m HAARLEMMER HALLETJES BINNENLAND, hij mij het adres van zijn zoon had gegeven, bleven we nog wat praten en Bevers ging een flesch bier uit zijn keider halen. Nu meet je weten dat de oude De heer Bernstein, de bekende krom en stijf is van rhumatiek, zoo- kunstkooper en handelaar in anti-1 dat het nogal wat aanhield, vóór hij quiteiten te Amsterdam,-pleegt tegen half een zijn magazijn in de Regu- liersbreestraat te verlaten, om zijn lunch te gebruiken in Mille Colonnes. Daar hij op de penning is, veroor looft hij zich geen weidsch maa', maar stelt zich tevreden met een broodje met kaas en een kop koffie en wanneer hij daarbij dan zooveel kranten heeft gelezen als hij machtig kan worden, (ook een zuinigheidmaat regel) betaalt hij precies wat hij schul- terug was. In dien tussohentgd viel mijn oog op een leelijke schilderij in vergulde lijst, die een landschap voorstelde en ik verwonderde mij er over, hoe iemand zulk een wansma kelijk ding in zijn kamer ko* hangen, toen ik iets bemerkte dat mij aan leiding gaf het wat nader te bezien. Het doek was namelijk een weinig los en ik kon, op mijn teenen staan de, zien dat er esn ander doek achter zat. Juist wilde ik het stukatnemen dig is en geen cent meer en wandelt j om het dichtbij te bezien, toen ik den naar zijn affaire terug. ouden man weer hoorde aankomen Een week of zes geleden zat hij I en ging zitten, zonder iets van het daar weer en had juist zijn eenvou- i stuk te zeggen. dig maal verorberd, toen twee per- Ik brandde van verlangen om te sonen binnentraden en plaats namen in de onmiddellijke nabijheid. Zij be stelde iets aan den kellner en begon nen daarna een gesprek, waarnaar hij aanvankelijk niet luisterde, totdat een woord dat een hunner zeide, zijn aandacht trok. Hij keerde zich om ten einde te zien wie zij waren, maar daar hij precies achter een der ver gulde pilaren zat was hij voor hen en waren zij voor hem onzichtbaar. „Ik verzeker je," hoorde hij een hunner zacht maar duidelijk zeggen, „dat het een meesterstuk, een echte Murillo is, een juweeltje van het zui verste water." Bernstein luisterde scherp en hield zich stil blijkbaar wisten zij niet, dat hij zoo vlak bij hen zat. „Een prachtig stuk," ging despre ker voort. „Het stelt een groep bede lende kinderen voor, in een bewon derenswaardige koloniet en geteekend door meesterhand." „Ik sta verbaasd," zei de ander, „maar hoe heb je dat stuk ontdekt Echte Murillo's vindt men niet dage lijks." „Ik zal het je uitleggen. Ongeveer twee jaar geleden maakten we op de fabriek een ingewikkelde machinerie voor een engclschen fabrikant en de werkman die het vervaardigde, ging een half jaar geleden bij ons weg. Nu kregen we de vorige week de machine terug om te repareeren en niemand op de fabriek was daartoe instaat, zoodat ik besloot even aan den vader van den maker te vragen waar hij was, om hem te schrijven of hij er ons mee hei pen wilde. Bevers, zoo heet de man, woont te Sloten en heeft daar een klein boer derijtje dicht bij den spoorlijn. Ik trof den ouden man thuis en nadat weten wat daar achter kon verscholen zijn en do gelegenheid kwam, toen wij de flesch bier leeg gedronken had den en Bevers naar beneden strom pelde om esn tweede flesch te halen. In een oogenblik was ik op een stoel gesprongen en had het stuk van den wand genomen, waarna ik het op da tafel legde en met mfln zakmes de schroevenwaarmee de schilderij in de lijst was bevestigd, er uitdraaide en daarachter, onbeschadigd vond het prachtige doek van Murillo waarover ik je