HAAI1LEMER HALLETJES
Voor eenig antwoord schudde zij dat er iets buitengewoons zou gebeu-
dan het blonde h«>ofd en verbaasd i ren, geen enkele ster fonkelde zijn
taarden de melancholieke oogen degeheimzinniyen invloed op haar loop
Uit het fransch.
(Zondagsbl. van de Amst.)
Zij heette Ayathe en zij was ge
bocheld, een beetje con tretait, zooals
de menschen opmerkten, die zich lie
ten voorstaan op de zachtheid van
hun oordeel. Als wees van twaalf
jaar was zij bij een oom van moeders
zijde in huis pekomen, een rijke por-
celeinfabrikant, die op tamelijk groo-
ten voet leefde. Hij was benoemd tot
voogd der minderjarige, en het was
dan ook alleen aan zijn plim overleg
te danken dat er uit den faillieten
boedel nog zestigduizend francs waren
gered, welke som op den naam van
Agathe werd vastgezet.
„Het loopt haar waarlijk mede in
de wereld 1" verkondigde de weldoor
voede porseleinfabrikant, zoo luid
mogelijk, aan ieder die het hooren
wilde„had haar vader even langer
geleefd, dan kon zij nu haar brood
bedelen langs de huizen."
Agathe had nog wat liever gehad
dat haar vader, die zij met innige
liefde vereerde, was blijven leven, al
had zij dan naderhand ook geen som
in de wereld bezeten en zij vond de
schampere opmerkingen van haar oom
minstens onkieschmaar daar zij
Bchijnbaar door de geheele familie met
open armen was ontvangen, kon zij
haar gevoelens op dit punt natuuilijk
niet toonen en was zij daarenboven
nog wel genoodzaakt hoog op te geven
van de gastvrijheid en de nobele han
delwijze van haar oom en tante.
Werd zij niet als kind behandeld
en gaf men haar niet dezelfde opvoe
ding als aan de nichtjes? Wat zou
zij dus meer kunnen verlangen. Wel
kregen de nichtjes nog extra dansles
en pianoles; maar Agathe zou daar
toch niet van geprofiteerd hebben,
wie danst er nu met een bult? En
gehoor had zij immers geen greintje
„Men zou wel dwaas zijn, zooveel
noodelooze onkosten te maken voor
iemand die toch nooit trouwt," merkte
tante op, in presentie der kinderen.
En bij wijze van troostredenen
merkten de nichtjes op dat zij wel
blij mocht zijn, niet gedwongen te
worden tegen wil en dank pianoles
te nemen, of te moeten dansen wan
neer ze geen zin had. Zij wilden ook
liever dat uur met lezen doorbrengen,
zooals Agathe deed!
spreekster aan,
Wat zou zij gelukkig geweest zijn,
indien zij de lange vervelende uren
had kunnen doorbrengen met wat
muziekmaken. De minste muzikale
uiting was in staat haar te ontvoe
ren en een droefgeestige melodie
bracht haar de tranen in de oogen.
Zij had al spoedig geleerd zich tevre
den te stellen met de muziek der
armeneen draaiorgel op straat, dat
zulke heerlijke walsen speelde.
Hoe menigmaal had zij er op haar
kamertje van genoten ais zij voor het
open venster zat ea de tonen, meestal
lange trillers, op den zomerwind door
het dikke gebladerte van den tuin
tot haar kwamen. En wat al kinder
lijke voorstellingen had zij zich dan
niet gemaakt en welke drooraen, die
toch nooit verwezenlijkt zouden wor
den, had zij zich daar niet gedroomd;
eerst als de laatste tonen in de verte
wegstierven of overschreeuwd werde
door het gedreun
handwagen, keerde
werkelijkheid terug.
II.
van een zwaren
zij weder tot de
In deze omgeving gingen de dagen
der jjeugd van de arme wees in een
tonige regelmaat voorbij, zond.ereenig
ander belangrijk incident dan de hui
selijke feestjes en verjaardagen, de
eerste communie der jongste nicht
jes en het huwelijk van de oudste
dochter des huizes met een boom-
kweeker uit een naburige plaats. Een
enkele maal bracht zij eens een Zon
dag in Parijn door.
