k gemlijt Gestkiik. Av.pst. Het hier volgende eer baal is, ge loot ik, reeds door drie verschillende auteurs in onderscheidene tijdschrif ten medegedeeld. Elk van hen heeft naar hartelust gefantaseerd en er bij geborduurdia, zelfs de brutaliteit gehad persoonlijk als de held van het stuk op te treden. Tegen die knoeierijen teeken ik hier protest aan, en wel omdat ik de eenigeben, die de ware lezing kan hebben van den turkooizen schedel. Mijn ver minkte linkerhand, waaraan de voor vinger ontbreekt, is hiervan het be wijs. Het zou mij benieuwen, of de drie bedoelde en door mij gewraakte schrijvers ook den voorvinger hunner linkerhand missen. Enfin, het is niet anders, de ware geschiedenis ïb deze. Lionel Cartwright en ik waren ge zamenlijk uitgetogen op een jacht- excursie in de Rocky-Mountains, en na een paar weken zwervens landden wij, zonder dat dit in het minst in ons plan had gelegen, te Zacatecas aan. Van hier moesten we dan over New-Orleans en Vera Cruz naar Mexico terug. Doch, o jammer 1 te ZacatecaB vond mijn arme vriend dona Lola, den turkooizen schedel en een ontijdig graf. Ik zelt kwam vrij met het verlies van een vinger, maar God weet, dat is gaarne mijn heele hand had opgeofferd, wanneer dat mijn armen vriend het leven had kunnen redden. Eéne voldoening echter heb ik gesmaakt: ik heb Lola gestratt en mijn vriend gewroken. Ziehier hoe het geval zich toedroeg. Wat mij het meest in Zacatecas interesseerde, was de mijnindustrie. Lionel wijdde zich daarentegen bijna uitsluitend aan de schoone Lola. Uren lang kon hij bij haar zitten in 't gras en luisteren naar de klanken harer zilveren stem, terwijl zij zachtjes in haar net heen en weder zwaaide, en de eene cigaret na de andere in wel- riekenden damp deed opgaan. Ik begreep wel waartoe dit ten slotte zou leiden ea waagde het, hem met aandrang te wijzen op het gevaarlijke pad, dat hij bewandelde. Hij werd boos en antwoordde mij in scherpe bewoordingen. „Maar beste jongen, je kunt het mensch immers toch niet trouwen 't Is een halfbloedje en een perfecte demon Lionel antwoordd niet, doch keek erg boos en fronste zijne wenkbrau wen. Dat deed hij al als schooljongen, wanneer hem iets gezegd werd, dat hem hinderde. HAARLEMMER HALLETJES Bsn Zatsrdïgavondpraatje. CCXLVL De courant waarin ik mijn volgen de Zaterdagavondpraatje zal schrijven, zal helaasalweer een maandnaam dragen met een r erin. September.. brr.... de zachte, zoetvloeiende namen Mei, Jurii, Juli en Augustus zijn bij kans alweer voorbij en dan komen de krakende namen van herfBt- en win termaanden. September gaat nog, dat „ember" klinkt althans nog een wei nig goedig, als profeteerde het van nog te verwachten zomerdagen, ons gege ven als bij verrassing, maar dan komt October met zijn somber klinkende o's, het stugge November en o wee wanneer we zijn verzeild in Januari en Februari. Kraken ze niet op de tong die twee namen, voelt ge niet bg het uitspreken daarvan, op dit oogenblik in de hondsdagen, iets van sneeuwstorm en hagelbuien? Hoe ik zoo midden in de hitte aan die winterphilosophie kom Laat mij het u vertellen. Een fabrikant ver telde mij deze week, hoe eens een werkman van zijn fabriek door onop lettendheid een stuk werk had be dorven en daarom boete moest be talen. Toen de boete Zaterdags van zijn loon werd afgehouden was de man daarmee niet tevreden, weigerde het geld en nam tevens zijn ontslag. De volgende week kwam wel moeder de vrouw het loon halen, maar de werk man kwam niet weer en de fabri kant