Lunenberg en Van Eeken samen uit
gaan in de richting van de Prinsen
gracht Hij volgde het tweetal en zag
ze toen een paar maal voorbij den
kruidenierswinkel bovenbedoeld heen
en weer loopen. Af en toe gingen zij
in het licht van een lantaarn staan
en schenen wat te doen en na te
zien.
Ten slotte ging Lunenberg naar den
winkel en deed de deur open, terwijl
Van Eeken buiten bleef. De onge-
noode bezoeker werd niet welkom
ontvangen. Toen by een lucifer had
aangestreken oin licht te hebben, werd
hem beleefd verzocht alle moeite te
sparen en maar mee te gaan naar het
bnreau van politie. Er was niet veel
anders aan te doen.
Kort daarop werd ook Van Eeken
gearresteerd. In hun bezit werden
gevonden een breekbeitel en eenige
vijltjes die blijkbaar waren gebruikt
en misschien ook op de Prinsen
gracht gebruikt om sleutels b\j te
vijlen.
Wegens poging tot diefstal stond
Woensdag bet tweetal te Amsterdam
terecht. Zy bleken te behooren tot
een gilde waarvan meer leden niet al
te best by de justitie bekend staan.
Van Eeken was reeds vijfmaal ver
oordeeld en nog verleden week vrij
gesproken wegens gebrek aan bewijs
van medeplichtigheid aan diefstal van
een gouden ring. De ander was be
trekkelijk een nieuweling in het vak.
Het O. M. eischte tegen Lunenberg
jaar. tegen Van Eeken 2J/a jaar
gevangenisstraf.
GEMENGD NiEUWS
Het proces—Zola.
De vermoeiende schermutseling tus-
scben de parysche rechtbank en de
verdedigers van Zola en den gérant
van de Aurore, is Woensdag voort
gezet.
Tc hun bespreking van de oproe
rige betoogingen van Dinsdag bij het
uitgaan der terechtzitting in bet Pa
leis. spreken de fransche bladen de
verwachting uit, dat nieuwe ongere
geldheden by de volgende zittingen
zullen voorkomen, en zelfs gevechten,
indien er geen krachtige maatregelen
tot bewaring van de orde worden ge
nomen. De bladen die voor Dreyfus
gezind zyc, zeggen dat de verkla
ringen van Scheurer-Kestner en van
Lefciois dc zaak een grooten stap na
der tot de waarheid gebracht heb
ben. De Petite Eépublique zegt dat
men alles, eer, vrijheid, gerechtigheid
aan de gevoeligheden van het leger
offert.
Te acht uur Woensdagmorgens begon
men reeds queue te maken voor het
PaLis van Justitie, hoewel de com
missaris Monquin het publiek gewaar
schuwd had, dat er niet meer dan 30
personen in dc zaal konden komen.
De menigte verminderde niet, in weer
wil van deze waarschuwing. Eenige
nieuwsgierigen stonden op de place
Dauphine en den Boulevard du Pa
lais de agenten beletten dat zich
groepjes vormen.
In het Paleis van Justitie worden
krachtige maatregelen genomen om
de gebeurtenissen van Dinsdag te ver
mijden. De wacht wordt versterkt
mei een party republikeinsche gar
den een nieuwe voorzorgsmaatregel
is genomen om het gedrang in de
gangen te voorkomeneen dubbele
slagboom is ter hoogte van de St
Louis galerjj opgesteld om den in
gang, voor de rechters en de gezwo
renen gereserveerd, vry te houden.
Toch dringt de menigte de gangen
binnen, zoodat advocaten handgemeen
worden met gendarmes. Onder de of
ficieren die komen getuigen, worden
opgemerkt generaal Gonse, de majoor
Esterhazy, Ravary en d'Ormesche-
ville. ook de griffier Vallecalle. De
officieren worden op de Place Dau-
phiue begroet met bet geroep „leve
net leger!" Zola, door zijn vrienden
vergezeld, komt te kwart voor twaalf
binnen, hij was het huis no. 14 op
den quai des Orfèvrcs doorgegaan en
de zaal binnengekomen door den in
gang, bestemd voor het hof Van ap
pèl "voor correctioneele zaken. Alle
toegangen tot de zaal worden be
waakt door commissarissen en agenten.
De menigte buiten, ongeduldig ge
worden, bonst heftig op de deuren.
