De vierde arme. De moeder zong om haar kind te doen inslapen een dier oude wiege liedjes. waarvan men niet weet, waar zij eigenlijk vandaan komen. Het was geen vroolijk land, waarin zy woonde, een droge kale vlakte, waar men des zomers bij mooi weer heel in de verte iets van de zee kon zien, maar toch beviel het Julienne daar, omdat zij er was geboren. Achter hare woning had zij een stuk land, waar wat haver en veel aardappels groeiden. Had zy meer noodig om gelukkig te zyn? Julienne meende van neen, of boter gezegd, zij had het zich nooit afgevraagd. Zij hield van het plaatsje, van haar man, dien zij arm had getrouwd en van hare vier kinderen. Met de bedelaars die voorbijgingen had zij innig medelyden en vaak hielp zij hen. Het was thans, nu Julienne haar wiegelied zong, zeer triestig weer. De zon ging onder en liet regende erg. De regen viel bij stroomen neer. Haar man en oudste zoon waren thans op zee op de vischvangst. Op eens hoorde zij het tuinhek open en dicht doen en iemand naderen. Zij luisterde toe of het ook haar man en haar zoon konden zijn. Neen, zy waren het niet. Een man met een pak aan het einde wan een stok gebonden trad in de half geopende deur. Zij werd bang, omdat zij alleen was. Zij zag slechts twee roode oogen die liaar aankeken en een half grijzende blonde baard, die droop van den regen. „Wat wilt?" vroeg zij. „nachtver blijf?" Als eenig antwoord stak de man zijn hoofd binnen de deur. Zij meende hem te herkennen, want verwijderd als zij daar van dorpen waren, sliepen er vaak reizigers en vagebonden. „Ga in de stal en leg u in het stroo. Mijn man zal u dadelijk het avond eten brengen. Ik hoor hem reeds komen." Maar hy kwam nog niet. Zij luisterde slechts naar de stem van haar hart, "lie zeide: „kom, kom toch", ging rustig het avondmaal be reiden en zong weder haar lied, toen de bedelaar heen gegaan was. Zij had een bleek gezicht, was nog jong, had donkere oogen, die spoedig een angstige uitdrukking aannamen en zelden lachten. Haar eenvoudige natuur was door de eenzaamheid on bedorven gebleven. Overdag, wanneer haar man op zee was, hield zy het huishouden in orde en des avonds wanneer hij thuis kwam verwelkom de zy hem met een hartelijken kus. De wind sloeg inmmiddels steeds! sterker tegen het huis aan. Zij ver ontrustte zich. Doch om die vreës en angst weg te jagen, ging zij haar huishouden verder doen. Een half uur verliep en de nacht brak aan. Opeens hoorde zij een stem. „Daar zijn wij (weer," zeide de man, „ik heb honger. Een slechte vangst gehad." Met deze woorden trad hij binnen, half als boer, half als zeeman gekleed. Zyn oogen richtten zich naar den hoek van het vertrek, waar zyn vrouw bij den haard gezeten was en het avondeten bereidde; zy knikte met het hoofd en glimlachte tegen haar zoon, die achter zijn vader aankwam en ook zijn moeder trachtte te zien. „Dag moeder." Zij omhelsde haar zoon en stak daarna de kaars aan, die zij tot heden uit zuinigheid niet had gebrand. De vlam verlichtte het gcheele vertrek. Zij namen aan tafel plaatsde zoon het laatstetoen werd er aan dc deur geklopt. „Mag ik binnen komen?" vroeger -een. „Waar kan ik gan slapen?" een ander. „In het open veld," zei de man. „Wat spreekt gij van slapen Houd ik dan een herberg?" Doch de anderen hielden aan en zeiden„Gij zult ons toch in zulk een weer niet buiten laten?" „Welzeker. Jului doet den geheelen Haarlemmer Halletjes Een Zaterdagavondpraatje. CCLXXX. Yoor menschen in zaken is er op 't oogenblik vrijwel niemendal te ver dienen. 