Buurman's muur.
Uit het Fransch van
PIERRE LOTJ.
Heel aan het eind van een binnen
plaats woonden zij, ineen eenvoudig,
klein huisje, moeder en dochter met
een bloedverwante, die al oud was
haar tante en oudtante en die
zy by zich in hadden genomen.
De dochter was nog heel jong, zy
had nog al de frischlieid van 18 jaren,
die zoo gauw voorby gaat. toen zij
door verliezen van geld hadden moe-
ton verhuizen naar het verste hoekje
van het oude familiehuis. De rest
van het lieve huis, heel de vroolijke
zijde die op de straat uitzag, hadden
zy moeten verhuren aan ongevoelige
vreeraden, die het uiterlijk van de
oude diügen veranderden en herinne
ringen van vroeger deden verdwijnen.
Een deurwaarder had de luxe
meubelen van vroeger verkocht en
zij hadden de nieuwe, kleine woon
kamer voor haar kluizenaarsleventje
gevuld met dingen, die niet zoo heel
goed bij elkaar pastenrelieken van
overgrootmoeders, oude voorwerpen
die van de zolders waren gekomen,
en uit' de rommelkamers van het
groote huis. Maar de nederige huis
kamer was haar dadelijk lief geweest,
alsof zij voelden dat zij er jarenlang,
met haar drieën om de kachel en bij
altijd dezelfde ééne lamp de winter
avonden zouden doorbrengen. Men
voelde er zich thuishet was er ge
zellig en huiselijk. Het was er een
beetje kloosterachtig, jawel, maar
niet somber, want do ramen met de
eenvoudige mousseline gordijnen er
voor, keken uit op een zonnige bin
nenplaats. waarvan de lange muren
begroeid waren met kamperfoelie en
•rozen.
En al gauw vergaten zij den
comfortde weelde van vroeger
en waren tevreden met haar eenvou
dige huiskamer totdat zij op eens
iets hoorden, dat haar geheel en al
ter neer sloeg: haar buurman ging
zyn achterhuis twee verdiepingen hoo-
ger maken; daar. vóór haar vensters
zou een muur komen, die de lucht
zou wegnemen, de zon onzichtbaar
maken
En er was geen enkel middel om
dit ongeluk te voorkomen, dat haar
pijnlijker trof in haar zielen, dan alle
slagen in haar fortuin, die vooraf
waren gegaan. Wat zou het in den
tijd van haar vervlogen rijkdom ge
makkelijk geweest zijn dat huis te
koopen! Nu viel er niet aan te den
ken. Zij hadden in haar armoede het
hoofd te buigen en te berusten.
En zoo begonnen de steenen zich
op te stapelen, laag voor laagmet
angst zagen zij ze hooger komen, en
de stilte van een sterfhuis heerschte
in de kleine huiskamer, die dagelijks
somberder werd naar mate dat don-
kermaker.de ding rees. En nog altijd
zou het hooger worden, en weldra
zou het in de plaats komen van den
achtergrond van blauwe lucht of gou
den wolken waartegen vroeger de
muur van de binnenplaats met zijn
haardos van loover zich afteekende
In een maand waren de metselaars
klaar: het was een gladde opper
vlakte geworden van groote steenen.
die grijsachtig wit geschilderd werd,
als moest zij een Novemberlucht na
bet ondergaan der zon verbeelden,
voortdurend dik, onveranderlijk, dood,
en in de volgende zomers kregen
de rozen, de struiken van de binnen
plaats wel weer bladeren, maar dun
ner. dan de schaduw.
In de kleine woonkamer kroop de
Juni- en Juli-zon nog wel binnen,
maar 's morgens kwam zij later,
's avonds vluchtte zy vroeger; de
schemering kwam in het najaar een
uur eerder en bracht dadelijk bin
nendringende grauwe droefheid mee.
De tijd, de maanden, de jaren gingen.
Als het donker werd, in de aarze
lende avonduren wanneer de drie
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
CCLXXXV.
In een paar couranten heb ik de
klacht gelezen, dat den loden Juli
begonnen is met den bouw van de
voetbrug over de Hollandsche Spoor
by den 'Kruisweg en dat daarvan nu,
na meer dan een maand dus, nog maar
een paar drempeltjes klaar zijn.
