HAAI1LEMER HALLETJES Voor eenig antwoord schudde zij dat er iets buitengewoons zou gebeu- dan het blonde h«>ofd en verbaasd i ren, geen enkele ster fonkelde zijn taarden de melancholieke oogen degeheimzinniyen invloed op haar loop Uit het fransch. (Zondagsbl. van de Amst.) Zij heette Ayathe en zij was ge bocheld, een beetje con tretait, zooals de menschen opmerkten, die zich lie ten voorstaan op de zachtheid van hun oordeel. Als wees van twaalf jaar was zij bij een oom van moeders zijde in huis pekomen, een rijke por- celeinfabrikant, die op tamelijk groo- ten voet leefde. Hij was benoemd tot voogd der minderjarige, en het was dan ook alleen aan zijn plim overleg te danken dat er uit den faillieten boedel nog zestigduizend francs waren gered, welke som op den naam van Agathe werd vastgezet. „Het loopt haar waarlijk mede in de wereld 1" verkondigde de weldoor voede porseleinfabrikant, zoo luid mogelijk, aan ieder die het hooren wilde„had haar vader even langer geleefd, dan kon zij nu haar brood bedelen langs de huizen." Agathe had nog wat liever gehad dat haar vader, die zij met innige liefde vereerde, was blijven leven, al had zij dan naderhand ook geen som in de wereld bezeten en zij vond de schampere opmerkingen van haar oom minstens onkieschmaar daar zij Bchijnbaar door de geheele familie met open armen was ontvangen, kon zij haar gevoelens op dit punt natuuilijk niet toonen en was zij daarenboven nog wel genoodzaakt hoog op te geven van de gastvrijheid en de nobele han delwijze van haar oom en tante. Werd zij niet als kind behandeld en gaf men haar niet dezelfde opvoe ding als aan de nichtjes? Wat zou zij dus meer kunnen verlangen. Wel kregen de nichtjes nog extra dansles en pianoles; maar Agathe zou daar toch niet van geprofiteerd hebben, wie danst er nu met een bult? En gehoor had zij immers geen greintje „Men zou wel dwaas zijn, zooveel noodelooze onkosten te maken voor iemand die toch nooit trouwt," merkte tante op, in presentie der kinderen. En bij wijze van troostredenen merkten de nichtjes op dat zij wel blij mocht zijn, niet gedwongen te worden tegen wil en dank pianoles te nemen, of te moeten dansen wan neer ze geen zin had. Zij wilden ook liever dat uur met lezen doorbrengen, zooals Agathe deed! spreekster aan, Wat zou zij gelukkig geweest zijn, indien zij de lange vervelende uren had kunnen doorbrengen met wat muziekmaken. De minste muzikale uiting was in staat haar te ontvoe ren en een droefgeestige melodie bracht haar de tranen in de oogen. Zij had al spoedig geleerd zich tevre den te stellen met de muziek der armeneen draaiorgel op straat, dat zulke heerlijke walsen speelde. Hoe menigmaal had zij er op haar kamertje van genoten ais zij voor het open venster zat ea de tonen, meestal lange trillers, op den zomerwind door het dikke gebladerte van den tuin tot haar kwamen. En wat al kinder lijke voorstellingen had zij zich dan niet gemaakt en welke drooraen, die toch nooit verwezenlijkt zouden wor den, had zij zich daar niet gedroomd; eerst als de laatste tonen in de verte wegstierven of overschreeuwd werde door het gedreun handwagen, keerde werkelijkheid terug. II. van een zwaren zij weder tot de In deze omgeving gingen de dagen der jjeugd van de arme wees in een tonige regelmaat voorbij, zond.ereenig ander belangrijk incident dan de hui selijke feestjes en verjaardagen, de eerste communie der jongste nicht jes en het huwelijk van de oudste dochter des huizes met een boom- kweeker uit een naburige plaats. Een enkele maal bracht zij eens een Zon dag in Parijn door. Op haar 25ste jaar was Agathe een zeer weinig gracieus