet willende achter
laten, trad hij in eene ommuurde
ruimte terug. Hierin versterkte hij
zich met 3 officieren, ongeveer 80
man en een twintigtal dwangarbei
ders. De officieren waren dr. Ujlaki,
die bij de ambulance van de colonne
wa« ingedeeld in de plaats van dr.
Van Dijk, als zijndï deze toen ziek,
luitenant Van der Plank, die een
paar dagen tevoren een transport
vivres naar Batoe Klian had overge
bracht, en luitenant De Graaf tot de
compagnie behoorende. Geheel door
den vijand ingesloten, die door aan
gebrachte schietgaten achter hooge
muren vuurde, verdedigde deze kleine
colonne zich hardnekkig in de be
perkte ruimte. Des nachts als de
vijand minder waakzaam was, kropen
enfcele soldaten behoedzaam naar
buiten om de verspreid liggende kis
ten met vivres binnen te halen, zoo
dat met betrachting van de noodige
zuinigheid voor een paar dagen eten
was voor den troep.
Die het waagde over dag zijn hoofd
buiten de muren te steken, werdon-
v orwaardelijk getroffen door het vij
andelijk lood, afgeschoten uit de tal
rijke geweren, door de schietgaten
;estoken.
Vermits de vivres, doch vooral het
drinkwater, begonnen op te raken, zag
men naar middelen uit om de ver
sterking te komen, de sawah te berei
ken en verder naar Ampenan te gaan
doch alle toegangen waren versperd
en afgesloten. De luitenant De Graaf,
die met eene kleine patrouille naar
een uitgang zocht, werd even buiten
het bivouak onverwachts aangevallen
en met lanssteken afgemaakt.
De toestand in de versterking werd
hoe langer hoe hachelij kerbuk
kende en langs den muur loopende
waagde men zich om van de eene
plaats naar een andere te gaan, want
het regende kogels en steenen.
•iDe watersnood steeg eindelijk tent op
en men moest besluiten het bivouak
te verlaten en een ander daarnaast
te betrekken, want hierin had men
namelijk een put ontdekt, doch ook
daar raakte het water op, ondanks
alle maatregelen welke genomen waren
om er zoo zuinig mogelijk mee te zijn,
Intusschen had de vijand de onzen
i het nieuwe bivouak ontdekt en
onmiddellijk verrees daarnaast een
verhoogd schilderhuis, waaruit een
plongeerend vuur in het bivouak
werd afgegeven.
In dit bivouak hield men flink
stand, ondanks alle misères en om
ringd door een groot aantal gewon
den, die niet geholpen konden worden,
omdat de dokter alle hulpmiddelen
miste.
D >ch de moed en de volharding
van het kleine troepje werd op eene
zware proef gesteld door totaal gebrek
aan eten en drinken.
Ten einde raad en zijne manschap.
>en niet noodeloos willende opofferen,
gesloot kapitein Lindgreen met den
vijand te capituleeren. Een inlandsch
onderofficier, van een witte vlag voor
zien, werd met een brief naar den
radja afgezonden. De brief hield in de
mededeeling aan den radja, dat Lind
green met de zijnen de wapenen zou
den afleggen en zich overgeven, mits
de ralja hen vrij naar Ampenan liet
vertrekken.
Tot de uitvoering van deze daad
behoort een kolossale moed, want wie
waarborgt hem, dat als de wapens
waren afgelegd, de radja zijn woord
gestand zou doen
De radja willigde de voorwaarden
onmiddellijk in en zoo werd de troep
naar Tjakranegara overgebracht. Lind
green en dr. Ujlaki wer 'en in de Poeri
toegelaten om te vernemen wat om
trent het lot van hen en de hunnen
was besloten. De radja wilde den
jongsten officier naar Ampenan zen
den om een brief aan den opperbe-
velnebber te overhandigen, doch Lind
green wilde hiervan niet» weten, her
innerde den radja voorts aan de
voorwaarden waarop zij de wapens
hadden afgelegd en overtuigde hem
dat aan den inhoud van den brief
door den opperbevelhebber geen ge
volg zou worden gegeven, zoolang niet
de geheele troep, volgens overeenge
komen voorwaarden naar Ampenan
terugkeerde.
Den eersten nacht werden zij echter
in de Poeri opgesloten, omringd door
talrijke schildwachten. Den daarop-
volgenden dag gingen zij natr Mata
ram, alwaar wederom besprekingen
plaats hadden, welke minder gunstig
voor hen afliepen, met dat gevolg,
dat zij weder naar Tjakranegara wer-1
den gebracht om er eene zekere ge-
vangenschap door te brengen.
Lindgreen bleef niettemin bij den
radja aandringen op de vervulling van
diens belofte, doch tevergeefs. Men
draalde hiermede en gaf steeds ontwij
kende antwoorden. De behandeling
der gevangenen, die den eersten dag
allerslechtst was, werd intusschen be
ter, er werd voor eten en drinken
gezorgdde inlaudsche soldaten kre
gen zelfs een zak met kepengs om
zich kleine versnaperingen aan te
schaffen.
Eindelijk op den 6e gaf men den
kapitein Lindgreen te kennen, dat hij
met de zijnen naar Ampenan kon
vertrekken, mits hij een brief van
den radja wilde medenemen voor den
opperbevelhebber bestemd. Een vrij
geleide zou hen dan tot buiten de
muren van Tjakranegara en Mataram
brengen.
