De Schoonmoeder. HAARLEMMER HALLETJES BINNENLAND, „Om het ronduit te zeggen, Polly, je moeder |moet weg. Ik ben op dat pont vast besloten." Jack Hadley zag terwijl hij sprak de tranen opwellen in de oogen van zijn vrouw, maar bij had over dezen stap te |lang nagedacht om zich nu door een of ander beletsel daarvan te laten terugbrengen. Hij deed dus also! hij die tranen niet zag engingveort: „Je weet hoe de zaken staan. Nu pre cies drie jaar geleden trouwden we en maakte ons kleine huwelijksreisje. Toen direct na onzen terugkeer thuis je moeder voorstelde dat zij eenigen tijd bij ons zou logeeren, heb ikmjj, hoewel ik er niet voor was, daartegen niet verzet, daar wij van huishouden heel weinig afwisten en ik het voor jou niet ongesehikt vond, iemand van eenige ervaring naast je te hebben, die je kon onderrichten in tal van huiselijke zaken." Hij zweeg een oogenblik, blij dat hij althans een gedeelte van zijn toe spraak achter den rug had. 'tHad moeite gekost die te ontwerpen, maar het uitspreken was nog lastiger. Zijn vrouw zweeg en hij ging voort: „Maar toen de dagen weken werden en de weken maanden en je moeder geener lei voornemen aan oen dag legde, om naar hare eigen woning terug te kee- ren, toen scheen het mij alsof we van het goede wat te veel kregen en dacht ik ot het niet beter voor ons was, dat we nu eens probeerden op onze eigen voeten te staan. Ik heb herhaalde malen je moeder daarvan een besehei den wenk gegeven, maar zij deed alsof zij dat niet opmerkte en daarom is het nu zoover gekomen, dat haar een voudig moet worden gezegd dat zij kan heengaan. Zie je, Polly, je moeder is geen gewoon mensen. Zij stelt zich niet tevreden met de positie van een logée, die zich eenigszins op den achtergrond moet houden. Integendeel treedt zij altijd naar voren en neemt zelfs het bestuur geheel in handen. Niets mag hier in huis gebeuren voordat hare goedkeuring daarop verkregen is. Als er een nieuw karpet moet worden gekocht, kiest je moeder een patroon als het behangsel moet worden ver nieuwd gaat het niet anders en er kan geen schilderij opgehangen worden, of je moeder wordt geraadpleegd over de positie en wat het eten betreft, daarin zijn de wenschen van je moeder geregeld na te Bporen. Ik heb er nu genoeg van en er moet een einde aan komen. En daar de oude dame niet voornemens schijnt te zijn om vrij willig heen te gaan, zal ik het haar zeggen op een manier, dat misverstand niet mogelijk is." „Dan moet je het zelf maar zeggen," antwoordde Polly, „want ik kan het niet. Het zou mij het hart breken 1" Jack had gehoopt, dat de onaange name taak door zijn vrouw zou zijn verricht die met vrouwelijke tact wellicht erin zou zijn geslaagd, om de zaak beter te behandelen dan hij dat kon doen, maar nu hij eenmaal de hand aan de ploeg geslagen had, wilde hij die niet terugtrekken. „Zeer goed, Polly," zei hij luchtig, „ik zal het haar morgenechtend zelf vertellen, er moge van komen wat wil." „Schoonmoeder," zei Jack den vol genden morgen, zoodra hij daartoe gelegenheid vend, „ik heb u iets te zeggen, dat uzelve betreft." „Mij riep de oude dame en zette met teekenen van verwondering haar bril recht. „Ga voort, beste Jack, ik ben geheel oor." Jach sprak zichzelven moed in en ging verder: „Ik... wij... dat wil zeg gen, Polly en ik zij a nu sinds drie jaar getrouwd." „Drie jaar 1" viel zijn schoonmoeder hem in de rede, „wel wel, de tijd vliegt om 1 't Is of het slechts drie maanden zijn. En verder?" Dat „en verder beviel onzen dap peren Jack in 't geheel