By het binnenkomen van de opnieuw
gedagvaarde officieren, onder wie ook'
du Paty de Olam, iaat zich een oor-
verdoovond geraas van stemmen hoo- j
ren. De zitting wordt nu onmiddellijk
geopend.
Clémenceau vraagt het hof, hem er
acte van te geven, dat zich verschei
den getuigen, die nog niet gehoord
zyn, na de opening van de zitting in
de zaal hebben bevonden, met name
generaal de Boisdeffre en de kolonel
dn Paty de Clam.
Labori deponeert conclusiën tegen
de belemmeringen, die de presi
dent aan het getuigenis van mevrouw
Dreyfus in den weg heeft gelegd.
Het" hof zal hierop zyn beslissing
mededeelen na schorsing van de zit
ting.
Labori is er op gesteld, dc beschul
digden te ontlasten van de verant
woordelijkheid voor het zenden van
documenten en brochures aan de j ury.
Hy protesteert tegen de overdrijving
van de dagbladen inzake de betoogin-
gen, die tegen Zola gehouden zijn.
Dr. Socquet. belast met het onder
zoeken van de zieke getuigen, ver
klaart, dat mejuffrouw Cominges cn
mevrouw de Boulaney wegens den
staat barer gezondheid niet kunnen
voorkomen.
Boisdeffre, chef van den generalen
staf, ondervraagd zijnde, weigert we
gens ambtsgolieim, te antwoorden op
een vraag van Labori, die echter aan
dringt, en weten wil wat voor een
document Esterhazy aan den minister
van oorlog heeft opgezonden vóór zyn
verschijning voor den krijgsraad.
Boisdeffre zegt dat by, in weerwil
van de enquête, niets weet ten aan
zien van de gesluierde dame. Op een
vraag van Labori antwoordt hy dat
de beschuldigingen tegen Picqnart
betrekking hadden op dienstzaken: in
het bijzonder op liet. mededeelen van
brieven van generaal Gonse. De mi
nister van oorlog had Picquart een
zending opgedragen, maar deze was
niet in ongenade gevallen. Picquart
leed onder een idee fixe.
Het oproepen van generaal Bois
deffre als getuige wekt in hooge mate
de algemeene belangstelling op. La
bori brengt hem onder het oog, dat
hy een verantwoordelijk ambtenaar
is, en zich tegenover de justitie niet
kan beroepen op het ambtsgeheim.
Boisdeffre antwoordt dat in dit geval
ambtsgeheim en staatsgeheim onaf
scheidelijk verbonden zijn. Ik heb den
diepsten eerbied voor de justitie, zegt:
hy, ik verklaar dat met nadruk voor
de gezworenen, maar voor my zou het
schenden van het ambtsgeheim het
schenden van een staatsgeheim zyu.
Op een vraag vau Labori antwoordt
hij nog, dot hy niet weet of Picquart
in betrekking stond tot dc gesluierde
dame, en evenmin, hoe het document
dat Esterhazy's onschuld zoubewyzen,
uit bet ministerie van oorlog gekomen
is. Toen Labori hem vroeg welk
denkbeeld Picquart voortdurend ver
ontrustte, antwoordde Boisdeffre dat
hy dit niet zeggen kon zonder ove,
de Dreyfus-zaak te spreken.
Zijn getuigenis voortzettende zeide
generaal de Boisdeffre dat aan Picquart
was gelast alles te doen om zijn ver
moedens aangaande Esterhazy te pre
ciseeren, maar dat hem, gezien het
resultaat vau zijn nasporingen, be
volen is geen verdere stappen te
doen.
„Voor my", zegt de generaal, „staat
de schuld van Dreyfus vast." Ik ben
daarvan ten volle overtuigd."
(Laugdurige beweging.)
Boisdeffre grondt zyn overtuiging
op het feit van het proces en op het
gewijsde, voor welks gezag hy zich
buigt met den eerbied dien een ieder
hef verschuldigd is. Er zijn nog an
dere vroegere en latere feiten die zijn
onwrikbare zekerheid versterken.
(Levendige ontsteltenis en opgewon
denheid.'
Labori stelt conciusiëu betreffende
de vragen op welke Boisdeffre niet
heeft geantwoord.
Generaal Gonse wordt opgeroepen.
Hy weigert te antwoorden op de
vraag van Labori, welk stuk Ester
hazy aau generaal Billot heeft ter
hand gesteld, weigert te antwoorden
op alie vragen, cd zegt heftig dat
Labori hem valstrikken stelt.
