Geboren uit het besef, dat tegen over de aaneensluiting der revoluti- onnairen, die omverwerping der maat schappelijke toestanden beoogen, een wèl-bewuste, energieke aaneensluiting moet staan van hen, die ofschoon allicht niet met al het bestaande ingenomen, dit toch handhaven wil len en waar noodig en mogelijk ver beteren tegelijk, heeft de bond in zijn ruim drie-jarig leven getracht de banen van het volksgeluk te ver- breeden, de beschaving der minder- ontwikkelden te bevorderen, de wel vaart der natie te verhoogen, Daarbij is wel het meest in het oog gevallen, de door den bond aangewende po ging, waarin hij schitterend gesteund geworden i=, om van 's lands heide velden voor zijn doel partij te trek ken. Wat de bond meer wil, leert zijne korte geschiedenis en wordt door artikel 3 zijner statuten (door ons medegedeeld in ons nummer van Woensdag 18 Dec. '95. Red. H. D duidelijk aangewezen. Het valt niet te ontkennen, dat de bond op grooter schaal nuttig werk zaam zou kunnen zijn, indien het ledental belangrijk mocht tosnemen en daardoor in de eerste plaats zijn zedelijke en geldelijke kracht versterkt weid. De oprichting van een Centraal bureau te Utrecht met aanhethootd een man, (Majoor J. A. A. in't Velt) die met geestdrift, beleid, volharding en kennis reeds eene stichting van „Bescheiden Heidegeluk" en de „Ericastichting" te Apeldoorn tot stand bracht, stelt den bond op niet onaanzienlijke lasten. Tal van andere uitgaven voor beheer en propaganda vergrooten daarnevens de behoefte aan ruime en vaste jaarlijksche in komsten. Die zijn slechts te verkrijgen, indien velen tot het lidmaatschap toetreden en met onbekrompen nand hunne jaarlijksche contributie te willen offeren. Dit is het wat het algemeen be stuur van het goedgezinde Nederland vraagt. Vindt zijn streven sympathie, wordt 's bond3 Kracht naar behooren ver sterkt, dan is er reden te verwachten dat de door den bond ingeslagen weg, tot heil van het Vaderland, verder begaan kan worden en dat zyn po gingen „om de moreele en stoffelijke belangen van de mindergegoeden te behartigen en te bevorderen", een maal zullen leilen tot de uitkomst, die het algemeen bestuur zoo gaarne met vereende krachten zoude willen bereiken. Het algemeen bestuur vertrouwt, dat deze overwegingen er velen toe brengen zullen aan den bond den steun te verzekeren, dien hij behoeft en met aandrang vraagt." Volgen de namen van het alge- meen bestuur van den Oranjebond I van Orde. Wij herinneren hierbij er aan, dat de contributie van den bond minstens f 1 per jaar bedraagt. Maandag 13-4 '96. Uit Amsterdam- 12 AprilDag van het wielrijders corso, die vele aangename en onaan gename herinneringen zal nalaten, bij de duizenden, die op dien dag in Haarlem Flora's leest hebben meege vierd. Aangename souvenirs ain een schoon 3n stoet, die aller verwachting verre heeft overtroffen, onaangename herinneringen aan esn hevig, benau wend gedrang, een gedrang dat men nergens kan zien en voelen, dan wanneer Amsterdammers „uit" zijn, herinnering aan verloren of „gerolde" horloges, portemonnaies en andeze waarde artikelen. Zes uur 's avonds, op het stations plein te Haarlem een onafzienbare menschenmassa, tusschen het station en 'sheeren Beijnes rijtuigfabriek. TneBchen al die naar huis willende bewoners van Amstel- en Rottestad, van de residentie en van het hoog-j geleerde Leiden een eerzaam dag- j bladcorrespondent, duwend, dringend, j geduwd en gedrongen. De spoorweg- j directie is bezig proeven te nemen. Hoelang hebben ongeveer 40000 men-: schen noodig om te gaan door een( deur van ongeveer 2 meter breedte