Geboren uit het besef, dat tegen
over de aaneensluiting der revoluti-
onnairen, die omverwerping der maat
schappelijke toestanden beoogen, een
wèl-bewuste, energieke aaneensluiting
moet staan van hen, die ofschoon
allicht niet met al het bestaande
ingenomen, dit toch handhaven wil
len en waar noodig en mogelijk ver
beteren tegelijk, heeft de bond
in zijn ruim drie-jarig leven getracht
de banen van het volksgeluk te ver-
breeden, de beschaving der minder-
ontwikkelden te bevorderen, de wel
vaart der natie te verhoogen, Daarbij
is wel het meest in het oog gevallen,
de door den bond aangewende po
ging, waarin hij schitterend gesteund
geworden i=, om van 's lands heide
velden voor zijn doel partij te trek
ken. Wat de bond meer wil, leert
zijne korte geschiedenis en wordt door
artikel 3 zijner statuten (door ons
medegedeeld in ons nummer van
Woensdag 18 Dec. '95. Red. H. D
duidelijk aangewezen.
Het valt niet te ontkennen, dat de
bond op grooter schaal nuttig werk
zaam zou kunnen zijn, indien het
ledental belangrijk mocht tosnemen
en daardoor in de eerste plaats zijn
zedelijke en geldelijke kracht versterkt
weid. De oprichting van een Centraal
bureau te Utrecht met aanhethootd
een man, (Majoor J. A. A. in't Velt)
die met geestdrift, beleid, volharding
en kennis reeds eene stichting
van „Bescheiden Heidegeluk" en de
„Ericastichting" te Apeldoorn tot
stand bracht, stelt den bond op niet
onaanzienlijke lasten. Tal van andere
uitgaven voor beheer en propaganda
vergrooten daarnevens de behoefte
aan ruime en vaste jaarlijksche in
komsten. Die zijn slechts te verkrijgen,
indien velen tot het lidmaatschap
toetreden en met onbekrompen nand
hunne jaarlijksche contributie te
willen offeren.
Dit is het wat het algemeen be
stuur van het goedgezinde Nederland
vraagt.
Vindt zijn streven sympathie, wordt
's bond3 Kracht naar behooren ver
sterkt, dan is er reden te verwachten
dat de door den bond ingeslagen weg,
tot heil van het Vaderland, verder
begaan kan worden en dat zyn po
gingen „om de moreele en stoffelijke
belangen van de mindergegoeden te
behartigen en te bevorderen", een
maal zullen leilen tot de uitkomst,
die het algemeen bestuur zoo gaarne
met vereende krachten zoude willen
bereiken.
Het algemeen bestuur vertrouwt,
dat deze overwegingen er velen toe
brengen zullen aan den bond den
steun te verzekeren, dien hij behoeft
en met aandrang vraagt."
Volgen de namen van het alge-
meen bestuur van den Oranjebond I
van Orde.
Wij herinneren hierbij er aan, dat
de contributie van den bond minstens
f 1 per jaar bedraagt.
Maandag 13-4 '96.
Uit Amsterdam-
12 AprilDag van het wielrijders
corso, die vele aangename en onaan
gename herinneringen zal nalaten,
bij de duizenden, die op dien dag in
Haarlem Flora's leest hebben meege
vierd.
Aangename souvenirs ain een
schoon 3n stoet, die aller verwachting
verre heeft overtroffen, onaangename
herinneringen aan esn hevig, benau
wend gedrang, een gedrang dat men
nergens kan zien en voelen, dan
wanneer Amsterdammers „uit" zijn,
herinnering aan verloren of „gerolde"
horloges, portemonnaies en andeze
waarde artikelen.
Zes uur 's avonds, op het stations
plein te Haarlem een onafzienbare
menschenmassa, tusschen het station
en 'sheeren Beijnes rijtuigfabriek.
TneBchen al die naar huis willende
bewoners van Amstel- en Rottestad,
van de residentie en van het hoog-j
geleerde Leiden een eerzaam dag- j
bladcorrespondent, duwend, dringend, j
geduwd en gedrongen. De spoorweg- j
directie is bezig proeven te nemen.
Hoelang hebben ongeveer 40000 men-:
schen noodig om te gaan door een(
deur van ongeveer 2 meter breedte
Resultaatvier uur ongeveer. De j
dagbladcorrespondent bovengenoemd
wordt van zijn benauwde standplaats J
dicht bij de deur der stationsvesti
bule weggedrongen en ziet niets meer
dan den breeder, zwaren rag van 'n
Haarlcmsch jongeling.
