m
HAARLEMMER HALLETJES
BINNENLAND,
hij mij het adres van zijn zoon had
gegeven, bleven we nog wat praten
en Bevers ging een flesch bier uit zijn
keider halen.
Nu meet je weten dat de oude
De heer Bernstein, de bekende krom en stijf is van rhumatiek, zoo-
kunstkooper en handelaar in anti-1 dat het nogal wat aanhield, vóór hij
quiteiten te Amsterdam,-pleegt tegen
half een zijn magazijn in de Regu-
liersbreestraat te verlaten, om zijn
lunch te gebruiken in Mille Colonnes.
Daar hij op de penning is, veroor
looft hij zich geen weidsch maa',
maar stelt zich tevreden met een
broodje met kaas en een kop koffie
en wanneer hij daarbij dan zooveel
kranten heeft gelezen als hij machtig
kan worden, (ook een zuinigheidmaat
regel) betaalt hij precies wat hij schul-
terug was. In dien tussohentgd viel
mijn oog op een leelijke schilderij
in vergulde lijst, die een landschap
voorstelde en ik verwonderde mij er
over, hoe iemand zulk een wansma
kelijk ding in zijn kamer ko* hangen,
toen ik iets bemerkte dat mij aan
leiding gaf het wat nader te bezien.
Het doek was namelijk een weinig
los en ik kon, op mijn teenen staan
de, zien dat er esn ander doek achter
zat. Juist wilde ik het stukatnemen
dig is en geen cent meer en wandelt j om het dichtbij te bezien, toen ik den
naar zijn affaire terug. ouden man weer hoorde aankomen
Een week of zes geleden zat hij I en ging zitten, zonder iets van het
daar weer en had juist zijn eenvou- i stuk te zeggen.
dig maal verorberd, toen twee per- Ik brandde van verlangen om te
sonen binnentraden en plaats namen
in de onmiddellijke nabijheid. Zij be
stelde iets aan den kellner en begon
nen daarna een gesprek, waarnaar hij
aanvankelijk niet luisterde, totdat
een woord dat een hunner zeide, zijn
aandacht trok. Hij keerde zich om
ten einde te zien wie zij waren, maar
daar hij precies achter een der ver
gulde pilaren zat was hij voor hen
en waren zij voor hem onzichtbaar.
„Ik verzeker je," hoorde hij een
hunner zacht maar duidelijk zeggen,
„dat het een meesterstuk, een echte
Murillo is, een juweeltje van het zui
verste water."
Bernstein luisterde scherp en hield
zich stil blijkbaar wisten zij niet, dat
hij zoo vlak bij hen zat.
„Een prachtig stuk," ging despre
ker voort. „Het stelt een groep bede
lende kinderen voor, in een bewon
derenswaardige koloniet en geteekend
door meesterhand."
„Ik sta verbaasd," zei de ander,
„maar hoe heb je dat stuk ontdekt
Echte Murillo's vindt men niet dage
lijks."
„Ik zal het je uitleggen. Ongeveer
twee jaar geleden maakten we op de
fabriek een ingewikkelde machinerie
voor een engclschen fabrikant en de
werkman die het vervaardigde, ging
een half jaar geleden bij ons weg. Nu
kregen we de vorige week de machine
terug om te repareeren en niemand
op de fabriek was daartoe instaat,
zoodat ik besloot even aan den vader
van den maker te vragen waar hij
was, om hem te schrijven of hij er
ons mee hei pen wilde.
Bevers, zoo heet de man, woont te
Sloten en heeft daar een klein boer
derijtje dicht bij den spoorlijn. Ik
trof den ouden man thuis en nadat
weten wat daar achter kon verscholen
zijn en do gelegenheid kwam, toen
wij de flesch bier leeg gedronken had
den en Bevers naar beneden strom
pelde om esn tweede flesch te halen.
In een oogenblik was ik op een stoel
gesprongen en had het stuk van den
wand genomen, waarna ik het op da
tafel legde en met mfln zakmes de
schroevenwaarmee de schilderij
in de lijst was bevestigd, er uitdraaide
en daarachter, onbeschadigd vond het
prachtige doek van Murillo waarover
ik je sprak."