Deze woorden verwekken een hevig
incident. Labori spreekt Gonse heftig
aan en vraagt den advocaat generaal
om bescherming, maar deze verroert
zich niet. Labori roept: „Dan uit
naam van de geheele balie 1" Advo
caten schreeuwen: „Ja!" De toehoor
ders geven ook hun goed- of afkeu
ring te kennen, er ontstaat een helsch
rumoer. De voorzitter laat de zaal
ontruimen.
By de heropening van de zitting
na bet incident met generaal Gonse
zyu in de zaal enkel de getuigen,
1 eenige dames, de dagbladschry vers en
"de gardes over. De advocaat-generaal
zegt in zyn berisping: „Het hof zal
my een paar zeer korte opmerkingen
veroorloven. Het woord dat de ge
tuige heeft geuit, moet verder zyn
gegaan dan hy bedoelde. Als bewys
daarvoor is my genoeg de nauwge
zetheid waarmee generaal Gonse aan
de oproeping van de verdedigers heeft
gevolg gegeven. Wat my betreft, ik
heb gemeend niet tc moeten gevolg
geven aan de aansporing van Labori."
De deken van de orde van advo
caten zegt dat hy hoopt dat het hof
er anders over zal denken, en dat
generaal Gonse, als hy weer aan 't
woord komt, andere woorden zal lateu
hooren dan de advocaat-generaal, ge-
Hik het hoofd van de balie hem uit
naam van de balie verzoekt. Hiermee
is het incident uit.
Gonse geeft uitleg van de betee-
kenis van zijn brieven aan Picquart.
„Deze had my mondeling als schrijver
van het borderel aangewezen majoor
Esterhazy. Ik zeide hem dat bij, als hij
een verrader op 't spoor was,licht moest
ontsteken en de officieren opsporen,
die het achterdocht wekkende stuk
hadden kunnen leveren. In dien zin
moest hij de waarheid opsporen. Ik
j zeide tegen hem dat hy voorzichtig
moest zyn. want hij wilde Esterhazy
I in hechtenis nemen. Ik heb geen ver-
I lof gegeven tot het openbaar maken
van die brieven."
Er ontstaat een heftige woorden
wisseling over de verklaringen van
Gribelin. Clémenceau verzoekt met.
de stukken voor den dag te komen.
Een ontelbare menigte verdringt
zich op de Place Daupbine, meer dan
tienduizend menschen. De politie
krijgt versterking. De orde is niet
ernstig verstoord.
Een talrijke menigte wacht ook
nog steeds in de gangen van het
paleis van justitie. De incidenten wor
den door den een zus, door den an
der zoo uitgelegd, en er wordt hevig
geredeneerd. Er heerscht grooteopge
wondenheid. Om half vier verlaat
mevrouw Dreyfus met haar broer het
gebouw. Nieuwsgierig kyken allen
naar haar, meer dan tweehonderd
personen loopen haar achterna naar
haar rijtuig op de Place Daupbine
Er vallen geen ongeregeldheden voor
maar de menigte groeit van uur tot7
uur aan. Meer"dan tienduizend men
sehen staan samengepakt op het plein.
Op den Qaai de 1'Horloge en dea
Quai des Orfèvres, op den "Boulevard
du Palais en in de omliggende straten
is liet rytuigverkeer gestremd. De
politie wordt versterkt uit de kazerne
in de Cité. De menigte houdt zich
tamelyk bedaard en gehoorzaamt traag
aaD de bevelen van de agenten.
De voorzitter deelt een reeks be
slissingen mee betreffende de conclu
siën van de verdedigers en besluit
ten gunste van de verdediging alleen
op punten van ondergeschikt belang.
Generaal Mercier verklaart dat hy
niets afweet van het rapport van
majoor Ravary, en evenmiu vau het
stuk dat Esterhazy's onschuld zou
aantoosen. Op een "andere vraag van
Labori, of den krysraad in 1894 een
geheim stuk is meegedeeld, buiten
den beklaagde en den verdediger om,
antwoordt Mercier dat die vraag be
trekking heeft op de zaak Dreyfus,
en dat de beslissing van het hof hem
niet veroorlooft daarop te antwoorden.