„Meneer, dring mij niet op zij, dat
is onhebbelijk," geeft de Amster
dammer met de hem eigen beschei
denheid te kennen.
„Dat ban mij nietant
woordt de vriendelijke inwoner der
bloemenstad.
„Ja, maar ik stond vóór je, ga dus
op zij," er volgt een hevige drukking
tegen den haarlemechen rug.
Vergeeische moeite„Denk jij dat
'n haarlemsche jongen zich door 'n
Amsterdammer op zij laat dringen,
nee hoor
„Als je dan 'n Haarlemmer bent,
heb je op het perron niets noodig,
tenzij je in den trein moet."
Een zeer juiste opmerking, voor
waar, een opmerking die alleen 'n
dagbladcorrespondent met de voor zijn
beroep noodzakelijke opmerkingsgave
in staat is te maken, doch zijn te
genstander antwoordt laconisch:
„Neen, ik moet niet mee, maar ik
wil ereis zien, hoe jelui ie dood-
dringt." Zeg nm maar eens iets daar
tegen, zwijgen is het beste, zwijgen
en zich troosten met de gedachte,
dat men eindelijk wel in de hoofd
stad zal komen. Nog eens wordt het
kippendeurtje geopend en de corres
pondent voelt zich door 'n hevig ge
drang opgenomen en ziet zich plots
in de 2ie klasse wachtkamer voor
het buffet geplaatst. Als je zonder
het te weten, inééns met 'n leege
maag (want Brinkmann op de Groote
Markt is mijn getuige dat ik mijn
maag niet heb kunnen vullen) als je,
zeg ik, met 'n leege maag voor een
welvoorzien buffet wordt geplaatst,
dan moet je, of je wil of niet, iets
gebruiken.
„Juffrouw, een kop bouillon 1" „Ja,
meneer, dadelijk." 10 minuten ver
strijken. Er wordt een schoteltje vóór
mij neergezet, waarop een beschuit.
De kop bouillon verschijnt nog niet.
Weer verstrijken eenige minuien.
„Juffrouw, ik wacht nog altijd op
mijn kop...." „Ja, hij komt direct."
Naast mij staat weer die onhebbelijke
Haarlemmerhij richt zich tot de
omstanders met deze geestigheid
„Meneer zeit, dat ie op z'n kop staat
te wachten." 'n Flauwiteit, maar het
publiek barst in 'n stuipachtig lachen
uit, nu het wordt opmerkzaam ge
maakt, dat er iemand „op z'n kop"
staat te wachten. Ik ben verdwenen
in de volte, misschien ötaat de bouil
lon nog op mij te wachten.
Op het perron hetzelfde gedrang;
verder en verder w ord ik weggedron
gen, tot ik eindelijk vlak bij den Jans-
weg aan den beruchten overweg, 'n
afwachtende houding aannam. Men
weet, dat ook lang3 dien weg het
perron kan worden betredeD, hoewel
het 'n verboden doorgang is. De sta
tionechef had aan dezen doorgang
wachten doen plaatsen, teneinde te
voorkomen, dat iemand langs dezen
weg zijn op het plein dringende me-
demenechen zou vereohalkeD. Een
keurig uitgedost fatje heeft dezen
doorgang in de gaten sekre .en en
zegt tot den wachter„Zèg, hier heb
je 'n gulden, zèg, laat mij er nu door,
zèg?" De gulden verdwijnt in den
zak van den Cerberus. „Neen, meneer,
je mag d'r niet door, ik heb construc
tie (vermoedelijk werd instructie be
doeld) om niemand door te laten."
„Je bent 'n flauwe vent, zèg, geef me
dan m'n gulden terug, zèg! „Nee,
meneer dat mag wèl, dank u zeer J"
Het mannetje blijft niets anders over
dan het maar weer aan den officieelen
ingang te probeeren, tien dubbeltjes
minder waard.