„Wat een ontdekking 1 ik brand van
verlangen om het te zien, maar ga
voort 1"
„Aanvankelijk was ik van plan.
dat moet ik bekennen, om het stille
tjes weg te nemen en opgerold in mijn
zak te bergen, maar ik begreep dat
dit niet gemakkelijk zou gaan en
bovendien meende ik, dat de oude
man die het niet breed scheen te
hebben, het stuk wel voor een prijsje
verkoopen zou. Nauwelijks had ikcle
schroeven weer vast gedraaid en het
stuk op zijn plaats gehangen, toen
de oude man met de tweede flesch
terugkwam."
„Dat was dan juist bij tijd»."
„Ja, ik had geen oogenblik langer
móeten wachten of hij zou mij over
vallen hebben. Ik bleef voor het
schilderij staan en keek er onverschil
lig naar.
„Dat is een aardig dingetje," zei ik,
jik heb juist iets noodig om mijn
kamer te versieren. Wilt u het mij
verkoopen
De oude man keek met minachting
naar het stuk en lachte. „Wat
wil u er voor geven?" zei hij toen.
„Vijf gulden," zei ik en legde met
een het geld op de tafel, denkende
dat het gezient van de rijksdaalders
hem verlokken zou, „en geen sterve
ling zal je tr meer voor geven."
„Misschien niet, meneer," zei de
oude ma», „maar ik heb geen lust
om het te verkoopen, het is al zoo
lang in onze familie geweest. Mis
schien zou het mij ongeluk aanbrengen
als ik het verkocht en ik heb toch
al zorgen genoeg. Er staat een hypo
theek van vijfduizend gulden op mijn
huia en boerderij en waarom zou ik
een oud familiestuk verkoopen voor
een onnoozele gulden of wat, die mij
toch niet helpen? Maar ik weet hét
goedgemaakt," zei de oude man en
3egon te lachen. „Als u de hypotheek
op mijn boerderij aflost, dau zal ik u
het schilderij geven 1" en hij proestte
het uit over zijn voorstel, zoodat hij
een hoestbui kreeg waarin hij bijkans
stikte.
Ik deed natuurlijk alsof daar niets
van komen kon en daar ik toch ook
en den koetsier toeriep: „Naar Slo
ten en zoo gauw mogelijkzag h$
niet, dat aehter dat rijtuig twee per
sonen stonden, dezelfden die daar
even in Mille Colonnes het zooeven-
vermelde gesprek hadden gehouden.
Toea zij het rijtuig zagen wegrijden,
begonnen zij luidkeels te lachen en
wandelden in druk gesprek naar het
telegraafkantoor, waar zij een tele
gram opstelden en verzonden aan A.
Gr. W. Bevers te Sloten. De oude man
had dat telegram natuurlijk lang voor
dat Bernstein aan zijn deur klopte,
in handen.
Het hart van den ouden schacheraar
bonsde, van hoop op een groote winst,
tot hij tot den ouden Bevers zei: „Ik
ben Fransen van Amsterdam en
wenschte u even te spreken."
„Kom binnen," zei Bevers en ging
strompelend en kuchend voor hem
uit. „Wat kan ik voor u doen?"
vreeg hij toea zijn bezoeker plaats
en daarop het geld aan Bevers voer-
hij
Na
ook
liet
de
zulk een som niet in mijn zak had, genomen had vlak tegenover de plek
1 J 1 waar de oude schilderij hing.
„Mijn vriend, de jonge man die
hedenmorgen hier was, heeft zij n zin
nen gezet op de schilderij die ik daar
zie hangen. 'tls kinderachtig, maar
hij denkt dat het stuk hem geluk zal
aanbrengen," en de oude koopman
lachte gedwongen."
Dan heeft de jengeman u ook ze
ker wel gezegd, dat ik er vijfduizend
gulden voor hebben wou vroeg Be
vers. „Ik noemde maar een cijfer om
hem kwijt te raken, ziet ge, want ik
wil het stuk niet verkoopen."
Bernstein schrikte maar zei niets.
„Waarom zou ik het dun toch ook
verkoopen ging de oude man voert.
„Ik hen oud en heb geen tijd meer
om rijk te worden, daarom ben ik
voor geld onverschillig. Bovendien is
het stuk een aandenken aan mijne
dierbare familie," hier scheen de stem
van den oude t© beven, „en ik ben
aan hot familiestuk gehecht."