niet, maar hij begreep het ijz°r te moeten smeden terwijl het heet was en ging dus zon- der ademhalen voort: „Al die drie jaar heeft u bij ons gewoond." „O ja Jack, zeker," zei zijn schoon moeder eenvoudig. „En ik... wij... dat is te zeggen we zijn tot de overtuiging gekomen, dat we het nu verder samen wel kunnen redden." De oude dame richtte zich opeens op. „O, Jack Hadley," zei zij stijfjes, „ik begrijp je bedoeling. Je wilt mij de deur wijzen, niet waar?" „Dat juist niet," zei Jack verzoe nend. „We zouden natuurlijk nim mer aan zooiets denkea, maar wij wagen het om te hopen, dat u goed zal vinden alleen te gaan wonen wat dan ook zeker uw plan wel is." „Ik begrijp het zeer wel, meneer Hadley," antwoordde de schoonmoe der ijskoud. „Het komt precies op het zelfde neer. Ik ben niet gek en kan zeer goed de bedoeling van iemands woorden begrijpen. Ik zal aan uw verlangen voldoen en vandaag nog dit huis verlaten." „Zooveel haaet is er niet bij," zei Jack zachtaardig. „Een week of twee, drie is 'spoedig genoeg. U heeft dan den tijd om plannen te maken en daar hebben wij niet» tegen." ,tGenoeg, ik ga dadelijk," zei de oude dame en stapte naar de deur alsof zij meteen het huis verlaten wou, „Een woord nog vóór ik ga. Gij spraakt van wij. Moet ik daaruit opmaken, dat mijn dochter kennis draagt van dit plannetje?" „Uw dochter, mevrouw Haslop," antwoordde Jack door den minach tenden toon van zijn [schoonmoeder tot verzet geprikkeld, „uw dochter is mijn vrouw en als zoodanig is haar eerste plicht, om aan haar man te gehoorzamen. Aldus heeft alles wat ik doe of laat, h.»re volkomen goed keuring. Dank u," antwoordde de oude dame en verdween na een statige buiging. Jack Hadley was verrast, maar niet bepaald verheugd over de gemakke lijke overwinning di© hij behaald had. Hij had verzet verwacht en was bijna teleurgesteld, dat dit niet kwam. Evenwel is einde goed al goed en hij bereikte zij n doei volkomen, want Polly's moeder verliet nog denzelfden dag het huis. Aanvankelijk misten Jack en zjjn vrouw de oude dame wel, want zij had altijd in huis een groote rol gespeeld. Nu zij er niet meer was scheen het in huis stil en eenzaam en Polly schreide vaak over het gebeurde. Haar man evenwel ging iang niet meer zoo vaak naar de sociëteit, maar kwam des avonds thuis, hetgeen Polly spoedig troostte en toen eeaig© weken waren verloopen, werd het jonge paar den nieuwen toestand gewoon en wenschte Jack Hadley zich geluk, dat hg zijn beeluit zoo flink had uitgevoerd. Bsn Zatsrdagavondpraatje. CCXXXIIV. Ongeveer drie maanden later, toen Jack op een middag van zijn kantoor kwam, vloog zijn vrouw hem in de gang met opgezwollen oogleden tege moet. „Droevig nieuws!" zeide ze opnieuw in tranen uitbarstende. „Moe der is plotseling ziek geworden en gestorven. Mijne arme moeder I" Jack trachtte dadelijk zijn vrouws ver driet te lenigen. Toen zij weer eeniger- mate bedaard was, deelde zij hem nog iets mee, waarop hij volstrekt niet verdacht was. „Is heb gehoord van de .buren, dat moeder veertigduizend gulden heeft achtergelaten." „Veertigduizend gulden 1" riep Jack verbaasd. „Ei, ei, ik dacht dat zij geen vierduizend centen rijk was." „Ik ook niet," zei Polly. „Veertigduizend guldenherhaalde Jack nadenkend. „En jij bent immers het eeniee kind, Polly? Dat kleed van ons in de voorkamer bevalt mij niet, het is een verbleekt patroon en ik heb hot altijd leelijk gevonden. Deze gordijnen zijn, naar mijn wij et van zien, ook lang niet van de fraaiste en de huiskamer begint er met