De bekentenis van een
Politieman.
Gij vraagt ol ik wel eens bij den
neue ben genomen? Natuurlijk ben
ik dat Is er wel een mensch, die niet
eenmaal in rijn leven een dwaasheid
heeft gedaan Als er een beatnat zou
ik hem wel eens willen zien. Wilt ge
dat ik u zal vertellen hoe de zaak in
haar werk ging Goed, dat zal ik
doen. Ik heb zoo dikwijls een zaak
tot een goed einde gebracht, dat ik
niet echroom ronduit voor een fout
uit te komen.
't 18 nu al een jaar of wat geleden, ik
was pas rechercheur geworden, dank
zij een tweetal geheimzinnige geschie
denissen, waarvan ik den sleutel had
gevonden. Jong als ik was kende ik
toch al de misdadigers van Londen,
dieven,inbrekers en moordenaars en zij
kenden mg ook. Onze omgang was
van weerskanten, althans wanneer
we geen zaken samen hadden, hoogst
welwillend. We maakten een praatje
en dronken soms een glaasje bier, zoo
dat het niet [zoo heel verwonderlijk
was dat op zekeren morgen boven op.
een omnibus de bekende inbreker
Willem Geervink mij op den Behou
der klopte en vroeg,hoe ik het maakte.
„Wat voer je tegenwoordig uit,
Willem?" vroeg ik.
„Niets, kameraad, niets," zei hij,
maar er staat een zaakje op touw."
„Aha, dan zullen we maar eens
goed op je letten."
„Doe dat, maar ik zeg je een ding
voor zoo'n ouden rot als ik ben je
nog veel te jong. Ik zal je eens wat
vertellenbinnen een paar dagen
breek ik in het huis van den ban
kier Goudenberg in en ik wed om tien
gulden, dat je mij daarbij niet van
gen zult."
Het aanbod was merkwaardig on
beschaamd. Ik wist dat de heer
Goudenberg met zijn familie naar
DuitBchland was en ons was verzocht
een wakend oog te houden op zijn
huis, daar het een groote verzameling
tafelzilver en tal van gouden voor
werpen bevatte. Hoe was het moge
lijk, dat een oude rot als Geervink,
de heele zaak als een pasbeginnende
jongen er zoo maar ineens uitflapte?
Was hij dronken Volstrekt niet, hij
was op dat moment zoo nuchter als
ik zelf
„Hoor eens," zei ik, na eenoogen-
blik te hebben nagedacht, „ik wil de
weddingschap aangaan en wanneer
ik die verlies zal ik eerlijk betalen
ook 1"
„Afgesproken," antwoordde hij vroo-
lijk. „Wanneer binnen een week niet
bij Goudenberg is ingebroken, verlies
ik mijn tien gulden."
We dronken daar samen een glas
bier ep en scheidden daarna. Ik was
blij dat ik wegkomen kon, want het
kwam mij in de gedaohten, dat zij
misschien dien nacht de zaak reeds
zouden ondernemen. Van het zonder
ling gedrag van Geervink kon ik in-
tusschen maar geen hoogte krijgen.
Een van mijn makkers, dien ik
het geval vertelde, meende dat de
inbreker het op een huis aan de an
dere zijde van de atad voorzien had
en dat hij mij alleen den heer Gou
denberg had genoemd, om mijn aan
dacht af te leiden. Deze beschouwing
wilde er er evewel bg mij niet in
en ik ging bij wijze van opening
der vijandelijkheden eens een wan
deling doen in het eenigszins af
gelegen park waar het huis van
Goudenberg stond. Het was een mooi
groot gebouw, bewaakt door een van
de bodienden die er was achtergeble
ven. Het kwam mij goed voor hem
tegen mogelijke aanvallen van inbre
kers te waarschuwen, maar hij lachte
,er hartelijk om.
„Wel, ik ben hier opgesloten als in
een gevangenis," zei hij „en er kan
muis in of uit. Maak u daar-
waaxin hij mij schrijft, dat hij vreeat
over niet ongerust."
Maar ik die Geervink wel kende
wist, dat hij zeker doen zou wat hij
gezegd had en naar huis terugkee-
rende, dacht ik bij mijzelven: „O
Willem, oude domoor, dezen keer zul
len we je er toch eens leelijk iaten
inloopen."