„Wel, wel," zei Bernstein, zijn droge
lippen likkende, „wat zult ge een oud
prul van ©en schilderij bewaren, ter
wijl ik er u 1st wel vijfduizend en
vijfhonderd gulden voor geven wil,
zoodat ge er uw hypotheek van be
talen en nog wat overhouden kunt.
Dat kunt, dat naoogt ae niet afwijzen
beste heer!" en hij wreef zich zenuw-
ach tig in de dikke handen.
De oude man schudde echter het
hoofd ook toen Bernstein nog eens
en nog eens honderd gulden meer
bood en eerst toea de handelaar riep
„Nu dan: zesduizend gulden, maar
geen cent meerl" toen gaf hij, zij het
ook tegenstribbelend toe en overhan
digde het stuk aan den kooper, die
het zorgvuldig onder den arm nam
nam ik afscheid van den ouden Be
vers, zonder verder over het schil
derij te spreken. En nu ben ik hier
en heb niemand dan jou iets van de
zaak verteld."
„Ik ben blij dat je zoo hebt gezwe
gen, Willemwat denk je nu te
doen
„Ik wil je een voorstel doen. Schiet
mij de vyiduizend gulden voor en ik
maak mij sterk, dat ik den ouden
Bevers overhaal daarvoor zijn schilde
rij af te sta m. Een echte Murillo
van deze afmeting brengt minstens
dertigduizend gulden opde winst
deelen we dan samen."
„Ik vertrouw je volkomen en om
je dat te bewijzen, wil ik je zoo
meteen op mijn kantoor de vijfdui
zend gulden geven. Wanneer kun je
dan weer naar Sloten gaan?"
„Niet voor halt vier, ik heb nog
een en ander te doen dat geen uit
stel lijden ka*."
Bernstein verborg zich geheel ach
ter de pilaar toen hij hen aanstal
ten hoorde maken om heen te gaan.
Toen zij het koffiehuis hadden ver
laten, wreef hij zich in de handen en
had wel hardop willen jubelen.
„Jacob!" riep hij, „laat spoedig
een rijtuig voor mij bestellen. Hier is
ee» gulden voor jou, maar ik moet
het binnen tien minuten hebben 1"
De kellner, versteld over die onge
wone mildheid, bracht de opdracht
ten uitvoer. Bernstein liet zich eerst
naar zijn kantoor rijden en nam geld
uit zijn brandkast, waarbij hij mom
pelde: „Vijfduizend gulden, wal een
prijsje voor een Murillo 1 Weetje wat
ik zal zesduizend gulden meenemen,
dat is veiliger!"
Toen hij weer in zijn rijtuig stapte
5erv Zaterdagaïondpraatjs.
CCXXVIH.
„Fideliol" zei mijn neef Wouter
toen ik hem Maar dagmiddag in de
Anegang ontmoette, „ik wou je juist
opzoeken en was op weg naar je
huis."
„Is het om te mopperen over alles
en nog wat?"
„Hoe zoo?"
„Omdat wanneer dit het geval is, ik
je beleefd verzoek aas mijn huis te gaan
kijken of ik er ben."
„Doe je in geestigheid?"
„Soms als ik in 't nauw word
gebracht."
„Slaat dat op mij Verplicht voor
het compliment."
„Maak je niet boos, dat doe ik
immers ook niet. Kort en goedheb
je wezenlijk iets te zeggen, dan zal
ik met genoegen luisteren, maar als
het weer is om een klaaglied aan te
heffen, dau ga ik liever door."
„Zoo J" zei hij en snoof als een paard
dat zich kwaad maakt. „Je zet een
borst alsof je met het redden van een
verdrinkende perzische kat de orde
van van nu van Simon Bolivar
den Bevrijder verdiend had. Eigen
lijk moest ik mijn paarlen niet voor
de zwijnen strooien, om dat nu eens
heel bescheiden uit te drukken,
maar ik heb toch nog altijd een ze
ker zwak voor je, denkelqk omdat
we gewoonlijk zoo van gevoelen ver
schillen."
„Je speelt dus zoowat „Weldadig
heidje naar Vermogen" tegenover
mij, aan wien je als een armen be
deelde wel een kruimke van je vernuft
wilt schenken?"
