De vierde arme.
De moeder zong om haar kind te
doen inslapen een dier oude wiege
liedjes. waarvan men niet weet, waar
zij eigenlijk vandaan komen. Het
was geen vroolijk land, waarin zy
woonde, een droge kale vlakte, waar
men des zomers bij mooi weer heel
in de verte iets van de zee kon zien,
maar toch beviel het Julienne daar,
omdat zij er was geboren. Achter
hare woning had zij een stuk land,
waar wat haver en veel aardappels
groeiden. Had zy meer noodig om
gelukkig te zyn? Julienne meende
van neen, of boter gezegd, zij had
het zich nooit afgevraagd. Zij hield
van het plaatsje, van haar man, dien
zij arm had getrouwd en van hare
vier kinderen. Met de bedelaars die
voorbijgingen had zij innig medelyden
en vaak hielp zij hen.
Het was thans, nu Julienne haar
wiegelied zong, zeer triestig weer.
De zon ging onder en liet regende
erg. De regen viel bij stroomen neer.
Haar man en oudste zoon waren thans
op zee op de vischvangst.
Op eens hoorde zij het tuinhek
open en dicht doen en iemand naderen.
Zij luisterde toe of het ook haar man
en haar zoon konden zijn. Neen, zy
waren het niet.
Een man met een pak aan het einde
wan een stok gebonden trad in de
half geopende deur. Zij werd bang,
omdat zij alleen was. Zij zag slechts
twee roode oogen die liaar aankeken
en een half grijzende blonde baard,
die droop van den regen.
„Wat wilt?" vroeg zij. „nachtver
blijf?"
Als eenig antwoord stak de man
zijn hoofd binnen de deur.
Zij meende hem te herkennen, want
verwijderd als zij daar van dorpen
waren, sliepen er vaak reizigers en
vagebonden.
„Ga in de stal en leg u in het stroo.
Mijn man zal u dadelijk het avond
eten brengen. Ik hoor hem reeds
komen." Maar hy kwam nog niet.
Zij luisterde slechts naar de stem
van haar hart, "lie zeide: „kom, kom
toch", ging rustig het avondmaal be
reiden en zong weder haar lied, toen
de bedelaar heen gegaan was.
Zij had een bleek gezicht, was nog
jong, had donkere oogen, die spoedig
een angstige uitdrukking aannamen
en zelden lachten. Haar eenvoudige
natuur was door de eenzaamheid on
bedorven gebleven. Overdag, wanneer
haar man op zee was, hield zy het
huishouden in orde en des avonds
wanneer hij thuis kwam verwelkom
de zy hem met een hartelijken kus.
De wind sloeg inmmiddels steeds!
sterker tegen het huis aan. Zij ver
ontrustte zich. Doch om die vreës en
angst weg te jagen, ging zij haar
huishouden verder doen. Een half
uur verliep en de nacht brak aan.
Opeens hoorde zij een stem.
„Daar zijn wij (weer," zeide de man,
„ik heb honger. Een slechte vangst
gehad."
Met deze woorden trad hij binnen,
half als boer, half als zeeman gekleed.
Zyn oogen richtten zich naar den
hoek van het vertrek, waar zyn
vrouw bij den haard gezeten was en
het avondeten bereidde; zy knikte met
het hoofd en glimlachte tegen haar
zoon, die achter zijn vader aankwam
en ook zijn moeder trachtte te zien.
„Dag moeder."
Zij omhelsde haar zoon en stak
daarna de kaars aan, die zij tot heden
uit zuinigheid niet had gebrand. De
vlam verlichtte het gcheele vertrek.
Zij namen aan tafel plaatsde zoon
het laatstetoen werd er aan dc deur
geklopt.
„Mag ik binnen komen?" vroeger
-een.
„Waar kan ik gan slapen?" een
ander.
„In het open veld," zei de man.
„Wat spreekt gij van slapen Houd
ik dan een herberg?"
Doch de anderen hielden aan en
zeiden„Gij zult ons toch in zulk
een weer niet buiten laten?"
„Welzeker. Jului doet den geheelen
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
CCLXXX.