't Is slap, extra slap, slap in 't vierkant. Was het niet om wat de menschen er van zouden zeggen, dan kon menigeen zyn winkel or kantoor gerust sluiten en ergens in do Betuwe, desnoods in de Meer, in 'fc hooi gaan liggen, tot einde Augus tus toe. Maar aangezien het publiek dan voor de gesloten deur allicht zou denken: „is de man fout?" of: „is zyn poes dood?" is hij wel genood zaakt thuis te blyven. Gelukkig is do fiets er, die groote trooster van menschen, die wel eens wat lucht willen happen, maar door den aard van hun bedrijf, er niet lang achtereen uit kunnen. Wat wonder dus, dat de ondergeteekende een dezer dagen zyn stalen paard besteeg, met het plan eens hier en daar wat rond te trappen. Maar een wielrijder is van natuur een gezellig dier. „Ga je mee?" riep ik tot mijn schuin-overbuurman, die met een ver velend gezicht op zyn potlood knab belde. „Ja," riep hij terug, „maar dan moet ik eerst myn pakje op myn stuurstang vastbinden!" Hierna ver dween hy en kwam een minuut of wat later terug met zyn fiets, waar aan een keurig vierkant pakje hing, omhuld door stevig bruin papier. „Wat zit daarin? vroeg ik, „een flesch limonade of zoo iets?" w'k Wil het je wel vertellen," zei dag niets en ik moet werken, om ielui den kost te geven. Ga inaar langs den kant van den weg liggen, dat zal jc niets hinderen." „Ik heb er reeds een in de schuur gelaten" zeide Julienne „ener is dunkt my voor drie ruimte genoeg." De man keerde zich om, ging we der zitten en at zonder een woord te spreken. De wind loeide. Men hoorde dc mantels der bedelaars tegen de muur aanslaan. „Bewys hun toch weldadigheid," verzocht de vrouw. „Het is op het laatste te veelAllo dagen zijne woning openzetten, zijn stroo geven, dat de beesten dan niet meer lusten en dan nog de warme soep. Neen, dat gaat niet langer zoo." Doch hij zeide dit slechts terloops en als betuiging van leedwezen over zijn zwakheid. „Goede lieden" zeide Julienne, „loopt het huis maar langs en wanneer gij aan liet einde van den hof, de stal zult zijn voorbygegaan, gaat dan maar in de schuur, ik zal u dan spoedig wat eten brengen." Toen de boer, zijne vrouw en zyn zoon Hervé alleen in huis waren, met de drie kinderen, die in de andere kamer sliepen, begonnen zy over liet viscliseizoen te spreken, dat slecht was en over den oogst, die eveneens niet meeviel. „Hoor eens," zeide de man eindelijk tot zijn vrouw: „als dat zoo voort gaat, kan ik de liuur niet meer beta len en wy zullen van deze hoeve moe ten weggaan. Je hebt een te teeder hart voor die bedelaars en straatschui mers. Van morgen af zal de schuur voor hen gesloten zyn en zy zullen er niet meer inkomen. Ik zal ze wegjagen, met Hervé, die oud genoeg is, om de hooivork te hanteeren." De vrouw keek de beide mannen met een verwytend gezient aan zuchtte, maakte een tweede soep van dc bouillon, die nog in den ketel was en ging daarmede naar de schuur. Zij haa in haar linkerhand eene lan taarn en in het schijnsel, dat deze afwierp zag zij, toen zij langs het huis ging, iets bewegen. Zij stond stil en boorde roepen. Bepaald nog een arme, die om nachtverblijf komt vra gen, dacht zij. en om zich daarvan te vergewissen, hield zij het licht wat hooger. En waarlijk, een oude man met grijzen baard en ouden hoed, kwam te voorschijn. „Om Godswil, mejuffrouw Julienne," sprak hij, „laat mij niet in de open lucht overnachten." „Gij spreekt anders dan de andere armen," antwoordde Julienne, „ik zal u dus herbergen, maar dezen nacht voor het laatst. Mijn man zal de schuur afsluiten. Hoe heet gij „Myn naam is Ellende Zy keek hem verwonderd aan, want hij had zeer blauwe en zachte oogen als die van een kind. Ondanks den wind die loeide