Bericht. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD. J.C. BANDEN Yoor oitZB YenstBrs. IET SPOOK YAM ROOKFIELD. 12e Jaargang Dinsdag 25 December 1894. No. 3523 ABONNEMENTSPRIJS: ADVERTENTIËN: Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel c. Mijn vrouw Jeanne. FEUILLETON HAARLEMS DAGBLAD Voor Haarlem per 3 maandenf 1,20. Franco door het geheele Ryk, per 3 maanden 1,65. Afzonderlyke nummers0,05. Geïllustreerd Zondagsblad, per 3 maanden 0,30. franco per post 0,37 J. Dit blad verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Bureau: Kleine Houtstraat 1^=. Haarlem. Telefoonnummer 122. van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents. Groote letters naar plaatsruimte. By Abonnement aanzienlijk rabat. Reclames 20 Cents per regel. Abonnementen en Advertentièn worden aangenomen door onie agenten en door alle boekhandelaren en courantiero. Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOM. Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangére G. L. DAUBE ét Co., JOHN F. JONES, Suee., Partje 3ïbie Faubourg Montmartre. f Uithoofde van het Kerst feest zal het eerstvolgend num mer Donderdagavond a.s. ver schijnen. Om te voldoen aan den wensch om ook de Bekende Stadgenooten 13 (portretten met bijschrift vandehee- ren N. E. Andriessen, J. W. A. en J. J. F. Beijnes en Er. J. Bosscha) afzonderlijk en gedrukt op goed pa pier te ontvangen, stelt ondergetee- kende deze op 15 Januari a. s., gratis verkrijgbaar aan het bureau van dit blad. Aan verzoeken om toezending van buiten de stad zal worden voldaan wanneer bij de aanvrage een 5 Cts. postzegel is gevoegd. &P0 Nieuwe Abonné's die zich voor 1 Januari aanmelden, ontvangen de vóór dien tijd verschenen Nummers 15 gratis. De Directeur-TJitgever Van 1 Januari e. k. af zal in dit blad worden opgenomen een geregeld Overzicht van de Kamer zittingen, gesteld in aangenamen en leesbaren vorm. Naar ondergeteekende meent zal dit den lezers aangenamer zijn, dan de korte, telegraphische mededeelingen, die uit den aard der zaak minder dan een Overzichteen algemeenen indruk geven van wat er in de ver gaderingen der beide Kamers is voor gevallen. Tevens verschijnen na 1 Jannari Haagsche Brieven, die regelmatig zullen worden opgeno men in de Courant, die eiken Maandag avond wordt uitgegeven. De bewerking van een en ander is toevertrouwd aan een bekwamen haag- schen journalist. De DirecteurUitgever Geïllustreerd Zondagsblad. Voor den completen jaargang 1894 van het Geïll. Zondagsblad zijn ban den verkrijgbaar 75 cents per stuk. Aanvragen worden ingewacht vóór 81 Dec. a. s. In de étalage voor de vensters van het Bureau van dit Blad zijn de na volgende afbeeldingen gelegd Ontwerpen voor de wereldtentoon stelling te Parijs in 1900. Huwelijksfeest van den Prins van Teek en lady Margaret Grosvenor. Kapitein Dreyfus, beschuldigd van hoogverraad en zijn verdediger Mr. De voorzitter yan den krijgsraad, en de gouvernements-commissaris. Dreyfus voor den krijgsraad. Turksche soldaten, christenen van den tempel te Jeruzalem terugdrij vende. Oefening in boogschieten doorchi- neesche soldaten. Japanscbe soldaten een wel borende. Janansche troepen op marsch naar Seoul. Kathedraal te Cusco in Peru. Het stoomschip Coya op het Titi- eaca-meer Sasaksche Tandakkers. Uit Lombok. 