Yoor menschen in zaken is er op
't oogenblik vrijwel niemendal te ver
dienen. 't Is slap, extra slap, slap
in 't vierkant. Was het niet om wat
de menschen er van zouden zeggen,
dan kon menigeen zyn winkel or
kantoor gerust sluiten en ergens in
do Betuwe, desnoods in de Meer, in
'fc hooi gaan liggen, tot einde Augus
tus toe. Maar aangezien het publiek
dan voor de gesloten deur allicht zou
denken: „is de man fout?" of: „is
zyn poes dood?" is hij wel genood
zaakt thuis te blyven.
Gelukkig is do fiets er, die groote
trooster van menschen, die wel eens
wat lucht willen happen, maar door
den aard van hun bedrijf, er niet
lang achtereen uit kunnen. Wat
wonder dus, dat de ondergeteekende
een dezer dagen zyn stalen paard
besteeg, met het plan eens hier en
daar wat rond te trappen. Maar een
wielrijder is van natuur een gezellig
dier. „Ga je mee?" riep ik tot mijn
schuin-overbuurman, die met een ver
velend gezicht op zyn potlood knab
belde. „Ja," riep hij terug, „maar
dan moet ik eerst myn pakje op myn
stuurstang vastbinden!" Hierna ver
dween hy en kwam een minuut of
wat later terug met zyn fiets, waar
aan een keurig vierkant pakje hing,
omhuld door stevig bruin papier.
„Wat zit daarin? vroeg ik, „een
flesch limonade of zoo iets?"
w'k Wil het je wel vertellen," zei
dag niets en ik moet werken, om
ielui den kost te geven. Ga inaar
langs den kant van den weg liggen,
dat zal jc niets hinderen."
„Ik heb er reeds een in de schuur
gelaten" zeide Julienne „ener
is dunkt my voor drie ruimte genoeg."
De man keerde zich om, ging we
der zitten en at zonder een woord te
spreken.
De wind loeide. Men hoorde dc
mantels der bedelaars tegen de muur
aanslaan.
„Bewys hun toch weldadigheid,"
verzocht de vrouw.
„Het is op het laatste te veelAllo
dagen zijne woning openzetten, zijn
stroo geven, dat de beesten dan niet
meer lusten en dan nog de warme
soep. Neen, dat gaat niet langer zoo."
Doch hij zeide dit slechts terloops
en als betuiging van leedwezen over
zijn zwakheid.
„Goede lieden" zeide Julienne, „loopt
het huis maar langs en wanneer gij
aan liet einde van den hof, de stal
zult zijn voorbygegaan, gaat dan maar
in de schuur, ik zal u dan spoedig
wat eten brengen."
Toen de boer, zijne vrouw en zyn
zoon Hervé alleen in huis
waren, met de drie kinderen, die in
de andere kamer sliepen, begonnen
zy over liet viscliseizoen te spreken,
dat slecht was en over den oogst, die
eveneens niet meeviel.
„Hoor eens," zeide de man eindelijk
tot zijn vrouw: „als dat zoo voort
gaat, kan ik de liuur niet meer beta
len en wy zullen van deze hoeve moe
ten weggaan. Je hebt een te teeder
hart voor die bedelaars en straatschui
mers. Van morgen af zal de schuur
voor hen gesloten zyn en zy zullen
er niet meer inkomen.
Ik zal ze wegjagen, met Hervé,
die oud genoeg is, om de hooivork te
hanteeren."
De vrouw keek de beide mannen
met een verwytend gezient aan
zuchtte, maakte een tweede soep van
dc bouillon, die nog in den ketel was
en ging daarmede naar de schuur.
Zij haa in haar linkerhand eene lan
taarn en in het schijnsel, dat deze
afwierp zag zij, toen zij langs het
huis ging, iets bewegen. Zij stond stil
en boorde roepen. Bepaald nog een
arme, die om nachtverblijf komt vra
gen, dacht zij. en om zich daarvan
te vergewissen, hield zij het licht wat
hooger. En waarlijk, een oude man met
grijzen baard en ouden hoed, kwam
te voorschijn.
„Om Godswil, mejuffrouw Julienne,"
sprak hij, „laat mij niet in de open
lucht overnachten."
„Gij spreekt anders dan de andere
armen," antwoordde Julienne, „ik zal
u dus herbergen, maar dezen nacht
voor het laatst. Mijn man zal de
schuur afsluiten. Hoe heet gij
„Myn naam is Ellende
Zy keek hem verwonderd aan, want
hij had zeer blauwe en zachte oogen
als die van een kind. Ondanks den
wind die loeide en den regen die viel, j
evoelde zij niet meer haast, naar
innen te gaan, als ware men midden
in het warme seizoen geweest. Zy
vroeg
„Ik weet niet, of gij uw waren naam
zegt. Maar van waar komt gij, ellende?"