en den regen die viel, j evoelde zij niet meer haast, naar innen te gaan, als ware men midden in het warme seizoen geweest. Zy vroeg „Ik weet niet, of gij uw waren naam zegt. Maar van waar komt gij, ellende?" „Overal vandaan." Wordt gy overal goed ontvangen „Steeds slechter!"' „Waarom begeeft ge u dan op weg, wanneer gy niet weet, waar gij zult logeeren „Om de menschen geluk aan te brengen. Kom ik ergens, dan ben ik er alleen; maar ben ik er geweest, dan zegent God." Mejuffrouw Julienne vond dat de arme veel geleek op de heiligen, die op de vensterruiten der dorpskerk waren geschilderd en zeide: „Kom. De beste hoek rechts is voor u, als ge niet genoeg versch hooi vindt, trek dan maar wat uit dc schelf; ik geef er u toestemming toe." En, terwijl zoo de mannen rondom den schotel met soep in een kring zaten, en de lantaren, die aan een spijker in de muur gehangen was. zijn licht ver spreidde, brak de nacht aan. Tevre den ging Julienne de buiskamer weder binnen, tenvijl zij zeide; „zy zyn nu met hun vierendat is een even groot hy, „maar onder diep geheim." .,'k Ben altijd zoo discreet als een omroeper." „Nu dan," zei hij vertrouwelijk, ,,'tis een gewoou ingepakt sigarenkistje met een paar keisteenen erin." „Waar doe je dat voor?" „Wel, er zijn menschen, die vinden dat het niet te pas komt als iemand die zaken doet, overdag voor plezier op z'n fiets zit, al is 't maar een half uurtje. Zien ze nu een pakje over mijn stuurstang hangen dan denken ze, dat ik een boodschap heb te doen in den omtrek. Ik heb daarvoor drie pakjes gemaakt een is rond. daar zit een versleten voetkussen van mijn vrouw in, het tweede is een lange rol en bestaat uit een reclameplaat van een Noord-hollandsche veeverze- keringmaatsehappij cn het derde hangt op 't oogenblik aan (myn stuur, ik hang ze er om beurten aan en 't ef fect is verrassend. Ontmoet ik een van myn klanten, dan trap ik een beetje door of ik groote haast heb en dan zie ik den klant denken„daar gaat Willemsen zelf een pakje weg brengen! 't heeft zeker groote haast! jongen jongen, wat 'n ijverige man is dat toch!" We waren zoetjes aan doorgereden en kwamen in de tweede Kleine Hout straat. Dat is een heel plezierige straat om door te ryden en vol van verrassingen. Als je er geen breed- geladen hooiwagen ontmoet, waar je niet langs kunt, dan toch zeker een hooggeladen groentenwagen, waar de man die hem duwt, niet over heen kan kyken en die dus in de alleronbe- grijpelijkste bochten door de straalt aantal als dat van onze kinderen." Den volgenden morgen gingen de va der en zyn zoon vroeg uit, om te zien of het weder toeliet op zee te gaan. Nauwelijks hadden zy Julienne alleen gelaten of deze begon te schreeuwen: „O, kom toch. Welk een onheil!" Zy waren in een oogwenk weder hij haar, en terwijl zij haar in tranen vonden, zagen zy, dat de kast en de lade opengebroken waren, waarin dc spaarpenningen van een geheel jaar waren geborgen. De visscher werd woedend toen hij het zag en overlaadde zijne vrouw met verwijten. „Het is jou schuld. Waarom her berg je ook dieven? Nn zie je eens, hoe ze jou met je goed hart te pak ken nemen. Loopt, ze thans inaar achterna! Wij zijn geruïneerd en jij hebt het gewild, herbergierster van straatloopers en barrevoetgangers." De jeugdige Hervé was bleek van aandoening, toen hy zijne moeder zag weenen en zijne vader zoo toornig zag. De visscher haastte zich inmiddels de dieven te gaan zoeken. Hij zocht zyn hooivork op en liep naar de schuur. Zyne vrouw en zoon vergezelden hem. Op het stroo zagen zij slechts den vierden arme, die sliep. „Kom, sta op, ellendeling! Waar