Pompwater". Dit was nu het meest ongesohikte exemplaar van den détail-reiziger, dat Berlgn heelt opgeleverd. Zijn moeder, die niet van hem hield en nooit van hem had gehouden, omdat hij zoo'n leeljjk, kleiD, onhan dig kereltje was en de andere zes kinderen zoo flink en zoo recht opge groeid, had liefst dat hij niet binnen kwam als er menschen op bezoek waren. Want hg had nu letter: jk niets waarmede de eer vandelamilie kon worden opgehouden. Zoolang bg op Eobool ging wsb hij de laatste ge weest; hg was een volmaakte stum per en muntte in niet één vak uit. Anders heb je 't nog wel dat zoo'n onderkruiper flink leert en wel een leelijk ventje is, maar tooh ten knap pen kop heeft. Hg niethij was dom, lui, slordig en vuil. Daarbij allerlei leelijke gewoonten, die er niet uit te krijgen waren. Bijten op zijn nagels, handen in den zak, gedachte loos krabben op rijn hoofd;zijn neus afvegen met de mouw. Dün geen manieren, wel niet onbeleeld, maar meer menschenschuw, de lui niet aan zien als met hem gesproken werd geen geheugen, geen bevattingsver mogen, traag, en dan bg al die eigen schappen de allerhatelijkste: e n onstilbare honger. Hij at meer dan drie andere broers tezamen, die elk een paer kop langer waren dan hij en waar bleef het bij dat kereltje? Dat was een raadsel. Soms alt er thuis een feestje was en men buiten gewoon mild wou zijn, mocht hij zooveel eten als hij kon. Dan werden er extra erwten en rijst voor hem gekookt en de heele familie keek toe, en hij, schuw, haastig, at, at, at, tot het zijn vader eindelijk: och te veel werd en deze, die 't niet lan ger kon aanzien, hem de heele schaal in de hand duwde en hem met één ruk buiten de deur zette. Dat was geen eten meer, dat was vr.n. En waar bleef het bij dat kereltje, waar bleef het in Godsnaam Als ie er nog maar van groeide. Maar hij bleef, even klein, met dezelfde oude man- netjeskop; alleen in zijn nek kreeg hij nu last van klieren. „Daar komen de erwten uit!" zei een bediende van zijn vader lachend. De vader was wat kwaad 't was toch zijn zoon en in zijn hart kon hij 't niet goed velen dat een ondergeschikte met zijn zoon, dat was ia toch, spotte. Maar de andere kinderen hadden groote pret en als ze hem zagen vroe gen ze „Hoe gaat het met je erwten Hij had ook geen enkelen vriend; niemand, niemand hield zich met hem op. Alleen was er eens een werk vrouw geweestdie had hem vertroe teld en van baar middagmaal mee gedeeld en hem haar lieveling ge noemd. Hij had eens gemerkt dat de vrouw knoopen uit het manufac- tnurmagazijn had gestolen en 't zijn vader gezegd. Toen werd de vrouw weggestuurd met hevige ruzie. En ze had hem uitgescholden, nu zag ze toch dat de anderen gelijk hadden, zoo'n miebakeeltje. En die had haar eten nogwel naar binnen gewerkt. Boven op zotder had hij in een glas een kikkerdat was zijn eenige vriend en hij kon uren dat dikke groene dier met zgn wijdgespalkte oogen zitten aanstaren, als het op het houten laddertje zat. Een zuster, die zijn liefde voor dien kikker had gemerkt, had op een mor gen het dier laten wegspringen. Hij had toen het glas met water in 't, bed van zgn zoster leeg laten loopen' en het houten laddertje onder 't kus sen gelegd, 's Avonds toen 't meisje naar bed ging, bad zij 't gemerkt en was flink begonnen te gillen. Een paar schoppen van zijn vader den volgenden dag en van zgn moeder. Als :e van dat schoppen maar groo- ter werd Maar hij wérd niet groo te' en toen hij vijftien jaar was en „in de zaak" zou komen, had bij 't BAARLEMJ1ER HALLETJES. ■'so Sstardagaïoodpraatj?. CCCIV. Het reisseizoen is weer in vollen gang. 