Moor-MwerM
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD.
DE FAMILIE KING.
i2e Jaargang
Vrijdag 19 April 1895.
No. 3618
ABONNEMENTSPRIJS:
ADVERTENTIËN:
J. C. PEEREBOOM,
STADSNIEUWS.
FEUILLETON.
HAARLEMS DAGBLAD
Voor Haarlem per 3 maandenf 1,20.
Franco door het geheele Rijk, per 3 maanden 1,65.
Afzouderlij ke nnmmers0,05.
Geïllustreerd Zondagsblad, per 3 maanden 0,30.
franco per post 0,37^.
Dit blad, verachijnt dagelijks, behalve op Zon- en
Bureau: Kleine Houtstraat X-X, Haarlem. Telefoonnummer 122.
van 15 regels 50 Cents; iedere regel meer 10 Cents.
Groote letters naar plaatsruimte.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Reclames 20 Cents per regel.
Abonnementen en Advertentiën worden aangenomen door
ome agenten en door alle boekhandelaren en cour anti eraf
Directeur-Uitgever J. C. PEEREBOOM*
Hoofdagenten voor het Buitenland: Compagnie Générale de Publicité Etrangère G. L. DATJBE CoJOHN F. JONESS*tcc., Parjt 31 bij Faubourg Montmartre.
N' ta's, Rekeningen, Wissels, Qui-
tantiën, Brievenhoofden, Memoranda
8ii alle overige Drukwerken, die op
kantoren voorkomenworden ter
Stoomdrukkerij van dit blad goed-
billijk en vlug gedrukt.
De Directeur- Uitgever
Haarlem18 April 1895.
Voor het examen acte-lager-onder-
wijs zijn Woensdag te A ai sterdam
geslaagd de heeren H. C. van Ever-
dingen en H. van Dijk, beiden alhier.
Woensdagavond hield de Gerefor
meerde JongelingBvereeniging hare
[3de jaarvergadering, waarop ook
afgevaardigden der Haarlemsche
Jongelingsvereeniging tegenwoordig
waren. De vergadering was onder
leiding van een der eerevoorzitters,
Ds. R. Mulder, die een woord van
welkom aan bestuur en leden sprak,
Voorts brachten op deze bijeenkomst
de secretaris, de penningmeester en
algemeene secretaris der knapenver-
eemging verslag uit. Er bleek, dat
de vereeniging 40 leden en 33 be
gunstigers en de knapenvereeniging
15 leden telde en dat een batig saldo
van f21,25 in kas was. De bibliothe
caris deelde mede, dat .de bibliotheek
.370 dl. bevatte.
De heer Dingier, afgevaardigde der
Haarl. Jongelingsvereeniging, sprak
een woord van gelukwensch aaü de
feestvierende zustervereeniging. Ver
schillende voordrachten hield men.
'Ten slotte eloot ds. Mulder de ver
gadering. Hij dankte allen voor
hunne opkomst.
Wij vernemen dat door de recht
bank alhier op vordering van den
heer officier van justitie rechtsingang
is verleend tegen den Haarlemmer-
•oliefabrikant E. W. L. van Dobben,
te dezer stede wonende. Hij schijnt
te worden verdacht Haarlemmerolie
te verkoopen, voorzien van het door
de gebroeders Waaning alhier gede
poneerö handelsmerk.
Wij teekenen hierbij het navolgende
aan
Toen de wet op de handels- en
fabrieksmerken in werking trad, moest
ieder fabrikant om zich den eigendom
van zijn merk te verzekeren, dit ter
van de Rechtbank doen depo-
neeren. De vorige eigenaar van de
fabriek, die thans door den heer Van
Dobben wordt gedreven, gal aan zijn
procurenr last daarvoor te zorgen, doch
de procureur. vergat het te doen.
Sinds dien tijd deponeerde een veel
jongere firma, Gebr. Waaning, het
zelfde handelsmerk en thans wordt
de Erve Kaning Tilly (van W9lke
firma de heer Van Dobben eigenaar
is) vervolgd wegens het gebruiken
van het door haar eeuwenlang (van
1696 af), bezeten merk, dat evenwel
door Gebr. Waaning gedeponeerd is.
Laatstgenoemde firma bestaat nog
slechts sinds enkele jaren.
Vergadering der Staal-
waterbron.
Woensdagavond vergaderden aan
deelhouders der Maats, tot Expl. van
Staalwaterbronnen alhier in de boven
zaal van het Nut. De bijeenkomst, die
door circa 50 aandeelhouders was
bezocht, werd, wegens ongesteldheid
van dr. Posthuma, gepresideerd door
den heer C. Prins Szn.