„Overal vandaan."
Wordt gy overal goed ontvangen
„Steeds slechter!"'
„Waarom begeeft ge u dan op weg,
wanneer gy niet weet, waar gij zult
logeeren
„Om de menschen geluk aan te
brengen. Kom ik ergens, dan ben ik
er alleen; maar ben ik er geweest,
dan zegent God."
Mejuffrouw Julienne vond dat de
arme veel geleek op de heiligen, die
op de vensterruiten der dorpskerk
waren geschilderd en zeide: „Kom.
De beste hoek rechts is voor u, als
ge niet genoeg versch hooi vindt, trek
dan maar wat uit dc schelf; ik geef
er u toestemming toe." En, terwijl
zoo de mannen rondom den schotel
met soep in een kring zaten, en de
lantaren, die aan een spijker in de
muur gehangen was. zijn licht ver
spreidde, brak de nacht aan. Tevre
den ging Julienne de buiskamer weder
binnen, tenvijl zij zeide; „zy zyn nu
met hun vierendat is een even groot
hy, „maar onder diep geheim."
.,'k Ben altijd zoo discreet als een
omroeper."
„Nu dan," zei hij vertrouwelijk, ,,'tis
een gewoou ingepakt sigarenkistje
met een paar keisteenen erin."
„Waar doe je dat voor?"
„Wel, er zijn menschen, die vinden
dat het niet te pas komt als iemand
die zaken doet, overdag voor plezier
op z'n fiets zit, al is 't maar een half
uurtje. Zien ze nu een pakje over mijn
stuurstang hangen dan denken ze,
dat ik een boodschap heb te doen
in den omtrek. Ik heb daarvoor drie
pakjes gemaakt een is rond. daar zit
een versleten voetkussen van mijn
vrouw in, het tweede is een lange
rol en bestaat uit een reclameplaat
van een Noord-hollandsche veeverze-
keringmaatsehappij cn het derde hangt
op 't oogenblik aan (myn stuur, ik
hang ze er om beurten aan en 't ef
fect is verrassend. Ontmoet ik een
van myn klanten, dan trap ik een
beetje door of ik groote haast heb
en dan zie ik den klant denken„daar
gaat Willemsen zelf een pakje weg
brengen! 't heeft zeker groote haast!
jongen jongen, wat 'n ijverige man
is dat toch!"
We waren zoetjes aan doorgereden
en kwamen in de tweede Kleine Hout
straat. Dat is een heel plezierige
straat om door te ryden en vol van
verrassingen. Als je er geen breed-
geladen hooiwagen ontmoet, waar je
niet langs kunt, dan toch zeker een
hooggeladen groentenwagen, waar de
man die hem duwt, niet over heen
kan kyken en die dus in de alleronbe-
grijpelijkste bochten door de straalt
aantal als dat van onze kinderen."
Den volgenden morgen gingen de va
der en zyn zoon vroeg uit, om te zien
of het weder toeliet op zee te gaan.
Nauwelijks hadden zy Julienne alleen
gelaten of deze begon te schreeuwen:
„O, kom toch. Welk een onheil!"
Zy waren in een oogwenk weder
hij haar, en terwijl zij haar in tranen
vonden, zagen zy, dat de kast en de
lade opengebroken waren, waarin dc
spaarpenningen van een geheel jaar
waren geborgen.
De visscher werd woedend toen hij
het zag en overlaadde zijne vrouw
met verwijten.
„Het is jou schuld. Waarom her
berg je ook dieven? Nn zie je eens,
hoe ze jou met je goed hart te pak
ken nemen. Loopt, ze thans inaar
achterna! Wij zijn geruïneerd en jij
hebt het gewild, herbergierster van
straatloopers en barrevoetgangers."
De jeugdige Hervé was bleek van
aandoening, toen hy zijne moeder zag
weenen en zijne vader zoo toornig
zag.
De visscher haastte zich inmiddels
de dieven te gaan zoeken. Hij zocht
zyn hooivork op en liep naar de schuur.
Zyne vrouw en zoon vergezelden hem.
Op het stroo zagen zij slechts den
vierden arme, die sliep.