't Zm eigenlijk taalkundig juister zijn, om te zeggen, dat de reizigers in vollen gang zijn. Het min et meer bemiddelde Nederland dat vacantie heeft, [rekt meestal naar Duilscbiand en Z;r.t£eriuTd, nadat het de vensters en deuren van zijn woonhuis goed gesloten en den sleu tel «an een buurman ter hand gesteld heeft „Brieven en boodschappen te bezorgen bij den heer Nu, de buurman kan dat aannemen van brieven en boodschappen op zijn ge mak ai, war.t boodschappen ko en er niet en brieven bijna niet, aan gezien een groot gedeelte van het brievenschrijvende Nederland ook naar elders verkast ie en zich hier of daar in den Harz of naast een verzameling zwitsersc.ie bergen, berig houdt met een reisdagboek. Ik voor mij ben van dat reizen en trekken geen liefhebber. Dat zal wel heel dom van me wezen, aangezien zeven achtste van de menschheid er anders over denkt, maar het is nu eenmaal zoo. Ik voor mij vind nu juist het midden van den zomer in ons land het prettigste seizoen. Dat is, na een ruwen winter en een nat voorjaar en terwijl ons, naar alle waarschijnlijkheid, een stormaohtige herfst te wachten staat, de eenige periode van het jaar, waarin we op een weinig standvastig mooi weer mogen rekenen. En juist in die dagen trokken zoovelen de stad uit. Als ze terugkomen is het misschien met het voorkomen van een jonpen van elf. Hij had zich in de eerste twee da gen van „in de zaak" zgn, bezig ge houden met dooien met knoopen te rangschikken, volgens het nummer dat buiten op 't eliquet stond. Dat had hg ijverig en netjes gedaan. Toen was een arm naaistertje, zgn eerste klant, bij zjjn toonbank ge komen en bad twee dozijn hoornen knoopen gekocht. Zij was zoo sjofel gekleed en zij betaalde met halve groschen er zes koperen penningen. Toen bad hij medelijden gevoeld en nog een doos met groote paarlemoe ren knoopen genomen, waar zij een heelen tijd op had gestaard. Het was zoo mooi al die kleursoha- keeringen. Net alsof je er heel diep zou kunnen indringen. Als er eens een heel groot water was van zoo'n kleur en je kon daarin drgven en niet6 doen en dan om je heen ook schepen van paarlemoer en dan mu ziek daarin. .Is dat voor mij, nagnheer vroeg het naaistertje verwonderd. Ze zei mijnheer tegen hem. „Zeker, zeker mevrouw, dat geeft ODze firma als reclame." Hij vond dat ze wel mevrouw mocht heeten en hij imiteerde de stem van den ohei. Én toen het naaistertje weg was, ging hg naar een paska mertje, boven, waar pantalons wer den gepast, ging voor den grooten spiegel staan en herhaalde: „Is dat voor mij, mijnheer Mijnheer? Mijn heer f Bij was mijnheer." En deftig antwoorade hij zichzelf in den spiegel .Zeker, zeker mevrouw, dat geeft onze firma als reclame!" Prachtig, prachtig, die handel, dacht hij. Hij trok zijn kin bij dat zeggen van .firma" terug, zoodat die dik werd, met een kin, net als de chef. „Hahaha, hahaha, zoo'n leelijk, lee lijk ventje, dat staat nog waaraohtig in de paskamer voor den spiegel te buigen I" Er was acht dagen pret over het geval, dat de coupeur en twee be dienden hadden bemerkt. En de zueters, als hij 's middags aan tafel kwam„Hé mot je niet naar den spiegel Na drie weken was zijn afdeeling volkomen in de war. De doozen door elkaar, nergens stof afgenomen. Het journaal niet bijgehouden. Ook rook het er zoo vreemd, onder de toonbank zag men een jongen, vie- zen hond. Dien had hg daar sedert acht dagen verpleegd. Het vak met de paarlemoeren knoopen was leeg. Die had hij weggegeven .voor de firma." De vader, half huilend van drift, had zijn ongeluk verteld aan een handelsvriend, een slimmer, gewik- sten reiziger in gitten fournituren, die met den honingpot liep en