Ik had namelijk een plan gemaakt
en wel om gedurende die heele week
zelf met twee flinke kerels het huis
van Goudenberg dee nachts te bewa
ken. Dit plan volgde ik ook op en
hield de wacht in de bar koude Ja
nuarinachten, vijf maal achtereen. Er
gebeurde niets, geen sterveling kwam
rondom het huis sluipen, van diefstal
len in de buurt hoorde men niat en
ik begon al over te hellen tot de
meening dat de oude inbreker mij
maar wat voor den gek gehouden
had.
Op den zesden avond was ik juist
op het punt uit te gaan, toen mij
werd medegedeeld dat de heer Gou
denberg, de bankier, zelf daar was
en mij wenschte te spieken. Het was
een oud heer met een grijzen knevel,
die er zeer deftig uitzag en uiterst
beschaafd was in zijn spreken.
„Het spijt mij u te moeten lastig
vallen," zei hij, „maar ik heb in
Duitschland een brief ontvangen van
mijn bediende, die het huis bewaakte
HAARLEMMER BALLETJES
Hen Zstardsgavondpraatje.
Er was eens, zoo heb ik mij laten
vertellen, er was eens een huismoeder
die aan haar man en kinderen be
loofd had, dat ze hen Zondags zou trak-
teeren op pannekoeken. De Zondag
kwam, maarpannekoeken kwamen
niet. „Hoor eens", zei moeder, „ik
zou jelui wel pannekoeken geven,
maar de koekepan is wegik heb die
voor vandaag aan buurvrouw geleend."
Naar luid van 't verhaal was het
goeie mensch dood verbaasd, toen
vader en kinderen hun ongenoegen
aan den dag legden. „Ik kan toch
geen pannekoeken bakken zonder
koekepan 1" zei ze.
Blijkbaar vatte ze niet, dat de fout
hierin school, dat zij de koekepan
zelf noodig hebbende, die aan de buur
vrouw had uitgeleend.
Dit eenvoudige verhaaltje schoot
me onwillekeurig te binnen toen ik
dezer dagen in de kranten vermeld
vond, .dat de parade op den verjaar
dag van Koningin Wilhelmina niet
zou gehouden worden, omdat het
Haarlemsche garnizoen afwezig is. Die
reden is afdoende: men kan geen
vuist zetten als men geen hand heeft
en zonder soldaten geen parade hou
den. De vraag is evenwelwaarom is
er geen garnizoen.
De merkwaardige leukheid van het
berichtje zal wellicht menigeen ver
schalkt hebben, maar als men er
goed over nadenkt, vraagt men zich
tooh af, of er niet voor gezorgd had
kunnen worden dat er wel garnizoen
aanwezig was. Terwijl er allerwege
in ons land geklaagd wordt over de
Hollandsche ongeschiktheid tot feest
vieren en over de lauwheid bij de
herdenking der verjaardagen van de
leden van het Vorstelijk Huis, terwijl
hier en daar commissies uit de bur
gerij hun best doen, om door con
certen, volksspelen, optochten, vuur
werk en dergelijke de verjaardagen
der Koninginneu te maken tot nati-
nale feestdagen terwijl dit alles
geschiedt, wordt op bevel van de
hooge militaire autoriteiten de eenige
ojfiaeele viering van den verjaardag
der koningin te Haarlem onmogelijk
gemaakt.
De parade, men weet het, is het
eenig officieele gedeelte van het toch
voor een inbraak in de woning. Ge
durende de laatste dagen hebben
vreemde .mannen er omheen gedwaald
en gisteren heeft een man, als soldaat
gekleed, getracht een gesprek met
hem aan te knoopen. Hij telegra-
ieerde mij dadelijk, zoodat ik mijn
vrouw en kinderen te Berlijn gelaten
heb en dadelijk hierheen ben geko
men."
Ik zei dat hij daar zeer verstandig
aan had gedaan. ZooalB ik uit zijne
mededeelingen opmaakte verwachtte
do huisbewaarder den inbraak in den
eerstvolgenden of den daarop volgen
den nacht. Het was dus noodig om
snel te handelen. „Ik zal met u mee
gaan," zeide ik, „en we zullen ge
zamenlijk de wacht houden; twee
man als ze goed gewapend zijn is
voldoende."