Resultaatvier uur ongeveer. De j dagbladcorrespondent bovengenoemd wordt van zijn benauwde standplaats J dicht bij de deur der stationsvesti bule weggedrongen en ziet niets meer dan den breeder, zwaren rag van 'n Haarlcmsch jongeling. „Meneer, dring mij niet op zij, dat is onhebbelijk," geeft de Amster dammer met de hem eigen beschei denheid te kennen. „Dat ban mij nietant woordt de vriendelijke inwoner der bloemenstad. „Ja, maar ik stond vóór je, ga dus op zij," er volgt een hevige drukking tegen den haarlemechen rug. Vergeeische moeite„Denk jij dat 'n haarlemsche jongen zich door 'n Amsterdammer op zij laat dringen, nee hoor „Als je dan 'n Haarlemmer bent, heb je op het perron niets noodig, tenzij je in den trein moet." Een zeer juiste opmerking, voor waar, een opmerking die alleen 'n dagbladcorrespondent met de voor zijn beroep noodzakelijke opmerkingsgave in staat is te maken, doch zijn te genstander antwoordt laconisch: „Neen, ik moet niet mee, maar ik wil ereis zien, hoe jelui ie dood- dringt." Zeg nm maar eens iets daar tegen, zwijgen is het beste, zwijgen en zich troosten met de gedachte, dat men eindelijk wel in de hoofd stad zal komen. Nog eens wordt het kippendeurtje geopend en de corres pondent voelt zich door 'n hevig ge drang opgenomen en ziet zich plots in de 2ie klasse wachtkamer voor het buffet geplaatst. Als je zonder het te weten, inééns met 'n leege maag (want Brinkmann op de Groote Markt is mijn getuige dat ik mijn maag niet heb kunnen vullen) als je, zeg ik, met 'n leege maag voor een welvoorzien buffet wordt geplaatst, dan moet je, of je wil of niet, iets gebruiken. „Juffrouw, een kop bouillon 1" „Ja, meneer, dadelijk." 10 minuten ver strijken. Er wordt een schoteltje vóór mij neergezet, waarop een beschuit. De kop bouillon verschijnt nog niet. Weer verstrijken eenige minuien. „Juffrouw, ik wacht nog altijd op mijn kop...." „Ja, hij komt direct." Naast mij staat weer die onhebbelijke Haarlemmerhij richt zich tot de omstanders met deze geestigheid „Meneer zeit, dat ie op z'n kop staat te wachten." 'n Flauwiteit, maar het publiek barst in 'n stuipachtig lachen uit, nu het wordt opmerkzaam ge maakt, dat er iemand „op z'n kop" staat te wachten. Ik ben verdwenen in de volte, misschien ötaat de bouil lon nog op mij te wachten. Op het perron hetzelfde gedrang; verder en verder w ord ik weggedron gen, tot ik eindelijk vlak bij den Jans- weg aan den beruchten overweg, 'n afwachtende houding aannam. Men weet, dat ook lang3 dien weg het perron kan worden betredeD, hoewel het 'n verboden doorgang is. De sta tionechef had aan dezen doorgang wachten doen plaatsen, teneinde te voorkomen, dat iemand langs dezen weg zijn op het plein dringende me- demenechen zou vereohalkeD. Een keurig uitgedost fatje heeft dezen doorgang in de gaten sekre .en en zegt tot den wachter„Zèg, hier heb je 'n gulden, zèg, laat mij er nu door, zèg?" De gulden verdwijnt in den zak van den Cerberus. „Neen, meneer, je mag d'r niet door, ik heb construc tie (vermoedelijk werd instructie be doeld) om niemand door te laten." „Je bent 'n flauwe vent, zèg, geef me dan m'n gulden terug, zèg! „Nee, meneer dat mag wèl, dank u zeer J" Het mannetje blijft niets anders over dan het maar weer aan den officieelen ingang te probeeren, tien dubbeltjes minder waard. De zooveelste extra-trein stoomt binnen, weer een vreeselijk gedrang, dat mij wel naar de andere zijde van het station, maar niet in den trein brengt. De wagons zyn propvol, in den goederenwagen staan de mensohen als haringen in de emballage, waarin men gewoon is dit zeebanket te ver