Hy kent ook geen vertrouwelijke
stukken. Wat aangaat het uitlekken
van bijzonderheden omtrent de inhech
tenisneming van Dreyfus, dat was
geschied zonder dat het ministerie
van oorlog het wist. Op aandringen
van Clémenceau oppert Mercier de
gissing dat de indiscreties van de fa
milie afkomstig konden zijn.
Labori komt terug op het meedee-
len van het geheime stuk. Men heeft
beweerd dat Mercier zelf hod erkend
dat er aan den krijgsraad een geheim
stak was meegedeeld. „Pardon", roept
Mercier, „dat is niet waar". (Toejui-
cliingen).
Labori dringt aanheeft er ooit
een geheim stuk bestaan, of heeft
Mercier nooit verklaard dat er een
j bestaan heeft Mercier zegt„Op de
j eerste vraag antwoord ik niet, en op
jde tweede antwoord ik neen". En als
Labori aanhoudt, roept Mercier
„Daar u het mij vraagt op mjjn sol-
datenwoord, zeg ik u, dat hy een ver-
rader was en rechtvaardig en wettig
veroordeeld is. (Toejuichingen). Labori
vraagt opnieuw„Is er een geheim
'stuk, ja of neen?" Mercier zegt:
„Daar hoef ik niet op te antwoorden."
(Geroep van goed- en afkenring.)
De zitting wordt geschorst en om
kwart over "vieren hervat.
Trarieux, oud-minister vanjustitie,
verklaart: „Dat ik mij bemoeid heb
met de zaak Esterhazy, komt door
dat ik daarachter een andere meende
te zien die voor de justitie vau be
lang was. Op 't eind van 1895 en in
1896 werden my ernstige onthullin
gen gedaan. Men sprak van geheime
stukken die, buiten den beklaagde
en zyn raadsman om, aan de mili
taire rechters waren medegedeeld,
stukkeu die de veroordeeling tenge
volge hadden kunnen hebben. Kort
daarna werd mjjn ongerustheid ver
meerderd. By bet zien en onderzoeken
van het borderel trof mjj een gelij
kenis. Toen ik boorde dat de heer
Scheurer-Kestner zich ook met de
zaak bezighield, sprak ik er met liem
over. Hy zeide dat hy vast rekende
op den minister van oorlog en den
voorzitter van den ministerraad. Ko
lonel Picquart onderzocht een spio-
nagezaak, maar zonder doorslaand
resultaat. Zjj betrof Esterhazy. Hy
was op het denkbeeld gekomen, dat
deze officier de schrijver van het bor
derel was. Die meening was voort
gekomen uit het vergelijken van het
schrift in het borderel en dat van
Esterhazy. Door kuiperijen die het
daglicht "niet mogen zien werd kolo
nel Picquart naar Tunis gezonden.
„Persoonlijk," ging Trarieux voort,
„uam ik de proeven van het schrift
mee en werd zeer getroffen door de
gelijkenis. In mijn gesprek met den
heer Scheurer-Kestner zeide ik tot
hem„Maar als Dreyfus toch een
verrader was, ondanks alles, dan zou
ik mijn stem niet te zijnen gunste
durven verheffenwant ik bén niet
zeker of er bekentenis bestaat"
Scheurer-Kestner antwoordde mij
„Het is niet mogelijk dat er een be
wijs van schuld bestaat. Ik heb daar
bewijzen voor."
„Scheurer-Kestner liet mij toen",
vervolgt Trarieux, „de brieven zien
die gewisseld waren tnsschen gene
raal Gonse en kolonel Picquart. Ik
las ze, en er bleef by my geen zweem
van twijfel bestaaD. Ik vond het on-
wederlegbaar bewys, dat deze opper-
officier het denkbeeld van revisie niet
heeft weggeworpen, en dat hij de
daden van zyn mindere met zijn volle
goedkeuriug dekte. Al deze omstan
digheden brachten op het denkbeeld
dat er een rechterlijke dwaling was
begaan.
„De ommekeer, die toen kwam,
sproot voort uit het feit dat de
Eclair een stuk van een brief bekend
maakte, geschreven door een militai
ren attaché van een buitenlandse!]
gezantschap aan dien van een ander,
en waarin deze woorden voorkomen:
„Get animal de D. devient bien exi-
geant."