die oude meubelen ook tamelijk armoe dig uit te zien. Denk je ook niet En o ja, Polly, toen ik Strand door ging, zag ik daar zoo'n mooie dia manten broche, die ik zeker zou hebben gekocht als ik maar geld had gehad. Ze kost maar twee honderd gulden en zal je zoo moei staan. Kom, schrei zoo niet, Polly," ging hij voort, ge voelende dat zijn overdenkingen juist niet geschkit waren om zijn vrouw te troosten. Ik „zal tr voor zorgtn, dat ze een deftige begrafenis krggt, daar zal niets aan ontbreken. Veertigdui zend gulden. Wie zou dat ooit gedacht hebbenl" Toen de begrafenis voorbg was, zat Jatk Hadley in gezelschap van een slordigen notaris in een klein kamertje. De man der wet had twee papieren voor zich. „Dit," zei h|, zonder verderen om haal en wee» op eeu der papieren, „is de laatst© wil en het testament van de overleden Sarah Juliana Haslop, weduwe. Het is gedateerd op 3 Maart 1881..." Eon week voordat zij heenging uit mga hui»," mompelde Jaek. „Hot luidt aldu»," ging de notaris voort. „Ik vermaak hierbij aan mijn schoonzoon Jack Hadley en aan mijne dochter Marianne, zijn vrouw, de som van veertigduizend gulden, die op mijn naam staan in de Engelsche Bank, met machtiging dat geld te gebrui ken tot hun wederzijdsoh genoegen en goedvinden." „De goede oude vrouw 1" riep Jack. die zich nauwelijks weerhouden kon zijn hoed tegen de zoldering te gooien. „En dit," zei do man der wet, ter wij l hij document no. 2 opnam, „is een codicil, dat precies veertien dagen later is opgemaakt.* „Een week na haar vertrek," zei Jack plotseling opschrikkende. „Het is niet lang en luidt aldus: „Ik vernietig en herroep bij deze al mijne vorige testamenten en be schikkingen wanneer ook gemaakt en stel daarvoor deze laatste wils uiting in de plaats. Aan mijne doch ter Marianne Hadley vermaak ik honderd gulden om haar in staat te stellen een fatsoenlijke rouwjapon te koopen; aan mijn schoonzoon Jack Hadley, wegens de vriendelijke ma nier waarop hij mij de deur heeft uitgezet, juist op een tijdstip toen ik voornemens was uit eigen beweging heen te gaan, schenk ik vijftig ceuts; het overige van mgn vermogen schenk ik aan het Bestuur van het Oester- hospitaal te Londen, om daarvan een fonds te stichten tot ondersteuning en tegemoetkoming van miskende schoonmoeders 1" Nationaal Vakoongres. 0SloL S©etie UI. Zelden heb ik een vergadering bij gewoond waar zooveel woorden zijn vermoord, als op die van de aandeel houders der Staalwaterbron, gehouden ter bespreking van het weigeren der vergunning. Sommigen praatten als nakomelingen van Brugman, maar anderen beweerden er op los en trok ken éen lijn, waar men van stond te beven. 'tWas of het artikel waarvoor men geen vergunning had kunnen krijgen, in de lucht zweefde en som migen inspireerde. De heer Van den Berg zei ereis waar het eigenlijk op stond. Ik mag dat wel, zoo'n klein beetje uitvallen, 't Geeft het overkropte gemoed wat lucht en zuivert meteen de atmosfeer. „Welzoo, edelachtbare heeren, wilt ge ons geen vergunning geven? Past maar op, dan krijgen we u wel bij de stem bus in Juni." Aldus was de bedoeling van het betoog des heeren Van den Berg en de heer Prins was ook van meening, dat er nu lang genoeg ge veegd was met de zachte spons. Alzoo zal dan de leus aan de stem bus wordenvóór of tegen de ver gunning aan het Brongebouw Maar hoe zal men uitmaken, wie van de wethouders vóór en wie tegen de vergunning heeft gestemd? De ver houding is allerwaarschijnlijkst ge weest drie tegen twee en het schijnt zeker, dat de Burgemeester