Laatstgenoemde herinnerde aan het
doel dezer vergadering, namelijk be
spreking tengevolge der weigering van
de vergunning aan het Brongebouw
door B. en W. Dit was een groote
teleurstelling bij de velen die de Com
missie reeds heeft ondervonden, te
meer omdat men die weinig ver
wachtte. Toen indertijd na veel onder
handelingen de voor de Maats, vrij
bezwarende overeenkomst met het
Gemeente-bestuur totstand kwam, zei
men algemeen dat het gemeente-be
stuur nu ook alles zou doen om de
zaak te bevorderen. Commissarissen
dachten dan ook dat van weigering
geen sprake *ou zijn. Er zijn reeds
vele middelen tot reclame g< reed:
eene brochure met fraaie gezichten
van Haarlem, groote aanplakbiljetten,
attesten van 300 doctoren enz.
Moet men aan den vreemdeling
zeggen, dat hij geen plumpudding,
geen rumgelei en ges»n pousse-café
kan krijgen, dan zien Commissarissen
geen kans de zaak te exploiteeren.
Half Juni zou men beginnen,
ook al was de totstand koming van
het badhuis op dat tijdstip niet zeker.
Men stelde zich voor dat vele perso
nen van hier lid worden en tal van
vreemdelingen der amsterdamsche
tentoonstelling toestroomen zouden.
Na het besluit van B. en W. gevoelen
Commissarissen alléén zich niet
krachtig genoeg om door te gaan en
wenschen daartoe de goedkeuring van
aandeelhouders. Zeker is aan de zaak
belangrijk nadeel toegebracht en deze
vergadering is dan ook belegd
om te overleggen wat te doen en
of we zullen doorgaan en trachten
toch nog vergunning te verkrij
gen.
De heer J. J. F. Beijnes vraagt of
het ook bekend is om welke reden de
vergunning is geweigerd en of er geen
hooger beroep van is.
De Voorz. antwoordt dat redenen
niet gegeven zijnalleen is gezegd,
dat het maximum aantal vergunnin
gen is bereikt. Er zijn evenwel zoo vaak
uitzonderingen gemaakt: te Zandvoort,
te Rotterdam etc.
De heer F. Liejtinck deelt mede,
dat er geen hooger beroep mogelijk
is. Aan B. en W. is opgedragen, ver
gunning te geven ol te weigeren.
Evenwel zijn B. en W. volkomen
bevoegd, boven het maximum toch
nog in dit geval vergunning te verlee-
nen. Alinea 3 van art. 2 der drankwet
luidt
„Vergunningen boven het vastge
stelde maximum kunnen in bijzon
dere gevallen na machtiging tvan
„Gedeputeerde Staten door B. enW.
„worden verleend bij gemotiveerd be-
„sluit in de Staatscourant te vermei-
„den."
Nu zijn B. en W. blijkbaar van
gevoelen, dat hier geen bgzonder ge
val is. Daar draait de quaestie om.
Hebben we hier met een bijzonder
geval te doen of niet
Toen de drankwet werd voorge
dragen, was oorspronkelijk dit art.
er niet in opgenomen, het is er bij
amendement ingebracht. De heer
van Gennep n.l. achtte een veilig
heidsklep noodig, omdat anders in
richtingen, die geheel beantwoorden
aan jjde toenemende behoefte van het
sociaal verkeer, onmogelijk zouden
worden gemaakt. Hij lichtte dat toe
door te wijzen op de Passage te Rot
terdam, die wanneer het koffiehuis
dat daar is geen vergunning had
kunnen krijgen, zeker nimmer zou
zijn gebouwdop het koffiehuis aan
de overzijde van de Maas. De heer
van Houten, thans Minister, sloot zich
daarbij aan en wees op het Hötel
Americain te Amsterdam, een paleis,
café, restaurant en hötel, dat bij af
wijzing van het amendementvan
Gennep geen vergunning zou hebben
knnnen krijgen.
Wanneer toen het Brongebouw er
al geweest was, dan zou dit evenzeer
tot voorbeeld hebben kunnen strek
ken.
De heer JhrC. C. van der Wvck
vraagt of het niet mogelijk is, dat
commissarissen zich wenden tot B. en
W. met de clausule, door den heer
Lieftinck voorgelezen, om hun te
vragen op het besluit terug te komen
en te wijzen op het belang der bur
gerij. Spreker wees op den bloei van
„Musis Sacrum" in Leiden, waar men
ook voor een kleine contributie lid
kan zijn.
Blijven B. en W. halsstarrig bij hun
besluit, dan zou men op audiëntie
kunnen gaan bij den minister en dan
zou deze wellicht té. en W. willen
verzoeken, op hun besiuit terug te
komen.