Dat is eerst Hollandsche voortva
rendheid roepen ze daarbij uit. Die
uitroep komt my onbillyk voor, want
■wie kan van een spoorbegraaatschap-
py in 't algemeen voortvarendheid
verlangen. Maar, dit taalkundig be
zwaar daargelaten, moet ik er [mij
toch over verbazen, dat anderen er
zich over verbazen, dat de Holland
sche Spoor niet wat gauwer voort
maakt met dat kippebruggetje. 'tls
immers geen ernst met net ding
dc beele brug is een aardigheid, meer
niet. Zooals een gastvrouw, ziende
dat bare gasten trek beginnen te kry-
gen naar het middagmaal, hun een
taartje presenteert, in afwachting dat
het diner klaar is, zoo vereert ons de
Hollandsche Spoor dit bruggetje als
een zoetigheidje, waarop we kunnen
kauwen met dit groote verschil,
dat de gastvrouw bovenbedoeld onmid
dellijk na het taartje haren gasten
wat steviger kost voorzet en dat wy,
Haarlemmers, op de stevige kost van
de Hollandsche Spoor, een behoorlijk
nieuw station, nog mogen wachten
in het oneindige.
Wat een mop, wat een grap is die
brugVierduizend guldens, geen
halve guldens, geen kwartguldens,
neen meneer, vierduizend heele, blanke,
vrouwen dc een na de andere baar
naai- of borduurwerk weglegden en
de lamp die nog zoo lang moest bran
den nog niet was opgestoken, dan
zag het jonge meisje - dat al gauw-
niet meer jong zóu zyn op naar
dien muur, die stond waar vroeger
voor haar de hemel was: dikwijls
keek zy, als een kind dat zich zelf
aan het schreien maakt, met een
soort gavaugeuismanie van een be
paalde plaats hoe "de takken der roze-
boomen, de toppen van de heesters
opstonden tegen den gryzen achter
grond van geschilderd steen en pro
beerde zich te verbeelden, dat die
achtergrond een lucht was, lager en
dichter bij dan de echte lucht
zooals zij 's nachts wel drukken op
de wanvormige visioenen onzer droo-
men.
Zy hadden een erfenis te wachten,
waarover zy dikwyls praatten als zy
om de lamp zaten aan haar werk
tafel. Die erfenis was als een droom,
een sprookje, zoo ver af scheen zy.
Maar als zy die Amei ikaansche
erfeuis maar eerst hadden, dan zou
den zy het huis van den buurman
koopen, al was het nog zoo duur;
dan zouden zij het heele nieuwe stuk
afbreken, alles weer maken precies
zooals het geweest was, en aan haar
binnenplaats, haar lieve klimrozen
de zon van vroeger teruggeven. Dien
muur afbreken, dat was haar eenige
wensch op aarde, haar voortdurende
obsessie geworden.
En dan zeide de oude tante altyd:
„Lieve kinderen als God mij maar
zoo lang laat leven, dat ik dien dag
beleef
Ze bleef heel lang uit, haar erfenis.
De regens hadden langzamerhand
op het gladde muurvlak zwarte
ve^en geteekend, droevig om te
zien, die een V vormden of er uit
zagen als de onduidelijke silhouet
van een zwevenden vogel. En het
jonge meisje keek daarnaar uren lang,
alle dagen, iederen dag
Eens, het was in een heel warme
lente, die de rozen zelfs in de scha
duw van dien muur zich vlugger en
voller had doen ontplooien, kwam een
jongmensch in het huisje aan de bin
nenplaats, en eenige avonden zat hy
aan de tafel der drie vrouwen zonder
fortuin. Hij was tijdelijk in de stad;
gemeenschappelijke vrienden hadden
hein aanbevolen en misschien wel ge
dacht aan een huwelijk. Hij zag er
knap uit, zijn mannelyk gezicht was
gebruind door de groote winden op
zee
Maar de erfenis scheen hem te on
zeker en het meisje, dat bleeker werd
door gebrek aan licht, te arm.
En 'zoo vertrok hy voor goedeen
korten tijd was hy daar geweest als
zon, kracht en leven. En zy, die zich
reeds als zijn verloofde was gaan be
schouwen, nad by zijn vertrek in stilte
een gevoel van dood gehad-
De jaren gingen voorbij, altyd
dezelfde, als onveranderlijke stroomén;
vyf, dan tien, toen vijftien, twintig
zelfs. De frischheid van het jonge
meisje zonder geld ging langzamerhand
heelemaal weg, niemand gaf er im
mers om; de moeder kreeg grijze
haren, de oude tante werd gebrekkig
en waggelde haar hoofd, dat tachtig
jaren gezien had, in een versleten leun
stoel heen en weer, altyd op dezelfde
plaats bij het raam dat in de schaduw
stond; haar eerbiedwaardig 'gezicht
had tot achtergrond het groen van de
binnenplaats, onder dien éénkleurigen
muur, waar de zwarte strepen uen
vorm van een vogel scherper teeken
den door de steeds druipende dak
goten.