pakken. Nog twee treinen vertrekken zonder dat het mij mogelijk is een plaatsje te veroveren. De menschen massa op het perron is niet merkbaar geslonken't is nu halfacht, ik heb 'n gevoel in my, alsof ik ieder die onder mijn bereik komt een ramme-j ling wil toedienen, ik ben er zeker van, dat ik wanneer ik er nu niet in' kan, met den stationschef zal gaan boksenik vervloek „halblaut" de spoordirectie inclosa den raad van ad ministratie, die op zoo'n dag geen: gedelegeerd lid maar een „fgd" (fun- geerend) gedelegeerd lie aan het hoofd heeft geplaatstik wijt (ik zie kalmer geworden in, ten onreohte) mijn on geluk aan dat „fgd" ik verkeer, in éen woord in 'n onbeschrijfelijke op winding; verwonder u niet. ga zelf maar eens met 'n holle maag in het' gedrang staan, drie uur lang in 'n vieze menschenluoht. Dan klinkt naast mij 'n teemende stem, met 'n onmis kenbaar amsterdamsoh acoeutOok ereis nao de blommetjes gekaike, mehair?" Het is Teunis, de man in wiens .salon" ik gewoon ben mij van mijn overtollige aangezichtsbaren te l. ten ontdoen. In mijn machtelooze woede ant woord ik den vriendelijken vrager Ja, leelijke Janus Tulp, en alBjeDon niet zorgt, dat ik in den eerstvolgen- den trein kota, draai ik je den nek om ot ik ontneem je de klandizie." „Gut mehair dat doet Uwes toch niet, ik heb Uwe3 Opa al ge- skore en vroeger had ik al de be- graffenisse in Uwes fermielje, da's non allemaol uit, non de begraffenis ver- ainiging d'r tusscbe is gekomme, maor dat Uwes non teuge mijn zegge mot „Nu, je zorgt dat ik meé kom, hoor ol ik hou me aan wat ik gezegd heb." „Och, de minse zijn al lemaol kwaod, door de drukte, ik ben door het raorn van de fe3tebnle ge- klommetoe was ik er derek 1" Is ben half dood gedrongen en m'n barbier was er „derek". Eindelijk weêr 'n trein. Teunis wringt zich door de menigte, ik volg hem de coupé is vol, meer dan volik blijf op het perron staan. Dan met de snelheid van drie maal de lichtste road-racer naar achteren, naar den bagagewagen, ik stoot mijn hoofd aan de deurkruk, m'n been aan de loopplank, ik ver lies mijn parapluie (gelukkig 'n oud en versleten instrument) terwijl mijn sigarenkoker later bleek niets dan tabaksstof te bevatten en het glas van mijn horloge het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld, maarik ben in den trein, ik zal eindelijk ver trekken In een bagagewagen, zonder licht of lucht, in 'n vieze stank van allerslechtste sigaren, links 'n lands verdediger met 'n pijp, rechts een ongen met 'n sigaret, zóó trok de locomotief van de extra trein mij op bevel van het „fgd" gedelegeerd lid van den Raad van Administratie van de Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij, naar mijn geliefde Amatelstad en eerst te 8 40 voelde ik weer met een wee gevoel van honger, amsterdamschen grond onder mijn voeten. Uit 'n coupé lste klasse steeg Teunis, mijn barbier. „Ik heb voor me derde klas-kaarlje, ereis lekker in de kusses gesaite mehair". Vanochtend vroeg hij mij met 'n tergenden glimlach: „Heit uwes U gistere nogal verameseert, mehair?" B. A. BEKKER. Een „Pieter-Spa"-reis. De verslaggever van de Amsi. Ct. die Zondag het corso heeft willen bij wonen om er een verslag over uit te brengen, heeft eenigszins een „Pieter Spa in Londen" rei» gemaakt. Men oordeele. ^Na te hebben beschreven hoe enorm druk het aan het Cantraal-station te Amsterdam was beschrijft hij zijn toestand als volgt: 'k Stond daar (op het 21e perron) dan zoo'n poosje, toen er in eens be weging kwam in de menschen voor me en ik lang uit op het perron lag te spartelen, want achter me, op de trap, drongen de menschen maar voort en voor me was eensklaps m'n steun weg. 