Een zonderling
buitenkansje.
Mynheer Flinck had zijn schaap
jes op het droge en woonde motzyn
Vrouw op een mooi Brabantsch dorp.
De verandering van levenswijze werkte
op de beide echtgenooten geheel ver
schillend; mevr. Flinck hield maar
van de rust, en mynheer Flinck
droomde or slechts van verre reizen
te maken.
„Ik wou de wereld wel eens zien
als we eens naar Parys gingen,"
zei hy.
Mevrouw Flinck kon haar ooren
niet gelooven.
„Ik naar Parys! Janns, hoe kom
je daaraan?" riep zij en vouwde de
handen als om den hemel verstand af
te bidden voor haarman. Maar Janus
had eenmaal iets in zyn hoofd en liet
het zoo gauw niet los. Hy Het den
eersten sclirik voorbijgaan, maar lang
zaam aan bracht by zyn reisplannen
weer te berde. Doch in plaats van
„als wij eens naar Parys gingen,"
zeide hy: „Als ik eens naar Parijs
ging?"
Mevrouw Flinck wilde haar man
dat plezier niet misgunnen en er
werd besloten, dat Janus, zoodra het
mooi weer werd, op reis zou gaan.
Maar alvorens te vertrekken had
hy nog heel wat waarschuwingen
aan te hooren; het echtpaar had wei
nig gelezen, en eenige kleine blaad
jes waarin gesproken werd over de
gevaren van Parys en de strikken,
die er den vreemdeling worden gelegd,
hadden by de goede luidjes eeu vrees
doen ontstaan, die meer op het be
ginsel der dwaasheid dan der wys-
heid geleek.
Janus beloofde aan zijn vrouw uiter
mate voorzichtig to "zyn en geen
meusch te vertrouwen, alle ontmoe
tingen te vermyden cn zich niet over
te leveren aan gidsen, die onder voor
wendsel van den weg te wyzen, den
vreemdeling in gevaarlijke buurten
brengen
Toen Janus Flinck 's avonds met
zyn valies in de hand aan de Gare
du Nord afstapte, zocht hy met on
derzoekenden blik naar een vertrouw
den koetsier. Zyn poging was echter
tevergeefs, de stations worden soms
heel ongelijkmatig met rijtuigen be
deeld, en dien avond kwamen zoowel
rijtuigen als koetsiers onzen vreem
deling verdacht voor.
Hï besloot toch maar een rijtuig
te nemen.
Een ouden kennis, die lange jaren
in Parijs was geweest, had hy over
een goea, eenvoudig hotel in de Rue
Taranne hooren sprekenhij gaf bij
liet instappen den koetsier dat adres
op.
„De rue Taranne, die bestaat niet
meer."
Al lang geleden is die straat ver
vangen door den boulevard Saint-
Germain, maar Flinck, die met deze
Inzonderheid niet op de hoogte was,
kreeg al wantrouwen. In Parys zijn
ze er toch maar op uit; de lui te be
driegen, dacht hyhy betreurde zijn
overhaasting, greep zijn valeis en
wilde uit het rijtuig stappen. Maar
daar bleek de koetsier niet mee ge
diend als een aap sprong hij van den
bok, duwde den reiziger weer naar
binnen, sloeg het portier dicht en
bromde
„Ik zal je zoo dicht mogelijk in de
buurt brengen, dan kan je den weg
verder alleen wel vinden."
Janus was niet dapper van natuur
maar hij was bang zyn vrees te laten
blijken. Hij liet zich goedwillig voort
karren en stond na een half uur in
een smalle straat voor den ingang
van een hotel, dat er niet al te best
uitzag.
„Hier zyn we in de rue desSaint-
Pères," zei de koetsier. „Dat is in
uw buurt. 't Zal je hier goed be
vallen."
„O zeker mynheer," sprak een
Haarlemmer Halletjes
Een Zaterdagavondpraatje.
CCLXXXVIÏ.
„Zeg eens Wouter," vroeg ik aan
mijn neef, toen ik hom dezer dagen
op straat ontmoette, „heb je ook in
drukken van de week opgedaan
„Indrukken van de week vroeg
hy slepend. „N neen, niet dat ik
weet. De schutters hebben zich ge
oefend in den Hout. Ze moeten op
boomen zyn aangestormd en er zelfs
op geschoten hebben, maai' omver
krygen konden ze ze niet. Dat is
beter aan de Commissie voor den
Hout en de Plantsoenen toevertrouwd
„Wouter, word niet hatelijk," zei
ik'. „Maar nu je over de Com
missie voor den IJ out en de plantsoe
nen spreekt, herinner ik me juist, dat
cr deze week een nieuw lid in ge
kozen is. In de plaats van Mr. En
schedé is de heer Van Lennep be
noemd."