„Kom, sta op, ellendeling! Waar
zyn de anderen?"
De Ellende opende de oogen, zon
der echter op te staan.
„Heb je niet gehoord, wat ik je
vraag? Waar zijn de anderen?"
Doch de blik van den arme was
zoo klaar en beider, dat het was als
zag de visscher in den zeespiegel,
waaarop hij eiken dag van zijn schip
staarde. Daarom sprak de visscher
wat minder gestreng:
„Ik beschuldig je niet, ik zal je
geen kwaad doen. Zeg mn alleen,
waar de anderen zijn. die hebben ge
stolen
„Een kwartier geleden heb ik voor
de deur hooren loopen. Maar zij liepen
zoo hard, dat gij ze niet zult inhalen."
Eu daarom vroeg hy, steeds op den
grond blijvende liggen, met onbe
weeglijke trekken
„Wat hebben zij u toch ontstolen
Uw geluk?
„Neen."
„Een uwer kinderen dan?"
„Neen."
„Uw geweten van eerlyk man, die
altijd zyn plicht heeft gedaan en
steeds goed gewerkt?"
„Neen. Zy hebben mij mijn geld
ontnomen, dat ik in mijn kast had
liggen."
„Dan," zeide de arme, „is er iets
geschied, dat nog wel is te herstellen.
Wat geeft gij mij, als ik u doe terug
vinden, wat u is ontnomen
„Kies," zeide de visscher.
„Welnu, ik kies den sleutel van
uw schuur," antwoordde de ellende.
De visscher bekeek het stuk yzer,
dat in het slot stak en haalde de
schouders op.
„Het is zeker om nog eens terug
te komen." vroeg hij.
„Ik of anderen, want gij zult steeds
meer verliezen door uw hart en uw
schuur te sluiten, in plaats van ze
beiden te openen. Neem uw net en
volg mij."
Hij stond op en de visscher die
groot was, bemerkte, dat de ellende
een hoofd boven hem uitstak. Hij
deed wat hem was gezegd en door
zijn zoon en vrouw geholpen, droeg
hij het net.
Alle vier trokken op weg naar zee.
Zeer langzaam vorderden zij en de
ellende sprak geen woord. Eindelijk
zeide hij „Werpt het net uit."
De visscher en zijn zoon deden
het. Met alle krachtsinspanning trok
ken zij het net voort. Toen zij het
eindelyk ophaalden, slaakten zij een
luiden kreet, want het net was ge
heel met groote visschen gevuld.
„Loop spoedig naar huis, Julienne",
zeide denman, „en span het paard en
den wagen in, want wy hebben een
zeer goede vangst. O, welk een
schoone dag."
Daarna wilde hij de ellende bedan
ken, maar deze was verdwenen.
zwalktontbreken deze beide voer
tuigen, dan is er een combinatie van
kinderwagens voorhanden en is ook
die er niet, dan wordt de straat er
opgebroken.
Dat laatste was ditmaal het geval,
't riool was opengebroken. Aan den
eenen kant lag een hooge berg zand
en modder, aan den anderen kon de
vreedzame voorbijganger passeeren,
mits hij er niet tegen opzag, dat de
brokken riool op zijn voeten terecht
kwamen, want een van de werklui
smeet daarmee, met een gezicht alsof
hy zeggen wou„mijn teenen zijn het
toch niet!"
Daarbij waren de bij het werk
benoodigde wagens en karren zóó
handig gerangschikt, naast de aan
de bewoners van de straat toebe-
hoorende vehikels, waarvan 't in de
kleine Houtstraat altijd wemelt, dat
men er met goed fatsoen niet door
kon komen. „Waarom." zei Willem
sen, „is hier niet een agent van politie,
die voor behoorlijke passage zorgt?"
„Je praat naar je verstand," zei
ik, want ik kan nu eenmaal geen
kwaad van de poütie hooren zeggen.
„De politie kan toch ook niet overal
tegelyk wezen. Van morgen waren
er twee agenten en een inspecteur
by de begrafenis van Dr. Winkler,
op de begraafplaats aan den Schoter-
weg."
„Waarom?" vroeg Willemsen,
„waren ze bang voor ongeregeldheden
onder de doctoren?"
„Willemsen!"
„Of voor ruzie onder die vreed-
zaamsten aller menschen, de apo-
hekers?"