meisje, met hoo- ge schouders, lange magere armen en een ingedrukte borst. In haar omge- viDg ging zij voor leelijk door, maar een artiest had het bleeke, droef geestige gezichtjé, met de donkere schaduwen onder de diepe blauwe oogen, zeker zeer aantrekkelijk ge vonden. In die oogen lag een zachte vochtige glans en hun klenr deed denken aan de gentiaan, die bedeesd haar bloem zonder stengel opsteekt tusschen de hooge ijsbergen. Peinzende kinderoogen, met in hnn blik iets vragends, alsof zij den weg zochten naar een onbereikbaar oord, naar een ideaal dat zij nooit zouden vinden. Haar horizon was altijd even eng gebleven; zij had ook nooit verwacht Ben Zaterdagavondpraatje. CCXXXVI. baan uit, geen enkele heldere zonne straal verlichtte haar troosteloos een tonige dagen. Haar nichtjes waren de een na de ander getrouwd. Telkens had zij de respectieve minnaars zien komen met vriendelijke lachjes en teedere woor den en telkens ook had zij confiden ties moeten aan hooren van de aan staande bruidjes en met haar allerlei inkoopen moeten doen voor het uitzet en voor de huishouding. Aan de trouwjaponnen had zij medegenaaid en voor de derde maal nu reeds h .d zijMendelssohnsHochzeitsinarsch hoo ren aanheffen ter eere eener bruid in hare onmiddellijke omgeving. Altijd voor een ander, een rij kbedeelde die gedachte schroefde haar het hart toe. Zoo was langzamerhand het huis ledig geworden. Bij het laatste afscheid wa3 Agathe in snikken uitgebarsten, toen zij den wit kanten bruidssluier plooide om het blonde hoofdje van haar geluk kige nicht. Het lang opgekropte ver driet uitte zich plotseling, hevig als een zware regenbui die het land schijnt te overstroomen. De Uuisgenooten keken haar ver baasd aanhet gebeurde zoo heel zelden dat Agathe zich aan haar droef heid overgaf. „Kom, kom, maak je niet zoo overstuur", trachtte men haar te troosten, „je weet toch wel datje nooit kunt trouwen, je kunt je immers niet vergelijken bij een gewoon meisje." „Ik weet het, ik weet het," fluis terde zij tusschen twee snikken in, ik ben gedoemd mijn weg altijd alleen te gaan, maar daarom voel ik toch niet minder de hardheid er van. Denkt gij dat ik ook niet een hart heb evenals anderen O, als men eens in het hart kon lezen dier arme meisjes, bestemd hun levensweg altijd alleen te gaan, welk een wereld van diepe onuitgesproken smart zou men er ontdekken en hoe moet men hen bewonderen die, niet tegenstaande den bitteren kelk die hun aan de lippen is gezet, toch vriendelijk en voorkomend gebleven zijn. mogen komt er nauwelijks bij te pas. Je moet een brief schrijven aan een familielid of aan een vriend, welnu je begint met te hopen dat bij hem thuis alles goed is en met de verkla ring, dat je eigen gezondheid en die van je vrouw en kroost ook niets te Op een goeien dag, of neen.... laat I wenschen overlaatje laat daarop ik liever zeggen op een zekeren dag, kreeg ik het in mijn hoofd mij can- didaat te laten stellen voor den ge meenteraad. 'tWas niet in Haarlem maar op de plaats waar ik vroeger woonde, want ge moet weten lezer, dat ik niet de eer heb een paal- Haarlemmer te zijn, een die een haar- lemschen vader en een haarlemsche moeder had en gebakerd is door een haarlemsche baker, maar een heel gewone, dood eenvoudige import- Haarlemmer. Nu dan, op die plaats waar ik vroe ger woonde, wilden ze mij op een zekeren dag in den Gemeenteraad brengen. Toen de eerste bij mij kwam en zei„hoor eens, Fideiio, we wil len jou in den Raad hebben," toen lachte ik hem in zijn gezicht uit en zei„maar mijn beste vrind, ik kan niet spreken. „Dat is niemendal," zei hij, „spre ken is