„Uitstekend", zei Goudenberg „we
zuilen hier een mooie gelegenheid
hebben eens een paar gevaarlijke
kerels te pakken. Ik heb mijn duit-
schen knecht meegebracht 6n wanneer
gij twee agenten meeneemt zullen we
dus met ons vijven zijn, want den
huisbewaarder heb ik naar Berlijn
gezonden, op lat mijn vrouw een ver
trouwd man bij z:«h heeft. Het beste
zal wezen wanneer u dadelijk meegaat
naar het huis."
Blijkbaar was er geen tijd te ver
liezen. Ik riep twee flinke kerels en
liet de agenten die de ronde hadden
waarsohuwen, vooral goed op het
park te letten. Toen gingen we op
weg en in de eetzaal van het huis
vond ik de tafel gedekt. Goudenberg
noodigde mij uit met hem te dineeren
en daaraan voldeed ik gaarne. Het
was een heerlijk maal, toebereid door
den duitschen knecht en besproeid
met een delicieus glas wijn.
Na dit maal begon de wacht. We
sloten al de blinden, zoodat van bui
ten geen enkele licntstraal zichtbaar
was. Wg yatten post in een van de
slaapkamers boven de aan de trap,
een uitstekend plaatsje waar we alles
konden hooren. In den haard brand
de een lekker vuurtje en terwijl ik
een fijne sigaar opstak die Gouden
berg inij had aangeboden, dacht ik
vergenoegd bij mij zeiven, dat Wil
lem Geervink ditmaal den dans niet
zou kunnen ontspringen.
Het werd middernacht en al de
lichten in het benedengedeelte van
bet huis werden uitgeblusoht. De duit-
sche knecht sliep, of hield zich of hij
sliep, :n de bijkeuken waar de moge
lij kJaeid dat men zou trachtten binnen
te komen, het grootst was. Wij an
deren schoven rondom den haard.
zacht pratend, luisterend naar elk- pen renden mijne kameraden en ik
gerucht, hoe zwak ook. met Goudenberg de trappen af en de
„Zoudt ge niet denken, dat zij het deur uit en vonden bulteu nog twee
bij het venster van de bibliotheek
zullen beproeven?" fluisterde de heer
Goudenberg mij toe, terwijl het
kwartier over twaalven sloeg, maar
ik antwoordde dat ik eerder aan het
raam van de bijkeuken dacht.
Hierna zwegen wij en luisterden
allen opnieuw. Ik werd steeds ang
stiger over de benedenvensters en
ging tweemaal de trappen af, om tin
de bijkeuken een onderzoek in te
stellen. Telkens bleek mij, dat de be
diende wakker was en hij gat mij
dan ook tweemaal de verzekering,
dat er volstrekt geen onraad was.
Het was blij kbaar een zeer getrouwe
bediende, die zorgvuldig voor zijn
meeBter de wacht hield.
Toen het allengs twee uur gewor
den sliepen we bijkans allen. De
heer Goudenberg snorkte dat het
een aard had en de anderen zaten
zachtjes te dutten. Ik alleen was hel
der wakker en toen de wind een
oogenblik bedaarde en de groote klok
in den gang kwartier over twee sloeg,
was ik de eenige die beneden een
zacht krassend geluid waarnam.
„Hoor, wat is dat
In een oogenblik waren de slapers
wakker. Mijne twee agenten haalden
hunne revolvers te voorschijn en span
den de haan. Goudenberg sloop op
de teenen naar de trap en luisterde
aandachtig. Het krassende geluid
werd Bteeds meer hoorbaar, het klonk
als hout dat versplinterde en mijn
hart klopte. O, die oude dwaas van
een Geervink
„Wat zullen we doen?" fluisterde
een van de agenten en ik antwoordde
op denzelfden toon„wachten tot zij
boven aan de trap komen en ze dan
arresteeren. Ik hoop maar, dat uw
bediende beneden zich stil houdt."
„Dat zal hij wel," zei Goudenberg.
in gespannen verwachting, „weet je
wat ik ga eens kijken op het balkon,
dan kan ik ie juist zien."