sprak." „Wat een ontdekking 1 ik brand van verlangen om het te zien, maar ga voort 1" „Aanvankelijk was ik van plan. dat moet ik bekennen, om het stille tjes weg te nemen en opgerold in mijn zak te bergen, maar ik begreep dat dit niet gemakkelijk zou gaan en bovendien meende ik, dat de oude man die het niet breed scheen te hebben, het stuk wel voor een prijsje verkoopen zou. Nauwelijks had ikcle schroeven weer vast gedraaid en het stuk op zijn plaats gehangen, toen de oude man met de tweede flesch terugkwam." „Dat was dan juist bij tijd»." „Ja, ik had geen oogenblik langer móeten wachten of hij zou mij over vallen hebben. Ik bleef voor het schilderij staan en keek er onverschil lig naar. „Dat is een aardig dingetje," zei ik, jik heb juist iets noodig om mijn kamer te versieren. Wilt u het mij verkoopen De oude man keek met minachting naar het stuk en lachte. „Wat wil u er voor geven?" zei hij toen. „Vijf gulden," zei ik en legde met een het geld op de tafel, denkende dat het gezient van de rijksdaalders hem verlokken zou, „en geen sterve ling zal je tr meer voor geven." „Misschien niet, meneer," zei de oude ma», „maar ik heb geen lust om het te verkoopen, het is al zoo lang in onze familie geweest. Mis schien zou het mij ongeluk aanbrengen als ik het verkocht en ik heb toch al zorgen genoeg. Er staat een hypo theek van vijfduizend gulden op mijn huia en boerderij en waarom zou ik een oud familiestuk verkoopen voor een onnoozele gulden of wat, die mij toch niet helpen? Maar ik weet hét goedgemaakt," zei de oude man en 3egon te lachen. „Als u de hypotheek op mijn boerderij aflost, dau zal ik u het schilderij geven 1" en hij proestte het uit over zijn voorstel, zoodat hij een hoestbui kreeg waarin hij bijkans stikte. Ik deed natuurlijk alsof daar niets van komen kon en daar ik toch ook en den koetsier toeriep: „Naar Slo ten en zoo gauw mogelijkzag h$ niet, dat aehter dat rijtuig twee per sonen stonden, dezelfden die daar even in Mille Colonnes het zooeven- vermelde gesprek hadden gehouden. Toea zij het rijtuig zagen wegrijden, begonnen zij luidkeels te lachen en wandelden in druk gesprek naar het telegraafkantoor, waar zij een tele gram opstelden en verzonden aan A. Gr. W. Bevers te Sloten. De oude man had dat telegram natuurlijk lang voor dat Bernstein aan zijn deur klopte, in handen. Het hart van den ouden schacheraar bonsde, van hoop op een groote winst, tot hij tot den ouden Bevers zei: „Ik ben Fransen van Amsterdam en wenschte u even te spreken." „Kom binnen," zei Bevers en ging strompelend en kuchend voor hem uit. „Wat kan ik voor u doen?" vreeg hij toea zijn bezoeker plaats en daarop het geld aan Bevers voer- hij Na ook liet de zulk een som niet in mijn zak had, genomen had vlak tegenover de plek 1 J 1 waar de oude schilderij hing. „Mijn vriend, de jonge man die hedenmorgen hier was, heeft zij n zin nen gezet op de schilderij die ik daar zie hangen. 'tls kinderachtig, maar hij denkt dat het stuk hem geluk zal aanbrengen," en de oude koopman lachte gedwongen." Dan heeft de jengeman u ook ze ker wel gezegd, dat ik er vijfduizend gulden voor hebben wou vroeg Be vers. „Ik noemde maar een cijfer om hem kwijt te raken, ziet ge, want ik wil het stuk niet verkoopen." Bernstein schrikte maar zei niets. „Waarom zou ik het dun toch ook verkoopen ging de oude man voert. „Ik hen oud en heb geen tijd meer om rijk te worden, daarom ben ik voor geld onverschillig. Bovendien is het stuk een aandenken aan mijne dierbare familie," hier scheen de stem van den oude