4 afb. uit „Eigen Haard." Dierentafereelen. In de kerkbank. Dolorès. Wijn- en bierklanten. Verkooping in Holland. Gevecht met dolk en mantel. Politieke platen en portretten. Een kerstverhaal uit den fransch- duitschen oorlog. Gedurende vele jaren heb ik mijn Kerstdagen doorgebracht in warme streken, maar het vorige jaar was ik tijdens die feestdagen in een klein plaatsje in Frankrijk, Beau voir, dicht bij de Maas gelegen, waar ik logeerde bij Felix Lacondie en zijne vrouw Jeanne, twee eenvoudige menschen, bij wie ik de rusten de kalmte die voor mijn destijds een weinig geschokt zenuwleven noodig waren, ten volle genoot. Felix was een goed gehumeurd, luchthartig man van ongeveer vijf en veertig jaar, die door hard werken van zijn land een voor deze menschen behoorlijk inkomen bad. Jeanne was de type van een Iran sche boerin, hel der, voortvarend en eenvoudig in hare eischen, zoodat het met alle recht een voorspoedig huishouden mocht heeten. In den oorlog van 1870 was Felix franctireur geweest en dikwijls kon hij des avonds vertellen van de too- neelen uit dien vreeselijken, bloedigen strijd, toen Frankrijk overwonnen en naar 't scheen zieltogend terneer lag. Het merkwaardigste wat hij mij daarvan vertelde was wel het verhaal dat ik op den eersten Kerstavond van hem kreeg, toen we rustig bij den haard zaten te rooken. „Heb ik u wel eens verteld," vroeg hij, „hoe ik in de handen van de Pruisen viel en daaruit weer ont kwam „Neen," antwoordde ik, „ik meende dat ze al de fransctireurs die ze in handen kregen, doodschoten „Zij lieten mij vrij," antwoordde hij met een grimmigen lach, en gij moogt het gelooven of niet, maer het! pruisisohe koningshuis was dieneer sten Kerstdag in de macht van Jeanne. Want het is nu iuist23jaar geleden, mijnheer, op den eersten Kerstdag van het jaar 1870 toen de Pruisen Parijs belegerden. Nadat de ongeschiktheid van zoo- velen onzer aanvoerders was gebleken, wilden velen niet meer dienen in de geregelde legerkorpsen en vormden daarom benden franctireurs, die den vijand bestookten en kwaad deden zooveel zij maar konden. Ik behoorde tot zulk een bende en onze compag nie was dertig man sterk en stond onder het bevel van een dapper vete raan. Wij namen onzen intrek in een klein dorpje niet ver van de eerste schildwachtenlinie der Pruisen, en daar leerde ik Jeanne kennen, de dochter van den molenaar, die door de verwenschte Uhlanen zoo goed als tot den bedelstaf was gebracht. Hij zoowel als zijn dochter haatten dan ook de Duitschers zeer en toen ik mijn aanzoek deed, zal zeker mijn beroep wel tot een gunstig antwoord hebben medegewerkt. Intusschen maakten we de afspraak niet te zul len trouwen voordat Frankrijk weer door de vreemden verlaten zou zijn. Hoe klein onze bende ook was, waren wij een tijdlang de schrik van de strooptochten organiseerende CJhla- nen, dank zij de bekwaamheid van onzen aanvoerder, den ouden sergeant en vooral ook wegens de hulp van Jeanne, die ons van alles op de hoogte hield en ons raad gaf, zoodat wij haar het denkende hoofd van den troep noemden. Eiken avond ont moette ik haar in een soort van grot, dien ik ontdekt had en die, daar hij twee uitgangen had, de grootste mate van veiligheid opleverde. Toen wij evenwel vernamen, dat de Duitschers, dien onze herhaalde aan vallen verdroten, van plan waren hunne voorposten nog wat verder uit te zetten om ons zoodoende uit het dorp te verjagen, besloten wij een ander hoofdkwartier op te zoeken. Den dag vóórdat wij zouden ver trekken, viel ik in de handen van de Beieren. Tot op d6zen dag beweert Jean ne en ik wil bet wel gelooven, dat ik verraden ben door een jongen uit het dorp, zekeren Odeau, die een goed oogje had op Jeanne. Ik werd zoo spoedig gegrepen en geboeid, dat er van tegenweer geen denken was, terwijl ik (en dat was het ergst van alles) werd gevat met het geweer in de handen. „Jij bent een moordenaar," zei een dikke, kleine