„Ik zal hem eens gaan interviewen,"
antwoordde Wouter. „Ik ken meneer
Ya"n Lennep wel. lly is een groot
liefhebber van honden en bestuurs
lid van de Vereeniging tegen het mis
handelen van Dieren. In diequaUteit
kent hy ook het asphyxiatie-toestel.
N'u zal ik hem vragen "„Meneer Van
Lennep, wanneer zou U Uw hond
naar t verstikkingstoestel laten bren
gen?" En als hy dan zegt: „na
tuurlijk alleen dan, wanneer het niet
langer wachten kan" dan zal ik
zeggen: - „Nu dan, past u dat
voortaan dan ook op onze kostelijke
boomen toe en laat ze staan, tot het
duidelyk is, dat het niet langer wach
ten kan!"
M'k Mag lijden dat het indruk op
zwaarlijvige vrouw, de hotclhoudster i
die naar buiten kwam schieten.
Op een teeken van haar greep een
bediende het valies van mynheer Flinck
en deze liet zich gedwoo naar een
kamer brengen, waar hy een slech
ten nacht doorbracht.
Den volgenden morgen was hjj
heelomaal van streek; de drukte en
hot geraas op straat brachten hem
totaal in de war; eerst ua het ont
bijt, dat hem goed gesmaakt had,
waagde hy zich op straat, maar al
leen, want hy vertrouwde die drom-
melsche Paryzcnaars niet.
Hy ging den boulevard op en kwam
spoedig by een kerk, öt.-Germain-des-
Prósvoor de poort stond een prach
tige lijkwagen met een langeu sleep
rytuigen.
„'n Mooie begrafenis," zei by by
zichzelf.
Door de geopende poort ruischten
de orgeltonen hem tegen. Spoedig
verschenen eenige mannen, die de
lijkkist droegen, welke zy in den wa
gen schoven.
Opeens kreeg Janus een goeden
inval. „De kerkhoven zijn mooi om
te zien," dacht hij. „Ik zal den lijk
wagen maar naloopen. De levenden
zyn hier niet te vertrouwen, maar de
doode zal my toch niet beetnemen;
die zal me wel brengen waar ik zyn
moot." Hij meende dat ze 't hein
kwalijk konden nemen, als hy met
den stoet meeging, en voegde zich
bij de lui, die uit de kerk kwamen.
De stoet zette zich iu beweging.
Groot was Janus' verwondering, toen
hy zag dat er zoo weinig mensehen
aan deel namen, want behalve nog
één lieer, evenals hy in 't zwart, zag
hij slechts drie menschcn, min of meer
donker gekleed. De rijtuigen, die
volgden, bleken leeg, heelemaal leeg.
„Met dien doode schijnen ze niet
veel op te hebbenof 't is een rijk on
gehuwd man zonder familie," dacht hy.
Hij was wel niet erg op zijn ge
mak, nu er zoo weinig menschen mee
gingen, maar hij deed toch niets wat
verkeerd was en volgde dapper den
lijkwagen. Maar weldra werd het nog
erger. Zyn gezellen keken hem op
merkzaam aanzy waren ongetwijfeld
verwonderd, hem in 'tzwart te zien;
daarop vertraagden zy hun stap cu
slopen achter hem, zoodat hij weldra
vooropliep als de naaste bloedver
want.
Flinck was bescheiden; liy wilde
geen plaats innemen, die hem niet
toekwam, en zocht weer achterop te
komendoch de andere lui waren er
niet mee gediend en bleven steeds
achter hem, zoodat hy weldra een
goed eind van den lijkwagen ver
wijderd was.
„Mynheer, wees zoo goed voort te
gaan," zei de ceremoniemeester tegen
Janus. Deze durfde niet weigeren,
maar besloot te ontsnappen, zoodra
ze op 't kerkhof waren.
Hy had echter nog niet gerekend
op den heer in 't zwart, die liem geen
oogcnblik verliet, en moest alle plech
tigheden der begrafenis meemaken.
Toen 't afgeloopen was, meende hy
te kunnen gaan.
„Mijnheer, nog een oogenblikje",
zei de mynheer in 't zwart. „Wees
zoo goed uw naam op te geven."