liet natuurlijk zijn plaats door een ander innemen. Op zekeren dag in het voorjaar nu kwam de vrouw eea goed woord doen voor haar man, of hij weer in dienst mocht treden aan de fabriek en zij motiveerde dat verzoek aldus„ziet u, nu komt de kwade tgd. „Den win ter wordt men wel door geholpen." Het voorjaar de kwade tijdde periode, dat er werk is in overvloed voor den besten werkman en den slechtenHet spreekt vanzelf, dat deze uitspraak van d e vrouw niet mag gelden als een staaltje van de algemeene opinie, maar zelfs als uit zondering is de verklaring merk waardig genoeg. De man die een „Ik weet wel, dat zij halt caste is; maar het andere is ze niet, zeg ik je." „Zoo, dacht jij dat Nu ik heb nooit zoo'n paar vrouwenoogen ge zien „Schei nu maar uit Frank," viel hij mij driftig in de rede, „ik vind het op zijn zachtst genomen ignobel, van een vrouw achter haar rug kwaad te spreken 1" „Zoo, vindt fij dat ignobel? nu ik wü bet haar ook wel in haar gezicht zeggen, als je dat wenscht. Geloof mij, kerel, ze deugt niet voor jeje loopt je eigen ongeluk tegemoet." „Ik geloof, dat ik wel op me-zelf kan passen hè? Ik ben geen kwajon gen meer!" „Dat nu precies niet, maar als er een vrouw in het spel is, enfin, je weet er alles van. En wat zou je moeder wel zeggen? Ze zou wit in haar schik zijn met zoo'n halfbloeds schoondochter nietwaar „Dat doet hier niets ter zake, en hoeft er mama niet bij te halen. Bovendien, je zult mij allemachtig veel pieizier doen, als je dit zaakje maar kalmpjes aan mij overlaat." Hiermee stapte bij de deur uit, natuurlijk om een visite te gaan "maken bij zijne Dulcinea. Ik had dienzelfden dag afgesproken een conferentie te zullen honden met Fray Bénito, een Dominicaner uit het klooster Bethlehem, een geleerd ar cheoloog. Ik vond den monnik in de bibliotheek, druk bezig met het ontcijferen van een palimpsest De vriendschap tusschen mij en Fray Benito was hoofdzakelijk gebaseerd op ons beider archeologische neigin gen. Ofschoon het denkbeeld mij eerst absurd voorkwam, hoe zou een vrome monnik kennis dragen van het bestaan eener wereldsche schoone zooals Lola I nam ik mij toch voor, hem er eens naar te vragen. Misschien wist bij er iets van. Na een inleidend praatje bracht ik het op de jonge dame, en de vrom* schrik, die den monnik beving bij het hooren van haar naam, sterkte mij al in mijn vermoeden. ,;Wat zegt gf daar, don Francisoo riep hij nit, „zijt ook gij in de net ten gevallen dier duivelin?" „Neen, neen, eerwaarde heer, ik niet, maar mijn beste vriend." „Dan zij God hem genadig't Zal zijn dood worden, evenals het reeds van zoovelen de dood is geweest. O heilige inquisitie, waart gij nog van kracht, wij zouden die demon-enge- lengestalie weldra tot asch verbran den „Maar wie en wat is zij dan toch, pater „Een demon, senor een per fecte demon. Hebt ge al eens van den turkooizen schedel gehoord in verband met dit schepsel Neen, wat is dat... een turkooizen schedel .,Dat is haar helseh werktuig," zeide Benito in diepen ernst, „de schedel van een Heidensch orst bezet met juweelen en bewoond door booze geesten. Twaalf mannen zijn reeds als hare slachtoffers gevallen. De Hemel verhoede, dat uw vriend de dertiende worde 1" „U bedoelt toch niet, pater, dat zij twaalf mannen heeft ver moord?" vroeg ik, kwalijk op mijn gemak, want de schrik Bloeg mij om het hart. „God weet hetMaar zij eter ven, j lokt hen aan deor hare schoon heid en geeft hun den schedel als onderpand harer liefde. Dat wordt hun dood." „Hoe wordt