zyn de anderen?" De Ellende opende de oogen, zon der echter op te staan. „Heb je niet gehoord, wat ik je vraag? Waar zijn de anderen?" Doch de blik van den arme was zoo klaar en beider, dat het was als zag de visscher in den zeespiegel, waaarop hij eiken dag van zijn schip staarde. Daarom sprak de visscher wat minder gestreng: „Ik beschuldig je niet, ik zal je geen kwaad doen. Zeg mn alleen, waar de anderen zijn. die hebben ge stolen „Een kwartier geleden heb ik voor de deur hooren loopen. Maar zij liepen zoo hard, dat gij ze niet zult inhalen." Eu daarom vroeg hy, steeds op den grond blijvende liggen, met onbe weeglijke trekken „Wat hebben zij u toch ontstolen Uw geluk? „Neen." „Een uwer kinderen dan?" „Neen." „Uw geweten van eerlyk man, die altijd zyn plicht heeft gedaan en steeds goed gewerkt?" „Neen. Zy hebben mij mijn geld ontnomen, dat ik in mijn kast had liggen." „Dan," zeide de arme, „is er iets geschied, dat nog wel is te herstellen. Wat geeft gij mij, als ik u doe terug vinden, wat u is ontnomen „Kies," zeide de visscher. „Welnu, ik kies den sleutel van uw schuur," antwoordde de ellende. De visscher bekeek het stuk yzer, dat in het slot stak en haalde de schouders op. „Het is zeker om nog eens terug te komen." vroeg hij. „Ik of anderen, want gij zult steeds meer verliezen door uw hart en uw schuur te sluiten, in plaats van ze beiden te openen. Neem uw net en volg mij." Hij stond op en de visscher die groot was, bemerkte, dat de ellende een hoofd boven hem uitstak. Hij deed wat hem was gezegd en door zijn zoon en vrouw geholpen, droeg hij het net. Alle vier trokken op weg naar zee. Zeer langzaam vorderden zij en de ellende sprak geen woord. Eindelijk zeide hij „Werpt het net uit." De visscher en zijn zoon deden het. Met alle krachtsinspanning trok ken zij het net voort. Toen zij het eindelyk ophaalden, slaakten zij een luiden kreet, want het net was ge heel met groote visschen gevuld. „Loop spoedig naar huis, Julienne", zeide denman, „en span het paard en den wagen in, want wy hebben een zeer goede vangst. O, welk een schoone dag." Daarna wilde hij de ellende bedan ken, maar deze was verdwenen. zwalktontbreken deze beide voer tuigen, dan is er een combinatie van kinderwagens voorhanden en is ook die er niet, dan wordt de straat er opgebroken. Dat laatste was ditmaal het geval, 't riool was opengebroken. Aan den eenen kant lag een hooge berg zand en modder, aan den anderen kon de vreedzame voorbijganger passeeren, mits hij er niet tegen opzag, dat de brokken riool op zijn voeten terecht kwamen, want een van de werklui smeet daarmee, met een gezicht alsof hy zeggen wou„mijn teenen zijn het toch niet!" Daarbij waren de bij het werk benoodigde wagens en karren zóó handig gerangschikt, naast de aan de bewoners van de straat toebe- hoorende vehikels, waarvan 't in de kleine Houtstraat altijd wemelt, dat men er met goed fatsoen niet door kon komen. „Waarom." zei Willem sen, „is hier niet een agent van politie, die voor behoorlijke passage zorgt?" „Je praat naar je verstand," zei ik, want ik kan nu eenmaal geen kwaad van de poütie hooren zeggen. „De politie kan toch ook niet overal tegelyk wezen. Van morgen waren er twee agenten en een inspecteur by de begrafenis van Dr. Winkler, op de begraafplaats aan den Schoter- weg." „Waarom?" vroeg Willemsen, „waren ze bang voor ongeregeldheden onder de doctoren?" „Willemsen!" „Of voor ruzie onder die vreed- zaamsten aller menschen, de apo- hekers?" Sedert dien lijd is dc schuur altijd' open gebleven. Nooit telde de visscher meer de bedelaars, die zijn vrouw er ontving