Zyn naam opgeven! Flinck achtte
zich. verloren. „Uw naam en adres
asjeblieft" zei de andere beleefd. „Ik
heb ze absoluut noodig, ik ben de
notaris van den overledene." Daarop
overhandigde hy zijn kaartje, waarop
Janus in zyn verbouwereerdheid
slechts met moeite lezen konMr.
Calin, notaris.
't Was voor den man een onge
lukkig oogenblik. Ze hadden zeker
feinerkt, dat hij niet by de begrafenis
oorde en daarvoor wilden ze hem
nn laten boeten. Bevend gaf hy zyn
naam opJanus Flinck, rentenier,
rue des Saint-Pères 195, maar hy
maakte het vaste voornemen, zoo gauw
mogelijk naar huis te gaan.
De notaris schreef eenige woorden
in zijn zakboekje, bedankte, boog en
ging heen.
hem maken zal," zei ik. „Wanneer
ik dat Vandalisme tegenover de boo
men zie dan word ik tureluursch
Een boom is toch óók een mensch,
zou ik denkeu! neon, ik bedoel,
een mensch is toch óók geen boom
och nee, ik wil zeggen
„Scliei maar uit," zei Wouter, „ge
bedoelt: geen boom is een mensch.
Maar weet je, wie deze week in
den Raad weer pal stond als een
boom
„Meneer de Kanter zeker. Als die
eenmaal op zyn stuk staat, dan kryg
je hem er niet weer af."
„Neen, ik bedoel meneer Sneltjes.
Hij heeft over het gasthuis weer pre
cies gezegd, waar hij meende dat
het op stond. En dat is voor hem
des te lastiger, omdat hy in den Raad
om zoo te zeggen: onder den rook
van 't Gasthuis zit."
„Hoe bedoel je dat?"
„Wel, naast hem zit meneer Cnoop
Koopmans, die Regent van !t Gast
huis is. Als er dan ook iets over
het gesticht in den Raad te doen is,
dan wordt het drama grootendeels
afgespeeld op het kleine bankje, waai
die twee heeren zitten. Dat is voor
geen van beiden een reden om van plaats
te veranderen; daarvoor zyn ze alle
bei te veel karakters. Want dat zeg
ik je, Fidelio, meneer Sneltjes {Snel
noemen zijn vrinden hem) is wat
je noemt een heldere kop en
zyn Raadsbuunnan een gentleman
in deu waren zin van 't woord.
Maar ik had het over «le plaatsen
in den Itaad. Over 't algemeen
zijn de leden nogal stoelvast, maar
er is één stoel, die dan al heel
onplezierig schjjnt te wezen. Ik
heb daar in korten tyd meneer Wink
ler zien zitten en meneer Nieuwen-
huyzen Kruseman en nu meneer
Speelman. Die moet, als het jongste
Janus deed insgelijks. Wat zou
hem overkomenHy was vol van de
akeligste gedachte en had niemand,
wien hy zyn nood kon klagen, 't
Best was maar zoo gauw mogelijk
die ellendige stad to verlaten cn naar
zyn dorpje terug te keeren. 's Avonds
kwam hy tegen acht uur in zijn hotel,
pakte ziju valies en vroeg de rekening,
maar juist stond hy met den hotel
houder te praten, toen een postbode
binnenkwam met een aangeteekenden
brief.
„Mijnheer Janus Fliuck, rentenier,
is die hier iu huis?"
„Hier is mijnheer zelf", sprak de
hotelhoudster.
Janus teekende en nam den brief
aan. dien hij van alle kanten bekeek.
Hij durfde hem bijna niet openen,
maar eindelijk overwon hjj zjjn vrees,
verscheurde de enveloppe cu las:
„Mjjnheer!
U woi'dt verzocht morgen tegeu
tien uur op tnjjn kantoor te komen
voor een zaak, die u betreft.
Uw tegenwoordigheid is onmisbaar.
Ontvang enz."
De handteekening was zooals ge
woonlijk onleesbaar, maar aan het
hoofd van den brief stond gedrukt:
mr. Calin, notaris, rue de Rennes 208.
Janus vond de zaak bedenkelijker
dau ooit; het hielp hem niet meer te
vluchten.
Ten langen laatste besloot hij zijn
vertrek maar uit te stellen, hij zou
zich goed houden en den volgenden
dag al heel vroeg naar den notaris
gaan.
Weer bracht hij een onrustigen
nacht door.