Sedert dien lijd is dc schuur altijd'
open gebleven. Nooit telde de visscher
meer de bedelaars, die zijn vrouw er
ontving en die vooral des winters
talrijk waren. En wanneer zij de ge
schiedenis aan hare kinderen of aan
anderen vertelt, voegt zy er altijd by
„Kinderen, ontvangt altijd de armen
goed, ook al is hun aantal groot. De
eerste kan slecht zijn, de tweede en
de derde ook. Doch dikwijls is de
vierde goed.
(Naar het Fransch.)
BINNENLAND
De minister van binnenlandsche
zaken heeft de volgende aanschrijving
gericht tot Ged. Staten in de pro
vinciën
„Art. 14, le lid der wet van 24
Mei 1897, Stbl. n° 156, bepaalt dat
alle plaatselijke verordeningen be
treffende de heffing van opcenten op
de personeele belasting van rechts
wege vervallen met 1 Jan. 1898. Ik
heb de eer u te verzoeken de aan
dacht. der gemeentebesturen, voor
zoover noodig, op deze wetsbepaling
te vestigen eri hen uit te noodigen
om, indien zij na genoemd tijdstip
m°t. hel'ling dier opcenten wenschen
voort te gaan, de daartoe vereischte
verordeningen met inachtneming van
het gewijzigde art. 247 der gemeente
wet, zóó tijdig vast te stellen en in
te zenden, dat beoordeeling en even-
tueele goedkeuring daarvan zoovee.
mogelijk vóór den aanvang van het
nieuwe dienstjaar 1898 kunnen plaats
hebben."
Een jeugdige boosdoener.
W. v. Handier. ketelmaker van be
roep, die de vorige week voor deAm-
sterdamsche rechtbank terecht stond
wegens een tweetal diefstallen met
braak, de laatste bovendien met drei
ging, werd heden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 3 jaar.
Naar wordt medegedeeld, moet bij
de herstemming voor twee leden van
den Gemeenteraad te Leiden, 11. Dins
dag, aan een sterabureel zich bet ge
val hebben voorgedaan, dat een blinde
kiezer zich met zijn oproepingsbiljct
aanmeldde om van zijn kiesrecht ge
bruik te maken, verzoekende daarbij
te mogen worden by gestaan door zyn
hem vergezellenden schoonzoon, even
eens kiezer, hetgeen hem echter moet
zijn geweigerd. Integendeel moet het
hem reeds overhandigd stembiljet door
den voorzitter zelfs zijn stuk ge
scheurd.
By zekeren J. F., landbouwer, te
vens logementhouder voor de min
dere klasse, te Brakel, overnachtten
deze week twee mannen, 's Avonds
kwam de boer-logementhouder met
zestig gulden van de aardappelbeurs
thuis. De gasten waren bij liet tel
len en wegbergen van het geld aan
wezig; hun plan was gemaakt, zij
zouden den volgenden ochtend den
boer helpen met aardappelrooien. Een
der helpers voelde zich echter 's mor
gens ongesteld, de andere ging mede,
doch was het delven van aardappe
len spoedig moe, voorgevende nieuws
gierig te zijn naar zijn kameraad,
Toen de boer later thuiskwam, waren
de gezonde en de gewaande zieke
verdwenen, en bovendien ook de zes
tig gulden.
Het is de politie niet gelukt de
dieven te achterhalen.
GEMENGD NIEUWS
Een fransche geneesheer bedient
zich thans van 't rijwiel, om de seheeve
houding der kinderen te verbeteren.
Te dien einde wordt het zadel in de
lengte in twee deelen verdeeld en de
eene helft voor zoover dit noodig is
hooger gesteld dan de andere. Tevens
plaatst men ook de eene pedaal hoo
ger dan de andere. Door per dag
minstens twee uren te rijden, moet
de houding van de seheeve personen
merkbaar beter worden.
„Willemsen
„Of voor een uitval van directeu
ren van Teyler?"
Ik was óp het punt, een bits ant
woord ie geven, toen ik tegen een
grooten steen aanreed en zoo'n schok
kreeg, dat ik moeite had in den za
del te blijven, 't Was op de Baan,
vlak vóór het Brongebouw en Wil
lemsen, die geen gelegenheid kan laten
voorbijgaan om een flauwe aardigheid
te zeggen, merkte op, dat het wel
heel toevallig was, dat deze steen
des aanstoots juist voor :t Bronge
bouw lag.