„Eenige dagen later maakte de Ma-
tin het fac-simile van het borderel
bekend, er liepen geruchten en do
interpellatie van Castelin was het
gevolg. Toen kwam er een volledige
ommekeer aan het ministerie van
oorlog. Men verwijderde Picquart,
hoewel degeen die het stnk aan het
blad bad meegedeeld, zeker niet
Picquart was, maar iemand van bet
ministerie moest zyu, waar slechts
acht personen het stuk kenden. Een
van deze versperde kolonel Picquart
den weg, om te verhinderen dat de
waarheid aan 't licht kwam. Hy had
een verandering willen maken in het
geschrevene om het origineel te wij
zigen en in plaats van een hoofdletter
die een persoon aanduidde, den naam
Dreyfus willen zetten. Dat was voor
mij een lichtstraal."
Tarrieux zet dan uiteen, hoe hy met
den minister van justitie óver de zaak
sprak, en hoe deze antwoordde er den
president van dea ministerraad en den
minister van oorlog over te zullen
spreken. Deze laatste liet hem weten,
dat hij niet geloofde dat de verdenking
van den kolonel gerechtvaardigd was.
Tarrieux voegt er nog by, dat in
den krijgsraad waarvoor Esterhazy
is verschenen, de regeering niet heeft
gesproken als beschuldiger maar als
verdediger van Esterhazy.
Vijandig geschreeuw "volgt op de
getuigenis van Tarrieux.
Om kwart voor zessen wordt de
zitting gesloten.
Na het einde van de zitting verlaat
Zola het paleis van justitie onder het
geroep van „Weg met Zola!" Zijn
rytuig rjjdt naar den kant van de
Notre-Dame, gevolgd door den direc
teur van politie, die, op de Place
St. Michel bevel geeft alle, schreeuwers
iu hechtenis te nemen.
In den omtrek van het paleis van
j justitie zyn uitgebreide voorzorgs-
1 maatregelen genomen. De drukke ver
keerswegen van Parijs leveren een
schilderachtigen aanblik. De ramen
i zien zwart van menschen. Majoor
I Esterhazy en andere officieren wor
den bij liet verlaten van het gereebts-
gebouw toegejuicht, onder het geroep:
j Leve het legerWeg met de joden
Zola is zonder ongeval thuisgeko
men. Er heerscht hevige opgewonden
heid. Groote voorzorgen zyn genomen.
De Aurora bevat de briefwisseling
tusschen generaal Gonse en overste
Picquart (waarvan Scheurer-Kestner
ter terechtzitting van gisteren mon
deling een overzicht gaf). Den 7den
September 1396 schreef Gonse„Mijn
waarde Picquart, ik heb Uw brief
ontvangen en na goed te hebben na
gedacht over al wat gy my schrijft,
haast ik mij U te lateu weten, dat
het mij verstandig voorkomt in deze
geheele zaak met" groote voorzichtig
heid te werk te gaan, Het zou thans
noodig zyn zekerheid te hebben aan
gaande den aard der stukkon d.w.z.
van de stukken welke het aan Drey
fus toegeschrevon borderel vergezel
den). Hoe zyn die gekopieerd kan
nen worden? Welke vragen om in
lichtingen zijn by derden gedaan?
Men kan antwoorden, dat volgens
dezen gang van zaken het heel moeie-
lyk zal zyn tot eenig resultaat te ko
men, zooder dat er iets uitlekt. Dat
erken ik, maar naar mijn meening
moeten wy met zekerheid voortschrij
den. Het onderzoek voort te zetten
nopens de handschriften (hier is be
doeld de vergelijking van het schrift
van Esterhazy met dat van het bor
derel) beeft het groote bezwaar, dat
het zou noodzaken nieuwe vertrouwe
lingen onder ongunstige omstandig
heden in den arm te nemen en beter
is het uog te wachten tot ik zeker
heid heb. alvorens op dien vrij deli-
caten wég verder te gaan. Ik zal
den 15den dezer terugkeeren; mon
deling kan men het 't best eens wor
den over een zaak van dezen aard".
Overste Picquart antwoordt 8 Sept.
'96 aan generaal Gonse: „Generaal,
ik heb brief met aandacht gelezen
en ik za! nauwgezet Uw instructiën
volgen, maar ik geloof dat het myn
plicht is U het volgende te zeggen.