Toen het uur van vertrek was be
paald, mankeerden de dwangarbei
ders, zoodat de soldaten hunne ge
wonde kameraden moesten dragen.
De Baliërs schijnen weinig waarde
te hechten aan de kettingjongens en
zien hen met zekere minachting aan,
zoodat door deze omstandigheid de
dwangarbeiders ongehinderd binnen
Tjakranegara konden rondloopen.
Met vermijding van Mataram, waar-
Met al deze besprekingen was de voormiddag voorbijge
gaan.
Een bediende had den lunch gereed gezet, en Myra en de
rechtsgeleerde hadden hun onderhoud steeds voortgezet tot
het namiddag en eindelijk tijd voor het middagmaal was
geworden.
„De Idrias," zeide Myra, „zijn bij mij in veiligheid. Wij
moeten Rupert opsporen om hem zijne bruid en zijn fortuin
te geven. Zij zijn allen vreeselijk behandeld en misleid, en
de wraak moet hun vijand die ik meen, dat Wrigley is
treffen. En toch hij is mijn bloedverwant Mi's vader
en mijn erfgenaam."
„Wat eene dwaasheid om hem uw erfgenaam te noemen.
Hij is tien jaar ouder dan u. Als u geen directe erfgenamen
hadt, dan zou zijn zoon kunnen erven, maar Wrigley! Dien
zult u gemakkelijk overleven."
„Ik kijk mijzelf eens aan," zeide Myia, stond op en plaatste
zich vastberaden voor een grooten spiegel, „en ik schyn een
levend bewijs er van te zyn, dat langdurig en bitter lijden,
een 6teeds voortdurende strijd, de bron zijn van levenskracht
en levenslust, evenals de stormen de wortels der boomen
sterkt en ze krachtiger maakt."
Zij en de rechtsgeleerde keken beiden naar het beeld in
den spiegel als naar eene schilderij.
De rechtsgeleerde was van oordeel, dzt Fitzroy eene flinke
vergoeding wachtte voor de vele rampen, die hem hadden
getroffen.
Myra vergeleek *ich met het meisje luidruchtig, leven
dig,-vernuftig van wie Fitzroy was gescheiden. Het geheim
dat zij al die jaren in haar boezem had verborgen gehouden
voor de geheele wereld, scheen haar naar het uitwendige te
oordeelen koel, bedachtzaam en kalm te hebben gemaakt,
maar toch brandde daar binnen nog een lelie g!oed.
„Morgen kom ik terug," zeide Mellodew. „Ik heb nog zeer
veel in de city te doen en kan niet langer blijven. Morgen
zal ik Fitzroy meebrengen."
Het was voor Myra een dag van opwinding geweest. Het
verhaal van Mellodew over George's avonturen, over zijn
lijden, en den invloed daarvan op zijn persoon, was duidelijk
beschreven.
De beschrijving door hem van George gegeven was zoo ge
heel anders, dan de voorstelling, die zij van hem had uit het
verleden. Hij had haar verlaten, jong, krachtig, hoopvol, eer
zuchtig, als een gespierde jongeling, terwijl hij nu werd voor
gesteld als een stilzwijgende, vastberaden, onverschrokken
man. gebronsd en grijs.
Bovendien had haar verhaal over Rupert en de Idrias, de
geheimzinnigheden, die hen omringden, haar eigen rol in
hunne avonturen, een grooten indruk bij haar achterge
laten.
De onomstootelijke gerechtigheid zeide dat Wrigley straf
verdiende, en toch bestond de band des bloeds Mi was
er toch, en dan het geheim.
Zou de storm dan eindelijk losbreken, dien zij reeds zoo
lang geleden had zien aankomen?
Zij noemde zichzeive ia£ Laat er een onderzoek plaats
hebben. Laat de waarheid aan het licht komen en gerech- I
tigheid geschieden. Maar hoe helaas Uit ieder zigeunerkamp
en roovershol in Engeland zou de verdwenen erfgenaam van I
de Barth bezittingen voor den dag kunnen komen.
En het zou pijnlijk en moeielijk zijn voor Myra als vrouw I
om voor het gerecht te staan, blootgesteld aan verdenking
allerlei beschuldigingen en ieders nieuwsgierigheid.
De huishoudster was dien avond ongesteld en had Ailsa
verzocht om des nachts bij haar te blijven.
Miss Barth, van wie het eene eigenaardigheid was, dat zij
naar het uiterlijk het kalmst scheen juist wanneer zij in op
gewonden toestand verkeerde, zag er dien avond ook zoo
kalm uit, dat Ailsa, die zoo geruimen tijd op een veldbed
bij de deur van hare kamer had geslapen, van oordeel was
dat zij haar voor dien nacht veilig alleen kon laten. Boven
dien was Ailsa gerustgesteld door den terugkeer van Mello
dew, die naar zij meende alles in orde zou kunnen brengen.
Bij zijn terugkeer in de city begaf Mellodew zich naar het
hotel van George, om hem mede te deelen, dat hij hem den
volgenden dag naar Barth Houbo kon vergezellen.
George had evenwel den dag te lang gevonden, en niet
zeer opgewekt gestemd was hg uitgegaan.
Mellodew liet een briefje voor hem achter.
Sam Porter had ook dezelfde onrust gevoeld ale Fitzroy
en was in Londen wat gaan wandelen.
Worêl vervolgd.)