De zooveelste extra-trein stoomt
binnen, weer een vreeselijk gedrang,
dat mij wel naar de andere zijde van
het station, maar niet in den trein
brengt. De wagons zyn propvol, in
den goederenwagen staan de mensohen
als haringen in de emballage, waarin
men gewoon is dit zeebanket te ver
pakken. Nog twee treinen vertrekken
zonder dat het mij mogelijk is een
plaatsje te veroveren. De menschen
massa op het perron is niet merkbaar
geslonken't is nu halfacht, ik heb
'n gevoel in my, alsof ik ieder die
onder mijn bereik komt een ramme-j
ling wil toedienen, ik ben er zeker
van, dat ik wanneer ik er nu niet in'
kan, met den stationschef zal gaan
boksenik vervloek „halblaut" de
spoordirectie inclosa den raad van ad
ministratie, die op zoo'n dag geen:
gedelegeerd lid maar een „fgd" (fun-
geerend) gedelegeerd lie aan het hoofd
heeft geplaatstik wijt (ik zie kalmer
geworden in, ten onreohte) mijn on
geluk aan dat „fgd" ik verkeer, in
éen woord in 'n onbeschrijfelijke op
winding; verwonder u niet. ga zelf
maar eens met 'n holle maag in het'
gedrang staan, drie uur lang in 'n
vieze menschenluoht. Dan klinkt naast
mij 'n teemende stem, met 'n onmis
kenbaar amsterdamsoh acoeutOok
ereis nao de blommetjes gekaike,
mehair?" Het is Teunis, de man in
wiens .salon" ik gewoon ben mij van
mijn overtollige aangezichtsbaren te
l. ten ontdoen.
In mijn machtelooze woede ant
woord ik den vriendelijken vrager
Ja, leelijke Janus Tulp, en alBjeDon
niet zorgt, dat ik in den eerstvolgen-
den trein kota, draai ik je den nek
om ot ik ontneem je de klandizie."
„Gut mehair dat doet Uwes
toch niet, ik heb Uwe3 Opa al ge-
skore en vroeger had ik al de be-
graffenisse in Uwes fermielje, da's non
allemaol uit, non de begraffenis ver-
ainiging d'r tusscbe is gekomme,
maor dat Uwes non teuge mijn zegge
mot „Nu, je zorgt dat ik meé
kom, hoor ol ik hou me aan wat ik
gezegd heb." „Och, de minse zijn al
lemaol kwaod, door de drukte, ik ben
door het raorn van de fe3tebnle ge-
klommetoe was ik er derek 1"
Is ben half dood gedrongen en m'n
barbier was er „derek". Eindelijk weêr
'n trein. Teunis wringt zich door de
menigte, ik volg hem de coupé
is vol, meer dan volik blijf op het
perron staan. Dan met de snelheid
van drie maal de lichtste road-racer
naar achteren, naar den bagagewagen,
ik stoot mijn hoofd aan de deurkruk,
m'n been aan de loopplank, ik ver
lies mijn parapluie (gelukkig 'n oud
en versleten instrument) terwijl mijn
sigarenkoker later bleek niets dan
tabaksstof te bevatten en het glas van
mijn horloge het tijdelijke met het
eeuwige had verwisseld, maarik
ben in den trein, ik zal eindelijk ver
trekken In een bagagewagen, zonder
licht of lucht, in 'n vieze stank van
allerslechtste sigaren, links 'n lands
verdediger met 'n pijp, rechts een
ongen met 'n sigaret, zóó trok de
locomotief van de extra trein mij op
bevel van het „fgd" gedelegeerd lid
van den Raad van Administratie van
de Hollandsche IJzeren Spoorweg-
Maatschappij, naar mijn geliefde
Amatelstad en eerst te 8 40 voelde
ik weer met een wee gevoel van
honger, amsterdamschen grond onder
mijn voeten. Uit 'n coupé lste klasse
steeg Teunis, mijn barbier. „Ik heb
voor me derde klas-kaarlje, ereis
lekker in de kusses gesaite mehair".
Vanochtend vroeg hij mij met 'n
tergenden glimlach: „Heit uwes U
gistere nogal verameseert, mehair?"
B. A. BEKKER.
Een „Pieter-Spa"-reis.
De verslaggever van de Amsi. Ct.
die Zondag het corso heeft willen bij
wonen om er een verslag over uit te
brengen, heeft eenigszins een „Pieter
Spa in Londen" rei» gemaakt. Men
oordeele.
