SaiipkÉÉ» fcr tast.
HAARLEMMER HALLETJES
Bij een beviiend kunsthandelaar
ontmoette ik hem de eerste maal. Hij
had sneeuwwit haar en moest dicht bij
de zeventig zijnoverigens was hij
nog kras. Zij onderhandelden uver een
schilderij, of liever de oude deed al
zijn best om het mijnen vriend aan
te prijzen, terwijl de handelaar met
een half-ironisch, half-medelijdend
lachje, de beide handen in de broek
zakken, luisterde.
Ik trad nader en bekeek het schil
derij eens; het was van middelmatige
grootte, zooals men gaarne voor salons
koopt, en stelde wilde zwijnen voor,
die door hooge sneeuw waadden. In
derdaad, geen kunstwerk! En toch
was er een zeker iets in te ontwa
ren, dat mij dadelijk trof. De teeke-
ning was niet correct, maar over de
met sneeuw bedekte dennen van de
boschverlichting, die den achtergrond
vormde, lag eene zeer eigenaardige
stemming. Het kwam mij voor het
werk te zijn van een ongevormden
schilder, dat een groot meester be
paald zou hebben afgekeurd. Toen ik
naar den prijs vroeg, noemde de oude
een zóo bescheiden som,- dat ik, on
danks de oog wenkjes van mijn vriend,
het stuk verklaarde te koopen. Er
schitterde een glans van blijdschap
in de oogen van den grijsaard. Doch
dadelijk keek hjj weer gewoon en zei
met eene lichte, waardige buiging
tegen mij
„Het schilderij is uw eigendom
mijnheer I"
Ik gaf hem het geld, en hij spoedde
zich haastig, met een vluchtigen groet
en eene dankbetuiging, heen, maar
bleef bij de deur staan:
„Misschien doet u mij eens het ge
noegen om mijn atelier te bezoeken?
Hier is mijn kaartje!"
En hij was verdwenen. Mijn vriend
lachte even en zei met onmiskenbare
ironie
„Dat hadt ge goedkooper kunnen
krijgen 1"
„Nog goedkooper?"
„Wel zeker, voor de helft!"
En toen hij mijne verbazing be
merkte, voegde hij eraan toe:
„De menschen kunnen toch niet
eeuwig wilde zwijnen koopen, en dan
nog wel zwijnen, die in sneeuw of in
water piassenEn die daarvan houden,
willen 'tvan een beroemd schilder
hebben, van Kroner, Meyerheiaa of
Friese. De oude doet zijne stukken op
de verkoopingen, waar zij voor een
appel en een ei te krijgen zijn, wanneer
men ze althans koopt."
„Dus een arme drommel 1"
„Zeer arm 1"
„Des te eerder was het je plicht als
eerlijk kunstkoop6r het stua is niet
goed, maar ik wed, dat de man beter
dagen beeft gekend."
„Jawel je hebt een scherpen
blik! En wat nu je verwijten betreft,
ik ben toch in de eerste plaats man
van zaken en kan toch geen kunst
galerij van wilde zwijnen aanleggen!
Bovendien hier is niet te helpen.
Zijne capaciteiten zijn weg, zijn smaak
de goede gaven dezer wereld en
vooral in de edele Bacchus-gave is hem
gebleven. De man heeft maar éenjas
en misschien maar twee hemden,
maar je geld zal hij in zoete dronken
omzetten. Hier of daar strijkt hij neer
en eet nog kaviaar en oesters op den
koop toe."
„Hij is een kunstenaar," antwoord
de ik lachend, f„en heeft buvendien
van huis uit meer aanspraken op de
geneugten der wereld dan de eerste
croesus de beste, wien men het niet
kwalijk neemt. Maar ik vermoed er
eene historie achter. Vooruit daar-
neem maar een kijkje in lijn atelier, j hem aan net praten te brengen. Nadat Eec Inoident in de Eeehtmiftal
rlar» 71111 tra Kof rooi eriort I" V»ïi <-1 n n U „,„ti _n
dan zult ge het wel zieu
Ik was nu werkelijk nieuwsgierig
geworden en na verloop van een drie
tal dagen zocht ik hem aan het op
gegeven adres op. Ik moest vier don
kere, steile achtertrappen beklimmen
en stond eindelijk voor de deur, die
een smerig visite-kaartje als de zijne
aanwees.