„Wie zouden nu Commissarissen
wórden?" vroeg ik.
„Och," zei hy, „we zullen veel van
de ouden terugzien, denk ik en mis
schien een paar nieuwen. Zooiets
heb ik namelijk hooren verluiden van
't plan der oppositie."
Op de Dreef was 't heerlijk. Een
malsch regentje had het bestoven
groen weer opgefrischt en 't rook er
verrukkelijk naar hout en bladeren.
De zoogenaamde nieuwe weg langs
Scholten door den Hout was vol
leerling-wielrijders. Men zag er de
instructeurs buiten adem hollen
langs de krampachtig en met
angstige gezichten voortt rappende
leerlingen. Eén was er, een
zeer zwaarlijvige dame, die blijkbaar
juist haar eerste les in alleeurijden
nam. En wat dat oogenblik beteekent,
weet iedere wielrijder bij ervaring.
Dan bekruipt u hetzelfde gevoel, als
wanneer ge op een stormachtigen dag
in zee gaat, terwijl ge weet, dat ge
altijd ziek wordt op den oceaanhet
zelfde gevoel, als wanneer ge een
Aanslag op Faure.
Nauwelijks maakte president Faure
aanstalten om Parijs te verlaten of
hij heeft ook wéér zyn „aanslag". Op
dc hoofdtrap van het station Saint
Lazare loste een man een revolver
schot op het oogenblik, waarop de
trein van den president zou vertrek
ken.
De man werd gevangen genomen
en verklaarde dat hij evenals Du
chesne cn anderen, zijn ellende wilde
„adverteeren" als de president voor
bijkwam.
Een nieuw beroep.
In geen land op de wereld wordt
het onbemiddelden dames zoo gemak
kelijk gemaakt om geld te verdienen
als in EngelaiM, en telkens is er een
of ander beroep te vinden voor vrou
wen, wier speldegeld maai' krapjes
aan is.
Dat vele Engelsche vrouwen, die
bij karige middelen eene zekere maat
schappelijk0 positie bekleeden, zich
tegen een bepaalden prijs er toe te
leenen om jonge dames in voorname
kringen te introduceeren is bekend;
anderen weder vullen hare portemon-
naies door jonggehuwde vrouwen bij
alle leveranciers voor te stellen, die
voor de eerstgonoemden van eenig
belang kunnen zijn. Maar het merk
waardigste is een nieuwe beroepstak
voor dames, die sinds korten tyd in
Londen in zwang is en ook in Parijs
navolging vindt.
Tot dit beroep is niets meer noodig
dan een elegant voorkomen, een smaak
vol toilet, en als kennis niets anders
dan te kunnen lezen. Lezen, daar
komt het maar op aan. Als men aan
deze voorwaarden voldoet, dan is men
voor dit nieuwe beroepdoor sugges
tie dames-abonnés op nieuwsbladen
aan te werven, volkomen geschikt.
Moeilijk is die taak volstrekt niet.
Men behoeft slechts eenige uren op
den dag in een omnibus te rijden of
op den spoortrein een hoekje'bij het
portierraam in te nemen, of op eene
druk bezochte wandelplaats op een
bank te zitten, of in wachtkamers,
restauraties enz., voor de operatie zijn
zetel op te slaan, schijnbaar met het
grootste genot verdiept in het lezen
van het blad, waarvoor men propa
ganda maakt. Natuurlijk moet men
altijd zorgen, dat de titel van het blad
voor den abijzittenden duidelijk zicht
baar is. Dat is het eenige wat men
te doen heeft, het overige komt wel
van zelf.
De dames aan de rechter- en lin
kerzijde kunnen zelden nalaten, een
nieuwsgierigen blik te slaan op liet
blad, dat de aandacht van eene ele
gante lezeres zoo in beslag neemt, en
zoo dikwijls zij dat blad weer onder
de oogen krijgen, gevoelen zij er zich
door aangetrokken totdat eindelijk
haar besluit om zich er op te abon-
neeren tot rijpheid komt. Deze nieuwe
industrie kan, vooral in het voorjaar,
als zachte dagen de propaganda in
de publieke tuinen en het'Bois de
Boulogne vergemakkelijken, zeker een
aanmerkelijke vlucht nemen en uit
gevers van nieuwsbladen, die geen
reclamekosten schromen, hebben dit
jaar zelfs lezeressen naar elegante
badplaatsen gezonden.