'k Stond op weer 'n knoop van m'n jas op sjouw, non had ik er nog maar vier. Ik wist door te dringen tot tamelijk dicht bij den trein, maar die was al vol enfin, d'r gingen treinen ge noeg naar Haarlem, 't Was toch maar goed dat ik vroeg van huis was ge gaan, dacht ik. Een poosje later weer een trein, 'k Was al tot op twee menschen dikten genaderd, toen een ruwe kerel met de woorden „Eerst ik, en as d'r dan nog plaats is mag jij ook mee", me zoo'n stomp tegen m'n borst gaf, dat ik achteruit stoof met 'n kracht die verschrikkelijk moet zijn geweest, want door wel zes rijen menschen die achter me stonden werd door mijn lichaampje een gat geboord. Ik stond weer achteraan en de trein was weer vol. 'k Wou wat over het corso schrij ven anders was ik zeker weer naar hui3 gegaan, nu wachtte ik. Hoe kweet ik zelf niet goed, maar den derden trein kwam ik in eerste klas, wat fijn 1 Wel was m'n mouw half uit m'n jas gescheurd, maar 'k zat tocb. Maar niet alleenMot u niet denken Acht plaatsen waren er zeventien menschen waren er in. Wat zegende ik m'n magerte 1 Rechts 7an me een nog al gezette dame, die l't 'n schandaal vond, links een me- ineer, die spijt had dat er geen „kon- jakkie" te krijgen was (hy was bang flauw te zullen vallen) en op m'n sch voor me, bedoel ik, staande in den loop, een jong meisje, dat 't „vreeselijk" aardig vond om zoo iets eens mee te maken. De trein ging weg en 54 minuten later zei u iets was ik in Haar lem. Vijftien of twintig waggonladin- gen menschen en ze gaven goede maat gisteren'n maat met 'n kop er i op werden over Haarlem uitge schud, maar je merkte er niks van, 't was er al zóo vol, dat zoo'n beetje den hoop niet grooter maakte. De stoet zou over den Bloemendaal- schen weg komen, daar ging ik dus op aan, om hem te zien voorbijtrek ken. 'k Zou me een plaatsje uitzoe ken, 'k had nog tijd genoeg, en dan maar wachten op de dingen die komen zoudea 't Was echter anders beschikt; een Bloemendaalsche weg heb ik niet ge zien. Eerst giüg alles goed, 't was vol, maar langzaam kon je toch voort komen. Maar voortdurend werd dit moeilijker en op het laatst was het gedrang zóo groot, dat ik druk werk had met er voor te zorgen, dat m'n ribben niet gekraakt werden aan vooruit komen dacht ik niet eens meer. Toch kwam ik vooruit en op het laatst stond ik zoowat een paB ot twintig van den Bloemendaalschen weg die twintig pis natuurlijk vol menschen. Net had ik het in de gaten, dat ik niet zoo zwaar meer woog als kort te voren de hak van m'n linkerschoen hadden ze er af getrapt toen een stuk ot wat huzaren, die den weg af zetten, voor de verandering eens op de menschen inreden en daar nou iedereen bij zoo'n gelegenheid bang is voor z'n eksteroogen dat paarden volk is ook zoo wild bè drongen de menschen terug en ik werd weer een heel eind dichter naar huis ge bracht. Of ik ook al riep dat m'n retourtje nog niet was verloopen en dat ik nog langer wou blijven, de menschen wilden, dat ik me van den Bloemendaalschen weg zou verwij deren. 