De Voorz. antwoordt, dat commis
sarissen een en ander ook wel hebben
overwogen. Men moet zich het geval
denken, dat de vergunning duurzaam
werd geweigerd. Het is moeilijk den
weg aan te geven die moet worden
bewandeld. Spreker zou liever willen
dat de vergadering commissarissen
machtigt, om plausible middelen te
beramen om alsnog vergunning te
verkrijgen.
De heer J. Scholtens ziet daarin geen
heil. De drankwet is een wet van wille
keur, maar als B. en W. eenmaal
geweigerd hebben, zullen zij op hun
besluit niet terugkomen. De minister
kan er ook niets aan doen en zou
zeker antwoorden, dat hij incompetent
is. Toen het request om vergunning
is ingediend, is dat geschied door drie
commissarissen, die er persoonlijk
over gesprokeD hebben met B. en W.
Men mag niet veronderstellen, dat
wanneer B. en W. een besluit nemen
dat een doodsteek is voor de Maat
schappij, zij zich niet op de hoogte
zouden hebben gesteld van de wet.
Een andere quaestie is of men later
nogeens zal vragen, als B. en W. ver
anderd zijn.
De heer van der Wijck is het hier
mee niet geheel eens, omdat het be
sluit van B. en W. gevallen is, terwijl
er twee plaatsvervangende wethouders
waren. Als het werkelijk College ver
gaderd was geweest, zou de zaak mis
schien wel zijn doorgegaan. B. en W.
zullen hun besluit wel gewikt en ge
wogen hebben, maar iedereen kan
dwalen en volgens spreker is deze
toepassing der wet geheel tegen het
beginsel der wet zelf. Het denkbeeld
in de drankwet neergelegd is om
kleine tapperij tjes, niet om sociëteiten
te weren. B. en W. hebben de drank
wet verkeerd ingezien.
De heer W. Stolp ondersteunt het
voorstel des Voorzitters. Het is zeer
wel mogelijk, dat B. en W. het artikel
niet gelezen hebben zoo als dat door
den heer Lieftinck is uitgelegd. De
mogelijkheid is niet uitgesloten, dat
de beslissing een volgenden keer an
ders zal zijn. Het beste is het bestuur
te machtigen om door te gaan, zon
der meer. Halverwege kan men niet
blijven staan.
De heer Lieftinck kan zich volko
men vereenigen met het spontaan
door den Voorz. gedane voorstel. Of
B. en W. op de hoogte zijn van de
wet, doet tot deze speciale zaak niet
af. De vraag is of men de appreciatie
goed voor oosen heeft. Men mag niet
alleen geen jenever of cognac, maar
zelfs geen advocatenborrel of cura§ao
schenken, ja niet het onschuldigste
pou8je, dat men niet meer heelt uit
te drinken als men er zijn vinger in
steekt. Dit alles zou zonder vergun
ning in het Brongebouw niet mogen
worden geschonken en natuurlijk
zouden Commissarissen in geen geval
de wet willen overtreden.
Wanneer B. en W. aan Ged. Staten
vragen„mogen we de vergunning
geven?" dan zouden G. S. daar niets
tegen hebben.
Geef ons dus, zegt spreker, de ge
legenheid om bij B. en W. de over
tuiging te vestigen, dat de 3e alinea
van art. 2 hier wel degelijk van toe
passing is. Door meer voorlichting kan
men toch tot een andere opinie ko
men daarin steekt volstrekt geen
inconsequentie.
De heer A. Avan den Berg geeft
in overweging om, wanneer B. en W.
niet te overtuigen zijn, net Brongebouw
af te maken, het hek te plaatsen en
de drinkhal te bouwen en dan niet
te exploiteeren, maar af te wachten
hoe in Juni de burgerij zich uit
spreekt. (Applaus).
De Voorz. antwoordt, dat deze beide
middelen dienst kunnen doen. Het
voorstel van het Bestuur kan toch
doorgaan. Voor half Juni kan men
toch niet exploiteeren en vóór dien
tijd zal wel blijken, of B. en W. te
overtuigen zijn.
De heer G. J. van Dieren Bijvoet
raadt voorzichtigheid aan jen waar
schuwt tegen dreigementen.
De Voorz. antwoordt, dat men der
gelijke uitingen als van den heer van
den Berg niet altijd keeren kan. Bo
vendien kan men altijd wel met de
zachte spons te werk gaan, maar we
zijn erg ziek geweest en onze wond
is nog lang niet genezen.