Zy werden oud, alle drie, met dien
muur, dienonverbiddelijken muur vóór
zich. En de rozen en de struiken
werden ook oud maar haar planten-
ouderdom was minder droevig, zy
hadden tenminste ieder voorjaar een
schijn van weer jong worden.
„Myn kinderen, myn arme kinde
ronde guldens worden er voor be
steed, om dit bouwwerk tot stand te
brengen, 'k Heb gehoord, dat de aan
nemer gezegd heeft, dat hij daarvoor
eigenlijk geen leuningen erbij leveren
kon en dat toen de Holl. Spoor zeven
tien gulden vyf en zeventig cents er
bij heeft gedaan voor de leuniDgcn.
Is dat niet royaal? En wat dat lang
zame bouwen betreft, daarvoor moest
de Maatschappij geen standje hebben,
maar een pluimpje. Zij wil niet mee
doen aan de snelbouwery van dezen
tyd. Er is een maand gewerkt over
een paar drempeltjes, maar dat zijn
dan ook drempels, waar andere
drempels niet aan ruiken kunnen,
drempels waar andere drempels een
punt aan kunnen zuigen, drempels
kortom voor een brug, die viermaal
honderdduizend centen kosten mag.
Het zyn je drempels, het zijn de
drempels. Bij deze drempels zyn an
dere drempels géén drempels.
Er is nog een andere reden waar
om de zaak zoo lang geduurd heeft.
Die reden is eigenlyk een geheim.
Ik weet die van een koetsier, die het
heeft gehoord van een tramconduc
teur, die het heeft gehoord van een
wissel wachter, die het heeft van een
wegwerker, die het heeft van een on-
derbaas, die het heeft van een op
zichter deze allen hebben het elkaar
onder diepe geheimhouding verteld,
zooals ik het hier dóe by deze, dat
toen de drempels voor len eersten
keer gelegd waren, vergeten was de
oorkonde van oprichting eronder te
leggen. Hiervoor moesten de drempels
weer worden opgebroken.
Het was niet gemakkelijk den in
houd van die oorkonde te weten te
komen. By een ambtenaar van de
Maatschappij behoefde ik niet aan
te komen. Daar is iedereen zoo ge
ren," zcide de oude taute aiiyd met
baar gebroken stem. die de zinnen
niet meer afmaakte, „als ik maar lang
genoeg blijf leven om En haar
magere hand wees met een dreigende
beweging naar het zwaar drukkende
steenen ding.
Tien maanden ongeveer was zij dood
een pijnlijke leegte had zij achter
gelaten in het kluizenaarskamertje en
zij was beweend als "de beste groot
moeder toen de erfenis eindelijk
kwam, op een oogenblik dat zij niet
meer aan haar dachten en er heele
maal van ontdaan waren.
De oude vrijster zij was reeds
veertig zag zich weer jong wor
den van blijdschap, dat de fortuin
weer by haar terugkwam.
Nu zouden natuurlijk de huurders
moeten vertrekken, alles moest wor
den als vroeger, maar gewoonlijk
zouden ^y toch het liefst zitten in de
kleine huiskamer uit haar tijd van
behelpen. In de eerste plaats waszjj
vol van herinneringen en dan zou zc
immers zonnig en vroolyk worden
wanneer die gevangenismuur maar
eerst was afgebroken: nu was hy
niets meer dan een boeman, die met
geld gemakkelijk verjaagd 'kon wor
den.
De muur viel eindelijk, na twintig
sombere jaren. Het was in Aprilde
eerste luwe winden waaiden, in den
tijd der lange avonden. Het ging heel
gauw, onder het geraas van vallende
steenen, terwijl werklieden zongen in
wolken van kalk en stof.
Aan het eind van den twee
den dag, toen de werklieden weg
waren en alles stil was geworden,
zaten zy weer aan haar tafel, moeder
en dochter, en waren verwonderd dat
zij zoo goed konden zien en geen
lamp noodig hadden toen zy gingen
eten. Zoo vreemd kwamen die oude
tijden terug, nu zy de rozenstruiken
weer zagen afsteken tegen de lucht
Maar in plaats van de blijdschap,
die zij verwacht hadden, voelden zij
in het begin een onbehagelijkheid, die
zij niet begrepener was op eens
te veel licht in haar kleine woon
kamer, een soort treurige schittering
en zij hadden het gevoel van een on
gewone leegte daar buiteD, van een
ontzaglijke verandering.... Zy vonden
geen woorden, nu haar ideaal wer
kelijkheid was gewordenin gedach
ten zaten zij en werden steeds treu
riger, zy spraken niet en raakten het
eten niet aan.