^Na te hebben beschreven hoe enorm
druk het aan het Cantraal-station te
Amsterdam was beschrijft hij zijn
toestand als volgt:
'k Stond daar (op het 21e perron)
dan zoo'n poosje, toen er in eens be
weging kwam in de menschen voor
me en ik lang uit op het perron lag
te spartelen, want achter me, op de
trap, drongen de menschen maar voort
en voor me was eensklaps m'n steun
weg. 'k Stond op weer 'n knoop
van m'n jas op sjouw, non had ik er
nog maar vier.
Ik wist door te dringen tot tamelijk
dicht bij den trein, maar die was al
vol enfin, d'r gingen treinen ge
noeg naar Haarlem, 't Was toch maar
goed dat ik vroeg van huis was ge
gaan, dacht ik.
Een poosje later weer een trein, 'k
Was al tot op twee menschen dikten
genaderd, toen een ruwe kerel met
de woorden „Eerst ik, en as d'r dan
nog plaats is mag jij ook mee", me
zoo'n stomp tegen m'n borst gaf, dat
ik achteruit stoof met 'n kracht die
verschrikkelijk moet zijn geweest,
want door wel zes rijen menschen
die achter me stonden werd door mijn
lichaampje een gat geboord. Ik stond
weer achteraan en de trein was weer
vol. 'k Wou wat over het corso schrij
ven anders was ik zeker weer naar
hui3 gegaan, nu wachtte ik.
Hoe kweet ik zelf niet goed, maar
den derden trein kwam ik in eerste
klas, wat fijn 1 Wel was m'n mouw
half uit m'n jas gescheurd, maar 'k
zat tocb. Maar niet alleenMot u
niet denken Acht plaatsen waren er
zeventien menschen waren er in.
Wat zegende ik m'n magerte 1 Rechts
7an me een nog al gezette dame, die
l't 'n schandaal vond, links een me-
ineer, die spijt had dat er geen „kon-
jakkie" te krijgen was (hy was bang
flauw te zullen vallen) en op m'n
sch voor me, bedoel ik, staande
in den loop, een jong meisje, dat 't
„vreeselijk" aardig vond om zoo iets
eens mee te maken.
De trein ging weg en 54 minuten
later zei u iets was ik in Haar
lem. Vijftien of twintig waggonladin-
gen menschen en ze gaven goede
maat gisteren'n maat met 'n kop er
i op werden over Haarlem uitge
schud, maar je merkte er niks van,
't was er al zóo vol, dat zoo'n beetje
den hoop niet grooter maakte.
De stoet zou over den Bloemendaal-
schen weg komen, daar ging ik dus
op aan, om hem te zien voorbijtrek
ken. 'k Zou me een plaatsje uitzoe
ken, 'k had nog tijd genoeg, en dan
maar wachten op de dingen die komen
zoudea
't Was echter anders beschikt; een
Bloemendaalsche weg heb ik niet ge
zien. Eerst giüg alles goed, 't was vol,
maar langzaam kon je toch voort
komen. Maar voortdurend werd dit
moeilijker en op het laatst was het
gedrang zóo groot, dat ik druk werk
had met er voor te zorgen, dat m'n
ribben niet gekraakt werden aan
vooruit komen dacht ik niet eens
meer. Toch kwam ik vooruit en op
het laatst stond ik zoowat een paB
ot twintig van den Bloemendaalschen
weg die twintig pis natuurlijk vol
menschen.
Net had ik het in de gaten, dat ik
niet zoo zwaar meer woog als kort te
voren de hak van m'n linkerschoen
hadden ze er af getrapt toen een
stuk ot wat huzaren, die den weg af
zetten, voor de verandering eens op
de menschen inreden en daar nou
iedereen bij zoo'n gelegenheid bang is
voor z'n eksteroogen dat paarden
volk is ook zoo wild bè drongen
de menschen terug en ik werd weer
een heel eind dichter naar huis ge
bracht. Of ik ook al riep dat m'n
retourtje nog niet was verloopen en
dat ik nog langer wou blijven, de
menschen wilden, dat ik me van den
Bloemendaalschen weg zou verwij
deren.
't Was me een gedoe gillen, jan
ken, schreeuwen, schelden, vloeken,
razenen alle daarmee synonieme
bezigheden.
Naast den weg was een sloot, naast
de sloot een weiland en naast het
weiland een heg met een stekend
goedje en naa3t de heg een hek. Als
je nou over de sloot sprong, door het
weiland baggerde, door de heg kroop
en over het,hek xlom, dan kon je, al
was het dan ook min of meer geha
vend, waarschijnlijkachter dat hek
den stoet zien passeeren.