groote orders kreeg. De man had de schouders opge haald, heel hoog, toen de twee han den als presenteerblaadjes ter zijde, de palmen bovenwaarts en dit ééne woord .Pompwater De vader lachte om de mop half tegen zichzelf. De bedienden laohten en voortaan heette hij „Pompwa ter." Pompwater was van morgen voor 't eerst op commissie uitgegaan. Hij had een mooi wasleeren handkoffer tje met glimmende nikkel-spijkertjes, van binnen met paars gemarmerd pa pier bekleed en in verschillende bokjes verdeeld. In elk hokje een monster kleermakersfournitaren, broekgespen, knoopen, knoopjes, pijpaarde voor coupeurs om te teekenen, kleine zil veren en bronzen loovertjes om«dames- jaequets te garneeren, kleine gespjes voor rg wiel-broeken. Een patentknoop, om zonder garen aan de broek te zettenzeveD staaltjes van bretels- elastiek. Ook had hij een nieuw potlood gekregen en een nieuw was leeren zakboekje net rooie lijntjeBen blauw overdrukpapier er in voor de mooie weer gedaan. Intusschen wordt het er met al dat reizen, in onze gemeente niet ge zelliger op. In onze deftige buurten I zijn tientallen van huizen gesloten, en wie niet beter wist zou denken, dat er in die straten een hevige besmettelijke ziekte heeft gewoed. Gelukkig dat we in ruil voor onze vertrokken ingezetenen, dagelgbB ver zamelingen toeristen van elders in de stad krijgen, bijwijze van equiva lent. Het zijn soms Franechen. dik wijls Duitechers, ccaar het allermeest Eugelschen, de laats en mees; in groote kudden, onder de leiding van het een of ander reisagentschap. Zoo was er deze week nog een club van niet minder dan 50 personen tegelgk. De dames dragen meer gemakkelijke dan sierlgke reiskostuums, deheeren onderscheiden zich door eigenaardige hoofddeksels of wei. wanneer zij die afnemen, door een bg ons ongewcnen snit van het haar allen gezamen lijk trekken de aandacht door de reisboekjes die zij in de hand houden, gewooDlgk de bekende gids van Baedeker. Ik wil var. niemand kwaad spre ken, maar kan tooh niet verbergen., dat onder die gezelsohappen Engel- schen al bitter weinig vrouwen zyn die verdienen dat men. van hen ge wagende, spreekt van „de sohoone sekse." Menschen en kinderen! wat zijn die vrouwen gewoonlijk leelijk. Er zyn er bg met bleeke oogen, met groote brillen, met roode neuzen de gedachte is wel eens bg me op gekomen, of men in Engeland gedu rende den zomer maar eens een hoe veelheid van deze dames wegzendt, om ze voor een poosje eens kwyt te wezen. Als het zoo was, zou ik het mg kunnen voorstellen, want ze de- orders. Zgn moeder deed hem een schoonen boord aan en manchetten en gal hem een schoonen linnen zak doek. HQ kreeg een nieuwen fantai- i siehoed en nieuwe schoenen en mocht zgn Zondagech pak aan. Zelfs zgn stug haar werd door den kapper op gemaakt en hg werd voor 't eerst van zijn leven gesohoren. Zgn vader was vriendelijk en gaf hem raad, ernstig, nadrukkelijk met luide stem, opdat de bedienden 't zouden hooren. „Nu kom je netjes bij de meD- echen aan. Op de stoep ruk je je hoed al van je hoofd bijt niet op jp nagels, dat is de tiende keer van daag. Je maakt een buiging, eerst voor de dames krab niet op je hoofd, zal je dat nodit afleeren Als je een bediende spreekt of een win keljuffrouw, treedt je brutaal op en vraagt naar den patroon. Altyd naar den patroon nooit met onderge schikten, dkt geeft toch niets. God in den hemel, daar veegt hij met de mouw van zijn nieuwe pakkie zijn neus af- Leg weg je koffertje naar je kamer, ongelukkom terug, kom hier, recht voor mij, wat neb je daar in je zak neen "daar, dèir. Hoe is het GodB mogelijk een vet tig kadetje in een krant. Denk