Op zijn donderend „binnen opende
ik en stond in een tamelijk groote,
kale ruimte, die haar licht uit hoogezacht
vensters ontving. Arme drommell Hier „Zij zijn allen dood! Courbet en j Tronwens, de rijksveldwachter, die in
dus huisde de voormalige makker en Meissonnier en lady M***Ik alleen de nabijheid van D. stond, verhin-
hij de eerste flesch bijna geheel alleen
had leeggedronken, vertelde hij onver
moeid van de groote wereld, waarin
hij geleefdvan de goede dingen, die
hij gezien en genoten had; van de
groote kunstenaars, met wie hij had
omgegaan, en van de stukken, die hij
eenmaal had geschilderd. Zijn oogen
Zekere E. D., ;die de vorige week
te Amsterdam heeft terechtgestaan
wegens openbare schennis der eer
baarheid en deswege Vrijdagmorgen
werd veroordeeld tot een gevangenis
straf van drie maanden, trok bij het
vernemen van zijn straf' een pon
schitterden met koortsachtigen glans, ij&ard.^ Welke bedoeling hij hiermede
Plotseling verstomde hij, zag
had, is niet duidelij kwel richtte de
moedig in de kale ruimte rond en zei j veroordeelde het wapen tegen zich-
zelf maar zonder zich te verwonden.
„Eene oude geschiedenis, die zich
altijd weer herhaalt in het tragische
leven van het artisten-bestaanDeze
man heeft eenmaal te Parijs gestudeerd
en aan de voeten van groote meesters
gezeten zijne studiemakkers waren
een Meissonier en een Courbet, met
wie hij vriendschappelijk verkeerde.
Hij gold voor een talent van den
eersten rang en hij heeft ook, nauwe
lijks uit het atelier van den meester
gekomen, de groote gouden medaille
van den „Salon" verworven."
Ik trok zeker een verbaasd en 011-
geloovig gezicht, terwijl mijn blik
onwillekeurig over de „wilde zwijnen"
gleed, want mijn vriend voegde er
aan toe:
,Ja, waarachtig het is zooik
vertel je geen sprookje Het stuk, dat
hem de medaille bezorgde, en nog
twee of drie andere, die hij later schil
derde, kwamen in het bezit van rijke
kunstvrienden in Engeiand en zijn
nog altijd op de kasteelen van hunne
gelukkige eigenaars. Waren zij
musea of zoo gekomen, dan zou zijn
naam op het oogen blik meer bekend
zijn."
„Heeft hij het schilderen dan plot
seling gestaakt?"
„Ja! Hij was jong, zeer knap en
zeer gevierd, hij had geldhij stortte
zich in den maalstroom der groote
wereldhij speelde, hij dronk, hij
luierde. Natuurlijk was er ook een
liefdesroman bij. Kortom, op zekeren
dag was by een avonturier, een drin
ker en speler, die zich nog een poosje
boven water wist te houden. Daarna
werd hij, om niet geheel enalnitde
atmospheer der wereld van sport en
pretmakerij te moeten verdwijnen,
stalmeester van een grooten meneer,
daar hij uitstekend m t paarden wist
om te gaan. Het drinken kon hij echter
niet laten wel niet altijd cham
pagne en ten slotte joeg men hem
weg. Toen scharrelde hij nog een tijdje
rond. Lust in werken bezat hij sinds
lang niet meer. Ten slotte zocht hij
toch weer heul bij de kunst. Te laat
Terwijl zijne voormalige kameraden
atap voor stap gestegen waren, had
hij zijne gaven verwoest. Zijn naam
was vergeten. Als een gebroken man
keerde hij in zijn vaderland terug".
„En de zwijnen? Hoe kwam hij op
de zwijnen?"
„Oorspronkelijk was hij landschap
en dierenschilder. Eerst schilderde hij
paarden. Maar een model had hij niet.