Even heb ik er over gedacht, of ik
al die halsbrekende toeren zon ver
richten, en zoo gek zcu ik misschien
werkelijk geweest zijn, als niet een
dame in een mooie zijden japoD, vlak
voor me, ook die dwaasheid wilde
begaaD, over den sloot wilde springen,
maar er midden in terecht kwam. Dat
gaf den doorslag en daarom sprong,
baggerde, kroop en klom ik met.
Ik wou omloopen, om cp een ander
punt van den weg, door den stoet te
volgen, terecht te komen, al was dat
ook een heele wandeling 't moest
toch wat van het Corso schrijven
maar aan teruggaan was al evenmin
te denken; alles stond opgepropt met
rijtuigen en menschen.
Toen viel er een juffrouw flauw,
't Is toch 'n mensch z'n christelijke
plicht om zoo iemand dan te helpeD,
niet waar en dat deed ik ook met
nog 'n paar anderen. M'n zakdoek is
nog heeiemaal hard van de limonade,
die iemand van de waranda van het
café waarvoor ik stond er op gooide,
om de flauwe juffrouw d'r gezicht nat
te maken, 't Was een nieuw middel,
maar 't hielp uitstekend. Als usoms
eens van plan bent flauw te vallen,
zorgt u dan maar dat er limonade in
de buurt is.
Intueechen was op een tiental me
ters vóór me de stoet voorbij getrok
ken 'x had er niets van gezien
dan den neus van Wolff, den kapel
meester van Oud-Hollaadt zaliger
ragedachtenisse die juist met zijn
„speelluyden" den marsch van de
Oempah-oempah kapel uit Nieuwer-
Amstel speelde.
Nu kwam er weer wat, ruimte en
ik begon nu uitvoering te geven aan
m'n plan om te loopen. 'k Was op
weg, maar daar begon het plotseling
zoo erbarmelijk te regenen, dat ik er J
niks meer in zag en maar gauw te-j
rug ging om een onderkomen te zoe
ken. Maar in de café's zelfs geen
staanplaats meer, en ik had zoo'n
dorst en zoo'n honger 'k had hee
iemaal niks gehad. Eindelijk, in een
klein cafetje, in ik weet niet welk
klein straatje, daar was nog net plaats
voor éen persoon, en daar heb ik me
een biefstuk (erg taai) met aardappe
len (half rauw) en een glas bier (*/4
water) aangemeten.
Toen dat alles naar binnen was, ik
weer naar buiten, door den modder
naar het stat on. Geen ruit was daar
in de deuren heel het was er weer
een gedrang van jewelste en avontu
ren meer dan genoeg (m'n hoed in
den modder en vertrapt, een likdoorn
verloren gelukkig en m'n broek
van onderen gescheurd). Nog heel
wat voller dan 's morgens in Amster
dam na meer dan een uur wach
ten en dringen en duwen eindelijk
in een trein vijfendertig menschen
in een dubbel derde klas comparti
ment (plaats voor 20 personen)
om kwart voor achten aan het Cen
traalstation, maar niet vóór acht uur
er buiten. Om half negen thuis.
Ik ben Zendag naar Haarlem ge
weest
U niet? Dan feliciteer ik u.
Als ze weer eens een bloemen-coreo
houden, ga ik veertien dagen vooruit
vast op den Bloemendaako'nen weg
staan om er u eene mooie beschrij
ving van te kunnen geven
Een opzienbarend geval.
In de Schermer wordt veel gespro
ken over het volgende voorval
Vrijdag jl. sprong een 14jarig meisje
aldaar, dochter van een watermole
naar in de ringvaart, om zioh door
verdrinking van het leven te berooven.
Een berieping van hare stiefmoeder,
van wie zij steeds een harde behan
deling moet hebben ondervonden,
wordt als aanleiding tot die wanho
pige daad opgegeven. Zij werd echter
dooreen voorbijgaanden boer uit het
water gehaald, vóór het leven nog
geheel geweken was, en met behulp
van anderen weer naar hare woning
gebracht. Hier werden door buren
pogingen gedaan om bet arme kind
weer tot het leven terug te brengen,
maar hoe zij ook aandrongen op het
tehulp roepen van een geneesheer,
hierin wilden de ouders, en vooral
de stiefmoederniet toestemmen.