t© beven, „en ik ben aan hot familiestuk gehecht." „Wel, wel," zei Bernstein, zijn droge lippen likkende, „wat zult ge een oud prul van ©en schilderij bewaren, ter wijl ik er u 1st wel vijfduizend en vijfhonderd gulden voor geven wil, zoodat ge er uw hypotheek van be talen en nog wat overhouden kunt. Dat kunt, dat naoogt ae niet afwijzen beste heer!" en hij wreef zich zenuw- ach tig in de dikke handen. De oude man schudde echter het hoofd ook toen Bernstein nog eens en nog eens honderd gulden meer bood en eerst toea de handelaar riep „Nu dan: zesduizend gulden, maar geen cent meerl" toen gaf hij, zij het ook tegenstribbelend toe en overhan digde het stuk aan den kooper, die het zorgvuldig onder den arm nam nam ik afscheid van den ouden Be vers, zonder verder over het schil derij te spreken. En nu ben ik hier en heb niemand dan jou iets van de zaak verteld." „Ik ben blij dat je zoo hebt gezwe gen, Willemwat denk je nu te doen „Ik wil je een voorstel doen. Schiet mij de vyiduizend gulden voor en ik maak mij sterk, dat ik den ouden Bevers overhaal daarvoor zijn schilde rij af te sta m. Een echte Murillo van deze afmeting brengt minstens dertigduizend gulden opde winst deelen we dan samen." „Ik vertrouw je volkomen en om je dat te bewijzen, wil ik je zoo meteen op mijn kantoor de vijfdui zend gulden geven. Wanneer kun je dan weer naar Sloten gaan?" „Niet voor halt vier, ik heb nog een en ander te doen dat geen uit stel lijden ka*." Bernstein verborg zich geheel ach ter de pilaar toen hij hen aanstal ten hoorde maken om heen te gaan. Toen zij het koffiehuis hadden ver laten, wreef hij zich in de handen en had wel hardop willen jubelen. „Jacob!" riep hij, „laat spoedig een rijtuig voor mij bestellen. Hier is ee» gulden voor jou, maar ik moet het binnen tien minuten hebben 1" De kellner, versteld over die onge wone mildheid, bracht de opdracht ten uitvoer. Bernstein liet zich eerst naar zijn kantoor rijden en nam geld uit zijn brandkast, waarbij hij mom pelde: „Vijfduizend gulden, wal een prijsje voor een Murillo 1 Weetje wat ik zal zesduizend gulden meenemen, dat is veiliger!" Toen hij weer in zijn rijtuig stapte 5erv Zaterdagaïondpraatjs. CCXXVIH. „Fideliol" zei mijn neef Wouter toen ik hem Maar dagmiddag in de Anegang ontmoette, „ik wou je juist opzoeken en was op weg naar je huis." „Is het om te mopperen over alles en nog wat?" „Hoe zoo?" „Omdat wanneer dit het geval is, ik je beleefd verzoek aas mijn huis te gaan kijken of ik er ben." „Doe je in geestigheid?" „Soms als ik in 't nauw word gebracht." „Slaat dat op mij Verplicht voor het compliment." „Maak je niet boos, dat doe ik immers ook niet. Kort en goedheb je wezenlijk iets te zeggen, dan zal ik met genoegen luisteren, maar als het weer is om een klaaglied aan te heffen, dau ga ik liever door." „Zoo J" zei hij en snoof als een paard dat zich kwaad maakt. „Je zet een borst alsof je met het redden van een verdrinkende perzische kat de orde van van nu van Simon Bolivar den Bevrijder verdiend had. Eigen lijk moest ik mijn paarlen niet voor de zwijnen strooien, om dat nu eens heel bescheiden uit te drukken, maar ik heb toch nog altijd een ze ker zwak voor je, denkelqk omdat we gewoonlijk zoo van gevoelen ver schillen." „Je speelt dus zoowat „Weldadig heidje naar Vermogen" tegenover mij, aan wien je als een armen be deelde wel een kruimke van je vernuft wilt schenken?" „Fidelio, je maakt vorderingenniet alleen ben je grappig, maar ook iro nisch. Staak nu evenwel dat afschieten van geestigheids-vuurpijlen