Lunenberg en Van Eeken samen uit gaan in de richting van de Prinsen gracht Hij volgde het tweetal en zag ze toen een paar maal voorbij den kruidenierswinkel bovenbedoeld heen en weer loopen. Af en toe gingen zij in het licht van een lantaarn staan en schenen wat te doen en na te zien. Ten slotte ging Lunenberg naar den winkel en deed de deur open, terwijl Van Eeken buiten bleef. De onge- noode bezoeker werd niet welkom ontvangen. Toen by een lucifer had aangestreken oin licht te hebben, werd hem beleefd verzocht alle moeite te sparen en maar mee te gaan naar het bnreau van politie. Er was niet veel anders aan te doen. Kort daarop werd ook Van Eeken gearresteerd. In hun bezit werden gevonden een breekbeitel en eenige vijltjes die blijkbaar waren gebruikt en misschien ook op de Prinsen gracht gebruikt om sleutels b\j te vijlen. Wegens poging tot diefstal stond Woensdag bet tweetal te Amsterdam terecht. Zy bleken te behooren tot een gilde waarvan meer leden niet al te best by de justitie bekend staan. Van Eeken was reeds vijfmaal ver oordeeld en nog verleden week vrij gesproken wegens gebrek aan bewijs van medeplichtigheid aan diefstal van een gouden ring. De ander was be trekkelijk een nieuweling in het vak. Het O. M. eischte tegen Lunenberg jaar. tegen Van Eeken 2J/a jaar gevangenisstraf. GEMENGD NiEUWS Het proces—Zola. De vermoeiende schermutseling tus- scben de parysche rechtbank en de verdedigers van Zola en den gérant van de Aurore, is Woensdag voort gezet. Tc hun bespreking van de oproe rige betoogingen van Dinsdag bij het uitgaan der terechtzitting in bet Pa leis. spreken de fransche bladen de verwachting uit, dat nieuwe ongere geldheden by de volgende zittingen zullen voorkomen, en zelfs gevechten, indien er geen krachtige maatregelen tot bewaring van de orde worden ge nomen. De bladen die voor Dreyfus gezind zyc, zeggen dat de verkla ringen van Scheurer-Kestner en van Lefciois dc zaak een grooten stap na der tot de waarheid gebracht heb ben. De Petite Eépublique zegt dat men alles, eer, vrijheid, gerechtigheid aan de gevoeligheden van het leger offert. Te acht uur Woensdagmorgens begon men reeds queue te maken voor het PaLis van Justitie, hoewel de com missaris Monquin het publiek gewaar schuwd had, dat er niet meer dan 30 personen in dc zaal konden komen. De menigte verminderde niet, in weer wil van deze waarschuwing. Eenige nieuwsgierigen stonden op de place Dauphine en den Boulevard du Pa lais de agenten beletten dat zich groepjes vormen. In het Paleis van Justitie worden krachtige maatregelen genomen om de gebeurtenissen van Dinsdag te ver mijden. De wacht wordt versterkt mei een party republikeinsche gar den een nieuwe voorzorgsmaatregel is genomen om het gedrang in de gangen te voorkomeneen dubbele slagboom is ter hoogte van de St Louis galerjj opgesteld om den in gang, voor de rechters en de gezwo renen gereserveerd, vry te houden. Toch dringt de menigte de gangen binnen, zoodat advocaten handgemeen worden met gendarmes. Onder de of ficieren die komen getuigen, worden opgemerkt generaal Gonse, de majoor Esterhazy, Ravary en d'Ormesche- ville. ook de griffier Vallecalle. De officieren worden op de Place Dau- phiue begroet met bet geroep „leve net leger!" Zola, door zijn vrienden vergezeld, komt te kwart voor twaalf binnen, hij was het huis no. 14 op den quai des Orfèvrcs doorgegaan en de zaal binnengekomen door den in gang, bestemd voor het hof Van ap pèl "voor correctioneele zaken. Alle toegangen tot de zaal worden be waakt door commissarissen en agenten. De menigte buiten, ongeduldig ge worden, bonst heftig op de deuren. By het binnenkomen van de opnieuw gedagvaarde officieren, onder wie ook' du Paty de Olam, iaat zich een oor- verdoovond geraas van stemmen hoo- j ren. De zitting wordt nu onmiddellijk geopend. Clémenceau vraagt het hof, hem er acte van te geven, dat zich verschei den getuigen, die nog niet gehoord zyn, na de opening van de zitting in de zaal hebben bevonden, met name generaal de Boisdeffre en de kolonel dn Paty de Clam. Labori deponeert conclusiën tegen de belemmeringen, die de presi dent aan het getuigenis van mevrouw Dreyfus in den weg heeft gelegd. Het" hof zal hierop zyn beslissing mededeelen na schorsing van de zit ting. Labori is er op gesteld, dc beschul digden te ontlasten van de verant woordelijkheid voor het zenden van documenten en brochures aan de j ury. Hy protesteert tegen de overdrijving van de dagbladen inzake de betoogin- gen, die tegen Zola gehouden zijn. Dr. Socquet. belast met het onder zoeken van de zieke getuigen, ver klaart, dat mejuffrouw Cominges cn mevrouw de Boulaney wegens den staat barer gezondheid niet kunnen voorkomen. Boisdeffre, chef van den generalen staf, ondervraagd zijnde, weigert we gens ambtsgolieim, te antwoorden op een vraag van Labori, die echter aan dringt, en