Toen het kind weer eenigszins tot
bewustzija gekomen was, gingen de
buren heen en om half twaalf'snacht
overleed het.
Even na zeven uur was het uit-
het water gehaald.
Vanwege de justitie is e9n onder!
zoek ingesteld.
Op de R. K. begraafplaats te War
mond had Maandag voormiddag de
plechtige teraardebestelling plaats
van het stoffelijk hulsel van den
heer D. Staas, in leven proost van
het kathedraal-kapittel van Haarlem,
en president van het groot semina
rium te Warmond.
Het Requiem werd gecelebreerd
door den heer Bottemanne, bisschop
te Haarlem, in de kapel van het
seminarie. Assistenten-troondiakenen
waren de professoren Vlamingh en
Van Noort; presbyter-assistens de
heer Brouwer, regent van het semi
narie, Hageveldiaken, pastoor
Roozen; subdiaken, de seminarist
Schellart. een neef van den overle
dene. De lijkrede werd gehouden
door den deken den heer Smeulers.
De plechtigheden op het kerkhof
werden verricht door professor De
Bruyn.
Da lijkbaar was getooid met den
priesterhoed en de stool van dea
overledene. Aanwezig waren ongeveer
90 geestelijken uit het bisdom, en
verder talrijke belangstellenden.
Van het zwakke? geslacht.
Zaterdagmiddag komt een vrouw
iy den aardappelsohipper die met
zijn schuit aan de Oude Gracht te
Utrecht voor den gesloten steen ligt,
om een mud aardappelen. De sohip-
per meet haar het mud toe en vraagt
dan wie haar behulpzaam is om de
vracht te vervoeren. „Ik help my zelf,"
zegt de vrouw. Dat kan de schipper
niet gelooven en hij verwedt er een
mud aardappelen om, dat zy er zon
der hulp niet komen kan.
De weddenschap wordt aangegaan
en door de vrouw glansrijk gewon
nen, want zoo flink dat de sterkste
man het haar niet verbeteren zou,
liep zij de trap op met het mud aard
appelen en zoo verder naar huis.
U. D.
Neerbosch.
Door wijlen baron v. Lijnden van
Sandenburg is bii testamentaire be
schikking vermaakt aan xJe weesin-
richting „Neerbosch", onder bezwaar
van vruchtgebruik, een kapitaal van
een half milloen gulden.
Zekere vrouw v. 'E., te Enschede,
bracht dezer dagen twee harer kinde
ren, een meisje van 6, en een jongetje
van 4 jaar, bij den president der ar-
menkamer, om hem te dwingen voor
de kindereu te zorgen, daar zij weigerde
dat verder te doen. De kinderen wor
den thans door de gemeente verzorgd,
en tegen de moeder is proces-verbasl
opgemaakt.
Maandag is een werkstaking in da
veenderij te Beets uitgebroken. Ruim
600 personen waren ter vergadering
aanwezig. De bevolking is rustig, de
autoriteiten zijn op het terrein aan
wezig.
Een sohip gezonkea.
Het ijzer n tjalkschip Alida^ schip
per E. Kroeze, geladen met steen
kolen uit het stoomschip Dinnington,
vertrok Ziterdagmorgen uit de haven
te Delfzijl naar Nieuweschane, met
een groot gezin, (men spreekt van
10 personen) aan boord, en is ter
hoogte van Reide, nabij baken No.
3, door een onweersbui overvallen
waarbij allen zijn verongelukt- De
sleepboot Allert is nog ter redding
bij het gezonken vaartuig geweest,
doch vond alleen den verdronken
schipper, die met touwen om het
lichaam aan het schip w&b vastge
bonden.
Koloniën.
Hoe generaal v. d. Heyden
over den toestand op
Atjeh denkt?
De heer N. v. Harpen, hoofdredac
teur van de Amaterdamsche Cow ant
heeft Vrijdag generaal V. d. Heyden
te Bronbeek geïnterviewd over Atjeh,
waarvan hy in het Zaterdagavondnum
mer van zyn oourant verslag geeft.
Wij ontleenen aan dat artikel het
navolgende
Zonder den generaal voortdurend
vragen te stellen, bleek my uit ons
gesprek dat hy den toestand zeer
ernstig inzag.
„Toekoe Oemar heeft ons in de kaart
gekeken, gelijk te verwachten was en
zal nu met onze eigen geweren en
onze eigen patronen, wie weet hoeveel
van dat kostbare, mooie bloed van
onze brave kerels doen vloeien.