Op haar 25ste jaar was Agathe een
zeer weinig gracieus meisje, met hoo-
ge schouders, lange magere armen en
een ingedrukte borst. In haar omge-
viDg ging zij voor leelijk door, maar
een artiest had het bleeke, droef
geestige gezichtjé, met de donkere
schaduwen onder de diepe blauwe
oogen, zeker zeer aantrekkelijk ge
vonden. In die oogen lag een zachte
vochtige glans en hun klenr deed
denken aan de gentiaan, die bedeesd
haar bloem zonder stengel opsteekt
tusschen de hooge ijsbergen.
Peinzende kinderoogen, met in hnn
blik iets vragends, alsof zij den weg
zochten naar een onbereikbaar oord,
naar een ideaal dat zij nooit zouden
vinden.
Haar horizon was altijd even eng
gebleven; zij had ook nooit verwacht
Ben Zaterdagavondpraatje.
CCXXXVI.
baan uit, geen enkele heldere zonne
straal verlichtte haar troosteloos een
tonige dagen.
Haar nichtjes waren de een na de
ander getrouwd. Telkens had zij de
respectieve minnaars zien komen met
vriendelijke lachjes en teedere woor
den en telkens ook had zij confiden
ties moeten aan hooren van de aan
staande bruidjes en met haar allerlei
inkoopen moeten doen voor het uitzet
en voor de huishouding. Aan de
trouwjaponnen had zij medegenaaid
en voor de derde maal nu reeds h .d
zijMendelssohnsHochzeitsinarsch hoo
ren aanheffen ter eere eener bruid in
hare onmiddellijke omgeving. Altijd
voor een ander, een rij kbedeelde
die gedachte schroefde haar het
hart toe.
Zoo was langzamerhand het huis
ledig geworden.
Bij het laatste afscheid wa3 Agathe
in snikken uitgebarsten, toen zij den
wit kanten bruidssluier plooide om
het blonde hoofdje van haar geluk
kige nicht. Het lang opgekropte ver
driet uitte zich plotseling, hevig als
een zware regenbui die het land
schijnt te overstroomen.
De Uuisgenooten keken haar ver
baasd aanhet gebeurde zoo heel
zelden dat Agathe zich aan haar droef
heid overgaf.
„Kom, kom, maak je niet zoo
overstuur", trachtte men haar te
troosten, „je weet toch wel datje nooit
kunt trouwen, je kunt je immers
niet vergelijken bij een gewoon
meisje."
„Ik weet het, ik weet het," fluis
terde zij tusschen twee snikken in,
ik ben gedoemd mijn weg altijd
alleen te gaan, maar daarom voel ik
toch niet minder de hardheid er van.
Denkt gij dat ik ook niet een hart
heb evenals anderen
O, als men eens in het hart kon
lezen dier arme meisjes, bestemd hun
levensweg altijd alleen te gaan, welk
een wereld van diepe onuitgesproken
smart zou men er ontdekken en hoe
moet men hen bewonderen die, niet
tegenstaande den bitteren kelk die
hun aan de lippen is gezet, toch
vriendelijk en voorkomend gebleven
zijn.
mogen komt er nauwelijks bij te pas.
Je moet een brief schrijven aan een
familielid of aan een vriend, welnu
je begint met te hopen dat bij hem
thuis alles goed is en met de verkla
ring, dat je eigen gezondheid en die
van je vrouw en kroost ook niets te
Op een goeien dag, of neen.... laat I wenschen overlaatje laat daarop
ik liever zeggen op een zekeren dag,
kreeg ik het in mijn hoofd mij can-
didaat te laten stellen voor den ge
meenteraad. 'tWas niet in Haarlem
maar op de plaats waar ik vroeger
woonde, want ge moet weten lezer,
dat ik niet de eer heb een paal-
Haarlemmer te zijn, een die een haar-
lemschen vader en een haarlemsche
moeder had en gebakerd is door een
haarlemsche baker, maar een heel
gewone, dood eenvoudige import-
Haarlemmer.
Nu dan, op die plaats waar ik vroe
ger woonde, wilden ze mij op een
zekeren dag in den Gemeenteraad
brengen. Toen de eerste bij mij kwam
en zei„hoor eens, Fideiio, we wil
len jou in den Raad hebben," toen
lachte ik hem in zijn gezicht uit en
zei„maar mijn beste vrind, ik kan
niet spreken.
„Dat is niemendal," zei hij, „spre
ken is zilver en zwijgen is goud en
aangezien iedere verstandige kiezer
goud verkiest boven zilver, ben je
precies de aangewezen man."