tegen was. Verder verliest men zich in gissingen en dat is een gevaarlijk artikel. Zoo meent men over 't algemeen, dat de heer Mr. Waller tegen gestemd had, maar mij is positief verzekerd, dat deze wethouder véor heeft gestemd. Ook van den heer de Breuk wordt dat gezegd. Hebben dan juist de twee tijdelijke wethouders Mrs. Cnoop Koopmans en Hugenholtz tegen ge stemd De juiste toedracht van de zaak zou alleen een van de wethouders kunnen zeggen en als men het hun vroeg, zouden zij er zich denkelijk niet over willen uitlaten. Waartoe eigen lijk die geheimhouding dienen moet, kan ik maar niet begrijpen. Wat B. en W. bespreken en behandelen, is natuurlijk in vele gevallen niet voor publiciteit geschikt, maar waarom d© stemming over een belangrijke zaak geheim moet blijven, wil mij maar niet helder worden, 't Is immers veel beter dat men weet wie vóór was en wie tegen, dan wordt de toestand zuiver. Als B. en W. door de pogingen die Commissarissen van de Staalbron in 't werk zullen stellen om de vergun ning nog te krijgen, niet worden ver murwd, dan kunnen we van zoo'n stembus-campagne heel wat beleven. Het heele dagelij ksch Bestuur treedt dit jaar af: Mr. Waller, de heeren de Kanter en de BreukMr. Hugen holtz, van wien men zegt dat hij wet houder zou worden in de plaats van Dr. de Haan, heeft zitting tot 1897. Ook Mr. Cnoop Koopmans' mandaat loop dit jaar af en overigens treden nog af de heeren Mrs. Macaré en 't Hooft, Sabelis, de Lanoy, Beijnes, Leupen en van Lennep. Ik heb al eens gezegd, dat ik de weigering der vergunning niet juist vind, maar aan oen anderen kant houd ik niet erg van dreigementen. Alleen wenschte ik wel, dat een Col lege van bestuur, dat gekozen wordt uit personen, die gekozen worden door de burgerij, zich niet zoo hulde in een wolk van geheimzinnigheid en er eens voor uitkwam, wie voor en wie tegen is geweest, 'tls altijd goed te weten wat men aan elkander heeft: nu denkt de burgerij „wat hebben we, fami liaar gesproken, aan die heeren?Ha ring of kuit?" Wat Jack Hadley van dit codicil zei zullen wij maar niet vermelden. Dat het niet veel vriendelijks was, kan men licht begrijpen. Nu nog, veertien jaar na dato, kan men hem niet erger kwellen, dan door hem te herinneren aan de erfenis van zijn schoonmoeder. Naar het engelse h. In deze sectie werd op den 2en- Congresdag het eerst behandeld de vraag „Zfn de bezwaren van de steeds toenemende verdeeling van arbeid in de fabrieks-nij verheid voor den toe- komstigen werkman door betere vak opleiding te beperken Hoe dient in het algemeen de vakopleiding vooi de fabriek te zijn Op voorstel van den heer Stork, werden hieromtrent de volgende con- clusiën aangenomen: lo. In het algemeen kan de oplei ding van leerlingen voor de groot industrie alleen gesohiedeu in fabrie ken. 2o. De leerling moet aangenomen worden doer den patroon zelf en het vak leeren onder leiding van bekwame en geschikte werklieden. 3e. De ijver van den leerling moet geprikkeld worden door een geleide lijke stijging van zij a loon in verband met zijn stijgende productiviteit. De leermeester meet zoo mogelijk werken in gemeensehap met zijn leerling en een rechtmatig deel verkrijgen van de opbrengst van hun gezimenlijken arbeid. De werktijd van den leerling zij zoo kort mogelijk en zijn loon voldoende. 