Nu is er maar éen manierden
Atjehers toonen dat wij sterker zyn
dan zij meenen en ze over de kling
jagen. Als de Regeering nu maar
voor troepen zorgt. Aan den kranigen
gouverneur van der Wijck zal het niet
liggen. Zijn snel handelen op Lombok
en ook nu weder, waarborgt dat.
Evenmin aan generaal Vetter, dien ik
ken als een dapper soldaat, die nooit
met het laatstgevolgde stelsel inge
nomen kon zyn-
Men beweert, dat hy Toekoe Oemar
bij^ zyn bezoek leelyk aangekeken
heeft. Het kan best zijn en dan pleit
het voor dep eerlijken soldaat, die
geen verrader vertrouwt.
Wat een geluk, dat Vetter nu ten
minste alleen baas is door zyn functie
van legercommandant en regeeringa-
o immissaris.
Het oiviel-bestuur, dat zoo dikwijls
bij expedities ons in den weg liep,
heeft thans tenminste niets te zeggen."
„De eerste honderd jaar behoort
als men Atjeh tot onderwerping krijgt,
het militair bestuur gehandhaafd te
worden.
De Atjeher is een goed soldaat
en heeft een diep respeot voor kranige
officieren.
Die arme Vetter! Maar wat een
geluk, dat hij niet gewond is. Dan
zou het er treurig hebben uitgezien.
Was Vetter buiten gevecht gesteld,
de Atjeher had er natuurlijk de hand
der voorzienigheid in gezien en dit
in zijn voordeel uitgelegd."
Zoudt u meenen, dat generaal
Vetter het. indien hij over genoeg
troepen kan beschikken, zal klaar
spelen 2
in de kajuit en vestigde haar blik in verbijstering op
nieuw op haar eigen veranderd haar en huid.
De negervrouw zij was kort, dik en zeer donker
kleurig, terwijl zij een donkerblauwe japon droeg en een
lichte hoofddoek waggelde de trap op om haar mees
ter te rcepen. Eenige minuten gingen voorbij en daarna
kwam de kapitein alleen in de hut en naderde haar.
„Zoo, wil je mij spreken, mijn kindIk heb er vol
strekt geen bezwaar tegen," zeide hij en bukte zich, sloeg
zijn arm om haar middel en trachtte een kus op hare
lippen te drukken. Maai toen zijn hoofd het hare na
derde, gaf zij plotseling een gil in ontsteltenis en snelde
naar den hoek van de kajuit, waar zij bleef staan als
een luipaard op tegenweer bedacht, met spookachtig
bleek gelaat, wijd opengesperde oogen, verbijsterd, ver
plet en vol afschuw. De kapitein deed geen poging haar
te achtervolgen, maar liet zich vallen in den stoel, zoo
juist door haar ontvlucht en keek haar vervolgens met
nieuwsgierigen blik aan.
„Wie zijt gij barstte zij eindelijk los„wie zijt gij,
dat gij mij zoo durft beleedigen? Wie zijt gij, vraag
ik u?"
„Uw slaat, lief kind, als gij het goed vindtuw
meester of gij het goed vindt of niet."
„OnbeschaamdeGij zijt zeker de kapitein van het
sohip
„Ja en van u lief kind!"
„Ellendeling, denk niet, dat gij mij onbestraft kunt
beleedigenWaar is mijn echtgenoot
Uw echtgenoot meisje In de maan misschien, maar
zeker niet hier op aarde. Gij hebt nooit een echtge
noot gehad. Jonge vrouwen van uw kleur komen zelden
tot een huwelijk," zeide de kapitein en kruiste koel
bloedig de beenen, terwijl hij een sigaar uit zijn zak
haaldehij stak die aan en begon te rooken,
„Onmeaschhoe durft gij zoo tegen mij spreken.
Maar wees er van verzekerd, dat het niet ongestraft
zal blijven. K To nel Greville zal u ernstig rekenschap
vragen voor de gewelddaad op zijne vrouw
riep Aetrea verontwaardigd uit.
„Ha, ha, ha!" was het eenige antwoord.
„En daar gij de kapitein van dit schip zijt mijnbeer,
beveel ik u mij te zeggen, hoe ik hier gekomen ben?
Ik begin te begrijpen, dat ik door middel van een lage
streek hierheen ben gebracht
„Kom, kom Zora, al genoeg van dien onzinzeide
de kapitein, en blies kalm den rook uit zijn mond.