Met zwijnen ging ,dat beter. Doch
vriend van een Meissonier van een
Courbet? De kamer was zonder
tapijt. In een hoek stond een ver
sleten rustbank, daarvoor een tafel,
waarop een bonte chaos van oude
kranten, wijnflesschen, gebroken gla
zen en kopjes. Op een houten stoel
stond een bruine aarden schotel, er
naast een kruik met water; dit was zijn
waschtafel. Erover had hij een siga
renkist aan den muur gespijkerd, waar
vreedzaam vereenigd een kam en een
haarborstel in lagen. Aan eenige spij
kers hingen een onde broek en de jas
en overjas, waarin ik hem onlangs had
aangetroffen. Hij zelf had een blouse
aan, die met alle kleuren van het
palet prijkte en, naar het scheen,
tegelijk diende om de penseelen af te
wisschen.
Behalve eenige stoelen was dit het
gansche meubilair. Maar wacht, ik
vergeet het gewichtigste. In een
hoek stond een oude kerstboom, bijna
neergezonken op den grond. Aaneen
der takjes hingen een paar smerige
manchetten, een boord lag op een an
deren tak. Zijn toilet tevens
Aan de muren eenige verbleekte
schetsen van weinig kunstwaarde. Bij
het venster stond een drievoet, een
goedkoop ezeltje en op een plank een
groot wil l zwijn van gips, het
eeuwig model.
En nu begreep ik eerst, waarom
zijn zwijnen altijd in sneeuw of water
plasten. Het gipsmodel had namelijk
slechts nog de bovenste stompjes der
pooten, daar het overige al sinds lang
den weg van alle gips was gegaan
Daar de oude ze niet „oorspronkelijk"
kon teekenen, behielp hij zich ermee,
door ze in de sneeuw te laten loopen,
die hij op de daken kon bestudeeren.
Poor YarickIk wist niet of ik
lachen dan wel schreien zou. Hij kwam
mij met onbeschrijfelijke plechtigheid
en grandezza tegemoet, als ontving hij
mij temidden van kostbare kunstwer
ken, meubelen en tapijten.
Hij noodde mij tot drinken. Een ge
barsten bierglas, dat gewoonlijk als
bewaarplaats voor zijn labak en zijne
pijpen scheen te dienen, spoelde hij
onder de waterleiding uit om het te
vullen met bier. Ik had bij voorbaat
twee ÊLesschen Rauenthaler mêege-
biacht. Zijn gezicht klaarde op, toen
ik het edele vocht in een wijn- en een
waterglas goot. Hij slurpte het als een
kenner, proefde drupje voor drupje,
smakte met de tong en zei eindelijk
,Een goed merkVroeger heb ik 't
wel gedronken, maar tegenwoordig
Er was nu maar weinig noodig om
derde hem weldra in zijn voornemen
om het vlijmscherpe wapen, 'tzij
tegen zichzelven, 't zij tegen anderen
te gebruiken.
Naar men meedeelt, had D. een
brief aan den president der recht
bank geschreven, waarin hij dezen
had bedreigd hem te zullen vermoor-
nen, ingeval hij mocht worden ver
oordeeld.
De voorloopige overbrenging van
D., die zich niet in preventieve hech
tenis bevond, naar het huis van be-
waring, ging niet gemakkelijk. Vijf
schipbreukeling der kunst! Een ver- veldwachters moesten er bij te pas
leef nog, ik leef!"
Twee groote tranen liepen hem over
de wangen en rolden in zijn bierglas.
De smart overmande hem en hij snikte
benauwd. Hij drukte het hoofd in de
handen en weende bitter, als een kind.
Ook mij welden de tranen in de oogen.
It: wilde de smartuiting niet langer
bijwonen. Zachtjes legde ik een bank
biljet onder het glas, zachtjes stond ik
op en ging heen. Nog achter de deur
hoorde ik zijn hopeloos snikken.
Hier baatte geen troost. Te laat
voorbij, hopeloos voorbij voor dezen
woest leven 1
Heil Zaterdagaïondpraatje.
CCXVI.
In het Haarlemsche postkantoor
stapt eene juffrouw naar binnen. Met
moeite heeft ze de twee sterk vee-
rende deuren opengeduwd en is ein
delijk in de vestibule aangeland,
waar ze regelrecht koers zet naar het
loket voor den postzegelverkoop,
't Deurtje is dicht en de ambtenaar
op 't oogenblik niet te zien, zoodat
ze tikken moet en al den tijd heeft
om een bankbiljet uit haar porte-
monnaie te nemen en dat op het
marmer gereed te leggen.