't Was me een gedoe gillen, jan ken, schreeuwen, schelden, vloeken, razenen alle daarmee synonieme bezigheden. Naast den weg was een sloot, naast de sloot een weiland en naast het weiland een heg met een stekend goedje en naa3t de heg een hek. Als je nou over de sloot sprong, door het weiland baggerde, door de heg kroop en over het,hek xlom, dan kon je, al was het dan ook min of meer geha vend, waarschijnlijkachter dat hek den stoet zien passeeren. Even heb ik er over gedacht, of ik al die halsbrekende toeren zon ver richten, en zoo gek zcu ik misschien werkelijk geweest zijn, als niet een dame in een mooie zijden japoD, vlak voor me, ook die dwaasheid wilde begaaD, over den sloot wilde springen, maar er midden in terecht kwam. Dat gaf den doorslag en daarom sprong, baggerde, kroop en klom ik met. Ik wou omloopen, om cp een ander punt van den weg, door den stoet te volgen, terecht te komen, al was dat ook een heele wandeling 't moest toch wat van het Corso schrijven maar aan teruggaan was al evenmin te denken; alles stond opgepropt met rijtuigen en menschen. Toen viel er een juffrouw flauw, 't Is toch 'n mensch z'n christelijke plicht om zoo iemand dan te helpeD, niet waar en dat deed ik ook met nog 'n paar anderen. M'n zakdoek is nog heeiemaal hard van de limonade, die iemand van de waranda van het café waarvoor ik stond er op gooide, om de flauwe juffrouw d'r gezicht nat te maken, 't Was een nieuw middel, maar 't hielp uitstekend. Als usoms eens van plan bent flauw te vallen, zorgt u dan maar dat er limonade in de buurt is. Intueechen was op een tiental me ters vóór me de stoet voorbij getrok ken 'x had er niets van gezien dan den neus van Wolff, den kapel meester van Oud-Hollaadt zaliger ragedachtenisse die juist met zijn „speelluyden" den marsch van de Oempah-oempah kapel uit Nieuwer- Amstel speelde. Nu kwam er weer wat, ruimte en ik begon nu uitvoering te geven aan m'n plan om te loopen. 'k Was op weg, maar daar begon het plotseling zoo erbarmelijk te regenen, dat ik er J niks meer in zag en maar gauw te-j rug ging om een onderkomen te zoe ken. Maar in de café's zelfs geen staanplaats meer, en ik had zoo'n dorst en zoo'n honger 'k had hee iemaal niks gehad. Eindelijk, in een klein cafetje, in ik weet niet welk klein straatje, daar was nog net plaats voor éen persoon, en daar heb ik me een biefstuk (erg taai) met aardappe len (half rauw) en een glas bier (*/4 water) aangemeten. Toen dat alles naar binnen was, ik weer naar buiten, door den modder naar het stat on. Geen ruit was daar in de deuren heel het was er weer een gedrang van jewelste en avontu ren meer dan genoeg (m'n hoed in den modder en vertrapt, een likdoorn verloren gelukkig en m'n broek van onderen gescheurd). Nog heel wat voller dan 's morgens in Amster dam na meer dan een uur wach ten en dringen en duwen eindelijk in een trein vijfendertig menschen in een dubbel derde klas comparti ment (plaats voor 20 personen) om kwart voor achten aan het Cen traalstation, maar niet vóór acht uur er buiten. Om half negen thuis. Ik ben Zendag naar Haarlem ge weest U niet? Dan feliciteer ik u. Als ze weer eens een bloemen-coreo houden, ga ik veertien dagen vooruit vast op den Bloemendaako'nen weg staan om er u eene mooie beschrij ving van te kunnen geven Een opzienbarend geval. In de Schermer wordt veel gespro ken over het volgende voorval Vrijdag jl. sprong een 14jarig meisje aldaar, dochter van een watermole naar in de ringvaart, om zioh door verdrinking van het leven te berooven. Een berieping van hare stiefmoeder, van wie zij steeds een harde behan deling moet hebben ondervonden, wordt als aanleiding tot die wanho pige daad opgegeven. Zij werd echter dooreen voorbijgaanden boer uit het water gehaald, vóór het leven nog geheel geweken was, en met behulp van anderen weer naar hare woning gebracht. Hier werden door buren pogingen gedaan om bet arme kind weer tot het leven terug te brengen, maar hoe zij ook aandrongen op het tehulp roepen van een geneesheer, hierin wilden de ouders, en vooral de stiefmoederniet toestemmen. Toen het kind weer eenigszins tot bewustzija gekomen was, gingen