en die vooral des winters talrijk waren. En wanneer zij de ge schiedenis aan hare kinderen of aan anderen vertelt, voegt zy er altijd by „Kinderen, ontvangt altijd de armen goed, ook al is hun aantal groot. De eerste kan slecht zijn, de tweede en de derde ook. Doch dikwijls is de vierde goed. (Naar het Fransch.) BINNENLAND De minister van binnenlandsche zaken heeft de volgende aanschrijving gericht tot Ged. Staten in de pro vinciën „Art. 14, le lid der wet van 24 Mei 1897, Stbl. n° 156, bepaalt dat alle plaatselijke verordeningen be treffende de heffing van opcenten op de personeele belasting van rechts wege vervallen met 1 Jan. 1898. Ik heb de eer u te verzoeken de aan dacht. der gemeentebesturen, voor zoover noodig, op deze wetsbepaling te vestigen eri hen uit te noodigen om, indien zij na genoemd tijdstip m°t. hel'ling dier opcenten wenschen voort te gaan, de daartoe vereischte verordeningen met inachtneming van het gewijzigde art. 247 der gemeente wet, zóó tijdig vast te stellen en in te zenden, dat beoordeeling en even- tueele goedkeuring daarvan zoovee. mogelijk vóór den aanvang van het nieuwe dienstjaar 1898 kunnen plaats hebben." Een jeugdige boosdoener. W. v. Handier. ketelmaker van be roep, die de vorige week voor deAm- sterdamsche rechtbank terecht stond wegens een tweetal diefstallen met braak, de laatste bovendien met drei ging, werd heden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. Naar wordt medegedeeld, moet bij de herstemming voor twee leden van den Gemeenteraad te Leiden, 11. Dins dag, aan een sterabureel zich bet ge val hebben voorgedaan, dat een blinde kiezer zich met zijn oproepingsbiljct aanmeldde om van zijn kiesrecht ge bruik te maken, verzoekende daarbij te mogen worden by gestaan door zyn hem vergezellenden schoonzoon, even eens kiezer, hetgeen hem echter moet zijn geweigerd. Integendeel moet het hem reeds overhandigd stembiljet door den voorzitter zelfs zijn stuk ge scheurd. By zekeren J. F., landbouwer, te vens logementhouder voor de min dere klasse, te Brakel, overnachtten deze week twee mannen, 's Avonds kwam de boer-logementhouder met zestig gulden van de aardappelbeurs thuis. De gasten waren bij liet tel len en wegbergen van het geld aan wezig; hun plan was gemaakt, zij zouden den volgenden ochtend den boer helpen met aardappelrooien. Een der helpers voelde zich echter 's mor gens ongesteld, de andere ging mede, doch was het delven van aardappe len spoedig moe, voorgevende nieuws gierig te zijn naar zijn kameraad, Toen de boer later thuiskwam, waren de gezonde en de gewaande zieke verdwenen, en bovendien ook de zes tig gulden. Het is de politie niet gelukt de dieven te achterhalen. GEMENGD NIEUWS Een fransche geneesheer bedient zich thans van 't rijwiel, om de seheeve houding der kinderen te verbeteren. Te dien einde wordt het zadel in de lengte in twee deelen verdeeld en de eene helft voor zoover dit noodig is hooger gesteld dan de andere. Tevens plaatst men ook de eene pedaal hoo ger dan de andere. Door per dag minstens twee uren te rijden, moet de houding van de seheeve personen merkbaar beter worden. „Willemsen „Of voor een uitval van directeu ren van Teyler?" Ik was óp het punt, een bits ant woord ie geven, toen ik tegen een grooten steen aanreed en zoo'n schok kreeg, dat ik moeite had in den za del te blijven, 't Was op de Baan, vlak vóór het Brongebouw en Wil lemsen, die geen gelegenheid kan laten voorbijgaan om een flauwe aardigheid te zeggen, merkte op, dat het wel heel toevallig was, dat deze steen des aanstoots juist voor :t Bronge bouw lag. „Wie zouden nu