„Neen, maar hoor eens," zei ik weer,
„ik heb mij nooit zoo bijster bemoeid
met de publieke zaak en ik heb nooit
een oog gehad in de gemeentewet."
„Als dat alles is..." zei hij en trok
zijn bovenlip op, „ik zou wel eens
willen weten hoeveel Nederlanders
de smaak kennen van de juridische
soep, die ze „de wetten" noemen.
Komaan sla toe en sta niet langer te
aarzelen. Je bent het aan de maat
schappij verplicht."
Ik wou niet dadelijk ja zeggen en
vroeg en bedenktijd van twee etma
len, die mij bereidwillig werd toe
gestaan. Toen hij de hielen had ge
licht, joeg ik mijn kinderen den tuin
in, verzocht de meid op te houden met
het uitgillen van den toen nieuwsten
straatdeun, hing een doek over de
kooi van den kanarievogel en ging
in mijn stoel zitten denken.
Nu heb ik altijd gevonden dat dit
een zwaar werk is. Werken is beel-
wat makkelijker dan denken. Bijvoor
beeld je wilt een schilderij ophangen:
goed, je neemt een hamer, een spijk°r
en het schilderij. Het eerste breng je
in aanraking met het tweede en
hangt er het derde aan op dat is
heelemaal geen kunst. Je denkver-
zy was nu in het bezit van haar eigen
geld, drie duizend francs rente jaar
lijks, doch met algemeen goedvinden
bleef zij bij den porseieiniabrikant
inwonen.
„Waar zou je ook anders heen
gaan?" had tante op bitsen toon ge
vraagd. „Op jou leeftijd kan je toch
niet alleen op kamers wonen, zelfs je
bochel zou je niet vrij waren voor las
terpraatjes. En wie zou ie verzorgen
als je eens ziek werd? Neen, je bent
hier nu eenmaal op je plaats; geloof
me, nergens zou je zoo in 't zonnetje
gezet worden. Er zullen niet veel
weezen zijn die met zooveel égards
behandeld worden."
De bitse spreek-ter zeide er niet
bij dat het meisje de gastvrijheid
duur moest betalen, door alle fami
lieleden, zonder uitzondering, onnoe
melijk kleine diensten te bewijzen,
die men zonder eenige discretie van
haar durfde eischen. Zij hield het
kasboek, rekende af met de keuken'
meid, deed in Parijs alle voorkomende
boodschappen voor haar oom en tante,
in één woord zij vervulde de dubbele
betrekking van huishoudster en juf
frouw van gezelschap Was er de een
of anders vervelende corveé, dan was
het zonder uitzondering Agathe die
men er mede belastte.
„Laat dat zaaaje maar eens voor
rekening van Agathe," was de oom
gewoon te zeggen„ge kunt er op
aan dat zij zeer gecoiffeerd is met uw
vertrouwen en zij heeft immers toch
niets om handen."
Ging een van de nichtjes naar de
baden of een reisje maken door Zwit
serland, dan was Agathe er altijd
nog, die zoolang op de kinderen kon
passen.
„Wat zijt gij gelukkig geen kinde
ren tot je last te hebben," werd er
dan bij het afscheidnemèh gezegd,
„als je eens wist wat een last men
er mede heeftEn dan volgden al
lerlei laatste wenken en raadgevin-
En zoo gingen de jaren voorbij,
langzaam en eentonig, en de porse
lein-fabrikant ging nog 6teeds voort
en op nieuwjaar fiaaie cadeaux te
geven en daar Agatha officieel ook
tot dien kring behoorde, werd haar
naamdag even feestelijk gevierd als
die der andere leden van het gezin.
Zelfs de oom porseleinfabrikant in
eigen persoon pijnigde zijn hersens af
om iets voor Agathe te verzinnen
geschikt voor verjaars- of nieuwjaars-
geschenk.
Maar daar hij uiterst practisch was
gelukte het hem altijd een cadeau te
vinden met een dubbel doel. Iets wat
bij het koopen reeds bestemd was tot
huishoudelijk ^ebruik, werd eerst met
eel vertooning de jarige wees aan-
eboden. Men moet toch immers den
uiterlijken schijn in acht nemen!