dat dan hun dood?" „Ja, senor, dat is meer dan ik weet." Ik zag wel, dat ik niet verder zou komen met den monnik en verliet het klooster. Dit was het eerste woord 'geweest, dat ik over den turkooizen schedel, die mij erg intrigeerde, ge hoord had; binnen het uur zou ik meer van hooren. Ik slenterde vol sombere gedachten door de straten, toen ik een kennis ontmoette, een lepero, dien ik een paar weken van te voren bij toeval van een wissen dood had gered, toen hij op het punt stond overreden te worden door een hollend vierspan voor een wagen vol erts. Deze lepero was, zooals velen onder de lui van zijn slag, minstens een alstammeling van den Cid, een echte don. Zooals ik dan zeide, ik ontmoette dezen don Diaz Carpin en hij zeide tot mij „Ik leg mij neer aan uwe voeten, senor. Redder mijns levens, wees ge groet l Alles wat ik bezit is het uwe." Nu, vorstelijk was die gift zeker niet, want de heele garderobe van den don was geen dollar waard. Zijn plunje was gescheurd en haveloosde sarepee, waarin hij zich met vorste- lijken zwier drapeerde, was vol gaten, zijn sombrero onherkenbaar groen, zijn geheele voorkomen vuil en groeze lig, 't volmaakte beeld van een galge brok. Doch onbewust van al die ge breken, stapte hij deftig met mij mee en rookte met stoïoynsche waardigheid zijn cigaret. „Senor, don Francisco, edele ridder, die onze stad een bezoek hebt waardig gekeurd, veroorloof mij, gij redder mijns levens, dat ik tet u kom om 't leven te behouden van een vriend, die u dierbaar is!" „Wat zegt ge!" riep ik verschrikt uit. „Don Lionel is verliefd, senor, verliefd op L-jla, de schoone tooveres Laat hem 't oogenblik duchten, goede broodwinning had en in een booze bui wegloopt omdat het hem niet aanstaat en welverdiende boete te betalen, wordt er in den winter met vrouw en kindeken doorgeholpen, dat wil zeggen liefdadigheidsvereeni gingen en liefdadige personen hebben hem zooveel toegestopt, dat hg het werken verleert en tegen het voorjaar opziet als tegen den kwaden tijd, om dat dan de liefdadigheid ophoudt en er weer gewerkt moet worden. Ach, wat is die armverzorging toch moeilijkHet gezin dat op deze ma nier ie gesteund, behoeft nog niet eens te behooren tot de afdeeling van de dame, die haren palfrenier uitzond om een onderzoek in te stellen naar de aan haar opgedragen gezinnen en dan op de vergadering zich wel ver waardigde eigenmondig de resultaten daarvan te vermelden. Het kan zeer wel geschied zijn door een meer cons ciëntieus armbezoeker die niet anderen de zoo moeielijk taak op droeg van het instellen van een on derzoek naar de „credietwaardigheid' van de ondersteunden. Zóo kwam ik op de maanden met R. Ik weet niet of de man weer aan het werk is gekomen bij een ander (zij oude patroon wou hem niet terug nemen) maar als dat niet zoo is dan boezemen die Ruwe R-maauden hem toch geen vrees meer in omdat hij weet, dat hij er doorheen Rolt als Rustig Rentenier. Ja, ja, het gaat soms wonderlijk in de wereld toe en wie maar in 't dage- lijksch leven om zich heen ziet, wordt daar pakkender drama's en klucht spelen gewaar, dan die ooit op de planken werden vertoond. Weet ge, hoe meneer X. aan zijn vrouw kwam? X. waa een bedaard jongeling, wel onderricht, studielievend, niet onbe middeld vani goede lamilie, niet be paald ^beeldschoon, maar toch [ook niet gebocheld of kreupel. Men zou zoo zeggeneen ideaal van een echt genoot en kon het zijn, ook van een vader. Maar zijn jongelingsjaren gin gen voorbij, hij werd man en nog steeds was