4o. De epleiding van den leerling moet aangevuld worden door herha- lings- en voortgezet onderwijs op dag scholen ©a vakonderwijs op avond schol©*. Thans werd een half uur pauze gehouden. Na de pauze waren aan de orde de volgende punten 1. „Welke is de meest gewensehte wettelijke regeling van het vakonder wijs voer toekomstige werklieden in Nederland? Hoe kan daarin o.a. re kening worde* gehouden met de ver schillende behoeften en de draagkraoht van groote en kleine gemeenten?" 2. „Het leerlingwezen de rol van het particulier initiatief en van den werkgever." De eerste vraag werd ingeleid door den heer Mr. H. Smeenge, de tweede door den heer B. H. Heldt. Aangenomen werd eene conclusie van Mej. Goudsmit, luidende„Ge hoord in de inleiding de discussiën spreekt de vergadering als hare mee ning uit, dat een wettelijke regeling van het leerlingstelsel niet wenscfelijk is, zoolang niet door de ervaring is aan getoond. a. dat vakopleiding bij patroons een goede opleiding kan zijn b. hoe dit stelsel zal moeten wor den geregeld om de meest mogelijke waarborgen te hebben, dat de vakop- Hoe de heer de Kanter over de zaak denkt? Ik weet het niet, maar meen te weten dat hij er ook niet voor is vergunning aan het Bronge bouw te verleenen. In zoover zou men wanneer hij aan de zittingen van het College weer deelneemt, niet veel ge wonnen hebben. Intusschen heeft de gemeente er aan gewonnen dat de heer de Kanter weer hersteld is. IIou hij zich ook door den aard van zijn betrekking en door zijne niet altijd even hoofsche vormen, hier en daar antipathiën heeft geschapen, in den grond van zijn hart is ieder overtuigd, dat deze man is gegoten uit éen stuk en dat zijn toewijding aan de belangen van de gemeente niet licht haar weder gade vinden zal. Hoor hem brommen tegen den een of anderen ambtenaar, die naar hij meent, iets niet goed of niet gauw genoeg doet en zie, hoe hij twee minuten later op straat een vriendschappelijk praatje maakt met een kind, dat hij nog nooitgezien heeft. Hij is het levend bewijs van de stelling, dat men iemand niet mag beoordeelen op het eerste gezicht. Zijn wonderlijke uitvallen zijn ver maard. Toen hij in den nacht van den brand werd binnengebracht in het gasthuis en daar hevige pijn leed, klaagde hij bitter over het stukknip pen van een kleedingstuk. „Jullie maakt ook alles maar kapot, die pantalon was nog heel goed," zei hij en toen hij den volgenden morgen een der verpleegsters zag, die hem den vorigen nacht had ontvangen, riep hij „Wat is dat, zuster ben je hier nu nog D8 wethouder wou dadelijk weten, hoelang de diensttijd van de verpleegsters wel was in een gesticht, dat de stad voor een gedeelte bekostigt. De andere verpleegden zagen hem gaarne eens op hun zaal komen. Tot een man, dien door den trein een voet was afgereden, zei hij „maar beste vrind, hoe kon je dan ook je voet onder een trein honden. Wie doet dat nu?" eu dergelijke vragen, met het goede doel den stumper wat op te vroolijken. Toen hg, op zijn pan toffels den tuin eens kon inwandelen, vroeg hij dadelijk of dat groote kippen hok niet wat kleiner kon, dat er menschen konden wandelen. Nu kan men in onze straten den heer de Kanter weer zien gaan, het hoofd gebogen, voortdurend in zieh zelyen pratende als van ouds en de eenige iierinnering die het publiek ziet aan het accident waarvan hij het slachtoffer had kunnen worden, zijn de zwarte pantoffels, die aantoonen dat zijne voeten toch tegen den druk van deelaarzen nog niet bestand zijn. -ifSj „Fidelio," zei de heer A. Koolhoven, directeur van de Bloemendaalsche tram, dezer dagen tot mij, „heb je ook lust om Vrijdagmorgen den proef rit van mijn char bancs mee te maken „Char bancs zei ik. „Is dat die hooge wagen, waar niemand