dan toch, dat je nu een positie hebt, dat je de zoon bent van een aanzienlijk koopman -- als je honger hebt, ga dan in een café en bestel een bief stuk Met aardappelen? vroeg hij geheel verhelderd. Zgn nieuw vak begon hem plotseling te lijken. „Met aardappelen, hij denkt aan aardappelen en aan zijn hondenmaag"., huilde de vader, terwijl hij rondzag om medelijden voor „zoo'n ongeluk" te ontmoeten. Bn opeens in drift, duwde hij den jongen het kistje in de hand en pakte hem bg den schou der sn met een schop zette hij hem aan de deur. „Als je thuis komt zonder wat verkocht te hebben, trap ik je er weer uit en moet je maar onder een brug slapen." Het was heerlijk wéér, na-lente; en het parkje op het plein in nieuw jong groen, met spelende kinderen en de banken met kindermeisjes en juffrouwen, die handwerkjes haakten of breiden, was zoo vriendelgk lief. En de trams in de zon met vroolijk bellen en het gerij en de wandelaars hg vond het heerlijk met zijn koffertje in de handhij was erg moedig. Eerst liep hg een paar straten door tot hij nit het gezicht van 't huis was en toen dacht hg er over om zaken te gaan doen. „Ik ga zaken doen", zei hij tot zichzelf. „Zaken, zaken": „ik zal dien eens even iijmen." Hij trok zijn kin naar achter, juist als de chef. „Ea ik zal dien eens even een oud poBtje „aan.-meren." En dat kereltje zullen we nok eens „aan de haak pikken." En dat heer zullen wq ook eens een partij oude doosjes „in zijn maag stoppen." En dan Müller <k Co. zal ik ereis „opknappen" voor een paar honderd grosjes." Hij keek het lijstje met de adres sen na en Je reizigerstermen imitee rend, besloot hij voor vandaag eenB wat „eitjes uit te broeden" en ze den „ouden man in afleveringen te slij ten" en eens „ruim baan op de zolders te maken." Een mooi boekje, dacht hij, zgn orier-boekje inziend. En dat blauw doortrekpapier. Dat was zoo aardig als je voor met potlood schreef, stond het er achter meteen roet blauw. Als je een poppetje teekende stond het meteen aan den achterkant. Leuk hè en hg begon een poppe tje te teekenen en nog een en toen een vrouwtje en toen een koetsier en danma een paard en daarnaast een boom, zouals diedaor voor hena stond. Hij wist een plaatsje op de Doaboff- Platz waar een perk met Aaronskelkea in bloei stond. Dat waren eerst mooie ooreeren de omgeving lang niet. In dat opzioht bebben wg Haarlemmers, onze eigen ingezetenen ruilende voor deze troepen vreemdelingen, bg den ruil stellig niet gewonnen. Wie er vacantie heeft, de muzikanten niet. Zy hebben nu pae goed hunhanden vol. Overal wordenzomerconcertenge- gevea. Straatmuzikanten geven hunne uitvoeringen in de open lucht. Kortom in de vaoantiedagen behoeft niemand verlegen te zijn om muziek en nu heb ik nog met eens gesproken van de vogels, die 't nog het mooist van allen doen. Wat die straatmuziek bstreft, dat is een vak dat steeds meer beoefenaars vindt. Ik weet niet recht of we ons daarover al dan niet hebben te ver heugen. Is het een gevolg van grooter kefde van de mensoben voor de edele muziek? of komt het door den „druk der Tijden?" Ik vrees, dat het laatste er wel de meeste sohuld aan draagt. Dinsdagavond wandelde ik naar Bloemendaai. In Haarlem ontmoette ik leden van het muziekkorps van de grenadiers en jagers, op weg n. ar het Brongebouw. Bg den tol te Over veen stond een echte of een nage maakt-Itahaansche orgelman zeer vroolgk de wals uit Fauet af te draaien op oen piano orgel. Verder op, om streeks bg de Kleverlaan. vond ik een zeer eigenaardig orkestje: een heer met een klarinet, een ander met een soort harmonika, nog een ander heer met een zwaarmoedige dwars