Voor ik hem kon legenhouder
was hij al weggeslopen en het vol
gende oogenblik deed hij de balkon
deur zachtjes open. Evenwel ging het
krassen steeds voort en op het oogen
blik, dat een glasruit met veel geraaB
werd ingedrukt, galmde de stem van
den duitschen bediende beneden door
het huis„dieven, roovers, help 1"
De heer Goudenberg kwam van het
balkon terug. „Zij zijn op de vlucht
gegaan 1" riep hij uit, „vooruit, hen
achterna
Vastbesloten om miju vriend Geer
vink in geen geval te laten ontsnap-
al magere programma van de viering
van den 31sten Augustus en nu mag
men beweren, dat onze Haarlemmer
parade met zijn handjevol infante
risten en zijn man of wat cavalerie
een weinig indrukwekkend schouw
spel oplevert, dat kan toch nooit een
reden zijn om de heele parade te doen
vervallen. Was het dan zoo brood-
noodig, dat de troepen juist vóór den
31sten van deze maand naar het
kamp gingen? Ik vernam niet, datj
de vijand zich opmaakt om ons aan
te vallen en ik zou met allen eerbied
voor de hoogere en allerhoogste krijgs
kunst durven meenen, dat het vader
land er niet mee te gronde zou zijn
gegaan, wanneer Haarlems garnizoen
pas den eersten September zijne ma
noeuvres was begonnen.
Er wordt beweerd, en ik durf niet
zeggen ten onrechte, dat het Neder-
landsche volk moeilijk is te krijgen
tot een algemeenen nationalen feest
dag. Onze geestdrift daarvoor schijnt
nu eenmaal moeielijk iu beweging
te brengen. Wil men dus iets van
dien aard tot stand brengen, dan
behoort door de hooge autoriteiten
het voorbeeld te worden gegeven. Of
is het niet zonderling, dat Harer
Majesteits leger, of het gedeelte dat
daarvan hier of daar pleegt te ver
blijven, absent is wanneer in die
plaats Harer Majesteits verjaardag
moet worden gevierd?
Of ik, nietige aardworm, dat nu
al betoog, zal maar zoo dadelijk de
massieve raderen van de gecompli
ceerde militair-administratieve machi
ne niet anders doen draaien, dan in
de richting die er door den chef aan
gegeven is. Over zoo'n aard wurm rolt
een dergelijke zware machine heen,
zonder het eens te merken. Maar mis
schien komt mijn opmerking onder
de oogen van den een of ander, die
ook wat over het bestuur van de
machine te zeggen heeft en het met
mij eens is, dat wanneer de hooge
autoriteiten niet doen wat ze kunnen,
om koningin Wilhelmina's verjaar
dag te maken tot een nationale feest
dag, die verjaardag dat ook nooit en
nimmer zal worden.
En dit laatste zouden velen in den
lande zeker betreuren.
Wat is de mode?
Mode noemt men die manier van
zich te kleeden, die men overeenkomt
gedurende eenigen tijd te beschou
agenten. „Daarheen, daarheen I" riep
de bankier, „uit het kleine tuinpoortje
zijn ze gevlucht."
Zoo hard we konden draafden we
hem achterna. Goudenberg en ik.wa-
ren geen van beiden hardloopers en
we bleven dan ook weldra achter,
„Stop even 1" riep hij op eens, we
laten nu het huis geheel onbewaakt 1"
De opmerking was juist en ik bleel
staan, hijeend naar adem. „Laat om
terugkeeren," zei ik, maar toen ge
beurde er op eens iets zonderlings.
Ik struikelde over de beenen van
Goudenberg en toen ik gevallen was,
werd mij opeens een prop in den
mond geschoven en ik voelde den
loop van een revolver tegen mijn
hoofd. Het was Goudenberg die mij
aldus overviel.
„Als je een beweging maakt," fluis
terde hij, „schiet ik je door en door.'
Ik trachtte niettemin op te staan,
maar hij gaf mij een slag op het hoofd
dat ik half bewusteloos neerviel en
gevoelde, dat ik gebonden werd.
Eenige oogenblikken later reed er een
wagen snel langs mij heenik be
greep, dat de roovers met den bnit
wegreden en verloor mijn bewustzijn
geheel en al.