Nieuwe aanwijzingeu en ernstige fei
ten, waarover ik U na Uw terugkeer
zal onderhouden, doen my vermoeden
dat het oogenblik nadert, waarop de
lieden die de overtuiging hebben dat
men zich ten hunnen opzichte vergist
heeft (de familie van Dreyfus), alles
zullen gaan beproeven om een groot
schandaal te verwekken. Ik acht
het dus noodzakelijk, dat het initia
tief van ons uitgaat. Laat men te
veel tyd verloren gaan, dan zal het
initiatief elders genomen worden. Ik
moet hierby voegen, dat bedoelde lie
den mij voorkomen niet ingelicht te
zyn als wy en dat hun pogingen
schijnen te moeten uitloopen op hevig
gerucht".
Generaal lonse antwoordt Picquart
den lüden September: „Ik heb Uw
brief van den Ssten ontvangen. Na
goed nagedacht te hebben, blyf ik
ondanks het verontrustende nieuws
dat die brief bevat, by myn eerste
gevoelen en acht ik het noodig met
de grootste omzichtigheid te hande
len. Op dit punt waar gy met uw
onderzoek gekomen zjjt, is het, wel
te verstaan, niet zaak het licht te
vermyden. maar te weten hoe men
moet bandelen om tot het uitkomen
der waarheid te geraken. Dit vast
staande, moet elke onjuiste stap ver
meden worden en moet men vooral
zich wachten voor handelingen, waar
op niet meer valt terug te komen.
Het noodzakelijke is, naar mij voor
komt, in alle stilte en volgens den
gedachtengang welken ik u heb aan
geduid, te komen tot een zoo volledig
mogelijke zekerheid, alvorens er iets
gecompromitteerd heei't kunnen wor
den. Ik weet wel dat dit vraagstuk
moeilyk is op te lossen, dat het vol
kan zyn van niet te voorziene ge
beurlijkheden, maar juist om die reden
moet-or met zooveel voorzichtigheid
gehandeld worden. Die voorzichtig
heid ontbreekt u niet: ik ben dus
gerust, denk eraan dat de moeilyk-
heden groot zijn en dat een goede
tactiek, die van te voren wel over
weegt al wat er zien kan voordoen,
een allereerst vereischte is. Ik heb
een aanleiding om aan generaal de
Boisdeffre te schrijvenen ik zal met
eenige woorden in den zin van mya
vorigen brief de quacstie aanroereu.
Voorzichtigheid, voorzichtigheid, zie
daar het woord dat gij altijd voor
oogen moet hebben. Ik kom 's mor
gens van den löden terug; kom my
dan vroeg opzoeken aan myn bureau
zoudra gij uw post zult hebben inge
zien".
Den 14den .September antwoordt
Picquart: „Generaal. Den 7den had
ik de eer uw aandacht te vestigen
op hetgeen zekere lieden dreigden
binnenkort te zullen doen uitbarsten.
Het artikel van de Eclairdat gy
hiernevens zult vinden, bevestigt mjj
in myn meening." Verder dringt
Picquart in dezen brief erop aan,
dat men zonder verwijl zal handelen,
Door nog te wachten, zoo zegt hy,
zullen wij overvleugeld en in een
stelling zonder uitweg opgesloten wor
den.
Opening van het Parlement^
De opening van het engelsch par
lement is, zooals als wat het Engel-
sche parlement aangaat, met een deels
eerwaardig deels komisch ceremonieel
omgeven, schrijft de N. E. CL Om
halfelf trad Dinsdag een troep antiek
uitgedoste hellebardiers het Lager
huis binnen. De aanvoerders namen
toen ieder een lantaarn in de hand,
openden een luik achter des Speaker's
zetel en verdwenen in de duistere
diepte om te zien of niet de een of
de andere adept van Guy Fawkes
helsche plannen had gesmeed om het
Huis iu de lucht te later: vliegen.
De leden van het Tluis waren er
zelf veel eerder by geweest. Ascroft,
het lid voor Oldham, was, gelyk hjj
al een paar maal geweest is, de eerste.
Hy stond te halfzes in den donker
roor de poort van "Westminster Palace.
Na een half uur wachtens zag hy
zich den toegang ontsloten, en kon
zich in alie kalmte een plaats voor
den dag der opening uitkiezen. Spoe
dig na hem, nog voor het begon te
dagen in het Oosten, hadden een kleine
twintig leden een kaart met hun naam
aan hun plaats bevestigd. I jangzamer-
hand werd het voller en tegen twee
uur stroomden de leden binnen. Dat
was de tyd van gebeden, gelezen door
den kapelaan, den Rev. Canon Wil-
berforce. Daarop volgde het gebrui
kelijke handschudden met den Speaker.