„Fidelio, je maakt vorderingenniet
alleen ben je grappig, maar ook iro
nisch. Staak nu evenwel dat afschieten
van geestigheids-vuurpijlen en wandel
even met mij mee, want ik heb een
paar boodschappen te doen en jij
hebt den tijd wel."
We wandelden samen het trottoir
laDgs en hij begon„De quaestie van
het Brongebouw
„Wouter!" riep ik uit en bleef
staan, „als je het over die bouwerij
van bei. Brongebouw hebben wilt,
dan ga ik geen stap verder met je
mee. Die storm in een glas water,
telde.
„Goedendag," zei Bernstein die nu
haast had om weg te komen, want
de oude man knipte met de oogen
alsof de tranen er in epwelden en
keek zoo droevig naar zijn vroeger
eigendom, dat Bernstein vreesde dat
L~ berouw over den koop zou krijgen,
dien haastige» groet ging hij dau
heet, spromg in zijn rijtuig en
zich met zijn schat zorgvulgdig op
knieëe, naar Amsterdam terug
rijden.
Bevreesd voor beschadiging Van ziju
kostbaren last durfde hij de spijkers
niet uit de lijst halen vóór hij thuis
was. De weg viel hem lang en hij zou
ia zijn rijtuig nog veel minder op
zijn geaaac zijn geweest, wanneer hij
gezien had hoe de zoogenaamde oude,
rhemati8che Bevers na zijn vertrek
zoo recht was geworden als een kaars,
een valschen pruik en baard afdeed
en het huisje verliet dat hij slechts
twee dagen te vore* betrokken had.
Toen Berastein thuis kwam trok
_.j met een va* zenuwachtig onge
duld bevende hand de schroefjes uit
de schilderij en keek en keek
Het volgende ©ogenblik liet hij het
stuk op den grond rallen en staarde
er naar, bleek en ontsteld Er was
geen doek van Murillo in en achter
iet voddige landsohap was alleen eeu
stuk carton verborgen, waarop met
groote letters gesohreven stond
Meesterstuk va* Murillo."
Aldus dreven de drie schelmen, die
hem zoo naadig hadden opgelicht,
bovendien nog den spot met hem.
die kunstmatig opgeblazen kikvorseh.
dat insectachtige zaakje dat men on
der een microscoop is gaan leggen om
het duizendmaal te vergrooten, die..
Ik kwam niet verder. Terwijl ik
naar een uitdrukking zocht die voor
climax kon dienen, gleed mijn voet
op een hoopje flapsneeuw uit en viel
ik zoo lang als ik ben, 1 M. acht en
zeventig, in een brij van sneeuw,
modder en water. Een lieele golf
bruiste boven mijn gezicht, ik spar
telde, maar vergeefs en ik hoorde
alsof het heel in de verte was, Wou
ter roepen: „help, help, een drenke
ling, een dreg! een dreg Yóor de
gevraagde artikelen evenwel voorhan
den waren, hadden moedige mannen
mij uit den stroom gered en aan den
rand van de rivier neergezet, een
ware Anegang-Donau, maar lang niet
zoo blauw als de echte, 't zweemde
meer naar het bruine.
„Kaikl"riep een veelbelovend jon
geling die er ook zoo over scheen te
denken, „da's er een van sjokkela."
Ik nam haastig den arm van Wou
ter en ging er van door, maar niet
zoo vlug of ik hoorde achter mij
„Van Houten's kekou! Bruine beer!
Beer op sokken
„Wouter," zei ik, „als ik ooit lid
van den Raa' word, dan siel ik zeker
voor om de lieve straatjeugd zesmaal
in de week te onthalen op cham
pagne en oesters, driemaal 's weeks
op een tooneeluitvoering en driemaal
op een concert of circusvertooning.
De geest van den tijd is geneigd tot
teerhartigheid en ik wil daarin niet
achterwege blijven. Maar wat is daar
te doen
Vlak voor ons was een groote volks
oploop. 't Was of men bezig was een of
anderen drenkeling te redden. Ik drong
er doorheen en zag een agent van
politie, die in een kolossalen modder-
hoop gezakt was, denkelijk bij zijn
poging om mij te hulp te komen, en
die daar niet uit scheen te kunnen
raken.
„Daar staat ie goed!" zei er een
uit den hoop, philosofisch.
„Hoe lang zou hij daar nu moeten
blijven?" vroeg een ander, die meer
medegevoel in zijn borst scheen te be
zitten.