zilver en zwijgen is goud en aangezien iedere verstandige kiezer goud verkiest boven zilver, ben je precies de aangewezen man." „Neen, maar hoor eens," zei ik weer, „ik heb mij nooit zoo bijster bemoeid met de publieke zaak en ik heb nooit een oog gehad in de gemeentewet." „Als dat alles is..." zei hij en trok zijn bovenlip op, „ik zou wel eens willen weten hoeveel Nederlanders de smaak kennen van de juridische soep, die ze „de wetten" noemen. Komaan sla toe en sta niet langer te aarzelen. Je bent het aan de maat schappij verplicht." Ik wou niet dadelijk ja zeggen en vroeg en bedenktijd van twee etma len, die mij bereidwillig werd toe gestaan. Toen hij de hielen had ge licht, joeg ik mijn kinderen den tuin in, verzocht de meid op te houden met het uitgillen van den toen nieuwsten straatdeun, hing een doek over de kooi van den kanarievogel en ging in mijn stoel zitten denken. Nu heb ik altijd gevonden dat dit een zwaar werk is. Werken is beel- wat makkelijker dan denken. Bijvoor beeld je wilt een schilderij ophangen: goed, je neemt een hamer, een spijk°r en het schilderij. Het eerste breng je in aanraking met het tweede en hangt er het derde aan op dat is heelemaal geen kunst. Je denkver- zy was nu in het bezit van haar eigen geld, drie duizend francs rente jaar lijks, doch met algemeen goedvinden bleef zij bij den porseieiniabrikant inwonen. „Waar zou je ook anders heen gaan?" had tante op bitsen toon ge vraagd. „Op jou leeftijd kan je toch niet alleen op kamers wonen, zelfs je bochel zou je niet vrij waren voor las terpraatjes. En wie zou ie verzorgen als je eens ziek werd? Neen, je bent hier nu eenmaal op je plaats; geloof me, nergens zou je zoo in 't zonnetje gezet worden. Er zullen niet veel weezen zijn die met zooveel égards behandeld worden." De bitse spreek-ter zeide er niet bij dat het meisje de gastvrijheid duur moest betalen, door alle fami lieleden, zonder uitzondering, onnoe melijk kleine diensten te bewijzen, die men zonder eenige discretie van haar durfde eischen. Zij hield het kasboek, rekende af met de keuken' meid, deed in Parijs alle voorkomende boodschappen voor haar oom en tante, in één woord zij vervulde de dubbele betrekking van huishoudster en juf frouw van gezelschap Was er de een of anders vervelende corveé, dan was het zonder uitzondering Agathe die men er mede belastte. „Laat dat zaaaje maar eens voor rekening van Agathe," was de oom gewoon te zeggen„ge kunt er op aan dat zij zeer gecoiffeerd is met uw vertrouwen en zij heeft immers toch niets om handen." Ging een van de nichtjes naar de baden of een reisje maken door Zwit serland, dan was Agathe er altijd nog, die zoolang op de kinderen kon passen. „Wat zijt gij gelukkig geen kinde ren tot je last te hebben," werd er dan bij het afscheidnemèh gezegd, „als je eens wist wat een last men er mede heeftEn dan volgden al lerlei laatste wenken en raadgevin- En zoo gingen de jaren voorbij, langzaam en eentonig, en de porse lein-fabrikant ging nog 6teeds voort en op nieuwjaar fiaaie cadeaux te geven en daar Agatha officieel ook tot dien kring behoorde, werd haar naamdag even feestelijk gevierd als die der andere leden van het gezin. Zelfs de oom porseleinfabrikant in eigen persoon pijnigde zijn hersens af om iets voor Agathe te verzinnen geschikt voor verjaars- of nieuwjaars- geschenk. Maar daar hij uiterst practisch was gelukte het hem altijd een cadeau te vinden met een dubbel doel. Iets wat bij het koopen reeds bestemd was tot huishoudelijk ^ebruik, werd eerst met eel vertooning de jarige wees aan- eboden. Men moet toch immers den uiterlijken schijn in acht