Langzamerhand kwam een groot
verdriet over haar, als de sombere
wanhoop over een (loode.
Eindelijk toen de moeder zag dat een
mist van tranen kwam voor de oogeu
van haar dochter, raadde zij haai- on
uitgesproken gedachten, die op de
hare moesten gelijken.
„Hy zou weer opgebouwd kunnen
worden," zeide zij. „Zij zonden kun
nen probeeren hem precies hetzelfde
te maken, is 't niet
„Daar dacht ik over" antwoordde
dedochter. „Maar, ziet u. dezelfde
zou liet toch niet zijn
Hoe was bet mogelijkzij zelve
had haai- bevolen, de vernieling van
dien achtergrond van haar familieta
fereel. Eens, in de lente had zij een
mooi gezicht van een jongen mau daar
vóór gezien, en vele winters lang, de
aangebeden trekken van haar gestor
ven tante. En nu...
Toen herinnerde zij zich op eens
den flauwen omtrek van de scha
duw van een vogel, door vele, vele
regendruppels geteekend en dien zij
nooit, nooit, nooit zou terugzienhaar
hart werd verscheurd en zij schreide
de droevigste tranen van haar leven
om de onherstelbare vernieling van
buurman's muur.
mid.
Een reisje naar Parijs.
I.
Hoe goed herinner ik mij nog uit
mijne jeugd, en wel uit het tijdstip
toen ik de fransche taal leerende reeds
heimzinnig, alsof er wonderwat te
verbergen viel want in het oog van
de „lioogen" is de pers de Kwaaie
Pier, de Lastige Pottekijker. Wie van
de ambtenaren haar iets vertelt, die
gaat „de laan uit" met de snelheid
van een bliksemtrein.
Toch ben ik er achter gekomen,
wat de oorkonde wel behelst en ik
deel het nu by deze gaarne mee,
want 't zou jammer wezen, wanneer
enkel 't nageslacht daarvan profiteerde.
In den jaro
MDCCCXCVH
is deze brug bier opgericht
ALS BEWIJS VAN
de macht eener Spoorwegmaatschappij
en van de goedigheid
van een
GEMEENTEBESTUUR.
Dit perkament zal nog bestaan
Als t bruggetje lang zal zijn ver
gaan.
De Maatschappij tot Exploitatie
van Staalwaterbroouen heeft nu weder
een stel Commissarissen en leden van
den Raad van Beheer bijeen en ik
heb my laten vertellen, dat onder de
leden van laatstgenoemd college ook
de man schuilt, dien de meerderheid
van de aandeelhouders wcnscht te
benoemen tot Directeur. Ben ik wel
ingelicht, dan ligt de voorletter van
zyn voornaam vlak vooraan in :t al
phabet en de eerste letter van zijn
achternaam zoowat in 't midden. Bo
vendien moet hij niet vreemd zyn aan
de ry wielsport, hetgeen niet belet, dat
hij ook kennis heett van andere ver
voermiddelen, zooals bijvoorbeeld wa
gens.
de „2de Dubois" had doorgeworsteld,
dat ik van den onderwijzer een boekje
ter instudeering kreeg, dat dienstig
moest zyn,om aan de theoretische ken
nis, die ik van de fraqsche taal haü
verworven; óók wat praCtische ké'nnis
toe te voegen.
Het was echter minder een „prak
tische" kennis, dan wel een kennis
voor de practijk bestemd, die echter
theoretisch geleerd en helaas spoe
dig vergeten werd. Dit heb ik dan ook
dezer dagen ervaren ter gelegenheid
van een uitstapje naar Parijs, Fr ank-
rijks hoofdstad, de. beroemde, schoone
wereldstad. Het leerboekje waarop ik
doel was gebeeten „Voyage a Paris",
en bevatte eene reeks van vragen en
antwoorden in het Hollandsch en daar
naast de vertaling in het Fransch,
welke in opeenvolging gebaseerd wa
ren op de mees», voorkomende ge
vallen, waarin de toerist in Parijs kan
verkeeren. Men had er een hoofdstuk
in gewyd aan de ontmoeting met de
douanen die belaas .niet te vermij
den is. de ontmoeting welteverstaan
met het station-personeel, koetsier,
kell'nèr in het hote!, in de' restaura
tie, enz.