in en iedereen bovenop zit?" „Precies," zei hg. „Jongen, Koolhoven, zou ik dat wel doen Zoo'n hoogte Je moet denken ik ben niet zoo jong meer. Acrobatische toeren laat ik maar liever aan anderen over." „Wees niet bang," zei onze tram- directeur. „Zóo hoog is het niet, dat je duizelig worden zult en ik heb voor een gemakkelijk trapje gezorgd, waar zelfs dames en kinderen geen last mee hebben. Maak dus maar geen bezwaren en ga mee Goed we spraken het af en Vrijdag morgen ongeveer kwartier vóór twaal ven was ik op 't Stationsplein. Het gevaarte stond al te wachten, 't Was nog vóór den tijd van vertrek, maar er zaten reeds een tiental dames, heeren en kinderen bovenop en keken rond met dat welgevallen, dat een menBch pleegt te ondervinden wanneer hij hooger geplaatst is dan een an der mensch. Zóo gaat het in de wereld en niet anders ep den char bancs. Nu ik toch eenmaal den rit zou meemaken wou ik er ook alles van genieten en klauterde dus over het wiel langs de treden naar boven naast den koetsier op aen bok. Uit den trein van Amsterdam die pas aan gekomen was, kwam nog een gezel schap van elf personen dat meewoü, maar we waren au complet, zoodat ze besloten terug te komen voor den tweeden rit, die te kwartier over tweeën zou plaats hebben. Voorzichtig gingen we vooruit, langs den kiosk van den Volksbond die naast het hulpbureau van politie staat en die, naar de koetsier zeide, wel wat in den weg Btond voor de op dat punt elkander kruisende rijtuigen en wa gens. Ja, men moet voor nuttige din gen zich wat moeite getroosten Vooruit ging het, den Kruisweg op, dienstmeisjes hingen uit de vensters, kennissen ontmoetten ons, die glim lachend groetten. Ja, ja, jelui zoudt wel mee willen, niet waar Stapvoets door de Barteljorisstraat, toen de Ko ningstraat en de Gierstraat door, tot we eindelijk den Hout inreden en met genot den Dreef overzagen, ter wijl ons de frissche voorjaarswind in 't gezicht woei. Een ezel voor een groentenwagen bleef staan en keek ons vehikel verwonderd aantwee jeugdige metaaldraaiers (dit is de nieuwste term voor wielrijders) snor den ons voorbij. Langs de Koediefslaan reden we, den Heemsteedschen straatweg over de Zandvoortschelaan in. Aan alle kanten prijkten de hyacinthen in hun kleurenpracht, 't Is jammer, dat de warme dagen die de bloemen hebben doen ontluiken, niet vóór Paschen gekomen zijn, maar zeker is het dat aanstaanden Zondag de dag zal zijn om hei neerlijke schouwspel te be wonderen. Onze coach reed kalmpjes voort, in gestadigen gang, maar niet zóo snel of we konden van onze ver heven zitplaats alles om ons i goed gadeslaan. De koude mist had nu plaats gemaakt voor een verwar* mend zonnetje, dat bij den frisschen voorjaarswind goed te pas kwam. Door den Aardenhout, waar heel wat van de fraaie boomen door „boom* tering" schijnen te zijn aangetast, ging het op llswout aan, toen doorOv«r- veen, de Kleverlaan om achter bleekerij en weer terug door Orer- veen,langs den Zijlweg naar het station terug. De rit had ruim anderhalf uur geduurd. Hn dat voor vijftig cental Het gezelschap dat dien morgen geen plaats had kunnen krijgen, stond ai op den uitkijk en bestormde bet vehikel, toen we afdaalden. Ik heb een aangenaam ritje maakt en eens naar hartelust ffi* sche llucht en bloemengeur opgesno ven. Ik daoht eerst aan mijn vriend Koolhoven een kaartje p. r. te zenden, maar dacht„neen, liever zet ik hem en zijn genoeglijk voertuig sameo in mijn Zaterdagavondpraatje!" FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6