Al lang voor tienen liep hij de rue
de Rennes op en neer: eindelijk ging
hij het kantoor van den notaris bin
nen als een gevangene, die ziju cel
betreedt. Na een pookje wachten
werd hy by Mr. CaUn toegelaten.
„Mjjnheer. ik verzeker u.ik ben
een fatsoenlijk man," riep hjj, zoodra
hjj was binnengetreden.
„Daar twijfel ik geen oogenblik
aan," zeide de andere. „Ga zitten,
mjjnheer, en wees zoo goed dezequi-
tautie te teekenen."
Zonder antwoord af te wachten,
opende de notaris zijn brandkast,
haalde er tien bankbiljetten uit en
legde ze op zijn bureau.
„Hier zijn de 10.000 fres," zei lijj,
„wil u even natellen, mijnheer."
„Tienduizend francs! Wat betee-
kent dat, mjjnheer?" riep Janus.
„Weet u dat niot, dat strekt slechts
tot uw eer. Baron Raben, mijn ge
ëerde cliënt, wist dat hjj maar weinig
vrienden had en begreep, dat er slechts
weinig menschen aan zyn uitvaart
zouden deelnemen. Hetzy hy dus de-
trouwe vrienden, die zjjn stoffelijk
overschot begeleidden, voor hun moeite
wilde beloonen, hetzij om andere re
denen, heeft lijj een som van 40.000
francs uitgetrokken voor hen, die
aan zijn uitvaart zouden deelnemen.
Als notaris komt mij van dat geld
niets toe; gjj waart dus maar met
uw vieren, die de voorwaarden, door
den baron gesteld, vervuld hebt. 't Is
daarom, dat ik u de fr. 10.000 over
handig."
Janus zat te kijken als een steenen
beeld. Op uitnoodiging van den no
taris teekende lijj eindelyk de qui-
tantie, streek liet geld op en ging
heen.
De 10.000 frs. brandden hem in den
zakmet zooveel geld by zich achtte
hij zich in Parjjs geen minuut langer
veilig, maar met den eersten trein
trok hij naar zjjn dorp terug.
Zoodra hij thuis kwam, nam hjj
zijn vrouw mede naar een aparte ka
mer om haar zjjn avontuur te vertel
len. Ziju geheimzinnige manier van
doen wekte de nieuwsgierigheid van
de meid, die het echtpaar op haar
kousen achterna sloop en met haar
oor tegen de deur ging liggen.
„Goeie hemel!" riep zy uit, toen
zij het verhaal van mijnheer Janus
hoorde. „Wat is Parjjs toch 'n mooie
stad
En in de heele buurt ging ze ver-
Raadslid, er nu wel bljjven tot er een
nieuwe komt."
„Wat zou er tegen die plaats
wezen vroeg ik.
„Ze is een beetje dicht bjj de deur
en zooals je woet, de hoofden van
vele onzer Raadsleden zjjn vanbin
nen beter, dan van buiten gestoffeerd.
Een verkoudheid ligt in een klein
hoekje."
„Heeft meneer Speelman al iets
gezegd vroeg ik.
„Fidelio, wat ben je toch onnoozel",
zei Wouter geringschattend. „Nooit
van je leven zal jjj ooit Raadslid wor
den. Denk je, dat iemand zoo maar
den eersten den besten keer dat hij
zitting heeft, een speech afsteekt?
Neen, meneer Speelman heeft wijse
lijk alleen maar zitten luisteren. Maar
moest er gestemd worden, dan riep
hy „voor" of „tegen" met groote be
slistheid en met een stem, waarmee
men ook roepen zou„Bergt de zei
len" of: „Schip ahoi!"
„Dat kau geen kwaad," zei ik.
„Duidelyk spreken is een eerste ver-
eisehte om met te worden misverstaan.
En ik heb zoo'n idee, dat meneer
Speelman wel eens het een en ander
in 't midden te brengen hebben zal.
Maai' :i propros, waar blyft toch het
Pension, dat opgericht zou worden
in het huis van Mr. Willekes Mc
Donald De Koningin-Regentes had
er nog wel aan bijgedragen en toch
hooren wc ei- niets meer van!"
„Helaas," zei Wouter, „ik heb
hooren zeggen, dat de duiten niet
bjj elkaar gekomen zjjn. - Zie je,
eerst was het. plan om een gewoon
pension te maken, hoofdzakelijk voor
eventueele badgasten van de Staal-
bron bestemd. Toen kwam er in een
ongelukkig oogenblik een idee om
er meteen een geneeskundige inrich
ting van te maken. Daardoor moes
tellen. dat in de Franscbe hoofdstad
ieder, die een begrafenis bjjwoont,
vjjf duizeud gulden krygt.