hij eenzaam. Had hij de ware nog niet gevonden, werd hem de tong door zijn aangeboren beschei- waarin zij hem den turkooizen schedel zal schenken." „Alweer die ellendige doodskop 1 Wat weet ge daaromtrent?" „AlleB, heer, ik bracht persoonlijk Lola den schedel als een geschenk en aandenken van den vromen klui zenaar Felix, die in de eenzaamheid der bergen woont. Hij, die den schedel in bezit heeft, moet sterven". „Hoe stertt luj „Ja, dat weet ik niet, senor. Er huizen in dat doodshoofd booze geesten. Vier dagen lang heb ik het ding gedragen, en toch leel ik nog." „En Lola, die het anders heeft, leeft ook nog." „Dat is waar, doch hoe dat raadsel op te lossen? Reeds twaalf mannen heeft 't den dood aangedaanlaat uw vriend oppassen, opdat hij niet de dertiende zij Hiermede verliet don Diaz mij, en ik spoedde mij naar mijn hotel, vervuld van angst voor mijn vriend. De monnik en de lepero, ze hadden mij beiden, in ongeveer dezelfde be woordingen, gewaarschuwd voor den turkooizen schedel, en ofschoon ik niet bijgeloovig genoeg was, om aan 't bestaan der booze geesten in dit voorwerp te gelooven, zoo verontrust ten toch die twaalf gedoode mannen mij in hooge mate. Lionel zou en mocht den doodskop niet van Lola aannemen, daarvoor zou ik waken. Doch helaas 1 ik was te laat. Ik trad onze gemeeuschappelijke kamer bin nen ,en daar zat Lionel met den schedel vó* zich op de tafel. Ik kon een gil van schrik niet onderdrukken. Lionel stond op en kwam lachend op mij toe. „Wat nu, oude jongen? Wat zie je bleek, waar heb je gezeten?" „Waar in Godsnaam, hebjij dat ding van daan?" stamelde ik. „Wat, dat doodshoofd? Van Lola. Een gek ding, hè?" „Dat dacht ik wel. Geef het haar oogenblikkehjk terugoogenblikke- lijk, zeg ik je." „Nu, zacht wat, begin je weer. Ik dacht dat we van morgen hadden af gesproken, dat 't nu uit zou zijn." Ik liet mij in een stoel neervallen, en staarde sprakeloos op het blauwe voorwerp op de tafel. Het was een gewoon doodshoofd, geheel ingelegd met ruw geslepen turkooizen. De neuB en oogholten bevatten Durango- robijnen. Achter deze steenen ver moedde ik iets als zilverblad, want ze schitterden op een vreemde manier. Toen ik bedacht, dat dit blauwe flikkerende ding de oorzaak wai geweest van den dood van twaalt mannen, rilde en huiverde ik onwil lekeurig. „Wat, drommel 1 scheelt je toch Frank?" zei Lionel verbaasd. „Dit denheid geboeid? wie zal het zeggen. Op zekeren dag ging hij een bezoek brengen aan eene juffer van zija leef tijd. die hij van hare jeugd af goed gekend had. Het was, droevige om standigheid, een soort van afscheids bezoek, want de juffer was ernstig ziek en zou naar 'e dokters meening Diet lang meer leven. Deze wetenschap gaf de juffrouw een moed om duide lijker te spreken, dan zg vroeger ooit had kunnen doen en in den loop van het gesprek beklaagde zij zich er over dat zij nu al sterven ging. „Ik heb je," zei ze iot haar bezoeker, „in mijn testament bedaeht, want ik mag het je nu wei zeggen, ik heb altijd veel van je götiouden." De vrijgezel deed op dit moment blijkbaar een kqkje in zijn hart, Want onder dankbetuiging voor de plaatsing in het testament, verklaarde hij dat hij ook altijd veel van haar had ge houden. En dan te moeten sterven na zoo'n ge- dachtenwisseling. Stel ugerust, waar de lezerea, de dame stierf niet. Had het vooruitzicht op deze nieuwe periode in haar leven hare krachten opge wekt beter aan de drankjes en de pillen van den medicus Ik weet het niet, maar zeker is het dat zij genas, dat