Commissarissen wórden?" vroeg ik. „Och," zei hy, „we zullen veel van de ouden terugzien, denk ik en mis schien een paar nieuwen. Zooiets heb ik namelijk hooren verluiden van 't plan der oppositie." Op de Dreef was 't heerlijk. Een malsch regentje had het bestoven groen weer opgefrischt en 't rook er verrukkelijk naar hout en bladeren. De zoogenaamde nieuwe weg langs Scholten door den Hout was vol leerling-wielrijders. Men zag er de instructeurs buiten adem hollen langs de krampachtig en met angstige gezichten voortt rappende leerlingen. Eén was er, een zeer zwaarlijvige dame, die blijkbaar juist haar eerste les in alleeurijden nam. En wat dat oogenblik beteekent, weet iedere wielrijder bij ervaring. Dan bekruipt u hetzelfde gevoel, als wanneer ge op een stormachtigen dag in zee gaat, terwijl ge weet, dat ge altijd ziek wordt op den oceaanhet zelfde gevoel, als wanneer ge een Aanslag op Faure. Nauwelijks maakte president Faure aanstalten om Parijs te verlaten of hij heeft ook wéér zyn „aanslag". Op dc hoofdtrap van het station Saint Lazare loste een man een revolver schot op het oogenblik, waarop de trein van den president zou vertrek ken. De man werd gevangen genomen en verklaarde dat hij evenals Du chesne cn anderen, zijn ellende wilde „adverteeren" als de president voor bijkwam. Een nieuw beroep. In geen land op de wereld wordt het onbemiddelden dames zoo gemak kelijk gemaakt om geld te verdienen als in EngelaiM, en telkens is er een of ander beroep te vinden voor vrou wen, wier speldegeld maai' krapjes aan is. Dat vele Engelsche vrouwen, die bij karige middelen eene zekere maat schappelijk0 positie bekleeden, zich tegen een bepaalden prijs er toe te leenen om jonge dames in voorname kringen te introduceeren is bekend; anderen weder vullen hare portemon- naies door jonggehuwde vrouwen bij alle leveranciers voor te stellen, die voor de eerstgonoemden van eenig belang kunnen zijn. Maar het merk waardigste is een nieuwe beroepstak voor dames, die sinds korten tyd in Londen in zwang is en ook in Parijs navolging vindt. Tot dit beroep is niets meer noodig dan een elegant voorkomen, een smaak vol toilet, en als kennis niets anders dan te kunnen lezen. Lezen, daar komt het maar op aan. Als men aan deze voorwaarden voldoet, dan is men voor dit nieuwe beroepdoor sugges tie dames-abonnés op nieuwsbladen aan te werven, volkomen geschikt. Moeilijk is die taak volstrekt niet. Men behoeft slechts eenige uren op den dag in een omnibus te rijden of op den spoortrein een hoekje'bij het portierraam in te nemen, of op eene druk bezochte wandelplaats op een bank te zitten, of in wachtkamers, restauraties enz., voor de operatie zijn zetel op te slaan, schijnbaar met het grootste genot verdiept in het lezen van het blad, waarvoor men propa ganda maakt. Natuurlijk moet men altijd zorgen, dat de titel van het blad voor den abijzittenden duidelijk zicht baar is. Dat is het eenige wat men te doen heeft, het overige komt wel van zelf. De dames aan de rechter- en lin kerzijde kunnen zelden nalaten, een nieuwsgierigen blik te slaan op liet blad, dat de aandacht van eene ele gante lezeres zoo in beslag neemt, en zoo dikwijls zij dat blad weer onder de oogen krijgen, gevoelen zij er zich door aangetrokken totdat eindelijk haar besluit om zich er op te abon- neeren tot rijpheid komt. Deze nieuwe industrie kan, vooral in het voorjaar, als zachte dagen de propaganda in de publieke tuinen en het'Bois de Boulogne vergemakkelijken, zeker een aanmerkelijke vlucht nemen en uit gevers van nieuwsbladen, die geen reclamekosten schromen, hebben dit jaar zelfs