nemen! Dan was het eens een stoel of een ander klein meubelstuk dat in Aga- the's kamertje veel te veel plaats innam en dat dus voorloopig naar het salon werd geëxpedieerd, natuur lijk om er voor goed te blij ven. Vreemd was het, dat er als altijd door een gelukkig toeval juist een geschiki plaatsje voor was. Een andermaal kreeg zij op Nieuwjaarsdag eeu zilve ren koffiexan cadeau en üe arme Agathe wist geen woorden genoeg te vinden om haar dankbaarheid voor zulk een kostbaar geschenk uit te drukken. Een paar weken 1 iter, tegen dat ue familie zou gaan koffiedrinken, kreeg oom plotseling een lumineuze ingevm«-. „Zeg, Agathe, we moesten jou koffiekan vandaag eens inwijden." Verheugd ging het arme kind haar koffiekan halen, zorgvuldig in watten en vloeipapier verpakt. In triumfgaf zij die ren gebruike aan haar tante. De kan ging nog eens van hand tot hand ee men prees de fijnheid van het werk, het glimmende zilver en, last not least, de smaak van den royalen gever. Tranen van oprechte dankbaarheid kwamen het goede meisje in de oogen. 'sAvonds vergat men echter haarde kan terug te geven, in vergissing had men het kostbare stuk zilver in de porseleinkast weggesloten. Weken gingen voorbij en men sprak niet te meten hoe gelukkig zijn nichtje Agathe was en hoe het haar was meegeloopen in de wereld. „Dat ge beurde ook maar niet iedereen bij zo 'n rij ken man in huis te komen! Men draagt haar op de handen, ieder is aux petits soins voor haar en zij wordt overladen met cadeaux." Inderdaad was het de gewoonte in de oom opgehouden haar voogd te zijn; dit huiegezin, elkaar op verjaardagen met aan ieder die hij sprak breed uit i meer over de zilveren koffiekan, tot- III. Toen Agathe meerderjarig werd had volgen, dat men elkaar zoo zelden ziet als men zoover van elkaar ver wijderd is en ten slotte schrijf je, of toch eens overkomen en dat ze maar eens moeten schrijven wanneer en dat je ze wel groet. Klaar is de brief, zonder dat daarvoor de minste hersenslijtage is noodig geweest. Waarmee ik maar zeggen wil, dat het een heele inspanning is om zoo op je eigen handje, eens te gaan zitten denken. Er zijn dan ook veel men- schen, voor wie de moeite veel te groot is, en die er zich toe bepalen om te steunen op de uitingen van het denkvermogen van anderen, zon der te vragen of hun denkvermogen wel recht in den haak is. „Komaan," dacht ik, „wat zal ik nn mij ga^n opwerpen al8 lid van den Raad Ik heb er nog nooit aan gedacht en van gemeente-admi nistratie eigenlijk geen flauw begrip. Neen, dat heb ik niet, maar zoo zijn er wel meer in den Raad. En dan, die X. die me een candidatuur kwam aanbieden, is toch ook niet van gis teren: als hij aan mij denkt, dan moet dat toch wel wezen omdat hij in mij iemand ziet, d;e boven het gros der menschen uitsteekt. Kom, kom, Fideiio, nu niet pedant wezen hoor neen, dat zal ik ook niet, maar waar om kwam die X. dan bij mij en niet bij mijn buurman IJ. of bij mijn neef Z. Ja, met alle mogelijke nederig heid neet ik toch zeggen dat mij dit verwondert en X. is een gewikste vent, hij zal daar zijn redenen wel voor hebben. Je bent het aan de maatschappij verplicht, zei hij. Nu ja, maar wat zal het de maatschappij hinderen of ik hier in den Gemeenteraad kom of niet? Ze zal er evengoed om mar- cheeren als ze nu doet. Natuurlijk, na tuurlijk, maar ik geloof toch dat een menscb wat ruimer opvatting hebben moet van zijn positie. Hij moet zich niet voelen als een hm als een baken in zee neen, dat is de juiste term niet: als een paaltje in een weide, maar als een schakel in den maatschappelijken keten juist, dat is hetde keten, die