Of dit boekje op de scholen waar
men Fransch onderwijst, nog veel
gebruikt wordt Ik betwijfel het. Als
Hooger Burgerscholier heb ik het nooit
meer ontmoet en ik herinner my nog
heel goed, dat toen het in myn tijd
op de school vooi F. L. O- dienst
deed om onze kennis van het Fransch
te helpen vermeerderen, het door den
tint en qualiteit van. papier en vorm
van letter reeds den indruk gaf, alsof
een geheel vorig geslacht ér, ook
wijze lessen uit had geput. Staat het
echter nog op de lyst uwer leer
boeken, die het doode element vor
men voor de beschaafde opvoeding
die gij bezig zijt te genieten, jengdige
scholier, neem mijn raad dan ter
harte en bestudeer dit boekje goed,
want by uw eerste bezoek aan Pa
rijs, waarbij gij zelfstandig moet op
treden, zal het u van groote vaarde
zijn. als gij den inhoud goed in uw
hoofd hebt.
Het is maar zoo jammer dat men
het groote nut der talenstadie meest
al met eerder inziet dan wanneer
men voor eene noodzakelijkheid tot
het spreken eener vreemde taal en
dan voor een groot dilemna wordt
gesteld.
Er zijn echter wei oogenblikken,
dat men de kennis die men dan nog,
van het Fransch heeft, met veel ge
noegen zon willen verloochenen; het
is bij de ontmoeting met de Fransche
douanen.
Voor ons sigaren rookende Hollan
ders, pots a tahae zooals de Franschen
ons noemen, is het, steeds bij een
reisje naar Frankrijk eene belangrijke
vraag, wat, is het maximum aantal
sigaren die wy over de grenzen kan
nen brengen zonder invoerrechten te
betalen? Immers in Frankrijk zyn,
ze zoo duur en zqo slecht dauk zy
de régie. Nu zou men als.de douane
beambte vraagt, of men ook sigaren
heeft, zich wel oost-Indisch doof wil
len liouden of hem niet begrijpen
wanneer men bevreesd is meer dan
het geoorloofde maximum bij zich te
hebben, maar beantwoord moet de
vraag worden.
Men doet altijd verstandig onmid
dellijk te zeggen, dat men sigaren of
tabak bij zich heeft, want antwoordt
men ontkennend, al zon het al
leen zijn in de meening, dat
de meegenomen hoeveelheid niet
tolplichtfg is, dan zou het heel goed
mogelijk zyn, dat de douanier, waar
hij anders een veertig a vijftig siga
ren ongemoeid zou laten doorgaan, u
krachtens de bepalingen van bet ta
rief voor een betrekkelijk kleine hoe
veelheid de straf boete zou opleggen
die, naar ik meen, niet minder be
draagt dan OOO francs per kilogram.
Men moet er zich over verbazen
vooral met degenen, die veel reizen*
is dit het geval hoe enorm groot
de last is, die reizigers aan de doua
ne-stations op de grenzen tusschen
verschillende landen wordt aangedaan
Het eerste waar het nieuwe bestuur,
zooals ieder, nieuw bestuur, naar zal
trachten ishet maken van bezuini
gingen in de exploitatie. Men kan
niet zeggen, dat de autoriteiten het
aan 't meuwe bestuur in deze ge
makkelijk maken, want de fiscus heeft
het Brongebouw met omstreeks acht
honderd gulden in de personeele be
lasting vërhoogd. In 't voorbijgaan
gezegd beeft de Maatschappij dit lot
gemeen met de Sociëteit Verccniging,
die met een dergelijk cijfer is opge
slagen.
Ik heb onlangs eons laten informee-
ren bij dc verschillende eigenaars
van hotels, restaurants en cafés in
de stad, hoe het hun by de nieuwe
personeele belasting was vergaaD. De
een gaf ten antwoord, dat het me
niet aanging onvriendelijk, niet
waar, tegenover myne minzame be
langstelling De ander wou 't niet
zeggen, omdat zyne concurrenten er
maar pleizier in zouden hebben
ook een verkeerd denkbeeld, zou ik
zeggen, daar de concurrenten ook hun
eigen plezier wei op kunnen. Want
al bleek my de mededeelzaamheid van
de meesten niet groot, de algemeene
indruk dien ik van hunne antwoorden
kreeg en van de lange gezichten, die
dezen accompagneerden, was dat de
fiscus hen ter dege geraakt heeft.