„Zora herhaalde zijn slachtoffer langzaam en
verbaasd.
„Zeker Zora! dat is uw naam nietwaar? of zijt gij
dien vergeten evenals uwe positie in de wereld
„Zora! mijn naam te Astreu! Ik ben de vrouw van
kolonel Greville, zooals gij zeer goed zult weten, daaraan
twijfel ik niet."
„Arm kindhoe jammer, dat iemand zoo jong en
lief als gij zijt het slachtoffer van monomanie bent.
Tracht beter te worden Zoia."
„Ik zeg u, dat ik niet Zora heet. Ik ben Astrea de
Glacie, echtgenoot van Fulke Greville."
„Ha, ha, ha, ja stellig. En morgen verbeeldt gij u de
weduwe te zijn van generaal Napoleon Bonaparte!
Traobt de waanzinnige, lastige denkbeelden van u af
te zetten. Zij zijn nog overblijfselen van uw hersenkoorts
Gij waart slechts kamenier op de stoomboot, die kolonel
en mevrouw Fulke Greville overbracht naar het
eiland waar zij hunne wittebroodsweken zouden door
brengen. Ik bedacht, dat de positie van kamenier op
eene stoomboot een zoo schoon meisje als u onwaardig
is, zoodat ik u voor achthonderd dollars van uw meester
heb gekocht. Die overdracht is door u nog al slecht
opgenomen, zoodat een hersenkoorts er op volgde,
waarvan gij juist nu genezen zijt. Bij het ijlen hieldtge
u zelve steeds voor mevrouw Fnlke Greville, evenals
gij n voor mevrouw Julius Caesar hadt kunnen houden.
Maar ik zal u helpen uw verstand te herkrijgen door
een veelbeteekenend feit ter uwer herinnering te brengen.
Ik heb op dezelfde boot met Fulke Greville in de baai
gereisd en had dus gelegenheid genoeg haar te ieeren
kennen. Mevrouw Greville was de blondste onder de
blonde vrouwen, met een sneeuwblanke teint, goud
blond haar en blauwe oogen. En gij zijt zoo donker
als eene Spaansche, met een olijfkleurige teint en git
zwart haar. Kom, kom, is dat niet genoeg om u uw
verstand weer te geven?"
„Ja, ik weet hetmen heeft een afschuwelijk mid
del gebruikt om mij een donkere kleur te geven. Dat
weet ik zeer goedMaar met welk dool weet ik niet
O genadige hemel, dit is om krankzinnig te worden
Ik moet trachten mijn verstand te behouden, trachten
mij duidelijker mij de omstandigheden te herinneren
waaronder ik mijn bewustzijn heb verloren, trachten
mijn brein te scherpen om over deze dingen te oor-
deelen, trachten al mijn moed te verzamelen om deze
ramp te dragen, totdat ik mij uit de moeielijkheden
heb gered. God sta mij bijriep Astrea uit en drukte
hare handen tegen hare slapen.
„Ja, tracht uw verstand te herkrijgen, mijn kind
Het is het beste wat gij doen kunt," zeide de kapitein'
stond op en begaf zich naar het dek.
Teen zij van de onaangename aanwezigheid van den
kapitein was verlost, liet Astrea, met gepijnigd hart,
haar hoofd op haar hand ru»ten en dacht ingespannen
na. Twee dingen verbijsterden haar de wijze en het
doel van hare ontvoering. Na alle inspanning van haar
denkvermogen, kreeg zij eenig bewustzijn betreffende de
wijze van ontvoering. Zij herinnerde zich nu duidelyk
de gebeurtenissen van den noodlottigen nacht. Het
voorgevoel van eene ramp, die haar geest had versom
berd, toen zij alleen in hare kamer zat de verschij
ning in de zwarte kleeren, die haar was genaderd van
achteren, en die zij nu begreep dat een memch in le
vende lijve was geweest, haar plotselinge ontsteltenis
en geemoorde gilhet onmiddellijk gebruiken van een
spons in chloroform gedrenkt, die haar tegen haar mond
en neusgaten werd gedrukthaar zwakke tegenstand;
die spoedig voor volkomen machteloosheid plaats
maakte, en zelfs het suizen in haar hoofd alvorens zij
het bewustzijn verloor.
Wordt vervolgd).