Daar gaat het loket open en opeens
ontstaat er een tochtwind die het
bankbiljet doet opwaaien en voort
jaagt in de vestibule. De juffrouw
het achterna. Tegelijk duikelt de
zelfde nijdige wind in het postzegel
boekje, doet de stukjes carton op
waaien en jaagt er de postzegels uit,
die in zwierige bewegingen door het
kantoor fladderen, achtervolgd door
den ambtenaar, die na veel bukken
en grijpen de vluchtelingen eindelijk
weer te pakken heeft, juist op het
oogenblik dat de juffrouw, na haar
bankbiljet door de heele vestibule
te hebben nagezeten, er in triomf
weer mee aankomt. Nu kan men
zaken gaan doen, maar moet oppas
sen dat de wind zijn dartelheid niet
opnieuw aan den dag legt. Wat niet
krampachtig vastgehouden wordt,
gaat er zonder eenige quaeBtie van
door.
Nu moet de juffrouw een brief
kaart schrijven, en gaat daartoe aan
de tafel zitten. Jawel, denkt de wind,
ik zal jou wel helpen, en blaast haar
als het loket tegenover haar open
gaat tegelijk met de deuren achter
haar, een tocht in den nek, die vol
doende is om een dozijn menschen
verkouden te maken. De juffrouw
zou dan ook welgaan verzitten, maar
de andere plaatsen zijn ingeno
men. Als de briefkaart af is, voelt de
juffrouw meteen een prikkeling boven
haar griekschen neus en een luid
„hatsji, hatsji. ie het bewijs dat
ze het te pakken heeft.
Nu heeft ze nog een telegram te
verzenden en, een oogenblik verge
tende, dat hier alles wat minder dan
een halfpond weegt, wel aan de ket
ting mag worden gelegd, deponeert ze
haar telegram weer op het steenen
tafeltje, met het gevolg dat zoodra
het loket opengaat, het telegram pre
cies dezelfde luchtsprongen gaat uit
voeren als daar straks het bank
biljet.
„Mijn help, wat een tochtgat is dat
hier," roept de juffrouw als ze hijgend
met het intusschen weer veroverde
telegram komt aandragen.
Nu zou ik, waarde lezer, hier nog
een heel verhaal aan vast kunnen
knoopen. Ik zou u kunnen vertellen
dat de juffrouw haar hoed afwoei en
tusschen die nijdig dichtslaande deuren
werd fijngeknepen Jmet die minia
tuur hoofddeksels die de dames te
genwoordig hoeden blieven te noemen,
zou dat niet eens een sterk stuk
wezen. Ik zou op uw gemoed kunnen
werken door te u verhalen, hoe een
blonde postambtenaar met rood©
koonen voor zijn loket kou vat en
aan een vliegende tering sterft zoo
dramatisch wil ik evenwel liever niet
worden. Wat ik zeggen wou is dit,
dat de tocht in het postkantoor een
groot kwaad is. zoowel voor de ambte
naren als voor het publiek, voor de eer
sten natuurlijk het meest.
Zij klagen dan ook bij iedere ge
legenheid die zich voordoet. De bouw
meester heeft hun een goede troost
gegeven. „Als de vestibule 's winters
maar verwarmd wordt, zegt hij, „dan
komt de koude wind, die door de
deuren naar binnen gejaagd wordt,
verwarmd in de loketten." Als een
BINNENLAND.
De dood van Czaar Alexander.
Het bericht van het overlijden van
den Czaar van Rusland is Donderdag
in den namiddag rechtstreeks van
Livadia op het Loo ontvangen. Tegen
den avond werd de doodstijding van
gouvernement8wege geseind aan den
Russischen gezant te 's-Gravenhage,
die zich onmiddellijk naar het depar
tement van buitenlandsche zaken
begaf om er den minister kennis van
te geven.
Naar aanleiding dier mededeeling
werden aan het departement eenige
maatregelen genomen. De woning van
den Russischen gezant in het Korte
Voorhout is van boven tot onderen
gesloten en daaruit wappert de Rus
sische vlag halfstok met een rouwwim-
pel van zwart en wit crêpe in top.
Ook de woning van den Russischen
secretaris is ten teeken van rouw
gesloten.
Het gezantschap zal den z waren
rouw aannemen.