Dan was het eens een stoel of een
ander klein meubelstuk dat in Aga-
the's kamertje veel te veel plaats
innam en dat dus voorloopig naar
het salon werd geëxpedieerd, natuur
lijk om er voor goed te blij ven. Vreemd
was het, dat er als altijd door een
gelukkig toeval juist een geschiki
plaatsje voor was. Een andermaal
kreeg zij op Nieuwjaarsdag eeu zilve
ren koffiexan cadeau en üe arme
Agathe wist geen woorden genoeg te
vinden om haar dankbaarheid voor
zulk een kostbaar geschenk uit te
drukken. Een paar weken 1 iter, tegen
dat ue familie zou gaan koffiedrinken,
kreeg oom plotseling een lumineuze
ingevm«-. „Zeg, Agathe, we moesten
jou koffiekan vandaag eens inwijden."
Verheugd ging het arme kind haar
koffiekan halen, zorgvuldig in watten
en vloeipapier verpakt. In triumfgaf
zij die ren gebruike aan haar tante.
De kan ging nog eens van hand
tot hand ee men prees de fijnheid van
het werk, het glimmende zilver en,
last not least, de smaak van den
royalen gever.
Tranen van oprechte dankbaarheid
kwamen het goede meisje in de oogen.
'sAvonds vergat men echter haarde
kan terug te geven, in vergissing had
men het kostbare stuk zilver in de
porseleinkast weggesloten. Weken
gingen voorbij en men sprak niet
te meten hoe gelukkig zijn nichtje
Agathe was en hoe het haar was
meegeloopen in de wereld. „Dat ge
beurde ook maar niet iedereen bij
zo 'n rij ken man in huis te komen!
Men draagt haar op de handen, ieder
is aux petits soins voor haar en zij
wordt overladen met cadeaux."
Inderdaad was het de gewoonte in
de oom opgehouden haar voogd te zijn; dit huiegezin, elkaar op verjaardagen
met aan ieder die hij sprak breed uit i meer over de zilveren koffiekan, tot-
III.
Toen Agathe meerderjarig werd had
volgen, dat men elkaar zoo zelden
ziet als men zoover van elkaar ver
wijderd is en ten slotte schrijf je, of
toch eens overkomen en dat ze
maar eens moeten schrijven wanneer
en dat je ze wel groet. Klaar is de
brief, zonder dat daarvoor de minste
hersenslijtage is noodig geweest.
Waarmee ik maar zeggen wil, dat het
een heele inspanning is om zoo op
je eigen handje, eens te gaan zitten
denken. Er zijn dan ook veel men-
schen, voor wie de moeite veel te
groot is, en die er zich toe bepalen
om te steunen op de uitingen van
het denkvermogen van anderen, zon
der te vragen of hun denkvermogen
wel recht in den haak is.
„Komaan," dacht ik, „wat zal ik
nn mij ga^n opwerpen al8 lid van
den Raad Ik heb er nog nooit
aan gedacht en van gemeente-admi
nistratie eigenlijk geen flauw begrip.
Neen, dat heb ik niet, maar zoo zijn
er wel meer in den Raad. En dan,
die X. die me een candidatuur kwam
aanbieden, is toch ook niet van gis
teren: als hij aan mij denkt, dan
moet dat toch wel wezen omdat hij in
mij iemand ziet, d;e boven het gros
der menschen uitsteekt. Kom, kom,
Fideiio, nu niet pedant wezen hoor
neen, dat zal ik ook niet, maar waar
om kwam die X. dan bij mij en niet
bij mijn buurman IJ. of bij mijn neef
Z. Ja, met alle mogelijke nederig
heid neet ik toch zeggen dat mij dit
verwondert en X. is een gewikste vent,
hij zal daar zijn redenen wel voor
hebben.
Je bent het aan de maatschappij
verplicht, zei hij. Nu ja, maar wat zal
het de maatschappij hinderen of ik
hier in den Gemeenteraad kom of
niet? Ze zal er evengoed om mar-
cheeren als ze nu doet. Natuurlijk, na
tuurlijk, maar ik geloof toch dat een
menscb wat ruimer opvatting hebben
moet van zijn positie. Hij moet zich
niet voelen als een hm als
een baken in zee neen, dat is de
juiste term niet: als een paaltje in
een weide, maar als een schakel in
den maatschappelijken keten
juist, dat is hetde keten, die de
maatschappij omgeeft en in haar ver
band houdt. Welnu, als ik mij nu
voorstel, dat ik een schakel, laat ons
zeggen een klein schakeltje ben van
dien keten, wat moet ik dan doen
Vorm ik dan misschien niet de band
tusschen den schakel aan mijnrech
ter en dien aan mijn linkerzijde En
ik dacht aan mijn welgeslaagde po
gingen, om den rentenier Rij kenstein
te bewegen een sommetje te leenen
aan den armen smid Vurenbiirg.