Hoe een boertje
om zijn eiers kwam.
Uit den oogsttijd.
Aan de Limb. Koer. wordt uit
Oirsbeek geschreven
't. Was Maandag, 's Morgens vroeg
was hij met een zwaar hoofd opge
staan, zijn vrouw had de koffie ge
reed: hij dronk een enkele tas, maar
liet het brood onaangeroerd. Zijne
maag was wat. van streek wegens de
vele'pintjes van gisteren, Zondag.
Met haak en zicht - en hoofdpijn
was hy naar zyn akker getogen.
De frissehe morgenlucht en de zware
arbeid hadden zyn hoofdpijn langzaam
doen verdwijnen, hy werd zelfs een
jeukerig gevoel gewaar in zijne maag
en 't was nog geen acht uur, toen liy
reeds verlangend den weg opkeek, of
zyne vrouw niet kwam met het tweede
ontbijten te half negen vreesde hij
dat ze hem zou vergeten.
toast moet afsteken op een groot di
ner en er plotseling stilte ontstaat
wanneer ge tegen uw glas tikt. Welnu
de corpulente dame, losgelaten door
haren instructeur, trapte aanvankelijk
moedig weg, maar begon al gauw
op eenigszins doellooze manier ovel
den weg te zwerven, totdat de wielen
zei ven er, naar 't scheen, schik in be
gonnen te krijgen en op de zonder
lingste manier halfcirkels en cirkel
segmenten beschreven. Willemsen en
ik waren afgestegen, want ze kwam
in onze richting en toen ik zag, dat
haar ondeugend wiel heelemaal met
haar doorging, belde ik even als maat
regel van veiligheid.
Dat was de genadeslag. De dame,
onthutst over dit signaal, liet, geloof
ik, de trappers los, of de trappers
lieten haar los in elk geval, de
aanraking werd verbroken en de dame
viel tegen een boom aan. „Pardon",
zei ze, 'zeker denkende, dat ze tegen
een anderen leerling-wielrijder aan
viel. De boom zei niemendal, maar
wuifde met zyn takken, alsof hij
schudde van pret. Wy stegen weer
op en reden verdei-.
„Weet je wel," zei ik, „waaraan
Zandvoort zijn opkomst van de laatste
jaren te danken heeft Aan de fiets.
Een jaar of drie vier geleden kon
men er alleen komen per trein, wat
te lastig en te kostbaar en per rijtuig
wat te duur was. Maar toen demensch-
lieid ging fietsen, was een tochtje
naar Zandvoort juist een aardig uit
stapje een ritje van een half uur,
een glas bier of een kwast aan zee
en een half uur trappens terug. Geen
dag ging er toen om, of er kwamen
Maar dat was toch niet het geval.
Neen, zc zou de hem toegedachte
portie zelfs degelijker maken, want
zijn werk was zwaar en 's morgens
had hy niets gebruikt. Doch zelve
had ze geen tijd om hot te brengen.
I)e Maandagmorgen is in een huis
houden steeds drukker dan andere
dagen der weck. Kleeren moeten opge
ruimd of gereed cclegd worden,'de
veestal vordert dubbel werk.
En daarom zou Bert us naar vader
de koffie dragon.
„Bertus, jongen, vader is aan 't
zichten in het dal; jij zult hem koffie
dragen, moeder kan niet!"
Ën oin den jongen wat aan te wak
keren, die nog niet veel blijken van
dankbare vroolijkheid gegeven had
over deze blijde boodschap, volgde
„Voor Bertus is er ook een boter
ham bij 1"
Bertus een loeris van een jongen,
ging sukkelend en treuzelend op weg.
Hij sloeg zijn oog van koffiepot op
boterhammen korfje en dan weer van
't korfje op den koffiepot. En eindelijk
wordt hem de nieuwsgierigheid te
„machtig. Hij opent het korfje„Drie
eitjes voor vader! Daar mag Bertus
ook één van hebben!" En na deze
korte overweging hurkte hij neder,
tikte een eitje, schilde en pelde het
en smulde het op. smekkend cn slur
pend. Heerlijk!
En de loeris sukkelde verder. 'tWerd
wam. zeer warm. Dat merkte Ber
tus maar weinig. Het oogpunt, waarop
al zijne geesteswerkzaamheid gericht
was lei ih het korfje.