de maatschappij omgeeft en in haar ver band houdt. Welnu, als ik mij nu voorstel, dat ik een schakel, laat ons zeggen een klein schakeltje ben van dien keten, wat moet ik dan doen Vorm ik dan misschien niet de band tusschen den schakel aan mijnrech ter en dien aan mijn linkerzijde En ik dacht aan mijn welgeslaagde po gingen, om den rentenier Rij kenstein te bewegen een sommetje te leenen aan den armen smid Vurenbiirg. Bovendien, moet je nu zoo'n ge weldig genie wezen om in den Ge meenteraad zitting te kunnen nemen Integendeel, altijd lees ik dat genieën in het praktische leven niet te ge bruiken zijn. Dus behoeft een lid van den Raad geen genie te zijn, hij mag dat zelfs niet wezen. Nu, een genie ben ik niet, in zooverre is er dus geen bezwaar dat ik een candidatuur zou aannemen. En wie zijn er nu al zoo lid van den Raad? Jansen, nu die heeft het buskruit ook al niet uitgevonden Pietersen, de wethouder, een goeie vent, maar toch ook geen uitvlieger Klaassen, een schreeuwer, maar waar voor geen cent degelijkheid in zit. Ik zou zoo denken dat ik naast die drie tenminste volstrekt geen slecht figuur zal maken. Dan is er nog Van Asen, een kranig spreker en een man met een helderen kop en Van Beesen, ook een goed ontwikkelde kerel, maar in den Raad kunnen het toch niet allemaal buitengewone lui wezen wel, je zoudt »ls dat een voorwaarde werd, van zijn leven geen Gemeente raad voltallig krijgen. En dan, je mag zeggen wat je wilt, maar het klinkt toch lang niet kwaad lid van den Raad. Er schuilt in die eenlettergrepige woorden iets beslist en tegelijk iets deftigs, iets afgepasts dat bij de waardigheid behoort. Zeg maar eens kort en krachtig, hardop lid., van., den.. Raad..Niet waar, daar is iets positiefs in, iets kantigs, zoo iets van hier ben ik en wat wou je nou En dan is 'theel aangenaam voor mijn vrouw ook zie je, als ze in een win kel iets bestelt en zegt„stuurt u het aan mevrouw Fideiio" en de winkel juffrouw vraagt„waar is 't adres, mevrouw?" dat dan de winkelier zegt: „zeker bij 'tlid van den Raad." Zie je, dat is wel ij delheid, maar komaan, zoo'n heel klein beetje ij del zijn we allemaal, deze om zijn af komst, die om zijn neus, gene om zijn tanden, een ander om zijn kracht, weer een ander om zijn mooie stem. Zóo onbeduidend kan een mensch niet wezen, of hij meent wel het een of ander beter te hebben of te kunnen doen dan anderen. Zoodat, om kort te gaan, ik ten dat Agathe op een goeden morgen haar nieuwjaarsgeschenk achter de glazen deur van de zilverkast zag prijken. „Maar, dat is toch mijn koffiekan," protesteerde Agathe op zachten toon. „Zeker, zeker, maar je leent ons die maar," haastte zich de oom te ant woorden. „Je drinkt immers nooit alleen boven koffie, welnu, dan kun slotte maar besloot mij te laten eau- ernstig op en dat was maar gelukkig, dideeren en toen mijn vriend terug- Strooibiljetten duidden mij aan, al kwam, had ik ook al een mooien noemden ze mij niet ronduit ais „de volzin klaar om hem mijn besluit onbeduidende candidaat vm sleur en kenbaar te maken. „Hoor eens", zei eigenwaan," een heetgebakerde kie- ik, „na rijp beraad heb ik besloten i zer betoogde in een groote adver- gehoor te geven aan de roepstem van j ten tie, dat de grootste nulliteit een de burgerij." I discipel van Mercurius kon zijn, met Dat vond ix nogal netjes gezeid, i welke sierlijke uitdrukking hij na- maar mijn vriend goot wat water opjtuurlijk doelde op mijn koopmans mijn offervaardigheid en zei: „dus je j bedrijf en op mijn domheid. Menschen neemt het aan, best maar we hebben die tot dusver mijn goe ie vrienden je er nog niet in. Je