Een. bezoek aan Parijs.
Hl.
Bekend genoeg is het, dat men om
het zich vcrmakcndc Parijs te aan
schouwen de boulevards en wel de
grands boulevards moet bezoeken.
Wel is waar vertoonden deze wooli-
ge, breede straten met hare prachti
ge cafés en winkels nu juist niet een
zuiver Parjjsch karakter op het tijd
stip, dat ik ze leerde kennen. Tus-
schen half JuH en September is na
melijk dat gedeelte vau Parijs afwe
zig, welks financieele omstandigheden
het in staat stelt buiten en aan de
zeekust eeu eorrigens te vinden tegen
de afmattende zomer-atmoafeer van
eene groote stad, Om die reden is
het stiller op de boulevards, alhoewel
het aantal vreemdelingen grooter is,
die het cosmopoiitisch tintje dezer
straten daardoor nog sterker kleuren.
De mooiste en drukste zjjn de bou
levards des ltaliëns, des Capucines en
Montmartre.
Een Parijzenaar houdt er van om
vóór het café op een zeer breed
trottoir te zitten. Daar geniet lijj van
zjjn aperitif voor zjjn diner, of van zjjn
bock of oen of anderen ysdrank (in
den zomer natuurljjk). Hjj geniet daar
van de vroolyke, opwekkende muziek
door eenige tziganes in het café ten
gehooro gebracht, slaat de drukke
menigte voor hem gade of leest zjjn
krant. Ieder Parjjzenaar leest zjjn
krant zoowel de werkman in zijn
cabaret, de kantoorklerk op weg
naar zjjn kantoor, de meer be
middelde in zijn fiacre of in liet café,
als de koetsier op den bok van zijn
rjjtuig en de vrouw uit den arbeiders
stand, deze -laatste hare oplettend
heid verdeelende tusschen het kind
op haar schoot en haar „Petit Jour
nal."
Eene karakteristieke stoflage van
de boulevards zijn de cauielots of
straatvensters, die voortdurend de
cafés voorbij drentelen, en uitroepende
wat zij te koop hebben aan te bieden
hun blik vlug laten gaan over de
hoofden van lien, die de stoelenrijen
vullen.
Ik hel) mijzelf wel eens afgevraagd
wat de verdiensten van deze mannen
zyn, want hoogst zelden zag ik hen
iets verkoopen. Misschien kwam dit
ook wel, omdat zij toevallig op het
tijdstip waarvan ik spreek weinig
nieuws hadden.
Ten opzichte van wat deze came-
lots verkoopen, ziet de parysche poli
tie heel wat meer door de vingers dan
in ons land het geval is. Nu kan dit
ook het geval zyn, in overeenstem
ming met de minder strenge begrip
pen te Parys betreffende de morali
teit gekoesterd. Niettemin bestaat er
wel degelijk een censuur op zeden-
kwetsende geschriften, afbeeldingen,
foto's enz. Dit is o.a. nog gebleken
by het in den handel brengen van de
foto's van de beruchte Clara Ward,
ox-princes de Chimay, ex-geliefde van
den Zigeuner Rigo. Deze dame heeft
zich laten fotografeeren in een cos-
tuum, dat niet te beschrijven is om
dat ik niet weet, waarmee ik by die
beschrijving zou beginnen en waarmee
eindigen. Laat ik, om duidelijker te
zyn, dit zeggen: zelfs by nauwkeu
rige beschouwing heeft het den schijn,
alsof er aan het costuum zelfs begin
noch einde is. Welnu, zag ik tijdens
mjjn verblijf deze portretten voor de
boekwinkels hangen, hieraan is een
einde gemaakt, doordat de versprei
ding is verboden.
Waarover zich meer te verhazen:
over de gevallen grootheid, die zich
tot iets dergelijks leent uit winstbejag,
of over liet publiek, dat zulk een
winstbejag in de hand werkt door
dergelijke afbeeldingen een gretigen
aftrek te doen vinden?
ten er tienduizenden guldens méér
wezen en daarin hadden do menschen
met geld geen zin. Ik vraag je in
gemoede: zou jij, als je patiënt was,
in een geneeskundige inrichting bij
voorkeur je intrek nemen? Ik zou
je danken. Waarom niet een rustig,
kalm. goed pension gemaakt, waai
de menschen zich prettig en aange
naam voelden?"