Vrijdag voormiddag elf uur heeft
in de kapel aan den Scheveningschen
Weg te ;s-Gravenhage een lijkdienst
plaats gehad voor de zielerust van den
overleden vorst, die werd gewijd door
den aartspriester Bogolowsky en bij
gewoond door den Russischen gezant,
den secretaris en hunne familieleden.
Wij vernemen, dat later een groote
lijkdienst ter nagedachtenis van den
Czaar zal gehouden worden in het
zelfde kerkgebouw, dat voor de treu
rige plechtigheid geheel in rjuw zal
worden gehuld.
Vrijdagmiddag zijn de leden van het
corps diplomatique bij den gezant
rouwbeklag gaan betuigen, heizij door
persoonlijk bezoek, hetzij door teeke-
ning in het in het gezantschapshotei
voorhanden register.
komen, en ook een advocaat en een
rechter schoten te hulp. Natuurlijk
werd aan D. zijn wapen ontnomen.
De ad roc-.at van D. mr. E. B. As-
scher, heelt verzocht zijn cliënt naar
het Buitengasthuis te doen overbren
gen, daar hij waarschijnlijk aan ver
standsverbijstering lijdt.
Natuurlijk veroorzaakte het geval
een groote opschudding in de recht
zaal en op de publieke tribune.
Mr. Asscher deelde mede, dat D.
(zijn cliënt) reeds lang met moord
en zelfmoord-plannen had rondgeloo-
pen. Reeds geruimen tijd liep hij
met geladen revolver rond, en mr.
A. had dan ook eerst beloofd D. te
zullen verdedigen, wanneer deze zich
verbond om ongewapend de recht
zaal binnen te gaan op den dag, dat
zijn zaak voor de rechtbank zou wor
den behandeld. Niettemin bleek, dat
de beklaagde toch een revolver in
zijn flambard-hoed had weten te ver
stoppen.
Naar de boden van het „Paleis van
Justitie" verhaalden, was D. Vrijdag
morgen, alvorens hij de rechtzaal
binnenkwam, om zijn vonnis te ver
nemen, gefouilleerd en was er een
fleschje, gevuld met eeu vloeibaar
vergif, op hem bevonden. Den pon
jaard, waarmede hij zich wilde ver
wonde o, scheen hij echter goed ver
stopt te hebben.
Dat D's poging werd verijdeld, is
behalve aan de omstandigheid, dat
de veldwachters onmiddellijk toe
schoten om hem zijn wapen te ont
nemen, hieraan te danken, dat het
wapen zeer vast in de scheede zat.
deskundige 't zegt, zal het wel waar
wezen, maar ik dacht zoo dat tocht
tocht blijft, of de »troom wat warnier
of wat kouder is.
Derhalve, krijgen we hier weer eens
influenza, dan zal het postkantoor er
het zijne toe doen om den doctoren
een voordeeltje in den zak te jagen.
Een goede ventilatie schijnt gelijk
te staan met de quadratuur van den
cirkel, maar een gebouw tochtvrij te
maken, schijnt heelemaal onmogelijk.
Althans, zoo zegt de bouwmeester,
en die moet het weten.
„Pompstra," zei de directeur van
de Haarlemsche paardentram dezer
dagen tot een van de conducteurs.
„Jij hebt vandaag vrijaf, ga maar eens
met mijn pupil Laura wandelen."
Men moet weten, dat Laura, een
6-jarig schepsel, ziek was geweest en
nu in de zon een luchtje scheppen
moest.
„Maar gaat dat maar zoo 1" vraagt
een aandeelhouder van de tram. „Heb
ben de koetsiers en conducteurs niets
anders te doen, dan uit wandelen te
gaan
Ja men°er, ik kan het niet helpen:
ik fungeer hier alleen als historie
schrijver. Alzoo: de conducteur Pomp
stra ging naar huis, trok zijn knappe
spullen aan en zei tot zijn vrouw: „ik
mag vandaag ereis wandelen met
Laura."
Toen stak hij een sigaar in 't hoofd
en een halfuur later kon men hem
op den Spaarndammerweg zien wan
delen met Laura aan een touwtje.
„Aan een touwtje? Schandelijk, is
dat een manier om een herstellende
zieke aan een touwtje te lateu wan
delen
Ja mevrouw, 'tis mijn schuld niet.
Pompstra deed het, moet u denken,
u moet er hem maar over onderhou
den.