de buren heen en om half twaalf'snacht overleed het. Even na zeven uur was het uit- het water gehaald. Vanwege de justitie is e9n onder! zoek ingesteld. Op de R. K. begraafplaats te War mond had Maandag voormiddag de plechtige teraardebestelling plaats van het stoffelijk hulsel van den heer D. Staas, in leven proost van het kathedraal-kapittel van Haarlem, en president van het groot semina rium te Warmond. Het Requiem werd gecelebreerd door den heer Bottemanne, bisschop te Haarlem, in de kapel van het seminarie. Assistenten-troondiakenen waren de professoren Vlamingh en Van Noort; presbyter-assistens de heer Brouwer, regent van het semi narie, Hageveldiaken, pastoor Roozen; subdiaken, de seminarist Schellart. een neef van den overle dene. De lijkrede werd gehouden door den deken den heer Smeulers. De plechtigheden op het kerkhof werden verricht door professor De Bruyn. Da lijkbaar was getooid met den priesterhoed en de stool van dea overledene. Aanwezig waren ongeveer 90 geestelijken uit het bisdom, en verder talrijke belangstellenden. Van het zwakke? geslacht. Zaterdagmiddag komt een vrouw iy den aardappelsohipper die met zijn schuit aan de Oude Gracht te Utrecht voor den gesloten steen ligt, om een mud aardappelen. De sohip- per meet haar het mud toe en vraagt dan wie haar behulpzaam is om de vracht te vervoeren. „Ik help my zelf," zegt de vrouw. Dat kan de schipper niet gelooven en hij verwedt er een mud aardappelen om, dat zy er zon der hulp niet komen kan. De weddenschap wordt aangegaan en door de vrouw glansrijk gewon nen, want zoo flink dat de sterkste man het haar niet verbeteren zou, liep zij de trap op met het mud aard appelen en zoo verder naar huis. U. D. Neerbosch. Door wijlen baron v. Lijnden van Sandenburg is bii testamentaire be schikking vermaakt aan xJe weesin- richting „Neerbosch", onder bezwaar van vruchtgebruik, een kapitaal van een half milloen gulden. Zekere vrouw v. 'E., te Enschede, bracht dezer dagen twee harer kinde ren, een meisje van 6, en een jongetje van 4 jaar, bij den president der ar- menkamer, om hem te dwingen voor de kindereu te zorgen, daar zij weigerde dat verder te doen. De kinderen wor den thans door de gemeente verzorgd, en tegen de moeder is proces-verbasl opgemaakt. Maandag is een werkstaking in da veenderij te Beets uitgebroken. Ruim 600 personen waren ter vergadering aanwezig. De bevolking is rustig, de autoriteiten zijn op het terrein aan wezig. Een sohip gezonkea. Het ijzer n tjalkschip Alida^ schip per E. Kroeze, geladen met steen kolen uit het stoomschip Dinnington, vertrok Ziterdagmorgen uit de haven te Delfzijl naar Nieuweschane, met een groot gezin, (men spreekt van 10 personen) aan boord, en is ter hoogte van Reide, nabij baken No. 3, door een onweersbui overvallen waarbij allen zijn verongelukt- De sleepboot Allert is nog ter redding bij het gezonken vaartuig geweest, doch vond alleen den verdronken schipper, die met touwen om het lichaam aan het schip w&b vastge bonden. Koloniën. Hoe generaal v. d. Heyden over den toestand op Atjeh denkt? De heer N. v. Harpen, hoofdredac teur van de Amaterdamsche Cow ant heeft Vrijdag generaal V. d. Heyden te Bronbeek geïnterviewd over Atjeh, waarvan hy in het Zaterdagavondnum mer van zyn oourant verslag geeft. Wij ontleenen aan dat artikel het navolgende Zonder den generaal voortdurend vragen te stellen, bleek my uit ons gesprek dat hy den toestand zeer ernstig inzag. „Toekoe Oemar heeft ons in de kaart gekeken, gelijk te verwachten was en zal nu met onze eigen geweren en onze eigen patronen, wie weet hoeveel van dat