„'k Heb er geen verstand van," zei
ik. „Als ik myn pension thuis, met
vrouw en kinderen, maar vlottend
kan houden, ben ik al erg tevreden.
Nu, ik moet zeggen, ik heb tegen
woordig geen klagen. Yan alle kan
ten ondervind ik medewerking en
sympathie. Weet je nog, dat ik de
vorige week in myn Zaterdagavond-
raatje gezegd heb, dat Haarlems
•agblad naar gewoonte 't grootste ver
slag heeft gegeven van de feesten op
den Koninginnedag
Wouter knikte.
„Welnu, een van de andere bladen
in Haarlem heeft zich de moeite ge
geven om denk eens aan na te
meten, hoe groot het ver slag van die
feesten in de verschillende bladen wel
is geweest en geeft den uitslag
van dat onderzoek op in vierkante
centimeters. Wat een werk, niet
waarEn hoe zelfverloochenend
Want het blad constateert, dat
ik gelyk heb en dat het Dagblad
inderdaad 't uitgebreidste verslag
heeft gehad. Ik kan je zeggen, Wou
ter, ik was half kapot over zooveel
edelmoedigheid."
„Ja," zei Wouter en pinkte een
traan van aandoening weg, „de braaf
heid is de wereld nog niet uit en er gaat
niets ter wereld boven een goede ver
standhouding. Dat je collega's zoo
recht broederlijk je voorthelpenen je
superioriteit boven hen aantoonen,
dat vind ik zoo hartelijk, zoo braaf,
Behoort een bezoek aan de boule
vards tot een der onmisbare factoren
van het zich vermaken van den vreem
deling in Parys, zoo zijn er ook merk
waardigheden, die men vooraf weet
te moeten gaan zien, al zou het voor
hem of haar, die onverschillig is voor
kunst op verschillend gebied, slechts
zijn om na den terugkeer in het va
derland, kennissen en vrienden, die
voor u ook daar zijn geweest, niet in
verbazing te brengen door op de vra
gen ben je hier, hen je daar, ben je
ginds geweest? ontkennend te moeten
antwoorden.Niet alleen toont men u dan
verbazing, maar ook con zweem van
verontwaardiging, dat gy uw tyd hebt
verknoeid door niet te bezoekou wat
in anderer oog zoo mooi, zoo merk
waardig is. Ik herinner me zeer goed,
hoe mij dit overkomen is nog wel met
iemand, die zelf al dat mooie, al dat
merkwaardige nog wel had bezichtigd
om bovengenoemde reden uit een
sleur dus.
Evenals mot zoovele dingen is in
deze liet bewandelen van den gulden
middenweg aanbevelenswaardig. Om
te zien en te genieten bezoeke men
zoowel het tallooze, onschatbaie
kunstwerken bergende Louvre enMu-
sée du Luxembourg als do Boulevards;
do Notre Dame en la Sainte Cliapelle
evenzeer als het Bois de Boulogne
en St. Cloud, het Hotel des Invali
des evenzeer als de Opera, de begraaf
plaats Pèro la Chaise en de Morgue
evenzeer alsIe Moulin Rouge.
Eene niet aangename manier van
reizen schijnt mij die toe, welke vooral
vele Engelschen hebben aangenomen,
die zich namelyk door Cook, het toe
ristenbureau, in kudden als het ware
laten rondloiden. Aangegrepen als zy
zijn door hun museura-merkwaardig-
hoden-bezichtigingsmanie volgen zij
gedwee hun mentor, hun wandelenden
Baedeker, of hun papieren reisgids.
In het Louvre heb ik een Engelsch-
man gezien, verscheidene zalen door
wandelend, slechts oog hebbende voor
zyn Baedeker en op die wijze de
schoonste schilderstukken onverschil
lig voorbijgaande, alleen omdat hy
niet goed thuis zijnde in zijn reis
gids, voor zich niet wist uit te maken
wat hij moest bewonderen. Het schijnt
mij geen aangename bezigheid, dat
bewonderen op gezag.
Wat zal ik van een bezoek aan
den Eiffeltoron vertellen, wat u niet
reeds lang bekend is Eene beschrij
ving van dit reuzenwerk is even on-
noodig als den machtigen indruk weer
te geven die deze reu zentoren op u
maakt, en welke slechts geëvenaard
wordt door de impressie, die na eene
bestijging de aanblik van Parijs aan
uwe voeten oplevert.
Op het eerste platform bevindt zich
een restaurant, waar de pry zen in
evenredigheid zijn mot de ligging,
nml. hoog. Toen ik er dan ook myn
lunch had gebruikt en betaald (o. a.