lezeressen naar elegante badplaatsen gezonden. Hoe een boertje om zijn eiers kwam. Uit den oogsttijd. Aan de Limb. Koer. wordt uit Oirsbeek geschreven 't. Was Maandag, 's Morgens vroeg was hij met een zwaar hoofd opge staan, zijn vrouw had de koffie ge reed: hij dronk een enkele tas, maar liet het brood onaangeroerd. Zijne maag was wat. van streek wegens de vele'pintjes van gisteren, Zondag. Met haak en zicht - en hoofdpijn was hy naar zyn akker getogen. De frissehe morgenlucht en de zware arbeid hadden zyn hoofdpijn langzaam doen verdwijnen, hy werd zelfs een jeukerig gevoel gewaar in zijne maag en 't was nog geen acht uur, toen liy reeds verlangend den weg opkeek, of zyne vrouw niet kwam met het tweede ontbijten te half negen vreesde hij dat ze hem zou vergeten. toast moet afsteken op een groot di ner en er plotseling stilte ontstaat wanneer ge tegen uw glas tikt. Welnu de corpulente dame, losgelaten door haren instructeur, trapte aanvankelijk moedig weg, maar begon al gauw op eenigszins doellooze manier ovel den weg te zwerven, totdat de wielen zei ven er, naar 't scheen, schik in be gonnen te krijgen en op de zonder lingste manier halfcirkels en cirkel segmenten beschreven. Willemsen en ik waren afgestegen, want ze kwam in onze richting en toen ik zag, dat haar ondeugend wiel heelemaal met haar doorging, belde ik even als maat regel van veiligheid. Dat was de genadeslag. De dame, onthutst over dit signaal, liet, geloof ik, de trappers los, of de trappers lieten haar los in elk geval, de aanraking werd verbroken en de dame viel tegen een boom aan. „Pardon", zei ze, 'zeker denkende, dat ze tegen een anderen leerling-wielrijder aan viel. De boom zei niemendal, maar wuifde met zyn takken, alsof hij schudde van pret. Wy stegen weer op en reden verdei-. „Weet je wel," zei ik, „waaraan Zandvoort zijn opkomst van de laatste jaren te danken heeft Aan de fiets. Een jaar of drie vier geleden kon men er alleen komen per trein, wat te lastig en te kostbaar en per rijtuig wat te duur was. Maar toen demensch- lieid ging fietsen, was een tochtje naar Zandvoort juist een aardig uit stapje een ritje van een half uur, een glas bier of een kwast aan zee en een half uur trappens terug. Geen dag ging er toen om, of er kwamen Maar dat was toch niet het geval. Neen, zc zou de hem toegedachte portie zelfs degelijker maken, want zijn werk was zwaar en 's morgens had hy niets gebruikt. Doch zelve had ze geen tijd om hot te brengen. I)e Maandagmorgen is in een huis houden steeds drukker dan andere dagen der weck. Kleeren moeten opge ruimd of gereed cclegd worden,'de veestal vordert dubbel werk. En daarom zou Bert us naar vader de koffie dragon. „Bertus, jongen, vader is aan 't zichten in het dal; jij zult hem koffie dragen, moeder kan niet!" Ën oin den jongen wat aan te wak keren, die nog niet veel blijken van dankbare vroolijkheid gegeven had over deze blijde boodschap, volgde „Voor Bertus is er ook een boter ham bij 1" Bertus een loeris van een jongen, ging sukkelend en treuzelend op weg. Hij sloeg zijn oog van koffiepot op boterhammen korfje en dan weer van 't korfje op den koffiepot. En eindelijk wordt hem de nieuwsgierigheid te „machtig. Hij opent het korfje„Drie eitjes voor vader! Daar mag Bertus ook één van hebben!" En na deze korte overweging hurkte hij neder, tikte een eitje, schilde en pelde het en smulde het op. smekkend cn slur pend. Heerlijk! En de loeris sukkelde verder. 