„Wel, tot de reiniging komt om
de Anegang schoon te maken."
„En hoelang is dat?"
„Daar is geen zeggen van," zei een
derde, ,,'t Kan Paschen worden, 'fc kan
ook Pinksteren wezen, dat weet je
nooit."
„Wouter," zei ik, „laat ons heen
gaan. Hier wordt kwaad gesproken
van de sneeuwruimin en dat doet
mij zeer. Ik wensch hier geen oogen
blik langer te vertoeven."
We gingen verder, maar ik gevoel
de mij nu juist niet heel lekker. Het
bruine water sijpelde uit mijn pan
talon en mijn jas zag er uit als een
roomtaartje met chocolade gedeco
reerd. Toen ik er over klaagde, zei
Wouter: „Man, beklaag je niet. Je
bent voor nieuwigheden, welnu dit
is een kneippkuur ©p straat."
„Als je fl .uwiteiten verkoopt, ga ik
niet mee. Zeg nu op, wat je te ver
tellen hebt."
„Fidelio", begon hij en er lag iets
plechtigs, iets gedragens in zijn stem
geluid, dat aan een voordracht van
een heeschen rederijker deed denken,
„wat dunkt je van het ontslag van
den commandant van de brandweer?"
„Dat het jammer is," zei ik.
„En weet je wei wat daarvan de
gevolgen zu len wezen
„Hoe wou ik dat weten vroeg ik
een beetje netelig, want ik had in-
tussehen juist mijn hoed met een
zwierig geoaar afgenomen voor een
dame van mijn kennis en haar daar
bij tot mijn schrik, een verzameling
modderspatten op tien mantel gepro
jecteerd.
„Dan zal ik het je zeggen. Ten
eerste, dat de meeste officieren en
sommige sergeants ook ontslag zullen
nemen I"
,,'t Is toch niet waar
,,'t Is zooals ik je zeg. Het zijn al
lemaal vrijwilligers, bedenk dat wel
en ze gaan liever heen, dan gevaar te
loopen een commandant te krijgen
dien ze liever niet willen
„Wordt ©r dan al iemand als op
volger genoemd
„Nog niet, maar het gaat natuurlijk
niet om dan pas ontslag te nemen.
Het zou op een demonstratie gaan
gelijken tegen den nieuwen eomman-
dant en daarvan is geen sprake."
,,'t Is een mooie historie en dat juist
nu er zooveel branden in ons anders
zoo brandvrije Haarlem zijn geweest."
„Maar dat is nog het ergst# niet.
Ik voorzie dat het geld gaat kosten."
„Aan wie?"
„Aan de gemeente, aan ons alle
maal. Kijk eens hier, de organisatie
van ee» vrijwillig# brandweer is een
teer ding, waaraan niet teveel getornd
moet worde». 't Gaat daarmee als met
een huisje van dominosteenen. Neem
een van de hoeksteenen er uit en
't heele gebouwtje valt in elkaar. Zal
zoo'n brandweer goed werken, dan
moeten de hoofden goed m#t elkaar
overweg kunnen, Jan moet willen
luisteren naar Piet en Piet geen be
zwaar hebben om te gehoorzamen aan
Klaas. Dat gaat niet in eens, dat
gaat langzamerhand, men moet aaa
elkaar gewennen. Neemt de comraan
dant zijn ontslag en volgen de meeste
officieren zijn voorbeeld, dan moet
het heele bestuur nieuw worden in
gericht en het duurt een heele p-sos,
voor dit zoo eendrachtig kan werken
als de leden van het oude bestuur
dat deden, di« zoolang met elkander
hebben gewerkt."
„Dat is duidelijk," zeide ik, „maar
ik zie nog altijd maar niet, waarom
dat geld moet kosten."
„Geduld nog even, ik ben nog niet
klaar. Dit zijn we dus eens, nu eea
ander punt. Ik durf beweren, dat bij
een gemeente die zich uitbreidt, steeds
meer en meer de zucht ontwaakt naar
gro#t8cheep3heid."
„Hoe bedoel je dat?"
„Wel, als een stad groot wordt, dan
komt er alien/s een geest van deftig
heid over de gemeente-administratie.