Intusschen zyn er openhartige be
lastingbetalers genoeg, die ray bun
nood hébben geklaagd over den nieu
wen aanslag. Vooral de taxatie van
de huurwaarden zit velen dwars in
de maag. Vroeger bleef bet cyfer dat
daarvoor werd aangegeven, altijd be
neden de werkelijkheid, maar ny de
nieuwe belasting vervalt het in het
andere uiterste. Huizen, die hoog
stens zevenhonderd opbrengen, zyn ge
schat op achthonderd vooral wan-
doc he: ■•isitceren, hoe enorm groot
de kosten moeten zijn voor de inrich
ting der douane-stations voor dc ver
schillende staten en hoe luttel klein
daartegenover is de opbrengstaan gel
den. als invoerrecht betaald. Hoe
hoogst zelden gebeurt het, dat er on
der de talrijke reizigers, die per trein
de grensstations passeeren, zijn die
het een of ander aan te geven hebben.
Hét is waarlijk verre van genoeg
lijk, dat een reisje naar Parijs u de
verplichting oplegt niet minder dan
drie maal uw koffer open te leggen
voor de scherpe blikken der douane
ambtenaren aan de Belgische grens,
aan de. Fransche en dan ten slotte
nog bij bet verlaten van het station
van aankomst te Parijs. Deze laatste
visitatie geldt voor de stedelijke im
pels, welke hoofdzakelijk op levens
middelen drukken.
Deze impöts treffen andere stedon
ook. Een toerist dus, die van Parys
uit de omstreken bezoekt en tochtjes
onderneemt naar Versailles, Fontai-
nebleau, St. Cloud bijv., staat daarbij
voortdurend aan visitatie bloot
eéne zeer vlncbtige visitatie evenwel,
zoodat hij er zelfs dikwerf niets van
bomerkt.
Eenmaal gedurende myn kortston
dig verblijf aldaar kwam ik tot do
ontdekking van eene dergelijke visi
tatie, en wel omdat ik op een eigen
aardige wijze werd voorbereid op de
komst van de visiteerende ambtena
ren. Gezeten in de stoomtram, die u
in eene kleine twee uur van het
Louvre aan de Seine-kade naar het
kasteel te Versailles brengt, zag ik
even voor het binnenrijden'van Ver
sailles eene jonge vrouw die mijne
medepassagierster was in den vollen
wagen, een mand met eetwaren ge
vuld van haar schoot nemen en op
den grond onder de bank neerzet
ten tusschen hare voeten dus geheel
voor het oog verborgen. Ik zou op
deze handeling niet gelet hebben
ware het niet dat ze vergezeld ging
van het wisselen van veelbeteeké~-
nende glimlachjes met eenige mede
passagiers. Het werd mij eerst duide
lijk toen eenige oogenblikken daarna
een man in de bekende groene uni
form verscheen en na eene vluchtige
inspectie van den wagen verdween.
Nauwelijks had hij zijne voeten ge
licht of de mand werd weer tevoor
schijn gehaald. Opnieuw glimlachende
gezichten. De fiscus was voor een
paar centimes beetgenomen.
Bij de Porte Maillot, waar de in-
;ang van het Bois de Boulogne zich
levindt, welke poort de grens vormt
tusschen de stad Parys en Neuilly,
heb ik op een morgen in de vroegte
gezien, om bij het stedelijk invoer
recht te blijven, dat de ambtenaren
dwars door de groentekarren, welke
daar zijwanden in roostervorm hebben,
een soort lange degens staken om op
die wijze te ontdekken, of ook tol-
plichtige artikelen werden binnenge
smokkeld.
Len gewoon onderzoek der karren
zou in verband met het groot aantal
die voorbijkomen veel te tijdroovend
zijn.
Eerste indrukken zyn belangrijk,
omdat zij dieper gaan en dus minder
spoedig worden weggevaagd dan vol
gende impressies, die zooals in eene
stad als Parijs, de wereldstad bij uit
nemendheid, in zoo onstelpbaren over
vloed onzen geest omvatten, dat de
afdrukken slechts in flauwe omtrek
ken aehterblyven. Zoo zal mij leven
dig bijblijven de indruk van breed
heid, van grootschheid, die de aller
eerste bezichtiging van Parys mij gaf.
Breede, rechte, lange straten, liooge,
massief-forsche huizen, fraaie pleinen
en dat alles gestoffeerd met eene le
vendige, enivreerende drukte.