officier in barbaarsch fransch, „we zullen jou fusilleeren, waar zijn je makkers?" Ik deed alsof ik hem niet verstond, ten einde althans niet op de plek te worden doodgeschoten. In die dagen waren er meer scherprechters dan rechtbanken mijnheer. Mijne armen werden mij op den rug gebonden en met het geheele detachement ging ik op weg naar het hoofdkwartier van den kroonprins Friedrich. Het geluk wilde, dat wij Jeanne onderweg ontmoetten. U zou denken dat zij een klein, kalm vrouwtje ie, maar als ze goed boos is, wordt zij heel anders. Zij wierp zich om mijn hals en poogde mij te bevrijden, toen rukte zij den officier den sabel uit de hand en wanneer ik haar niet tot kalmte had gebracht, zou zij den ganschen troep alleen aangevallen hebben. Toen begon zij in hun eigen taal, die zij uitstekend sprak, hun te smeeken mij te laten gaan, doch zij lachten haar uit en dreven haar met de geweerkolven weg. Mijn hart was zwaar als lood, ik '/ag geen uitkomst meer, maar ik kende Jeanne niet. Men bracht mij voor den adjudant van den kroonprins, die mij de vrij heid beloofde, als ik de schuilplaats van mijne makkers wilde verraden. Hoewel hij zeer goed fransch sprak, hield ik mij weer, alsof ik hem niet begreep en ook dit had het ge wensch te gevolg, namelijk dat het mijn vonnis nog wat verschoof. „Morgenavond te vijf uur," zei hij, „zullen wij je fu silleeren wanneer je dan niet gezegd zult hebben wat wij willen weten." Ik werd gebonden alsof ik een dolle hond was en met schoppen en trappen in een hoek van een stevig dichtgesloten hut gesmeten. Sinds den morgen had ik niets gegeten, maar honger en dorst waren nog niets vergeleken bij de kwellende gedachte, dat ik morgen zou worden doodge schoten. Plotseling schoot mij door 't hoofd, dat het den volgenden dag Kerstmis zou zijn. De smart werd er nog grooter door. Alle herinneringen uit mijn kinderjaren aan de dagen van Kerst mis, toen mijne ouders nog leefden, en die dagen in ons huis altijd met nauwgezetheid werden gevierd, kwa men weer bij mij op. Maar ik kende toen Jeanne nog niet, mijnheer, en ik wist niet waartoe zij in staat was. Komaan, Jeanne, de rest van de historie kunt ge beter vertellen. Het kleine, ijverige vrouwtje kreeg een kleur en zeide: „Och, Felix over drijft dat. Het was niet zoo'n belang rijk iets als hij u wil doen voorko men. Nu dan. Toen ik hem zag meevoe ren door de Pruisen was ik in wan hoop, want ik wist wat zijn lot zou zijn. Toen gaf de Heilige Maagd mij een denkbeeld en ik bad om de kracht en den moed om het uit te voeren. De vorige week was er een scherp gevecht geweest en had een van de franctireurs een paar duitsche uni formen aan de gesneuvelden ontno men. Ik verzocht hem er een van en kreeg met veel moeite de uniform van een tweeden luitenant, die mij precies paste. Ik sneed mijn haar af, stak sabel en pistolen bij mij en ging op weg. Toen ik bij de vijandelijke linie kwam, kroop ik verder, want mijn plan was ongemerkt daarbinnen te komen, daar ik natuurlijk het wacht woord niet kende. Toch zou ik nog bijna gesnapt zijn geworden. Tegen een boom waar ik langs kwam, leunde een duitsch offi cier en ik raakte hem bijna aan. Ge durende eenige minuten moest ik onbeweeglijk blijven en kon eerst verder gaan, toen de officier heenging, waarbij hij bijna viel over mijn hand, waar hij op trapte. Toen ik eenmaal binnen de linie was, stond ik op en haastte mij naar het hoofdkwartier van Prins Frie drich. De morgen brak aan, een naar geestig daglicht scheen over het sla pende kamp. Voor het huis waar de Prins zijn intrek had genomen, stond een officier met een detachement