fluit en een juffrouw met een soort van harp, benevens een kleinere editie met tambourijn, die evenwel naar 't soheen meer voor het ophalen van oenten, dan tot verfraaiing van het bloemen. Die moeBt hij even gaan teekenen. Hg liep een paar straten door en ging voor 't perk op een bank ritten en begon de bloemen te teekenen. Een kindermeisje naast hem keek over zijn schouder; toen deed hg nog meer rijn best. Ze ge lukten prachtig. Met één lijn trok hij den stengel en dan met een zacht teer lijntje even de draaiinp van den kelk; en nu de stamper neen dat was nog niet gelukt, zoo'n kelk gaat met zo< 'n mooien rechten zwaai opeens nit den steel slank, rijzig en tocb niet stijf zóó moest ik hem dadelijk knnnen vatten. Hg sloeg al 't vierde blaadje van 't orderboekje omzoo'n kastanje bloeit toch mooi. Net een klein spar- reboompjeen die rooie bloeeemp- jes met diertjes en insecten met sprietjes en zóó hij keek schuin over zijn werk. En nn nog een paar meizoentjes en een paardebloem, zoo'n paardebloem is toch eerst mooi zoo mooi van kleur, dat goudgeel, 'k Wou dat ik verf had, een bloem moet je eigenlijk kleuren. Met lijnen is bet wel mooi, maar de kleur hoort er tooh bij. Zou je een bloem niet zóó mooi kunnen schilderen dat je als je haar zag, meteen haar geur rook Terwgl hij teekende kwamen er meer meisjes achter hem en een andere juffrouw vroeg hem of hij schilder was. Hij keek even op. „Dan won ik u vragen, of u niet een patroontje tooi mg wou teekenen, voor een sluimerrol, dan kan ik het later borduren." Hij knikte deftig. „Hoeveel lengte, hoeveel breedte, dertien bg twaalf, zeven bij negen zoo vroegen ze 't in den winkel ook. ,,2do groot zoowat" - zei de juf frouw met de handen de grootte aangevend. Hij scheurde drie blaadjes uit zijn boek. „Een sluimrcerrol, om te slapen", peiDsde hg. Slapen i dan neem ik twee papavers een1 al ontbloei en met den zaadknop en een ander in bloei zoo schuin, half gebogen, dan komt aan den hoek de bol en zoo de steel in een kromming... hg teekende al, en in korten lijd was 't gereed. De juffrouw was verbaasd 't was prachtig en de kindermeisjes zagen hem vol bewondering aan toen schrikte hij op. Hg had zijn koffertje laten staan op den hoek van de straat, waar hij zijn orderboekje hnd voor den dag gehaald. Hij vloog weg, zgn hart bonsde. Zou 't er staan? Zou 't er niet staan Ach Gcd, ze hadden gelijk, ze hadden allemaal gelijk thuis hij was voor niets ge schikt. Pompwater, Pompwater hij zou naar zijn vader gaan en op zijn knieën om vergiffenis smeeken, ach God, hij moest-nu onder een brug slapen, hij zou nooit meer thuis dur ven komen. Waar was hij nu toch voor geschiktDat koffertje was weg. Midden op straat in Berlijn zoo'n mooi koffertje, met rrooie spij kertjes en allemaal hokjeshij be hoefde niet eens te gaan zien. Maar het viel meetoen hij aan den straathoek kwam, stond het kof fertje er nog half in eea portiek, 't Was niet opgemerkt. Hij nam het op, hij drukte het aan zijn hart; hij wilde het wel kussen. Mijn goed, mooi, lief koffertje1. Hg opende het, alles lag er nog prachtig in orde. Nu er op uit eerst naar Müller Co. Hij liep het oosten van de stad in; het was middag geworden, warmde grijze huizen dor, hard, meedoogen- loos. Maar dat huis van Müller A Co. was het allerhardste. Wal lee.ijk, grijs, met allemaal ornameDt boven de ramen net alsof het er tegenaan was geplakt. Eu zoo schaduwloos in de zon. Zuo'n huis is net alsof het •je een vuistslag geeft. Als ik een huis zou laten bouwen, moest bet vriendelijk zgnzacbtrood en dan moois arabesken en geen lofwerk er tegen aan maar er in, net alsof het «an het