Bovendien, moet je nu zoo'n ge
weldig genie wezen om in den Ge
meenteraad zitting te kunnen nemen
Integendeel, altijd lees ik dat genieën
in het praktische leven niet te ge
bruiken zijn. Dus behoeft een lid van
den Raad geen genie te zijn, hij mag
dat zelfs niet wezen. Nu, een genie
ben ik niet, in zooverre is er dus geen
bezwaar dat ik een candidatuur zou
aannemen.
En wie zijn er nu al zoo lid van
den Raad? Jansen, nu die heeft het
buskruit ook al niet uitgevonden
Pietersen, de wethouder, een goeie
vent, maar toch ook geen uitvlieger
Klaassen, een schreeuwer, maar waar
voor geen cent degelijkheid in zit.
Ik zou zoo denken dat ik naast die
drie tenminste volstrekt geen slecht
figuur zal maken. Dan is er nog Van
Asen, een kranig spreker en een man
met een helderen kop en Van Beesen,
ook een goed ontwikkelde kerel, maar
in den Raad kunnen het toch niet
allemaal buitengewone lui wezen
wel, je zoudt »ls dat een voorwaarde
werd, van zijn leven geen Gemeente
raad voltallig krijgen.
En dan, je mag zeggen wat je wilt,
maar het klinkt toch lang niet kwaad
lid van den Raad. Er schuilt in die
eenlettergrepige woorden iets beslist
en tegelijk iets deftigs, iets afgepasts
dat bij de waardigheid behoort. Zeg
maar eens kort en krachtig, hardop
lid., van., den.. Raad..Niet waar, daar
is iets positiefs in, iets kantigs, zoo iets
van hier ben ik en wat wou je nou En
dan is 'theel aangenaam voor mijn
vrouw ook zie je, als ze in een win
kel iets bestelt en zegt„stuurt u het
aan mevrouw Fideiio" en de winkel
juffrouw vraagt„waar is 't adres,
mevrouw?" dat dan de winkelier
zegt: „zeker bij 'tlid van den Raad."
Zie je, dat is wel ij delheid, maar
komaan, zoo'n heel klein beetje ij del
zijn we allemaal, deze om zijn af
komst, die om zijn neus, gene om
zijn tanden, een ander om zijn kracht,
weer een ander om zijn mooie stem.
Zóo onbeduidend kan een mensch
niet wezen, of hij meent wel het een
of ander beter te hebben of te kunnen
doen dan anderen.
Zoodat, om kort te gaan, ik ten
dat Agathe op een goeden morgen
haar nieuwjaarsgeschenk achter de
glazen deur van de zilverkast zag
prijken.
„Maar, dat is toch mijn koffiekan,"
protesteerde Agathe op zachten toon.
„Zeker, zeker, maar je leent ons die
maar," haastte zich de oom te ant
woorden. „Je drinkt immers nooit
alleen boven koffie, welnu, dan kun
slotte maar besloot mij te laten eau- ernstig op en dat was maar gelukkig,
dideeren en toen mijn vriend terug- Strooibiljetten duidden mij aan, al
kwam, had ik ook al een mooien noemden ze mij niet ronduit ais „de
volzin klaar om hem mijn besluit onbeduidende candidaat vm sleur en
kenbaar te maken. „Hoor eens", zei eigenwaan," een heetgebakerde kie-
ik, „na rijp beraad heb ik besloten i zer betoogde in een groote adver-
gehoor te geven aan de roepstem van j ten tie, dat de grootste nulliteit een
de burgerij." I discipel van Mercurius kon zijn, met
Dat vond ix nogal netjes gezeid, i welke sierlijke uitdrukking hij na-
maar mijn vriend goot wat water opjtuurlijk doelde op mijn koopmans
mijn offervaardigheid en zei: „dus je j bedrijf en op mijn domheid. Menschen
neemt het aan, best maar we hebben die tot dusver mijn goe ie vrienden
je er nog niet in. Je cmdidataur in waren geweest, vervreemdden zich van
de kiesvereeniging is zoogoed als ze-[mijn welwillende gevoelens door
ker, maar ik weet nog niet of er geen i te spotten met mijn candidatuur,
oppositie wezen zal."