12 francs voor 3 perziken)*deed het mij
genoegen, dat dit restaurant tenminste
nog op het eerste, niet op het tweede
platform was aangelegd. Wat zon
daar alles hoog zijn geweest!
Yan den Eiifeltoren af heeft men
vooral een mooi gezicht op het daar
tegenover liggende, door de Seine ge
scheiden Trocadéro en aan den noord
oostelijken kant op den vergulden
koepel van het Hotel des Invalides.
Wil men nog op andere punten op
Parijs neerzien, dan bestyge men den
Are de Triomphe aan het einde der
Champs Elysées, wanneer niet tegen
een klauterparty van 250 treden wordt
opgezien, of men bezoeke de kerk
van het Heilige Hart (Sacré-Coeur)
in een geheel ander gedeelte der stad
gelegen. Daar deze kerk, nog steeds
niet voltooid hoewel er reeds 25 tnil-
lioen aan zijn besteed cn evenveel ja
ren arbeids, op den top van de butte
Montmartre is gebouwd, en deze zich
honderd meter boven de Seine verheft.,
kan men zich voorstellen welk een
schoon vergezicht men vandaar heeft.
In de nabijheid van deze schoone
kerk, die door haar oostersch-romein-
schen stijl aan het Oosten doet den
zoo nobel
Ik bemerkte, dat hij aaugedaan
ging worden. „Hoor eens Wouter, zei
ik, „wees zoo goed en blijf droog,
het heeft in den laatsten tijd al zoo
veel geregend. Zelfs de boeren zyn
tevreden over de hoeveelheid vocht,
die gevallen is. Maak het dus niet
erger 1"
Nu, dat beloofde hy te doen en we
wandelden weg, want juist kwam er
weer zoo'n gietbui, die een mensch
geen drogen draad aan 't lijf laat.
We liepen in 't midden van den rij
weg en hoorden opeens een geweldig
getoeter achter ons, een geluid als
van een varken, dat in angst zit. Nog
juist had ik den tyd om op z\j te
springen, toen een slagersknecht op
een fiets voorby snorde in duizeling
wekkende yaart.
„Dat vleesch is zeker op net punt
van te bedorven," zei Wouter.
„Waarom?" vroeg ik. „Rook je
wat
„Dat juist niet, maar die man had
zoo'n verbazende haast om het aan
zijn adres te bezorgen, 't Is in Haar
lem wel eigenaardig, dat die menschen
de meeste haast aan den dag leggen,
van wie men zou zeggen, dat liet er
op een half uur niet aankomt. En die
juist wel spoed moeten maken, heb
ben geen fiets."
„Wie bedoel je?"
„Wel de telegraaf bestellers en de
postloopers. Stel je voor, dat er een
dringend telegram moet worden ge
bracht naar den Schoterweg of naai
de .Schouwtjeslaan. Hoe lang duurt
het niet, voordat de geadresseerde
dat iu handen heeft. De besteller, die
den heelen dag heeft te loopen, kan.
het dan maar niet eens even op een
draf zetten."
„Ik geloof, dat hy dan van de tram
gebruik maakt."
ken, verheft zich ook tot eene kolos,
sale hoogte een geheel ander gebouw
met een glazen koepel. Het is het
reuzen-magazijn van den heer Du-
fayel. Ik maak hier in het bizonder
melding van, omdat voor deze zaak
een winkelhandel in alle artikelen
ontzettend veel reclame wordt ge
maakt. De parysche straten zyn vol
glastransparenten, verkondigende den
naam Dufayel. Dufayel heeft een
eigen muziekkorps, dat iedoren Don»
derdagavond concerten geeft. Dufayel
werkt met cinematografon alles
voor reclame. Dus heeft Dufayel eene
enorme zaak.
Een der middagen van myn verbljjf
heb ik besteed aan een bezoek aan
de Notre Dame, de voornaamste ka
thedraal van Parys en aan de Morgue,
het sombere verblijf voor de gevonden,
onbekende lijken. De reden van hei
op elkaar volgen van twee dergelyke
uiteeulooponde bezoeken moet worden
gezocht in liet feit, dat beide gebou
wen naast elkaar zyn gelegen op het
eiland, dat door de twee Seine-armen
wordt omsloten.