hel paar trouwd en dat het nog twee en dertig jaar een gelukkig huweiijkshlevem heeft geleid. Men kan - zeggen, dat een paardemiddel noodig is geweest om deze harten zich te doen openleggen. Kan men over 't algemeen met kans op algemeene instemming be wezen, dat een ziekenkamer anders geen gepuBte plaats is voor een lief desverklaring, van een politiebureau mag verwacht worden dat het ingeri'-ot zal zijn als ziekenhuis. Toch wordt het haarlemsche bureau er zoo nu en voor gebruikt. Da twee kermisreizigers, die deze week elkaar als ,vi--;h mei messen gekorven had den, werden gereinigd en verbonden in u- s«i» eu kamer van 't politie bureau en logeerden er vervolgens in de het „jio atmosfeer van't arrestan- teniok. :-.l. waar zooals de lezer weet. gewoi» de élite van 't menschdom (van -i ai) pleegt te verblijven. Ze mogen zeggen wat ze willen, die ding „Zal je dood zijn, Lionel. Geef het Lola terug." „Jij hebt te veel in de zon geloopen, arme jongen, ga eens een uurtje liggen." Hij liep op de tafel toe, om den schedel op te nemen. Ik sprong op „Raak het ding niet aan Fray Benito heeft nog gezegd" „Zoo, is die o k al aan het zaniken geweest over Lola?" „Heeft Lola, je al verteld, dat ook een priester zelfs als slachtoffer van dezen schedel is gevallen?" „Neen, maar ik zou er ook geen syllabe van gelooven. Hoe kan nu zoo'n dood ding iemand dooden?" „Het heeft er twaalf gedood, zeg ik je." „Dat is weer iets van Fray Benito 1" „Ja, en niet alleen van hem. Ook een lepero heeft mg met afschuw over het ding gesproken." Ik ver telde hem nu alles wat ik wist. „Heb je ooit zoo'n onzin gehoord Wat zou het ding nu anders wezen, dan een curieuse reliek uit lang ver vlogen tijden De kop van den een; of anderen Aztec- of Toltec-koning, gebalsemd en ingelegd met kostbare steenen. Een heremiet, die Lola lang, gekend heeft, heeft het haar ten ge-j schenke gezonden." „En waarom heeft zij het dan aan! jou gegeven?" „Wel, doodeenvoudig, er is een geheim aan verbonden, en zij heeft mij verzocht, te trachten dat te ont-, dekken." Bij deze woorden reikte hij mij' een stukje perkament over, waarop in het Spaansch geschreven stond „Vindt mijn geheim, en gij gewint Het eeuwige geluk, door 't ge« gij er in besloten vindt." eeuwige aanblaffers van de politie, maar ik verzeker u dat het een hart verheffend gezicht is, wanneer een politieagent met helm op en sabel op zijde met een spons beng is, een ke rel die half bewusteloos is van drank en bloedverlies, schoon te maken. Dat is nu net een werkje voor de politie, niet waar En dan wordt er 's nachts waarschijnlijk een agent aangewezen door den wachthebbend inspecteur, om met een karaf water en een keteltje koude koffie in de handen, plaats te nemen naast de brits van den gearresteerde,om als hij ontwaakt,hem met zachte stem (ge weet, dat agen ten van politie beroemd zijn om hun zachte stemmetjes) te vragen of hij ook wat koude koffie wil, of liever een compres met koud water op zijn hoofd, dat de agent alsdan, alweer met zachte hand, (ieder weet, dat agenten van politie de zachthandig- ste ïaenschen van de wsreld zijn) hem op het gloeiende voorhoofd legt. Kortom, als een van mijn lezers ver pleging noodig heeft, dat weet hij nu waar hij terecht kanhij stuurt eenvoudig om een agent vierde klasse en klaar is het. Bovendien behoeft de familie van den zieke dan niet bang te zijn voor inbraak, wat in deze dagen van chronische inbrekerij een heele geruststelling is. Intuaschen heeft die politiebureau- verplegerij