Wat eene vervoermiddelenPaar
dentrams, stoomtrams, electrische
trams, luchtdruktrams alle met im
périales voorzien alle goei bezet
en daartusschen een gewirwar van
rijtuigen. Het is bekend hoe talrijk
deze laatsten er zyn, en hoe velen en
neer de eigenaar het zelf bewoont,
hakt men er duchtig op los. Zoo staat
een huis op de Ged. Oude Gracht,
dat op het allerhoogst negenhonderd
gulden huur zou kunnen opbrengen,
aangeslagen op twaalfhonderd. „Ik
zal", zei my dc eigenaar, „aan den
inspecteur schrijven, dat hij het daar
voor graag van mij huren kan." Zoo
spraken ook anderen en wannepr ieder
die dat van plan was te dóen, inder
daad ook aan den inspecteur zijn huis
te buur gepresenteerd heeftdan moet
de heer Schuijlenburg op dit oogen
blik de beschikking hebben over
eenige dozijnen heerenhuizen. Ik
denk, dat hij er geen gebruik van
zal maken.
Had ik de vorige week gelegenheid
om er op te wijzen, dat we- dit jaar
geene inbraken of diefstallen van
beteekenis hebben te betreuren, tot
dusver blijven we ook van groote
branden verschoond. Indien ik niet
zoo overtuigd was van de door
kneedheid van al mijn lezers in de
logica, dan zou ik misschien betoogen,
dat het leger hiervoor een pluimpje
toekomt. Immers, sedert het brand-
piket van de schutterij.is overgegaan
bij de infanterie, hebben we geen be
langrijken brand meer gehad. Laat
ons evenwel Vrouw Logica niet boos
maken en dit feit liever toeschrijven
aan een samenloop van omstandig
heden.
Toch moet ik, hoezeer ik ook hoop,
dat we nog lang van ernstige bran
den verschoond mógen blijven, eer
lijk bekennen, dat ik benieuwd ben
naar het optreden van 'Je infanterie
als brandwacht. Zulke dingen te re
gelen is, volstrekt niet zoo gemakkelijk
velerlei er gebruik van maken, wai^orc
dan ook met elkaar onmiddellijk ver-van
band moet houden. Ik zeg daar hoe Lint
velerlei gebruik men maakt van fiacres, dier
Daarvan een illustreerend staaltje.
Toen ik mij op oer morgen dicht bj
de Halles Centrales bevond, de reus
aebtige markt van voedingsmiddelen
zag ik verscheidene dienstboden, dii
behagclijk achterover geleund in eei
fiacre zich mot hare inkoopen huis ren
waarts lieten rijden.
Een der grootste rytuigmaatsehap.
pijeu in Parijs is l'Urbaine. D<
koetsiers daarvan zijn herkenbaai- aan
hunne witte hoeden hetzij witte
hoogc-. of stroohoeden met wit vér
lakten band. De parijscke cocher doel
in behendigheid en flink rijden weinig
voor de londensche cabby onder. Cij
beiden verwondert men zich dikwyls
hoe kalm zij te midden van het druk!
ste gewoel hun paard veilig en vlug
zijn weg weten te doen vinden. Wat
de Cocher echter op zijn overbuur aan
gene zijde van liet Kanaal voor heeft,
is zijne woordenrijkheid vooral op het
gebied van min of meer „zware uit
drukkingen", die hij tentoon spreidt
tegenover een anderen koetsier, die
hij meent, dat hem hinderlijk is. De
tegenpartij is by zulk een aanval
steeds met een antwoord klaar met
echte fransche slagvaardigheid, zoo
dat dikwerf vermakelijke twistpartij-
tjes plaats hebben, die echter steeds
onschadelyk zijn. Zij duren kort eo
bederven 'smans goedgehumeurdheid
volstrekt niet. Kalm rolt hy weer
zqn cigarette en steekt die in een
zijner mondhoeken. Biedt gij hem
een sigaar aan men moet natuur
lijk een Hollander zijn om zulk eene
buitensporigheid, voor Parijs althans,
te begaan dan draait hij die even
tusschen zijne vingers rond, waartij
er ontzag ligt in den blik, waarmee
hij de sigaar aankijkt, die hij er
heuseh niet veel rookt in zyn leven.
Is zij echter eenmaal aangestoken,
dan zuigt onze vriend er aan met een
onverschilligheid, alsof hij het onder
scheid niet proeft tusschen een Ha
vana-product en zyn slechte tabak in
een papiertje opgerold.