Éven na tweeën kwam de Gentle
man Usher of the Black Rod (dc
heer portier met den zwarten staf),
zynde generaal Sir M. A. S. Biddulpb,
het Huis binnen, kwam by de tafel
staan, boog driemaal, en zeide op
plechtigen toon, dat de tegenwoordig
heid van het Lagerhuis onmiddellijk
in het Hoogerhuis verlangd werd, om
de troonrede aan te hooren. Vooraf
gegaan door den Sergeant-at-Arras,
den heer Erskine, die den rijksstaf
droeg, en den Speaker, spoedden de
Commoners zich naar de Peers. Hier
verdrongen zy zich aau de Bar en in
de zijgalerijen want het Hooger
huis binnentreden mogen zij zoo min
ais de Lords het Lagerhuis en
luisterden naar den lord kanselier,
den markies van Salisbury, de troon
rede voorlezende „in Hr. Ms. eigen
woorden". Daarna kwam de Speaker
met nog maar een klein gevolg van
leden in het Lagerhuis terug, en de
vergadering werd geschorst.
Om aan den kost te komen.
Dezer dagen meldde zich bij de
Parysche politie een Belg aan als
zonder middel van bestaan. Na een
avontuurlijk leven als goochelaar enz.,
had hy tot dusverre in zijn onder
houd voorzien door by begrafenissea
van lieden uit den mingegoeden stand
aanspraken te houden", lly mengde
zich onder de volgers, wist het een
en ander van familie en leden der
overledenen of der overledene
uit te visschen en hield dan aan het
graf een aandoenlijke rede, waarvan
de indruk door zijn witten baard zeer
verhoogd werd. Dan ging hij, door
ieder voor een lid der familie of een
vriend des huizes aangezien, mee naar
het wijnhuis, waar de deelneraerv^an
de plechtigheid naar vaste gewoonte
hun leed gingen verzetten. Meestal
wist by het zóó aan te leggen, dat
men naar een door' hem aangeraden
tap'pery ging, welker waard hem
daarvoor een goede fooi gaf. Daar
dronk en at hy dapper mee en wist
nog menige goede bete in zijne zak
ken te doea verdwijnen, lly begon
echter zoo aan rheumatiek en andere
kwalen te ljjden, dat hy het opgaf.
„Wel, zy kan 'timmers niet, dat weet ge,'1 zegt Mc
Grath vriendelijk. „En om mama's behoeft men zich
niet veel te bekommeren, zy zyn niet veel waard, of
schoon de uwe", en haar handje in de zijne nemend,
„een van de liefste vrouwen is, die ik ken."
„Vindt ge dat werkelijk Juffrouw Bailey verkeert
bepaald onder den indruk van deze beschrijving vau
haar moeder, een beschrijving, die zy voor het eerst
hoort.
„Heuscb. Gij," hartelijk, „lijkt precies op haar."
„Zoo?" Juffrouw Bailey lacht eerst en denkt dan
na. Deze opmerking geeft baar klaarblijkelijk stof tot
nadenken.
„llaar geheele persoonlijkheid", zegt Mc Grath on
nadenkend, „is zoo innemend en mooi. Ongetwijfeld ben
ik niet de eerste, die haar schoon noemt. Gy denkt,
dat zjj het niet goed zou vinden, als gij u aangenaam
by.... de.... menschen maakt Odan ken ik haar be
ter dan gij. Zy zou het heel aardig van u vinden, als
gy een cigarrefle opstaakt, oin my geuoegen te doen.
Wilt ge...."
Mevrouw huivert van woede en ziet met haar geestes
oog een wonderbaarlijk orgaan van baar dat hy
haar zyn cigarettenkoker voorhoudt
„Och, ik kan het niet," zegt juffrouw Bailey lachend
en een eindje op zü schuivend. „Ik ben er zeker van,
dat hot mij ziek zal maken."
„Ik niet."
„Heuscb, toch." Mevrouw voelt, dat zij tusschen-
beide meet komen.
„Go zult niet ziek worden."
„Maar," aarzelend, „als het toch eens gebeurde."
„Zelfs in dat geval," zegt Mc Grath feeder
Dat, is te veel voor mevrouw.