en wandel even met mij mee, want ik heb een paar boodschappen te doen en jij hebt den tijd wel." We wandelden samen het trottoir laDgs en hij begon„De quaestie van het Brongebouw „Wouter!" riep ik uit en bleef staan, „als je het over die bouwerij van bei. Brongebouw hebben wilt, dan ga ik geen stap verder met je mee. Die storm in een glas water, telde. „Goedendag," zei Bernstein die nu haast had om weg te komen, want de oude man knipte met de oogen alsof de tranen er in epwelden en keek zoo droevig naar zijn vroeger eigendom, dat Bernstein vreesde dat L~ berouw over den koop zou krijgen, dien haastige» groet ging hij dau heet, spromg in zijn rijtuig en zich met zijn schat zorgvulgdig op knieëe, naar Amsterdam terug rijden. Bevreesd voor beschadiging Van ziju kostbaren last durfde hij de spijkers niet uit de lijst halen vóór hij thuis was. De weg viel hem lang en hij zou ia zijn rijtuig nog veel minder op zijn geaaac zijn geweest, wanneer hij gezien had hoe de zoogenaamde oude, rhemati8che Bevers na zijn vertrek zoo recht was geworden als een kaars, een valschen pruik en baard afdeed en het huisje verliet dat hij slechts twee dagen te vore* betrokken had. Toen Berastein thuis kwam trok _.j met een va* zenuwachtig onge duld bevende hand de schroefjes uit de schilderij en keek en keek Het volgende ©ogenblik liet hij het stuk op den grond rallen en staarde er naar, bleek en ontsteld Er was geen doek van Murillo in en achter iet voddige landsohap was alleen eeu stuk carton verborgen, waarop met groote letters gesohreven stond Meesterstuk va* Murillo." Aldus dreven de drie schelmen, die hem zoo naadig hadden opgelicht, bovendien nog den spot met hem. die kunstmatig opgeblazen kikvorseh. dat insectachtige zaakje dat men on der een microscoop is gaan leggen om het duizendmaal te vergrooten, die.. Ik kwam niet verder. Terwijl ik naar een uitdrukking zocht die voor climax kon dienen, gleed mijn voet op een hoopje flapsneeuw uit en viel ik zoo lang als ik ben, 1 M. acht en zeventig, in een brij van sneeuw, modder en water. Een lieele golf bruiste boven mijn gezicht, ik spar telde, maar vergeefs en ik hoorde alsof het heel in de verte was, Wou ter roepen: „help, help, een drenke ling, een dreg! een dreg Yóor de gevraagde artikelen evenwel voorhan den waren, hadden moedige mannen mij uit den stroom gered en aan den rand van de rivier neergezet, een ware Anegang-Donau, maar lang niet zoo blauw als de echte, 't zweemde meer naar het bruine. „Kaikl"riep een veelbelovend jon geling die er ook zoo over scheen te denken, „da's er een van sjokkela." Ik nam haastig den arm van Wou ter en ging er van door, maar niet zoo vlug of ik hoorde achter mij „Van Houten's kekou! Bruine beer! Beer op sokken „Wouter," zei ik, „als ik ooit lid van den Raa' word, dan siel ik zeker voor om de lieve straatjeugd zesmaal in de week te onthalen op cham pagne en oesters, driemaal 's weeks op een tooneeluitvoering en driemaal op een concert of circusvertooning. De geest van den tijd is geneigd tot teerhartigheid en ik wil daarin niet achterwege blijven. Maar wat is daar te doen Vlak voor ons was een groote volks oploop. 