een groote schaduwzijde en wel, dat zij in concurrentie treedt met een andere instelling, die tegen woordig ook vrijwel gemeentelijke in stelling is, namelijk het St. Elizabeths Gasthuis. Is het niet een bewijs van de felle, algemeene concurrentie van dezen tijd, dat de eene gemeentelijke stichting schiet onder de duiven van de andere dat om zoo te zeggen de politie zich meester maakt vsn de klanten van het Gasthuis? Ernstige lieden stemt het geval naar mij dunkt tot nadenken. Immers het noodwen dig gevolg van de concurrentie die do politie aan het Gasthuis aandoet, zal moeten zijn dat het Gasthuis op zijn beurt gaat concurreeren met de politie. Terwijl de agenten bij gewonde vechtersbazen voor ziekenoppasser spelen, zullen de ziekenoppassers de ronde door de stad doen en zich, wie weet, bedekken met onvergankelijken roem door de inbrekers te pakken, die tot nog toe der politie door de „Zeker een toespeling op het eeuwig ge geluk der slachtofferszeide ik bitter. „Wie heeft dit geschreven?" „Wel, de heremiet van wienzehet geschenk heeft, denk ik. En hoe inj godsnaam zou dat ding nu iemand letsel kunnen toebrengen Het bijt, toch niet?" Bij deze woorden bekeek ik het doodshoofd eens wat nauwkeuriger. De turkooizen waren gezet in een soort cement, dat den geheelen schedel bedektehet geheel rustte op een soort voetstukje van gepolijst hout. Er was uiterlijk niets bijzonders aan te ontdekken. Werkelijk, hoe zou dit ding nu een mensch kunnen dooden? Ik ging dan len slotte ook maar troosteloos heen, vervuld van de somberste voorgevoelens. 's Morgens, toen ik de kamer van Lionel binnentrad, vond ik den armen jongen geheel gekleed zittende op zijn stoel. Vóór hem op de tafel stond het doodshoofd. Hij was dood en reeds koud. Het dertiende slachtoffer was gevallen Treurige weken gingen voorbij met het berichten van den dood van Lionel aan zijne ouders, en de in scheping van het gebalsemde lijk naar Engeland. In dien tusschentijd had Lola het doodshoofd zelf weer afgehaald. Ik was vast besloten den dood van mijn armen vriend te wreken, en daar ik van den lepero hoorde, dat zij aan al haar minnaars had gevraagd het geheim van den doodskop op te lossen besloot ik zelf haar minnaar te worden, teneinde aldus het voorwerp in han- vingers zijn geglipt. Gelukkig heeft tot nu toe het Gast huis zich nog niet met politiezaken bemoeid. Zou het niet goed zijn, om vóór het zoover komt (je kunt het maar nooit weten) van overheidswege te bepalen lo. dat een politiebureau geen hos pitaal is 2o. dat speciaal het benauwde haar lemsche hoofdbureau wel geschikt is om gezonde menschen ziek, maar geenszins om zieke menschen gezond te maken 3o. dat daarom den tehandelenden medicus last wordt gegeven, .ont stelden en gewonden ten spoedigste na de voorloopig verleende hulp naar het Gasthuis te dirigeeren. Zulk een besluit van B. en W. zou aan de mededinging tusschen twee gemeentelijke instellingen onverwijld een einde maken. Het monster der concurrentie zou daarmee den kop zijn ingedrukt. Geschiedt dit niet, dan zijn nogi zonderlinge dingen te verwachten. Verbeeld u, dat de gemeente-ontvanger een cursus ging geven in laat ons zeggen rekenen en dat een hoofd van een openbare kostelooze school zitting ging houden tot het innen van belastingpenningen dat de gemeente-architect zich ging toeleggen op, de artsenijbereidkunde en de stads-apotheker een brug ging bouwenHet is om van te duizelen. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1895 | | pagina 6