De front-gevel van deNotre-Dame
maakt een grootschen indrukmeer
echter door het prachtige beeldhouw
werk eu de schoone vormen daö door
het imposante dor lijnen. In dit op
zicht is de indruk van de kathedraal
te Milaan en den Dom te Keulen vee
machtiger. De inwendige aanblik
dwingt, echter bewondering af door d*
prachtige bouworde en het schoont
altaar. Tevens bevat de Notre-Dame
binnen hare muren en wol binnen de
muren der sacristie rijke schatten aan
reliquien en kostbare kerksieraden,
waarvan vele geschenken van vorsten
o. a. der Napoleons.
De kathedraal verlatende heeft men
weinig schreden af te leggen of men
betreedt de Morgue. Welk eene te
genstelling. Hier zag ik eene vrouw
neerknielende in een bidstoel bij eet
der kleine altaren, in pieuse devotie,
wellicht biddende voor liet zielehei
van een haar dierbaren afgestorvene
ginds ligt een lijk achter een raam
ten aanschouwe van iederen nieuws
gierige, die zich de moeite geeft de
Morgue te betreden en zij zijn talrijk
in Parijs, vooral onder de volksklasse
welks spookachtig gelaat de sporet
draagt van een gewelddadigen dood.
Dat iyk, in oen toestand van bevrie
zing gebracht en neergelegd in een
lokaal, waar do temperatuur beneden
het vriespunt is, het is nu een nummer,
totdat iemand verschijnt, die het her
kent en inlichtingen gegeven kunnen
worden, die er toe kunnen leiden om
op te sporen, of het lyk toebehoorde
aan een man, die het slachtoffer was
van een moord of van zijne eigen
zwakheid een zelfmoord, of wel
van een ongeluk. Kan de identiteit
niet worden vastgesteld, dan wordt
het lyk na te zyn gefotografeerd, ge
kist en begraven als een nummer.
Hoeveel menschen zijn hier niet
binnengebracht als de slachtoffers van
gepleegd dierlijk geweld, als de slacht
offers van eigen" zwakheid, slachtof
fers wellicht ook van maatschappelijke
toestanden. Treffen moet bij die ge
dachte het opschrift dat de Morgue
draagt iu zijn gevel het opschrift
dat alle stedelijke gebouwen in Parys
dragenhet zoo schoone devies der
fransche republiek: Liberie, Egalité,
Fraternité. Weinig passend voor een
gebouw met zulk eene bestemming.
BINNENLAND.
De correspondent te Batavia der
N. R. Ct., seint onder dagteekening
van Vrijdag deze officieele berichten:
Lombok.
De gevangenis te Praja is verbrand.
Alle gevaarlijke gevangenen zyn ont
snapt. Een Javaansche spoorwegge
ëmployeerde is vermoord. De troepen
vielen (de?) roovers aan, waarvan er
20 gedood werden. Aan onze zijde
werd gedood de luitenant Munmnk
en een mindere.
„Zeker, wanneer er juist een tram
wagen is, als hy op de Groote Markt
komt. Is die er niet, dan kan hij
evengoed gaan loopen. Als de bestel
lers fietsen hadden, dan zou dat
heelwat beter en gemakkeiyker gaan.
Er zou allicht een van de bestellers
door gemist kunnen worden en dan
waren in de besparing van loon de
kosten voor fietsen al gevonden."
„Helaas,"zie ik, „zoolang de telegraaf
dienst nog zooveel geld aan het Rijk
kost, zal daar wel niet van komen.
Wat ik wou, dat zou zijn om in de
eerste plaats een paar fietsen aan te
schaffen voor de post. Dan zou de
besteller die de bussen lichten moet
dat veel vlugger kunnen doen en zou
den er veel meer bussen geplaatst
kunnen worden, onder anderen by
hen, die een Rijks-depót van postze
gels en briefkaarten hebben. Want
is het niet ongerijmd, vraag ik, dat
men bij een depót van het Ryk wel
postzegels koopen, maar er zijn brief
niet deponeeren kan
Dan zou men ook niet meer het
droeve schouwspel zien van meuschen
die in Haarlem ronddwalen, zonder
het geluk te hebben er een brieven
bus te ontdekken."
Ik wou daar nog meer van zeggen,
toen op eens de infanterie kwam aan
rukken, ramplan, ramplanplan, ram
planplan. Zy ging, naar ik uit de vast
beraden gezichten van officieren, kader
en minderen opmaakte, naar Heem
stede, om zich daar te oefenen in het
neerschieten en op andere manier on
mogelijk maken van den vijand. Wij
werden door den stroom gescheiden
en ik zag dien dag Wouter niet
terug.
FIDELIO.