't Was of men bezig was een of anderen drenkeling te redden. Ik drong er doorheen en zag een agent van politie, die in een kolossalen modder- hoop gezakt was, denkelijk bij zijn poging om mij te hulp te komen, en die daar niet uit scheen te kunnen raken. „Daar staat ie goed!" zei er een uit den hoop, philosofisch. „Hoe lang zou hij daar nu moeten blijven?" vroeg een ander, die meer medegevoel in zijn borst scheen te be zitten. „Wel, tot de reiniging komt om de Anegang schoon te maken." „En hoelang is dat?" „Daar is geen zeggen van," zei een derde, ,,'t Kan Paschen worden, 'fc kan ook Pinksteren wezen, dat weet je nooit." „Wouter," zei ik, „laat ons heen gaan. Hier wordt kwaad gesproken van de sneeuwruimin en dat doet mij zeer. Ik wensch hier geen oogen blik langer te vertoeven." We gingen verder, maar ik gevoel de mij nu juist niet heel lekker. Het bruine water sijpelde uit mijn pan talon en mijn jas zag er uit als een roomtaartje met chocolade gedeco reerd. Toen ik er over klaagde, zei Wouter: „Man, beklaag je niet. Je bent voor nieuwigheden, welnu dit is een kneippkuur ©p straat." „Als je fl .uwiteiten verkoopt, ga ik niet mee. Zeg nu op, wat je te ver tellen hebt." „Fidelio", begon hij en er lag iets plechtigs, iets gedragens in zijn stem geluid, dat aan een voordracht van een heeschen rederijker deed denken, „wat dunkt je van het ontslag van den commandant van de brandweer?" „Dat het jammer is," zei ik. „En weet je wei wat daarvan de gevolgen zu len wezen „Hoe wou ik dat weten vroeg ik een beetje netelig, want ik had in- tussehen juist mijn hoed met een zwierig geoaar afgenomen voor een dame van mijn kennis en haar daar bij tot mijn schrik, een verzameling modderspatten op tien mantel gepro jecteerd. „Dan zal ik het je zeggen. Ten eerste, dat de meeste officieren en sommige sergeants ook ontslag zullen nemen I" ,,'t Is toch niet waar ,,'t Is zooals ik je zeg. Het zijn al lemaal vrijwilligers, bedenk dat wel en ze gaan liever heen, dan gevaar te loopen een commandant te krijgen dien ze liever niet willen „Wordt ©r dan al iemand als op volger genoemd „Nog niet, maar het gaat natuurlijk niet om dan pas ontslag te nemen. Het zou op een demonstratie gaan gelijken tegen den nieuwen eomman- dant en daarvan is geen sprake." ,,'t Is een mooie historie en dat juist nu er zooveel branden in ons anders zoo brandvrije Haarlem zijn geweest." „Maar dat is nog het ergst# niet. Ik voorzie dat het geld gaat kosten." „Aan wie?" „Aan de gemeente, aan ons alle maal. Kijk eens hier, de organisatie van ee» vrijwillig# brandweer is een teer ding, waaraan niet teveel getornd moet worde». 't Gaat daarmee als met een huisje van dominosteenen. Neem een van de hoeksteenen er uit en 't heele gebouwtje valt in elkaar. Zal zoo'n brandweer goed werken, dan moeten de hoofden goed m#t elkaar overweg kunnen, Jan moet willen luisteren naar Piet en Piet geen be zwaar hebben om te gehoorzamen aan Klaas. Dat gaat niet in eens, dat gaat langzamerhand, men moet aaa elkaar gewennen. Neemt de comraan dant zijn ontslag en volgen de meeste officieren zijn voorbeeld, dan moet het heele bestuur nieuw worden in gericht en het duurt een heele p-sos, voor dit zoo eendrachtig kan werken als de leden van het oude bestuur dat deden, di« zoolang met elkander hebben gewerkt." „Dat is duidelijk," zeide ik, „maar ik zie nog altijd maar niet, waarom dat geld moet kosten." „Geduld nog even, ik ben nog niet klaar. Dit zijn we dus eens, nu eea ander punt. Ik durf beweren, dat bij een gemeente die zich uitbreidt, steeds meer en meer de zucht ontwaakt naar gro#t8cheep3heid." „Hoe bedoel je dat?" „Wel, als een stad groot wordt, dan komt er alien/s een geest van deftig heid over de gemeente-administratie. Ik zeg niet, dat de ambtenaren ongenaakbaar door worden,want daar-, over hebb®we hier geen klagen maar men wil dit hebben omdat het elders is en dat onadat