huis hoorde en dan nooit vlak van boven, maar met een slank, rijzig dak, en terzij dan krul muzikaal geheel moest dienen. Toen ze mgn gave in ontvangst nam, zei 't kind „meroimonsieur maar ik denk, dat dit maar voor de fras ïgheid washet heele ge- zelsohapje zag er, dacht mg, zeer hollandsoh uit. Nauwelijks waren de tonen van dit trouwens zwakke orkestje wegge storven of trompettenklank schalde mij in de ooren. Het geluid kwam uit het Bioemendaalsohe bosoh, beter gezegd van bet buiten „Saxer.burg." De kleurige uniform en de sierlgke epauletten wezen duidelgk uit, dat de bekende Beiersohe kapei, directeur Uilrioh hier hare muzikale vermo gens te genieten gaf. Met groote statigheid speeldtn de muzikanten het bekende koraal „Ein fester Burg iet unser Gott", dat zeer plechtig klonk te midden van de statige bou- men van dit heerlijk woud Op zoo'n heerlgken avond ziet de mensch er tegen op, terug te keeren naar de stad met haar gedruisoh en gewoel, met haar jagen en drgven, met hare felle oonourrentie die reel erger aan den dag komt, dau in het rustige stille buitenleven. Die in :ruk is vooral sterk in de dagen der va cant! wanneer men buiten omringd is door kleine en groote menschen, dien men het kan aanzien, dat zg gelukkig zgn door het besef van vrijheid het besef, dat lij ontsla gen zgn van de dagelgksohe kleine onaangenaamheden, welke ieder vak en iedere betrekking met zich mee brengen. En toch zou het genot van de vaoantie wel zóo groot wezen, wanneer daaraan niet een tijd va' hard werken was voorafge gaan? Natuurlijk niet Alleen de tegenstelling van de vry heid tegec over len hé, dat beeld in de niB staat niet goed dat is veel te groot, daar is geen ruimte omheen... „zaken", „zaken", nu moet ik ze „lijmen". Hrj klom de donkere trap opbij werd bang, ongernst; hg zou toch niets verkoopen. Zij zouden dadelijk zien dat hij Pompwater was. Zon hg naar den patroon durven vragen Als hij eens naar den chef vroeg.... of naar den bediende.... als hg aan den loopjongen mocht verkoo pen, dan zou hg dien zeker „lijmen". „Sie wüneohen?" vroeg een dame tje aohter het kassiershokje. „1stist.naeine Karte leb „Komt u offerte maken ?M „Ja juffrouw, ik wou den patroon l^men voor een oud postje..." „Offerten van tien tot twaalf" zei de juffrouw snibbig, ,,'t Is nu etens tijd komt u morgen terug." „Ik wist het wel, Pompwater, Pompwater," zei hij wanhopig op de trap tot zichzelf. Nu naar Baoh- mann und FischerKommandan- tenstrasse 14. Hij kwam bij B chmann. De patroon rtond aan do kassa met den handels reiziger, die zoo dikwijls bg zijn vader kwam. „Nu mijnheer Pompwater, wat komt u hier doen Pompwater nam met een ruk zijn hoed af. „Ik kom offerte maken, 'k heb een extra postje". „Laat zien", zei de patroon. Hg wilde zijn koffertje openmaken. Maar hij wist niet, waar hij 't sleu teltje had gelatenhij voelde een grooten angst nu, juist nu, nu die lammeling er bij was, die 't thuis zou zeggen. De patroon wachtte even, terwgl Pompwater al zijn zakken navoelde, maar 't sleuteltje niet vond. „Jongeman, kom maar terug als jg 't gevonden hebt." „Morgen vroeg Pompwater met e n smeeking in zijn oogen. „Meinetwegen", zei de patroon. Pompwater ging weg; op straat herinnerde hij zich waar 't sleuteltje was. 