Weer werd het korfje geopend.
„Twee eitjes voor VaderBertus mag
met Vader deelen, Bertus is toch Va
ders jongenWeer hurkte hij neder,
tikte, schilde en pelde één der eitjes,
verorberde liet slurpend en smekkend
en sukkelde vervolgens verder.
'tWerd hoe langer hoe warmer't
Moet ondragelijk geweest zyn in
't vlakke veld bij den zwaren arbeid.
Bertus dacht ook aan zijn vader, toen
hij ten derden male hot korfje opende.
Het scheen, dat hy tot het begrip
kwam, hoe groot vaders honger wel
moest zijn: want hij zei bij zich zei
ven „Wat kan vader één ei helpen!"
En hy eigende zich ook het derde ei
toe. En ten derden male werd er getikt,
gescheld, gepeld en slurpeud en smek
kend gesmuld!
En toen des lezers fantasie
vuile hier aan!
Deze geschiedenis leeft in de ge
sprekken onder het volk.
Dikwijls hoort men aan de koffietafel
of in de herberg, als een tweede tas
koffie of een t weede glas bier aange
nomen of besteld wordt:
„Wat zow Ba ein ei notzen!"
In Bretagne heerscht een zonder
linge gewoonte, waardoor trouwlustige
jouge lieden met elkaar in kennis
komen.
Op bepaalde feestdagen verschijnen
de trouwlustige meisjes in roode "rok
ken met witte of gele strepen. Het
aantal van deze strepen geeft den
bruidschat aan, dien de vader zyne
dochter wil geven.
Elke witte streep duidt 1000 fr.
jaarlijk'sehe rente aan. Het is aan te
nemen, dat vele trouwlustige jongens
bij de keuze dikwijls met zichzelven
in tweestrijd zullen zijn tusschen een
groot getal strepen en den persoon»
Het proces-Boitcheff.
Het proces-Boitcheff verhengt zich
in een groote belangstelling by de
inwoners van Philippopel. Ongeluk
kig voor dezen kon de rechtszaal
slee ts 130 personen bevatten, zoodat
er maar voor enkele uitverkorenen
plaats was.
De vrouw van Boitehéff woonde
de eerste zitting bij. Zij was zeer
elegant gekleed, had een hoed met
rozen op en witte handschoenen aan.
Zij glimlachte en knikte haar be
kenden vriendelijk toe. Boitcheff was
uiterst zorgvuldig gekleed. Uit den
borstzak van zijn keurige zwarte
jas kwam een met zorg toegevouwen
zakdoekje kijken. In het knoopsgat
stak het lint van de orde der Dap
perheid en de handen waren bekleed
met fonkelnieuwe handschoenen. Hij
tientallen en des Zondags honderd-
tallenfietsers. De badplaats werd meer
bekend, iedereen wist, dat hij er veel
menschen zou vinden en aangezien
het ideaal van een badgast, die niet
al te ziek is, zich oplost in de woor
den „zeewater en menschen groeit
het aantal bezoekers er van jaar tot
jaar aan."
,,'t Kan wel wezen," zei Willemsen
peinzend, „maar er zijn anderen die
de lof van de fiets veel minder zin
gen. Daar heb je alle menschen, die
muziekles geven. Voor een paar
maanden heeft een jonge dame, die
pianoles geven wou, circulaires ver
spreid, waarin ze haar spreekuren
opgaf. Ik geef je teraden, hoeveel men
schen er by haar gekomen zijn, om
over lessen te spreken."
„Drie misschien."
„Geen een. Het eenige bezoek,
dat ze op haar spreekuur kreeg,
was van iemand, die een nieuw en
afdoend middel had om de toetsen
van de piano wit te houden."
We lachten er samen eens om en
zetten ons ritje voort. Maar toen we
thuis kwamen en Willemsen van zijn
fiets sprong, riep hij tot mijn verwon
dering ontsteld uit: „Kyk, kijk,daar
heb ik vergeten mijn pakje te be
zorgen 1"
Hij meende een oogenblik zelf, dat
zijn sigarenkistje met. steentjes een
heusehelijk pakje was, dat hij ergens
had moeten brengen. En terwijl hy,
zich bezinnende, lachende als een boer
met kiespyn, naar binnen ging,
proestte ik het uit over den bedrieger,
die zichzelven bedroog.
FIDELIO.