die gemeente het ook heeft en zoo vrees ik, dat wanneer er moeilijkheden komen met de brandweer, de een of ander vandaag of morgen het onzalige denkbeeld zal krijgen, om een groot- scheepsihe brandweer te hebben, met niets dan bezoldigde mannetjes en onder bevel van een opzichter der ge meente. „Kerel, wat haal jij je een muize nissen in 't hoofd 1" riep ik uit en begon te scnateren van 't lachen, maar Wouter riep haastig „ssst en zag mij verschrikt aan, met een zoo dringend# waarschuwing in zijn oogen, dat ik plotseling zweeg. „Is lachen een misdaad geworden vroeg ik gemelijk. „Man, man, wat ben jij onvoor zichtig," zei hij vermanend. „Daar ging juist een van de leden van de commissie voor de bezwaarschriften inzak# de plaatselijke directe belas- Militaire administratie. Bij kon. besluit van 8 Febr. is eeu organisatie van het personeel der militaire administratie vastgesteld. De hoofdbepalingen daarvan zijn de volgende het personeel van militaire admi nistratie bestaat uit a. intendante»; b. kwartiermeesters; e. magazijnmeesters, hoofden van de centrale magazijnen van militaire kleeding en uitrusting; d. administra teurs van kleeding. De kapiteins-intendanten worden bg voorkeur genomen uit de officie ren, die met goed gevolg hunne studiën bq den yoormaligen inten dancecursus bij de 2e afd. der Krijgs school ol de intendance-studiën aan de hoogere Krijgsschool hebben ge volgd. Intendanten bij de divisie infante rie voor de stellisg van Amsterdam ting voorbij. Als hij je in dezen slap pen tijd zoo uitbundig had zien lachen, zou je dit jaar zoker «en paar klassen hooger zijn gebracht I" Ik stamelde geroerd eenige woorden van dank. „En wat nu mijn vrees voor die brandweer-reorganistie betreft (tus- schen twee haakjes noemen v.e reor ganisatie altijd een verandering die meer geld gaat kosten) die is wezen lijk niet hersenschimmig. Wacht maar vriendje, zoodra er een begin aan gemaakt wordt, zijn we verloren, of liever niet wij maar onze dubbeltjes. Dan moeten er spuiten wezen van het allernieuwste systeem en paar den om ze voort te trekken en uni formen voor de mannen die ze be dienen en ealaris.-en en traktementen en gratificatiën en de heele romp slomp." „Wouter, je draaft door als een blind paard op een wedren," zei ik, maar hij was niet meer to kouden en ging voort„Ea dan zul je van daag of morgen nog wel eens een stoomspuit zien kouien aanvaren en wie zal dat alles be a en „Ik geloof er nog niets van, maar wat wou jij dan daaraan doen?" „Als ik gemeenteraad-lid was, dan zou ik zeggen„Een verdienstelijk man wil bedanken voor een erepost, waar we hem liever hond©». Mijn heer de voorzitter, dit moeten wij voorkomen. Ik stel dus voor, in ant woord op de aaavrag© om ontslag van den commandant der brandweer, namens den Raad te antwoorden, dat de Raad, erkentelijk voor zijne ver diensten in deze betrekking aan den da^ gelegd, met leedwezen de aan vrage om ontslag heeft ontvangen en dat het college, in het belang van de brandweer en dus vaa de burgerij, den commandant verzoekt op die aanvrage om ontslag alsnog terug te komen."' „Zou de Raad dai doen „Eq waarom niet?" „Ja, waarom eigenlijk niet," zei ik. „En zou de commandant dan zijn aanvraag intrekken?" „Dat weet ik niet, maar men moet het beproeven." Ik begon het koud te krijgen, de kneippkuur op straat viel mij toch niet mee. Dus nam ik afscheid van Wouter en sprong op de tram, om niet weer genoolza-kt te zijn een sneeuwwater-modderbad to nemen» FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6