't Hing aan ean touwtje ter zg. Die iainoae kerel bad het wel gezien, maar hg had het hem niet gezegd. Die ellendelingde coupeur zei ook dat ie rijn vader om de com- missie's naliep ais een hondjedat ie hem liktemaar mij heipen, daar was ie te gemeen voor. Tegen den avond had hij zeven firma's bezocht; bij geen enkele was hij er toe gekomen om zijn monsters zelts te toonen. Hij liep'nog bij drie andere aanhij ging nog maohinaal tot aan de deurmaar dan ontzonk hem de moed1 en hij ging niet eens naar binnen. Hij tocht de meest uit- eenloopendw adressen op van bet cen trum naar 't noorden, van 't- noorden naar 'i westen van de stad, om maar lang onderweg te zijn met g..ede hoop. Maar voor de huizen gekomen, durfde hij niet naar binnen. Hij liep in zichzelf te weenennaar huis gaan durfde hij niet. Ach God, hg zou onder een brug moeten slapen. En het ergste wa?j hij had zoo'n hon ger den heelen dag geloopen en niets gegeten en geen penning op z <k. Pompwater ging langs de Linden. Wat was het daar nn ellendig. En al de lui in de café'e zaten hier te drinken en op de tafels stonden scho teltjes met gebak en andere met broodjes. Als hij daar eens zooveel van mocht eten als hij wou. Dat zon misschien éénmaal gebeuren als hij getrouwd was. Heerlijk, ge trouwd te zijn. 'k Wou dat ik een vrouw had die voor mij zorgde en eiken dag kookte. Fleck, heerlijk, heerlijk en „Eiebein mit Sauer- kohl" zooveel als je Just, en anders maak je je vrouw eea standje, en cote- lettes er, dan „Hamrmlkt ule" en vanille-ijs. Ik zou nooit een vrouw trouwen uie geen vanille-ijskon maken. Zijn zuster bon het niet, wat heb je toch domme vrouwen het gebonden zgn aan sobool of kantoor alleen die tegenstelling veroorzaakt het genot van de vacantie. Ik heb niet eens, maar meermalen in boeken gelezen en op vergaderingen booren verkondigen, dat wanneer ieder eens werkte en de opbrengst van dat werk werd behoorlijk ver deeld dat dan niemand langer dan drie, ja misschien twee uur uur daags zou behoeven te arbeiden en het overige van den dag zou kunnen besteden tot ontwikkeling van zgn geest en voor ontspanning. In theorie Igkt dat wel mooi maar wie zou er zich in de praktyk mee tevreden gevoelen Ik geloof van niet een. Boe wil meu denganschen dag doorbrengen met lezen, met stu- deeren missohien, met wandelen of met hengelen 't Zou niet lang duren, of de mensch zou «oo lui worden, dat zelfs die onnoozeie twee uur daags hem teveel zouden worden. En waarvoor zou ontspanning dienen, daar waar geen ««spanning van be teekenis is geweest Wanneer zoo weinig mogelijk ar beiden het levensgeluk zou uitmaken, dan moest de rentenier wel de ge lukkigste mensoh van de wereld we zen en dat hij dat ook inderdaad zou zgn wil er bg mij niet in. En daaromleve de arbeid al ware het alleen, omdat hg ons het genot van de vaoantie ten volle te genieten geeft. Nu ik over ontspanning spreek, mag ik ook wel meteen van de ker mis gewagen. De kermis is een ont spanning voor velen, die hard ge werkt hebben een heel jaar lang en tgd noch geld bezitteü, om den Zgn maag knaagdehg stond voor een delicatessenwinkel bis Brandenburger Poort, bezocht doe hoogere standen. En met rijn ge* dicht tegen de spiegelruit version! mei zgn oogen de druiven en bananen en de perziken in w^ gelegd in houten doosjes, en Mal rozijnen in een sierlgke epanen met prachtige platen er op en papii kant teriij. En glazen vazen mei confijte vruchten in gelei en chl lade in zilverpapier en een klein hl metje, ook in zilverpapier, half j gesneden Plotseling kreeg bij een idée. j hg zgn monsterkistje eens verkq Hij zou toch nooit meer thuis dui komen. En dan voor dat geld j extra-heerlijk eten wat daarna kw voelde hij als een ontzettende vj heid. Eerst eten dacht hij. Reoht over hem in een dwarBstl waB een kleine uitdragerij er hir voor de deur twee uniformen kapstokken, en in het uiistalkt stonden pendules en hingen c horloges. Hij giug naar binnen en wilde monsters verkoopen. „Dat U niks", zei een oude vr< die 't