„Neen, natuurlijk niet," zei ik, maar
t hinderde mij toch een beetje. Was
ik dan niet goed genoeg voor den
Raad, dat er nog oppositie tegen
mijn verkiezing gemaakt zou kunnen
worden
Den volgenden dag vergaderde de
kiesvereeniging en stelde mij candi-
daat met 14 van de 27 stemmen, tien
waren er uitgebracht op Van der
Sprinkelbach en drie op menschen,
waarvan niemand ooit gehoord had.
Geen uur nadat ik de beslissing van
de vergadering gehoord had, vond
ik in mijn bus eeu briefje met ver
draaide hand geschreven en van den
nevolgenden inhoud:
„Meent gij, dat zonder uwe onbe
duidendheid de maatschappij haren
geregelden gang niet zal gaan? Zoo
neen, trek dan uw candidatuur in,
zoo ja handhaaf haar dan en val 1"
Ik vond dit nogal onaangenaam.
Het was wel precies wat ik mij zei ven
had afgevraagd, maar het is heel wat
anders zichzalven zulke vragen te stel
len of die van anderen te moeten hoo
ren. Ik troostte mij met de overweging,
dat iemand die anonieme brieven
schrijft een lafaard is en scheurde
het briefje in stukken.
Maar de oppositie liet niet lang op
zich wachten. De tien leden die op
Van der Sprinkelbach hadden gestemd
liepen uit de kiesvereeniging en richt
ten een andere op, die ze notabene
„Eensgezindheid" durfden noemen.
Hier werd van der Sprinkelbach offi
cieel candidaat gesteld en ik moest
in de couranten lezen dat zulks
schied was, omdat men geen candi
daat wilde, die zich zoo weinig om
de gemeentezaken bekommerde (dat
was ik natuurlijk) eu omdat het
tijd werd dat het overheerschings-
ayateem eens uitraakte. Dat
op de kiesvereeniging die mij gesteld
had en die tot dusverre gewoonlijk
al hare candidaten bad zien slagen.
Nu, ik nam die kritiek niet al te
mijn familieleden vonden het niet
aangenaam dat mijn naam zoo over
de tong ging en zelfs mijn vrouw.,
die toch aanvankelijk wel ingenomen
met de nieuwe waardigheid van
haar man, zei dat ik mij maar liever
niet had moetenlaten bepraten alsof
daar nfi nog wat aan te doen was
weest
Het eenige wat mij troosten kon in
deze lijdensperiode, was de moeite
van mijn kiesvereeniging om mij suo
c s te bezorgen. Per advertentie en
per strooibiljet werd mijn lof bezongen,
nooit had ik gew ten dat ik een zoo
uitstekend Raadslid wezen zou en na
het lezen van en bijzonder gloeiende
advertentie betrap.e ik mijzelven op
de overweging: „ik dacht toch wel,
dat ik knapper kerel beo, dan ik zelf
wel weet" lx zal daarover verder niet
uitweiden, maar verzeker mijn lezers
dat dit een bijzonder plezierige ge
waarwording is.
Nadat vijf dagen aldus in bitteren
strijd tusschen de twee kiesvereeai-
gingen waren voorbijgegaan, in welk
tijdsverloop ik ernstig leed aan catarrh
van de ingewanden, kwam de dag der
stemming. Ik ging niet stemmen, ja
ik had uit overmaat van nauwge
zetheid mijn boekhouder 's morgens
vroeg op reis gezonden, opdat men niet
zou kunnen zeggen dat ik hem had
gedwongen op mij te stemmen.
Van der Sprinkelbach werd gekozen
met 528 stemmen, ik had er 522.
Hadden mijn boekhouder en ik op
mij gestemd, dan was ik er gekomen.
Misschien was ik dan al lid van de
Staten erbij, met uitzicht op het lid
maatschap van de KamerThans
ben ik, door mijn eigen bescheiden
heid, nog altijd een eenvoudig burger.
„Eu de maatschappij mareheert
toch nog," hoor ik den lezer zeggen.
Ja, dat is juist het merkwaardigste
van 't geval.^5 jgj
j FIDELIO.f