„Edie Bailey, kom eens hierroept mevrouw met
een stentorstem. „Wat beduidt dat om cigaretten te
rooken met...."
Zy zwygt daar zij begrijpt dat het laatste gedeelte
van haar zin toch verloren zou gaan. Zy hoort de twee
achter de laurierboomen wegvluchten en bij haar laat
ste woorden zyn ze reeds verdwenen.
„Hazegt mevrouw, „als zy mij denken te ontsnap
pen, dan vergissen zy zich deerlijk. „Ik zal eens naar
de balzaal gaan en zien...."
Haar gelaat geeft te kennen, dat zy ze tot aan hun
dood zal vervolgen. Intusschen moeten er nog een paar
andereu opgezocht worden. Zij heeft Amber en Evorard
niet vergeten.
Zy wil haar beschermelinge waarschuwen, want de
kleine Edie is nu voor een paar minuten in veiligheid.
Maar op welke wijze zal zij het Amber zeggendat
kind is soms zoo onbegrijpelijk. Zij denkt na en krijgt
plotseling een gelukkige ingeving. Zy zal Hilary liaar
vermoedens meedeelen. Tan al de gasten op the "Castle,
is by de eenige met wien zy is ingenomen. Ja, zy zal
Hilary vragen Amber op te zoeken. Juist komt dit
denkbeeld by baar op, als zy kapitein Adare ziet aan
komen.
„Mjjn beste jongenzegt zy. Zjj beeft hem reeds
van zyn jeugd af gekend. „Je komt alsof je geroepen
waartik moest je joist 3preken."
„Kont ge dit nog niet even uitstellen, mevrouw?"
vraagt z\j glimlachend. „Ik heb haast- want ik zoek
uw lieveling, Amber."
„O I daarover wilde ik juist met je praten. Weet ge
niet, waar zy is
„Neen." Hij krijgt een gevoel alsof zy een ijskoude
hand op zyn hart legt.
„Zy rust wat uit in gezelschap van Everardzegt
mevrouw. „Dat weet ikge zult, ray genoegen doen,
lieve jongen, als ge voorkomt, dat zij nog langor samen
blijven. Maar wat ik zeg...."
Zy zegt nog veel meer, maar Hilary luistert niet ver
der. Hy is reeds in huis verdwenen.
HOOFDSTUK XXII.
De bibliotheek is schemerachtig verlicht, als hy dit
vertrek binnen treedt. Hij heeft in verscheidene kamers
gezocht, voor hy haar hier vond. Nu kan hy haar zien
zij zit in een gemakkelijk, zacht stoeltje, dicht by
Everard, terwijl deze met de banden om zyn knieën
gevouwen zich voorover buigt en naar het schijnt een
ernstig gesprek met haar voert. In het flauwe licht
schittert Amber's zachte schoonheid als een ster. Haar
licht japonnetje verhoogt haar bekoorlijkheid en geeft
haar iets engelachtigs, terwyl haar goudblond haar beur
hoofdje als een stralenkrans omgeett.
Juist die volmaaktheid van haar geheele wezen doet
Hilary's woede nog meer toenemen. Hij loopt op
haar toe.
„Onze dans, niet waar." Zyn toon klinkt zóo kortaf,
zoo schor, dat het jonge meisje plotseling naar hem
opziet.
„Onze? Werkelijk?" Zij staat op. „Gy moet mjj op
een anderen keer de rest eens vértellen, mynheer
Everard," zegt zy over haar schouder naar hem kij
kend. Adare brengt haar inplaats van naar de balzaal,
naar een veranda, die hy strakjes, toen hjj naar haar
zocht, langs is gekomen.
„Wat scheelt er aan?" vraagt zy, een weinig zenuw
achtig verontrust door zyn stilzwijgen, en zyn vreemde
manieren (hy heeft baar bijna meegesleurd.)
„Wat zou mjj schelen Hjj staat by het einde van
de veranda, waar ze dichter begroeid is, stil.
„Niets, denk ik," een weinig moed vatteud, „maar uw
manieren zyn zoo vreemd. En ik verbeeldde mjj dat uw
stem boos klonk. Maar", bezorgd lachend, „ik denk dat
ik 'tmjj slechts verbeeldde."
„Ongetwijfeld." Hjj wendt zich om en leunt met de
armen op de balustrade der veranda.
Wordt vervolgd.