'tWerd wam. zeer warm. Dat merkte Ber tus maar weinig. Het oogpunt, waarop al zijne geesteswerkzaamheid gericht was lei ih het korfje. Weer werd het korfje geopend. „Twee eitjes voor VaderBertus mag met Vader deelen, Bertus is toch Va ders jongenWeer hurkte hij neder, tikte, schilde en pelde één der eitjes, verorberde liet slurpend en smekkend en sukkelde vervolgens verder. 'tWerd hoe langer hoe warmer't Moet ondragelijk geweest zyn in 't vlakke veld bij den zwaren arbeid. Bertus dacht ook aan zijn vader, toen hij ten derden male hot korfje opende. Het scheen, dat hy tot het begrip kwam, hoe groot vaders honger wel moest zijn: want hij zei bij zich zei ven „Wat kan vader één ei helpen!" En hy eigende zich ook het derde ei toe. En ten derden male werd er getikt, gescheld, gepeld en slurpeud en smek kend gesmuld! En toen des lezers fantasie vuile hier aan! Deze geschiedenis leeft in de ge sprekken onder het volk. Dikwijls hoort men aan de koffietafel of in de herberg, als een tweede tas koffie of een t weede glas bier aange nomen of besteld wordt: „Wat zow Ba ein ei notzen!" In Bretagne heerscht een zonder linge gewoonte, waardoor trouwlustige jouge lieden met elkaar in kennis komen. Op bepaalde feestdagen verschijnen de trouwlustige meisjes in roode "rok ken met witte of gele strepen. Het aantal van deze strepen geeft den bruidschat aan, dien de vader zyne dochter wil geven. Elke witte streep duidt 1000 fr. jaarlijk'sehe rente aan. Het is aan te nemen, dat vele trouwlustige jongens bij de keuze dikwijls met zichzelven in tweestrijd zullen zijn tusschen een groot getal strepen en den persoon» Het proces-Boitcheff. Het proces-Boitcheff verhengt zich in een groote belangstelling by de inwoners van Philippopel. Ongeluk kig voor dezen kon de rechtszaal slee ts 130 personen bevatten, zoodat er maar voor enkele uitverkorenen plaats was. De vrouw van Boitehéff woonde de eerste zitting bij. Zij was zeer elegant gekleed, had een hoed met rozen op en witte handschoenen aan. Zij glimlachte en knikte haar be kenden vriendelijk toe. Boitcheff was uiterst zorgvuldig gekleed. Uit den borstzak van zijn keurige zwarte jas kwam een met zorg toegevouwen zakdoekje kijken. In het knoopsgat stak het lint van de orde der Dap perheid en de handen waren bekleed met fonkelnieuwe handschoenen. Hij tientallen en des Zondags honderd- tallenfietsers. De badplaats werd meer bekend, iedereen wist, dat hij er veel menschen zou vinden en aangezien het ideaal van een badgast, die niet al te ziek is, zich oplost in de woor den „zeewater en menschen groeit het aantal bezoekers er van jaar tot jaar aan." ,,'t Kan wel wezen," zei Willemsen peinzend, „maar er zijn anderen die de lof van de fiets veel minder zin gen. Daar heb je alle menschen, die muziekles geven. Voor een paar maanden heeft een jonge dame, die pianoles geven wou, circulaires ver spreid, waarin ze haar spreekuren opgaf. Ik geef je teraden, hoeveel men schen er by haar gekomen zijn, om over lessen te spreken." „Drie misschien." „Geen een. Het eenige bezoek, dat ze op haar spreekuur kreeg, was van iemand, die een nieuw en afdoend middel had om de toetsen van de piano wit te houden." We lachten er samen eens om en zetten ons ritje voort. Maar toen we thuis kwamen en Willemsen van zijn fiets sprong, riep hij tot mijn verwon dering ontsteld uit: „Kyk, kijk,daar heb ik vergeten mijn pakje te be zorgen 1" Hij meende een oogenblik zelf, dat zijn sigarenkistje met. steentjes een heusehelijk pakje was, dat hij ergens had moeten brengen. En terwijl hy, zich bezinnende, lachende als een boer met kiespyn, naar binnen ging, proestte ik het uit over den bedrieger, die zichzelven bedroog. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1897 | | pagina 6