kostbare, mooie bloed van onze brave kerels doen vloeien. Nu is er maar éen manierden Atjehers toonen dat wij sterker zyn dan zij meenen en ze over de kling jagen. Als de Regeering nu maar voor troepen zorgt. Aan den kranigen gouverneur van der Wijck zal het niet liggen. Zijn snel handelen op Lombok en ook nu weder, waarborgt dat. Evenmin aan generaal Vetter, dien ik ken als een dapper soldaat, die nooit met het laatstgevolgde stelsel inge nomen kon zyn- Men beweert, dat hy Toekoe Oemar bij^ zyn bezoek leelyk aangekeken heeft. Het kan best zijn en dan pleit het voor dep eerlijken soldaat, die geen verrader vertrouwt. Wat een geluk, dat Vetter nu ten minste alleen baas is door zyn functie van legercommandant en regeeringa- o immissaris. Het oiviel-bestuur, dat zoo dikwijls bij expedities ons in den weg liep, heeft thans tenminste niets te zeggen." „De eerste honderd jaar behoort als men Atjeh tot onderwerping krijgt, het militair bestuur gehandhaafd te worden. De Atjeher is een goed soldaat en heeft een diep respeot voor kranige officieren. Die arme Vetter! Maar wat een geluk, dat hij niet gewond is. Dan zou het er treurig hebben uitgezien. Was Vetter buiten gevecht gesteld, de Atjeher had er natuurlijk de hand der voorzienigheid in gezien en dit in zijn voordeel uitgelegd." Zoudt u meenen, dat generaal Vetter het. indien hij over genoeg troepen kan beschikken, zal klaar spelen 2 in de kajuit en vestigde haar blik in verbijstering op nieuw op haar eigen veranderd haar en huid. De negervrouw zij was kort, dik en zeer donker kleurig, terwijl zij een donkerblauwe japon droeg en een lichte hoofddoek waggelde de trap op om haar mees ter te rcepen. Eenige minuten gingen voorbij en daarna kwam de kapitein alleen in de hut en naderde haar. „Zoo, wil je mij spreken, mijn kindIk heb er vol strekt geen bezwaar tegen," zeide hij en bukte zich, sloeg zijn arm om haar middel en trachtte een kus op hare lippen te drukken. Maai toen zijn hoofd het hare na derde, gaf zij plotseling een gil in ontsteltenis en snelde naar den hoek van de kajuit, waar zij bleef staan als een luipaard op tegenweer bedacht, met spookachtig bleek gelaat, wijd opengesperde oogen, verbijsterd, ver plet en vol afschuw. De kapitein deed geen poging haar te achtervolgen, maar liet zich vallen in den stoel, zoo juist door haar ontvlucht en keek haar vervolgens met nieuwsgierigen blik aan. „Wie zijt gij barstte zij eindelijk los„wie zijt gij, dat gij mij zoo durft beleedigen? Wie zijt gij, vraag ik u?" „Uw slaat, lief kind, als gij het goed vindtuw meester of gij het goed vindt of niet." „OnbeschaamdeGij zijt zeker de kapitein van het sohip „Ja en van u lief kind!" „Ellendeling, denk niet, dat gij mij onbestraft kunt beleedigenWaar is mijn echtgenoot Uw echtgenoot meisje In de maan misschien, maar zeker niet hier op aarde. Gij hebt nooit een echtge noot gehad. Jonge vrouwen van uw kleur komen zelden tot een huwelijk," zeide de kapitein en kruiste koel bloedig de beenen, terwijl hij een sigaar uit zijn zak haaldehij stak die aan en begon te rooken, „Onmeaschhoe durft gij zoo tegen mij spreken. Maar wees er van verzekerd, dat het niet ongestraft zal blijven. K To nel Greville zal u ernstig rekenschap vragen voor de gewelddaad op zijne vrouw riep Aetrea verontwaardigd uit. „Ha, ha, ha!" was het eenige antwoord. „En daar gij de kapitein van dit schip zijt mijnbeer, beveel ik u mij te zeggen, hoe ik hier gekomen ben? Ik begin te begrijpen, dat ik door middel van een lage streek hierheen ben gebracht „Kom, kom Zora, al genoeg van dien onzinzeide de kapitein, en blies kalm