bekeek. Maar het koffertje! ik koopen, hoeveel moet je er hebben „Twee thaler?" „Een thaler „Goed", zei hij. Hij had een razen| honger. Eüj zou 't voor één broj hebben gegeven. En met rijn tbalcr ging hij s den delicatessen-winkel. Hij ko v&n dat mooie hammetje én abrika en een zak chocolaatjes, tot hg vijftig penningen over had. Daar kocht hij een grijs brood v<m pond, en zes kleine, witte brooi Dan ging hij naar den Thiergar zocht een stil plaatsje waar een b stond en begon rijn maul. Hij eerst de chocolade en de vruchten o omdat hg nu vrij was en onges en thuis altijd vruchten alB de^ kwamen. Toen begon hij aan 't brood, lekker, nu zoo te mogen eten als wilde, sneed hij het in onbehou hompen en at het vleesch apait de hand er bij op, telkens zgn vin aflikkend. En om het hart nu t flink op te halen, krabde hij telkens op het hoofd en veegde neus met de mouw af en 'beet op nagels. „Lekker" „lekker" alles i te mogen doen, onbespied en zon aanmerking en zonder vreesO, was het heerlijk vrij te zgn, he< maal vrij. Er kwamen wat muscbj -s om h heen, die van de gevallen kruim tersluiks pikten. Hij had zich zati getenbij stopte met zijn duim i meer in den mond, tot hij zelf e k nen moest, niets meer te knnnen v zwelgen en brokkelde toen het kle restnntje voor de muschjes. Dan, verzadigd, vermoeid, met t gevoel van grooten aDgst, na al i slechte wat hij gedaan had, vadi dik, zonder scherp bewustzijn, j Pompwater in slaap en bleef tot m' ften in den nacht slapen. Toen hij wakker werd, herinne hij zich dadelgk alles wat hij 1 gedaan. En iD groot schuldbesef 1 hij naar de Brandenburger Po< waar een politieagent stond, „Ik heb mijn monsters verkocht mij gekrabd op het hoofd en m; nagels afgebeten en mijn neus n de mouw afgeveegd I" De agent begreep het maar half „Ik ben schuldig, arresteer mij zet mij voor levenslang in de gev genis hij begon hard te snikl en te weenen. Wie ben je? vroeg de agent korf „Pompwater" snikte het. kind. „K< maar mee naar de wacht." En hg, klein, ellendig, gansch broken, met een groot schuld bef volgden den grooten, zwaren Schu mann met korte snikjes in de k Rgn op te varen of in de Ard< nen een paar weken rond te dol De kermis dan is er. Toen de eer plank van de tent van Van Lier de Groote Markt werd gelegd, n: men het standbeeld van Coster z bloemkrans af. Missohien vraagt d< of gene, wat dit voor een zonderlir combinatie is en dan moet ik eerl bekennen, dat ik die niet heb ontde Ik vond die in een van de blac a.hier en ik denk, dat de steller v dat berioht voor die oogenaohgnl zonderlinge samenvoeging zijn re< nen wel zal hebben geoacf. Eere, w; eere toekomt 1 Heeft hg, zoo vroeg ik mgzel ven er missohien mee willen zeggen, Coster waaneer bg nog leefde, teg de kermis zou zgn Missohien h hg wel in een of anderen oud) foliant (het grgze verleden levi somtijds zulke merkwaardige verri singen op) gevonden, dat Coster wt was van het rumoer van de ja: markt. Een andere lezing is, Coster niet aldus getooid tussch het kermisvolk wilde staan, aangezi dit zioh weinig om deboekdrukkui bekommert, uitgezonderd het vi spreiden van een duizend of w tjpografisoh- onbeduidende strooib jetten. De werkzame geest verli< zioh in gissingen. Maar raadselachtiger nog, dau de eigenaardige samenvoeging v Co3ters bloemen en van Liers plsnk is het berioht in een Amsterdams blad (het meestgelezene zegt het zei dat de hoofdprijs van de paarde loterg gevallen is op No. 1. Hoed bericht in de wereld gekomen mag een raadsel heeten. Daar ki zelfs de zeeslang van den komkoi mertgd niet tegen op. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1896 | | pagina 6