Misschien is dit ook wel het geval t
gene
F.
aan
vere
A
zoel
betr
ninl
m
D
ban
liuz
noei
kl.
mei-
tot
3de
eono
i:
Pyi
gas'
nin!
stei
jaai
z\jn
twe
tree
Set
oud
die
I
is e
6INNEMLA&D.
Uit de „Staats-Courant".
Kon. besluiten.
Benoemd tot plaatsvervangende
voorzitters van de Raden van beroep
voor de vermogensbelasting, bedoeld
in art. 29 der wet van 27 September
1892 (Staatsblad No. 223) gewijzigd
en aangevuld bij de wet van 7 De
cember 1896 (Staatsblad No. 207)
lo te Groningen J. SchilthuisUGzn.,
aldaar; 2o te Leeuwarden mr.
Kolff, aldaar; 3o te Heerenveen mr.
M. van Heioma Mzn. aldaar; 4o te
Assen G. May card Tetrode, aldaar;
5o te Zwolle mr. A. J. Dijekmeester,
te Deventer: 6o te Hengelo L. E. Hof-
kes, te Almelo; 7o te Zutphen mr. J.
baron van der Feltz, te Twello: 8a
te Arnhem mr. L. U. de Sitter, aldaar;
9o te Tiel mr.-A. Pynacker Hordijk,
aldaar; lOo te Roermond M. N. J„
Haan, te Nieuwstad (Limburg)llo
in den Bosch jhr. J. M. W. E. de la
Court, aldaar: i2o te Breda H. A. Sas
sen, aldaar; 13o te Middelburg mr. A.
P. Snouck Hurgronje, aldaar; 14o te
Dordrecht J. Leis. te Alblasserdam;
löo te Rotterdam mr. A. H. van Tien
hoven, a'daar; ICo te 's-Gravenbage
mr. C. Stemberg, te Delft; 17 te Lei
den mr. E. de Vries, aldaar; 18o te
Utrecht jhr. mr. K. A. Godin de Beau
fort, aldaar; 19o te Amsterdam J. Co-
ninck Westenberg, aldaar; 20o te Haar
lem G. J. van Dieren Bijvoet, aldaar;
2lo te Hoorn H. J. Calkoen. te Edam;
22o te Alkmaar J. M. de Sonnaville,
aldaar.
Benoemd tot burgemeestervan
Hunsel, L. Staekenborgvan Oos
terbout, jhr. T. II. J.B. van Gro
tenhuis van Onstein, met toekenning
van eervol ontslag als burgemeester
der gemeente Vinkeveenvan Sehayk
J. Hoefnagelvan Nistelrode, H. van
de Yen, secretaris dier gemeente; van
als het, oppervlakkig beschouwd, wel
lijkt. Zoodra nieuwe toestanden ont
staan in de ambtenaarswereld, wordt
de groote vraag„wie is nu" (huise
lijk weg gezegd) „in deze nieuw©,
verhouding de baas De oplossing
van deze vraag raakt heel gemakke
lijk kleine cn groote gavodigjieden,
want een mensch is zoo niet of hij
houdt zoolang, mogelijk vast aan het
gezag,' waarvan ny meent, dat de
uitoefening hem toekomt. Men spreekt-
dan ook ten aanzien van deze rege
ling van bet infauterie-brandpiket
over verschillende missives, gewisseld
tusschen het Stadhuis en den staf
van onzen brandweer en waarin ten
slotte de staf het laatste woord schynt
te hebben gehad.
Onwillekeurig denk ik daarbij terug
aan de manier, waarop burgemeester
Jordens zich vroeger by brand placht
te gedragen. Verscheen hij met den
ambtsketen om, derhalve in qualiteit
van hoofd der gemeente en van de
politie, óp het terrein, nooit zou
hij verzuimen zijne opmerkingen
te uiten op zeer bescheiden "en
hoffelijke wyze en wel daar waar ze
thuis behoorden, bij den commandant.
Waren ze ongegrond, dan nam hij met
de verklaring die hem gegeven werd,
genoegen en mochten zo van betee
kenis wezen, dan was het voor de
hoofden tier brandweer geenszins een
bevel, maar een welwillende wenk,
waaipau zelfs Jan Kitteloorig (ie tar.-
'den' niét stootte.'
Dat noemen wc met een kort woord
tact, hetgeen zesrgen wil: „slag om
met menschen om te gaan". Een-
kostelyke eigenschap, vooral bij hoog
geplaatste personen. Maar niet iedereen
die hooggeplaatst is, heeft het geluk,
die eigenschap te bezitten
FIDELIO.