op wacht. Hij vroeg mij wat ik ver langde. Naar het engelsch van THOMAS COBB. 12) HOOFDSTUK VII. De nieuwe bediende. Na Owen een onbeteekenende vraag te hebben gedaan over zijn werk in den tuin keerde Joe nadenkend naar zijne spade terug. De voetstappen, die hij boven had gehoord, hadden wel van Fairford kunnen zijn, maar nieuwe argwaan was Joe's boezem binnengeslopen en hij nam zich voor geen gelegenheid voorbij te laten gaan om het raadsel op te lossen. HOOFDSTUK VIII. Eene wandeling door het bosch. Toen Florence den volgenden Maandagmorgen in de stu deerkamer zat, eene week nadat Joe Bodger op „Boschzicht" in dienst was getreden, viel het zonlicht op het geopende boek voor haar en onder den invloed van den schoonen lentemorgen scheen het huis haar plotseling eene gevange nis toe. „Ja u zijt nog jong, miss Floy", zeide Ann, toen zij met haar hoed op de kamer van de oude dienstbode binnentrad, „en het is geloof ik niet goed, dat u zich altijd maar in huis opsluit." Ann sprak bijna nooit over de verdwijning van Derwent en wanneer zij er van sprak dan deed zij dit zonder leed wezen aan den dag te leggen. Na haar best te hebben ge daan om het der zieke zoo aangenaam mogelijk te maken, verliet Florence het huis en en wendde hare schreden in de richting van „Boschzicht". Geen wolkje vertoonde zich aan den hemel. Het schoone landschap lag in al zijne uitge strektheid voor haar uitgespreid en de pijnboomen op den heuvelachtigen bodem staken zoo duidelijk af tegen het blauw van den hemel, dat zij bijna meende de doornen afzonderlijk te kunnen zien. Hier en daar vertoonde zich het bloemgewas met gelen bloesem, en zij plukte eenige knopjes en genoot van den frisschen geur, terwijl een briesje woei over het golvende land, dat wel eene zee scheen te zijn. Toen zij den straatweg had verlaten en haar weg volgde over den heigrond was het Florence weer goed te leven. Degenen, die zij het meest had liefgehad, waren heenge gaan, toch zag de wereld er dien morgen schoon uit, hoe wel dit nietige deel rondom haar zulke pijnlijke herinnerin gen bij haar opwekte. Daar ginds in de vallei had zij zoo dikwijls met haar vader blauwen gentiaan en allerlei bloe men gezocht. Weldra gingen hare gedachten over van haar vader op diens erfgenaam. Hoe vele weken moesten er nogverloopen alvorens Arnold Engeland kon bereiken 1 Florence koesterde greote genegenheid voor haar neef en ofschoon er nooit woorden van liefde tusschen hen waren gewisseld, toch hadden er vele onvergetelijke voorvallen plaats gehad, waarbij beiden waren betrokken. In haar geheele leven had zij het slechts eenmaal gewaagd de handelwijze haars vaders af te keuren. Dat was zeker, hij was wat al te onverbiddellijk geweest voor Arnold. Haar neef was reeds een jonge man toen zij nog een kind was in korte rokken, met haar lang, blond haar, loshangend tot op haar middel, en in de laatste jaren, toen hij studeerde, hadden zij elkander minder dikwijls ontmoet. Hare herinne ring voerden h.^ar terug meer naar hare kinderjaren dan naar meer lateren tijd toen zijne bezoeken op de „Rookery" min der gezellig waren en hare genegenheid voor hem bijna slechts een quaestie van overlevering was. Hem liefhebben in de ware beteekenis van het woord deed zij niet. Dit zou zij verklaard hebben. Toch rustten er teedere herinneringen in haar boezem, en hij was de eenige bloedver want die haar nog was overgebleven. Zijne aanwezigheid zou haar tot steun en troost kunnen zijn; aangenarm zou het wezen om met hem over het verleden te spreken. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1894 | | pagina 1