Den volgenden morgen kwam alles
uit. Goudenberg de bankier was
volstrekt niet uit Berlijn teruggekeerd
en de zoogenaamde Goudenberg was
een medeplichtige geweest. Met een
valsoh telegram hadden ze den huis
bewaarder naar Berlijn gelokt. In den
namiddag waren de dieven het huis
binnen gegaan en hadden alles wat
waarde had, op hun gemak ingepakt.
De duitsehe knecht was, naar ik ver
moed, Georvink geweest, maar hij
heeft het mij natuurlijk nooit willen
bekennen. Een jaar lang was hij niet
te vinden en daarna waren alle be
wijzen tegen hem verdwenen.
„Er is «Jan toch bij Goudenberg
ingebroken!" zei de oude deugniet toen
met een grijns en ik moest zijn spot
nog kalm verdragen 1
Maar nooit heeft een inbreker mg
weer zoo beet gehad.
wen als de goede smaak.
Dat is een definitie die in theorie
heel aardig lijkt, maar den toets van
de praktyk niet doorstaan kan. Zoo
zegt b. v. de een tot de ander;
„wat zijn die pofmouwen toch wan
smakelijk 1"
„Daar heb je gelijk in," zegt de
andere, „maar het is mode, zie je
Uit dit gesprek tnsschen twee dames
die in 't voorbijgaan gezegd, waar
schijnlijk allebei pofmouwen dragen,
zou men opmaken dat mode en
gaede smaak niets met elkaar te
maken hebben. Wie dat voor waar
houdt, zal zich denkelijk beter met
de navolgende definitie kunnen ver
eenigen.
„De mode is de bochel van den
goeden smaak."
Is vermoed dat deze omschrijving
is uitgedacht in den tijd van de
tournure en den cnl de Paris. Ze is
niet beleefd en misschien voortge
komen uit het brein van een ver
stokten vrijgezel, die zelf uit onver
schilligheid aan de mode niet meer
hechtte. Want, het zij hier aangestipt,
wie over mode spreekt, moet niet
alleen aan dames, maar ook aan
heeren denken.
Van het laatste een typisch staaltje.
Een poos geleden is een vernuftig
rijwielenfabrikant op het denkbeeld
gekomen om rij wielen te maken met
houten velgen, om daardoor het ge
wicht van de wielen te verminderen.
Die houten velgen zijn lichtgeel van
kleur en ze zijn alleen aan de wielen
van 't laatste jaar. Men zou dus den
ken, dat het een zeldzaamheid is een
wiel met houten velgen te zien, want
een rijwiel van 't laatste jaar is een
weelde, die niet iedereen zich permit
tees* kan.
En toch ziet men tientallen van
rijwielen langs den weg met, geel
kleurige velgen.
Vergis u niet, de meesten zijn niet
van hout, maar eenvoudig in hout-
kleur geverfd. Somtijds is de man
die dat kunststuk heeft gemaakt, in
zijn ijver wat ver gegaan en heeft de
velgen versierd met een kleurtje, dat
wel aan bet huis van Oranje maar
allerminst aan hout doet denken.
O, die model
Nog een andere uitspraak over haar.
„De mode is de smaak van den tijd,
„vermenigvuldigd met de zucht om
„de aandacht te trekken".
De smaak van den tijd l Dat is het
eene jaar de neiging om alles nauw
te maken, zoo nauw dat een mensch
er uitziet als een opgeschoten kachel
pijp en het andere jaar alleB wijd,
alsof hij opeens corpulent was ge
worden. Voeg nu bij deze neiging
nog de zucht vau enkelen om de
aandacht van de menschen op zich te
vestigen en ge krijgt een over drijving
van de heerschende smaak, die lang
zamerhand veld wint en ten slotte
de mode uitmaakt.
Er is een tijd geweest, dat engelsche
dameB dol waren op blond. Zwart
haar was veroordeeld, de blondines
spanden de kroon. Al heel ganw waB
gewoon blond niet mooi genoeg meer,
het moest goudblond zijn, zooals weet
ik welke dame uit de groote wereld
voor 't eerst op een bal had vertoond.