Vlug ging het niet. Laura was blijk
baar erg slap in de beenen en haar
knieëen knikten dat het een aard had,
Pompstra liep naast haar eu dacht
„ik wou dat ik maar van de corvée
af was."
„O wat een ongevoelige man is die
Pompstra toch 1 U moet mij hem
eens aanwijzen, mijnheer Fidello, dan
krijgt hij nooit meer een fooitje als
ik met de tram ga."
Ik zal niet mankeeren, freule. Ja,
'twas kras, vindt u ook niet? Maar
n mag niet uit betoog verliezen,dat
Laura geen zeer welopgevoed schep
sel was, want toen ze langs een hek
kwam, lichtte ze haar been op en
wreef dat er langs.
„Maar foei, foei; dat is shocking.,
U heeft gelijk mevrouw, het was
schokkend, 't Was een eigenaardig
gezicht hen daar beide te zien wan
delen, Laura met een nieuw kleed
aan, een doek om den hals en de ooren
ingestopt.
„Wel, ze moet er hebben uitgezien
als een vogelverschrikker."
Dat vond Pompstra ook, freule en
daarom had hij wel wat het land, dat
hij met haar wandelen moest. Intus
schen scheen de zon nogal fel en
hij kreeg het warm en werd dorstig.
Zoo ging hij een café binnen en
maakte Laura aau een hek vast.
„Aan een hek Maar maar.
die man is een barbaar. Ik zal aan
den president commissaris verzoeken,
of hij dien man onmiddellijk zijn
ontslag wil geven!"
Dat moet u maar doen, mevrouw.
Pompstra kwam gelukkig gauw weer
voor den dag en nam Laura weer
verder mee. 't Begon zoo xoetj# aan
etenstijd te worden. Pompstra kreeg
honger en Laura werd ook onrus
tig
,,'t Arme schepseltje I"
.,Ja, nietwaar Verbeeld u, Laura
werd op een zeker oogenblik zoo on
rustig dat ze bleef staan en haar
beenen in de lucht gooide."
„Maar, meneer Fidelio, dat is bene-1
Bij de schouwing van het lijk van
den Vinkeveenschen schipper, die bij
Breukelen tijdens een gevecht met
andere schippers dood ineengezakt
is, is geen uitwendige verwonding
of kneuzing gevonden. Hij moet van
schrik gestorven zijn. De onder ver
moeden van doodslag of mishande
den kritiek. Ik heb nog nooit gehoord
van z.o'n onwelopgevoed meisje
„Meisje, mevrouw?"
„Ja, natuurlijk, de kleine Laura, zei
u immers?"
„Ja mevrouw, ik sprak wel van Lau
ra, maar ik heb niet gezegd dat ze
klein is
„Wat meent u?"
„Ik geloof, dat we elkaar verkeerd
begrijpen. Laura
„Is een meisje, dat blijkbaar alle
wetten van fatsoen met voeten treedt."
„Pardon mevrouw, Laura is geen
meisje. Laura is een
„Een wat
„Een paard mevrouw, om u te
dienen."
„En u zei, dat ze een pupil was van
den directeur van de tram?"
„Zeker mevrouw, in zoover als al de
paarden van de tram onder de hoede
staan van den directeur."
„Maar dat wandelen en die onge
steldheid
„Och ja mevrouw, de stakker had
influenza gehad en moest daarom een
uurtje in de vrije lucht worden rond
geleid. U begrijpt wel, niet waar?"
„Ik begrijp wel, meneer Fidelio,
das u mij voor de gek hebt gehouden."
„Mevrouw, ik zou er niet aan heb
ben durven denken.Ik heb niet gezegd,
dat Laura een meisje was."
„Maar u liet toch toe, dat ik het
dacht, 't Is schandelijk 1"
En weg ging mevrouw, verontwaar
digd omdat ik niet begrepen had, wat
zij dacht. Nu ja, verbeeld je eens.
In dezen tijd waarin zooveel wordt
gepraat (veel wartaal en onzin ook
heeft men al moeite te over om te
begrijpen wat iemand zegt] als men
ook nog moest gaan begrijpen wat
iemand denkt, zou er weldra een hospi
taal mogen worden opgericht voor
lijders aan hersenverweeking.
FIDELIO.