cmdidataur in waren geweest, vervreemdden zich van de kiesvereeniging is zoogoed als ze-[mijn welwillende gevoelens door ker, maar ik weet nog niet of er geen i te spotten met mijn candidatuur, oppositie wezen zal." „Neen, natuurlijk niet," zei ik, maar t hinderde mij toch een beetje. Was ik dan niet goed genoeg voor den Raad, dat er nog oppositie tegen mijn verkiezing gemaakt zou kunnen worden Den volgenden dag vergaderde de kiesvereeniging en stelde mij candi- daat met 14 van de 27 stemmen, tien waren er uitgebracht op Van der Sprinkelbach en drie op menschen, waarvan niemand ooit gehoord had. Geen uur nadat ik de beslissing van de vergadering gehoord had, vond ik in mijn bus eeu briefje met ver draaide hand geschreven en van den nevolgenden inhoud: „Meent gij, dat zonder uwe onbe duidendheid de maatschappij haren geregelden gang niet zal gaan? Zoo neen, trek dan uw candidatuur in, zoo ja handhaaf haar dan en val 1" Ik vond dit nogal onaangenaam. Het was wel precies wat ik mij zei ven had afgevraagd, maar het is heel wat anders zichzalven zulke vragen te stel len of die van anderen te moeten hoo ren. Ik troostte mij met de overweging, dat iemand die anonieme brieven schrijft een lafaard is en scheurde het briefje in stukken. Maar de oppositie liet niet lang op zich wachten. De tien leden die op Van der Sprinkelbach hadden gestemd liepen uit de kiesvereeniging en richt ten een andere op, die ze notabene „Eensgezindheid" durfden noemen. Hier werd van der Sprinkelbach offi cieel candidaat gesteld en ik moest in de couranten lezen dat zulks schied was, omdat men geen candi daat wilde, die zich zoo weinig om de gemeentezaken bekommerde (dat was ik natuurlijk) eu omdat het tijd werd dat het overheerschings- ayateem eens uitraakte. Dat op de kiesvereeniging die mij gesteld had en die tot dusverre gewoonlijk al hare candidaten bad zien slagen. Nu, ik nam die kritiek niet al te mijn familieleden vonden het niet aangenaam dat mijn naam zoo over de tong ging en zelfs mijn vrouw., die toch aanvankelijk wel ingenomen met de nieuwe waardigheid van haar man, zei dat ik mij maar liever niet had moetenlaten bepraten alsof daar nfi nog wat aan te doen was weest Het eenige wat mij troosten kon in deze lijdensperiode, was de moeite van mijn kiesvereeniging om mij suo c s te bezorgen. Per advertentie en per strooibiljet werd mijn lof bezongen, nooit had ik gew ten dat ik een zoo uitstekend Raadslid wezen zou en na het lezen van en bijzonder gloeiende advertentie betrap.e ik mijzelven op de overweging: „ik dacht toch wel, dat ik knapper kerel beo, dan ik zelf wel weet" lx zal daarover verder niet uitweiden, maar verzeker mijn lezers dat dit een bijzonder plezierige ge waarwording is. Nadat vijf dagen aldus in bitteren strijd tusschen de twee kiesvereeai- gingen waren voorbijgegaan, in welk tijdsverloop ik ernstig leed aan catarrh van de ingewanden, kwam de dag der stemming. Ik ging niet stemmen, ja ik had uit overmaat van nauwge zetheid mijn boekhouder 's morgens vroeg op reis gezonden, opdat men niet zou kunnen zeggen dat ik hem had gedwongen op mij te stemmen. Van der Sprinkelbach werd gekozen met 528 stemmen, ik had er 522. Hadden mijn boekhouder en ik op mij gestemd, dan was ik er gekomen. Misschien was ik dan al lid van de Staten erbij, met uitzicht op het lid maatschap van de KamerThans ben ik, door mijn eigen bescheiden heid, nog altijd een eenvoudig burger. „Eu de maatschappij mareheert toch nog," hoor ik den lezer zeggen. Ja, dat is juist het merkwaardigste van 't geval.^5 jgj j FIDELIO.f

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6