Was men bij toeval niet met zulk
een goudblonde lokkenpracht geze
gend, wat nood de coiffeur was
er ook nog en wist door kleursel en
cosmetiek de modekleur na te bootsen,
zóo juist dat men zijn hoofd er op
zou gegeven hebben dat het eoht was,
Helaas, ook het goudblond raakte
uit den smaak, er moest iets nieuws
zijn. Rood haar kwam in de mode
en met hetzelfde gemak alsof het een
japon betrof, veranderden de toon
geefsters der mode van haar en ver-
sehenen met een rooden haardos.
Niet dat het mij schelen kanIk
ben oudurwetsch genoeg om te ge-
looven, dat het prachtigste zwart kan
toebehooren aan een slecht en het
leelijkste rood aan een best mensch,
maar ik hoop niet, dat onze neder-
landsche dames het engelsche voor
beeld zullen volgen en met hun haar
omspringen als met een huis, dat ieder
jaar eens nieuw opgeverfd moet wor
den dit jaar geel, het andere jaar grgs.
Als dat wel gebeurt, is er geen
enkele reden waarom we onze dames
op een gegeven oogenblik niet eens
met licht blauw of met donkergroen
haar zouden zien verschijnen. Alleen
de eerste stap kost moeite en wie
eenmaal een loopje neemt met de
natuur, vraagt er ten slotte niet
meer naar, of hij dat doet in rood
of in geel.
De Timmerliedenvereeniging „Door
eendracht verbetering" wil op den
derden Zondag in September eene
meeting houden ten gunste van mi
nimum loon en maximum arbeids
duur en vraagt aan den Baad daarvoor
het gebruik van het Doelenveld, een
gedeelte van de Hertenkamp of hot
BINNENLAND,
Een gesohenk aan H. M.
.de Koningin.
De stad Zwolle besloot, zooals be
kend ie, der Koningin bij haar aan
staand bezoek een waardig pendant
aan te bieden van het huldeblijk,
haar door Maastricht geschonken.
Pand. Burgemeester en Wethouder*
adviseeren tot afwijzing van het ver
zoek en wel omdat
het Doelenterrein nooit voor een
dergelijk doel is afgestaan
de Hertenkamp ongeschikt is met
het oog op de muziekuitvoering en
het Pand niet geschikt is met het
op de handhaving der openbare
>og oj
>rde.
Je moet het ook maar ongelukkig
treffen. Adressanten, die natuurlijk
wel weten dat vroeger het Doelen
veld herhaaldelijk is geweigerd, noe
men daarenboven nog twee andere
gelegenheden op en ziet n* kan
de eene niet worden verleend om de
muziek en de andere niet om de
openbare orde, hoewel iemand meenen
zon dat in de onmiddellijke nabij
heid van het hoofdbureau van politie
de orde het aller bei t kon worden
gehandhaafd.
Hadden ze dan maar gevraagd om
het Wileonspleinl „Maar", zuilen B.
en W. misschien zeggen, „denkt ge
dan niet om 't gevaar van den Sin
gel. Op zoo'n meeting beginnen de
mensohen enthousiast te dringen en
plofl rollen ze bij dozijnen de gracht
in een ongeluk ligt in een klein
hoekje".
Op de Groote Markt dan „O neen,
daar is altijd tocht, de heele meeting
zon er een katarrh opdoen."
Het plein aan de Leidschevaart
„Onmogelijk, er zou in zoo'n sterk
bevolkte buurt dadelijk een oploop
ontstaan."
Lezer, ik wed om wat ge wilt dat
ik bezwaren weet te ontdekken tegen
eiken stadshoek dien ge opnoemt.
Maar hebben B. en W. in hun advies
wel de eenige, de rechte, de ware reden
genoemd?
MisBohien vergis ik mij, maar ik
meen dat het Gemeentebestuur oor
deelt, dat gemeenteterreinen niet be-
liooren te worden afgestaan voor doel
einden, die in direct of indirect
verband staan met sociale politiek.
Zou men, als dat zoo is, het ook
maar niet eens ronduit zeggen Dan
weten de aanvragers er eens eu voor
al alleB van, ze zullen niet langer
denken dat men hen met een kluitje
in 't riet stuurt en later geen on-
noodige moeite meer aan 't gemeente
bestuur berokkenen.
F1DELI0.