Ik zeg niet, dat de ambtenaren
ongenaakbaar door worden,want daar-,
over hebb®we hier geen klagen
maar men wil dit hebben omdat het
elders is en dat onadat die gemeente
het ook heeft en zoo vrees ik, dat
wanneer er moeilijkheden komen
met de brandweer, de een of ander
vandaag of morgen het onzalige
denkbeeld zal krijgen, om een groot-
scheepsihe brandweer te hebben, met
niets dan bezoldigde mannetjes en
onder bevel van een opzichter der ge
meente.
„Kerel, wat haal jij je een muize
nissen in 't hoofd 1" riep ik uit en
begon te scnateren van 't lachen,
maar Wouter riep haastig „ssst
en zag mij verschrikt aan, met een
zoo dringend# waarschuwing in zijn
oogen, dat ik plotseling zweeg.
„Is lachen een misdaad geworden
vroeg ik gemelijk.
„Man, man, wat ben jij onvoor
zichtig," zei hij vermanend. „Daar
ging juist een van de leden van de
commissie voor de bezwaarschriften
inzak# de plaatselijke directe belas-
Militaire administratie.
Bij kon. besluit van 8 Febr. is eeu
organisatie van het personeel der
militaire administratie vastgesteld.
De hoofdbepalingen daarvan zijn de
volgende
het personeel van militaire admi
nistratie bestaat uit
a. intendante»; b. kwartiermeesters;
e. magazijnmeesters, hoofden van de
centrale magazijnen van militaire
kleeding en uitrusting; d. administra
teurs van kleeding.
De kapiteins-intendanten worden
bg voorkeur genomen uit de officie
ren, die met goed gevolg hunne
studiën bq den yoormaligen inten
dancecursus bij de 2e afd. der Krijgs
school ol de intendance-studiën aan
de hoogere Krijgsschool hebben ge
volgd.
Intendanten bij de divisie infante
rie voor de stellisg van Amsterdam
ting voorbij. Als hij je in dezen slap
pen tijd zoo uitbundig had zien lachen,
zou je dit jaar zoker «en paar klassen
hooger zijn gebracht I"
Ik stamelde geroerd eenige woorden
van dank.
„En wat nu mijn vrees voor die
brandweer-reorganistie betreft (tus-
schen twee haakjes noemen v.e reor
ganisatie altijd een verandering die
meer geld gaat kosten) die is wezen
lijk niet hersenschimmig. Wacht
maar vriendje, zoodra er een begin
aan gemaakt wordt, zijn we verloren,
of liever niet wij maar onze dubbeltjes.
Dan moeten er spuiten wezen van
het allernieuwste systeem en paar
den om ze voort te trekken en uni
formen voor de mannen die ze be
dienen en ealaris.-en en traktementen
en gratificatiën en de heele romp
slomp."
„Wouter, je draaft door als een
blind paard op een wedren," zei ik,
maar hij was niet meer to kouden
en ging voort„Ea dan zul je van
daag of morgen nog wel eens een
stoomspuit zien kouien aanvaren en
wie zal dat alles be a en
„Ik geloof er nog niets van, maar
wat wou jij dan daaraan doen?"
„Als ik gemeenteraad-lid was, dan
zou ik zeggen„Een verdienstelijk
man wil bedanken voor een erepost,
waar we hem liever hond©». Mijn
heer de voorzitter, dit moeten wij
voorkomen. Ik stel dus voor, in ant
woord op de aaavrag© om ontslag
van den commandant der brandweer,
namens den Raad te antwoorden, dat
de Raad, erkentelijk voor zijne ver
diensten in deze betrekking aan den
da^ gelegd, met leedwezen de aan
vrage om ontslag heeft ontvangen en
dat het college, in het belang van de
brandweer en dus vaa de burgerij, den
commandant verzoekt op die aanvrage
om ontslag alsnog terug te komen."'
„Zou de Raad dai doen
„Eq waarom niet?"
„Ja, waarom eigenlijk niet," zei ik.
„En zou de commandant dan zijn
aanvraag intrekken?"
„Dat weet ik niet, maar men moet
het beproeven."
Ik begon het koud te krijgen, de
kneippkuur op straat viel mij toch
niet mee. Dus nam ik afscheid van
Wouter en sprong op de tram, om
niet weer genoolza-kt te zijn een
sneeuwwater-modderbad to nemen»
FIDELIO.