den rook uit zijn mond. „Zora herhaalde zijn slachtoffer langzaam en verbaasd. „Zeker Zora! dat is uw naam nietwaar? of zijt gij dien vergeten evenals uwe positie in de wereld „Zora! mijn naam te Astreu! Ik ben de vrouw van kolonel Greville, zooals gij zeer goed zult weten, daaraan twijfel ik niet." „Arm kindhoe jammer, dat iemand zoo jong en lief als gij zijt het slachtoffer van monomanie bent. Tracht beter te worden Zoia." „Ik zeg u, dat ik niet Zora heet. Ik ben Astrea de Glacie, echtgenoot van Fulke Greville." „Ha, ha, ha, ja stellig. En morgen verbeeldt gij u de weduwe te zijn van generaal Napoleon Bonaparte! Traobt de waanzinnige, lastige denkbeelden van u af te zetten. Zij zijn nog overblijfselen van uw hersenkoorts Gij waart slechts kamenier op de stoomboot, die kolonel en mevrouw Fulke Greville overbracht naar het eiland waar zij hunne wittebroodsweken zouden door brengen. Ik bedacht, dat de positie van kamenier op eene stoomboot een zoo schoon meisje als u onwaardig is, zoodat ik u voor achthonderd dollars van uw meester heb gekocht. Die overdracht is door u nog al slecht opgenomen, zoodat een hersenkoorts er op volgde, waarvan gij juist nu genezen zijt. Bij het ijlen hieldtge u zelve steeds voor mevrouw Fnlke Greville, evenals gij n voor mevrouw Julius Caesar hadt kunnen houden. Maar ik zal u helpen uw verstand te herkrijgen door een veelbeteekenend feit ter uwer herinnering te brengen. Ik heb op dezelfde boot met Fulke Greville in de baai gereisd en had dus gelegenheid genoeg haar te ieeren kennen. Mevrouw Greville was de blondste onder de blonde vrouwen, met een sneeuwblanke teint, goud blond haar en blauwe oogen. En gij zijt zoo donker als eene Spaansche, met een olijfkleurige teint en git zwart haar. Kom, kom, is dat niet genoeg om u uw verstand weer te geven?" „Ja, ik weet hetmen heeft een afschuwelijk mid del gebruikt om mij een donkere kleur te geven. Dat weet ik zeer goedMaar met welk dool weet ik niet O genadige hemel, dit is om krankzinnig te worden Ik moet trachten mijn verstand te behouden, trachten mij duidelijker mij de omstandigheden te herinneren waaronder ik mijn bewustzijn heb verloren, trachten mijn brein te scherpen om over deze dingen te oor- deelen, trachten al mijn moed te verzamelen om deze ramp te dragen, totdat ik mij uit de moeielijkheden heb gered. God sta mij bijriep Astrea uit en drukte hare handen tegen hare slapen. „Ja, tracht uw verstand te herkrijgen, mijn kind Het is het beste wat gij doen kunt," zeide de kapitein' stond op en begaf zich naar het dek. Teen zij van de onaangename aanwezigheid van den kapitein was verlost, liet Astrea, met gepijnigd hart, haar hoofd op haar hand ru»ten en dacht ingespannen na. Twee dingen verbijsterden haar de wijze en het doel van hare ontvoering. Na alle inspanning van haar denkvermogen, kreeg zij eenig bewustzijn betreffende de wijze van ontvoering. Zij herinnerde zich nu duidelyk de gebeurtenissen van den noodlottigen nacht. Het voorgevoel van eene ramp, die haar geest had versom berd, toen zij alleen in hare kamer zat de verschij ning in de zwarte kleeren, die haar was genaderd van achteren, en die zij nu begreep dat een memch in le vende lijve was geweest, haar plotselinge ontsteltenis en geemoorde gilhet onmiddellijk gebruiken van een spons in chloroform gedrenkt, die haar tegen haar mond en neusgaten werd gedrukthaar zwakke tegenstand; die spoedig voor volkomen machteloosheid plaats maakte, en zelfs het suizen in haar hoofd alvorens zij het bewustzijn verloor. Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1896 | | pagina 2