Hierna werd de discussie er niet
duidelijker op. De hoofdzaak in het
geen volgde was, dat de heer Lief
tinck krachtig protesteerde tegen de
meening, dat commissarissen eene
Sociëteit in den Hout hadden willen
stichten. Met dit praatje, dat ombe
paalde redenen schijnt te worden ver
spreid, moesi, zoo z i spreker, het nu
eens uit zijn. Spreker zou bovendien
op dit oogenblik buiten alle denk
beelden van wraak willen blijven en
de verhouding tot het Gemeentebe
stuur door deze quaestie niet willen
Naar het engelsch
van P. L. Mc. DERMOTT
18
HOOFDSTUK VI.
Vertrouwen.
Niet alleen kreeg hij een zeer geschikt verblijf, maar in
den loop der week werd hem de betrekking van particulier
secretaris bij een heer in de city aangeboden, die aan ver
schillende maatschappelijke en liefdadige instellingen was
verbonden en wiens verblijf tien minuten van Gray's woon
plaats was verwijderd. In hetzelfde huis woonde ook nog een
andere jonge man en eene innige vriendschap ontsproot tus-
schen de beide jongelieden. De tweede bewoner, Seymour
geheeten. was kassier in eene bank en een welopgevoede
jonge man, en het duurde niet lang of het scheen inderdaad,
dat het lot hen tot elkaar had gebracht.
Op een Zondagnamiddag, terwijl zij wandelden in Kensing
ton Gardens, maakte Gray toevallig eene zinspeling op Yewle
en den dood van zijn vriend Rowan King. Seymour keerde
zich haastig om en vroeg„Herinner je je die zaak van die
valsche handteekening, waarvoor een predikant werd ver
oordeeld
„Ik herinner het mij zeer goed nooit is die zaak mij
uit de gedachten gegaan."
„Hoe toevalligIk ontving de twee cheques over de toon
bank van mijnheer King. Ik was ten tijde van de veroor-
deeling niet in Engeland en vernam den uitslag eerst na
mijn terugkeer. En wil je wel gelooven," voegde hij er kortaf
bij, „dat, hoe overtuigend ook het bewijs scheen, ik mijzelf
nooit heb kunnen overtuigen, dat Charles King de tweede
cheque heeft vervalscht. Er was in het geheel geen beweeg
reden voor: het geld had hij niet noodig."
Gray dacht een paar minuten lang na en legde zijne hand
op den arm van de ander. „Laten wij gaan zitten," zeide hij,
„en dat eens bepraten."
Zij namen plaats op een tuinbank naast een boom.
„Herinner je je ook Seymour, of iets in zijn uiterlijk of
manieren ook je aandacht trok toen hij de tweede cheque
aan de bank presenteerde?"
„Een paar dingen trokken mijne aandacht, hoewel ik er
later niet meer aan dacht. Zijn blik was schuw en ontweek
den mijne en hij scheen gejaagd in zijne bewegingen. Dan
was er nog iets anders hij droeg een andere jas en hoed.
Des morgens was hij gekleed in een jas, waarvan men de
stof „diagonaal" noemt en droeg een lagen, vilten hoed,
zooals predikanten meestal dragen; toen hij echter voor de
tweede maal kwam droeg hij een zijden hoed en een jas van
laken. Wanneer later die beschuldiging niet tegen hem was
uitgesproken, dan zou ik mij deze bizonderheden niet hebben
herinnerd."
„Zij zijn wel bizonder," merkte Gray op. „Ik heb Charles
King nooit met een hoogen hoed op gezien. Wat de lakensche
jas betreft, daarover kan ik niets zeggen, want ik heb nooit
bizonder op de stof van zijne kleeren gelet."
„Wonen zijne vrouw en dochter daar nog?"
„Ja, zij wonen nog op de pastorie."
Francis Gray had na zijn vertrek uit Yewle slechts een
maal aan mevrouw King geschreven, om haar mede te dee-
len welke betrekking hij had gekregen; twee drie dagen
na dit gesprek dacht hij er echter sterk over weer een brief
te schrijven. Hij werd evenwel van het schrijven terugge
houden door de vrees, dat mevrouw King den brief aan
Richard King zou laten zien, in wien zij zulk een groot ver
trouwen stelde. Hij SGhreef ten slotte een langen brief, voor
het grootste gedeelte vol herinneringen aan Yewle en vragen
over hen zeiven, en alleen aan het einde legde hij een
eenigszins vage verklaring af, dat hij de hoop nog niet had
opgegeven den naam van den vicaris te zuiveren. Dit was
de brief, dien Agnes dien avond had gelezen toen Richard
King na zijn bezoek aan Londen op de pastorie was ver
schenen.