weten wil wat voor een document Esterhazy aan den minister van oorlog heeft opgezonden vóór zyn verschijning voor den krijgsraad. Boisdeffre zegt dat by, in weerwil van de enquête, niets weet ten aan zien van de gesluierde dame. Op een vraag van Labori antwoordt hy dat de beschuldigingen tegen Picqnart betrekking hadden op dienstzaken: in het bijzonder op liet. mededeelen van brieven van generaal Gonse. De mi nister van oorlog had Picquart een zending opgedragen, maar deze was niet in ongenade gevallen. Picquart leed onder een idee fixe. Het oproepen van generaal Bois deffre als getuige wekt in hooge mate de algemeene belangstelling op. La bori brengt hem onder het oog, dat hy een verantwoordelijk ambtenaar is, en zich tegenover de justitie niet kan beroepen op het ambtsgeheim. Boisdeffre antwoordt dat in dit geval ambtsgeheim en staatsgeheim onaf scheidelijk verbonden zijn. Ik heb den diepsten eerbied voor de justitie, zegt: hy, ik verklaar dat met nadruk voor de gezworenen, maar voor my zou het schenden van het ambtsgeheim het schenden van een staatsgeheim zyu. Op een vraag vau Labori antwoordt hij nog, dot hy niet weet of Picquart in betrekking stond tot dc gesluierde dame, en evenmin, hoe het document dat Esterhazy's onschuld zoubewyzen, uit bet ministerie van oorlog gekomen is. Toen Labori hem vroeg welk denkbeeld Picquart voortdurend ver ontrustte, antwoordde Boisdeffre dat hy dit niet zeggen kon zonder ove, de Dreyfus-zaak te spreken. Zijn getuigenis voortzettende zeide generaal de Boisdeffre dat aan Picquart was gelast alles te doen om zijn ver moedens aangaande Esterhazy te pre ciseeren, maar dat hem, gezien het resultaat vau zijn nasporingen, be volen is geen verdere stappen te doen. „Voor my", zegt de generaal, „staat de schuld van Dreyfus vast." Ik ben daarvan ten volle overtuigd." (Laugdurige beweging.) Boisdeffre grondt zyn overtuiging op het feit van het proces en op het gewijsde, voor welks gezag hy zich buigt met den eerbied dien een ieder hef verschuldigd is. Er zijn nog an dere vroegere en latere feiten die zijn onwrikbare zekerheid versterken. (Levendige ontsteltenis en opgewon denheid.' Labori stelt conciusiëu betreffende de vragen op welke Boisdeffre niet heeft geantwoord. Generaal Gonse wordt opgeroepen. Hy weigert te antwoorden op de vraag van Labori, welk stuk Ester hazy aau generaal Billot heeft ter hand gesteld, weigert te antwoorden op alie vragen, cd zegt heftig dat Labori hem valstrikken stelt. Deze woorden verwekken een hevig incident. Labori spreekt Gonse heftig aan en vraagt den advocaat generaal om bescherming, maar deze verroert zich niet. Labori roept: „Dan uit naam van de geheele balie 1" Advo caten schreeuwen: „Ja!" De toehoor ders geven ook hun goed- of afkeu ring te kennen, er ontstaat een helsch rumoer. De voorzitter laat de zaal ontruimen. By de heropening van de zitting na bet incident met generaal Gonse zyu in de zaal enkel de getuigen, 1 eenige dames, de dagbladschry vers en "de gardes over. De advocaat-generaal zegt in zyn berisping: „Het hof zal my een paar zeer korte opmerkingen veroorloven. Het woord dat de ge tuige heeft geuit, moet verder zyn gegaan dan hy bedoelde. Als bewys daarvoor is my genoeg de nauwge zetheid waarmee generaal Gonse aan de oproeping van de verdedigers heeft gevolg gegeven. Wat my betreft, ik heb gemeend niet tc moeten gevolg geven aan de aansporing van Labori." De deken van de orde van advo caten zegt dat hy hoopt dat het hof er anders over zal denken, en dat generaal Gonse, als hy weer aan 't woord komt, andere woorden zal lateu hooren dan de advocaat-generaal, ge- Hik het hoofd van de balie hem uit naam van de balie verzoekt. Hiermee is het incident uit. Gonse geeft uitleg van de betee- kenis van zijn brieven aan Picquart. „Deze had my mondeling als schrijver van het borderel aangewezen majoor Esterhazy. Ik zeide hem dat bij, als hij een verrader op 't spoor was,licht moest ontsteken en de officieren opsporen, die het achterdocht wekkende stuk hadden kunnen leveren. In dien zin moest hij de waarheid opsporen. Ik j zeide tegen hem dat hy voorzichtig moest zyn. want hij wilde Esterhazy I in hechtenis nemen. Ik heb geen ver- I lof gegeven tot het openbaar maken van die brieven." Er ontstaat een heftige woorden wisseling over de verklaringen van Gribelin. Clémenceau verzoekt met. de stukken voor den dag te komen. Een ontelbare menigte verdringt zich op de Place Daupbine, meer dan tienduizend menschen. De politie krijgt versterking. De orde is niet ernstig verstoord. Een talrijke menigte wacht ook nog steeds in de gangen van het paleis van justitie. De incidenten wor den door den een zus, door den an der zoo uitgelegd, en er wordt hevig geredeneerd. Er heerscht grooteopge wondenheid. Om half vier verlaat mevrouw Dreyfus met haar broer het gebouw. Nieuwsgierig kyken allen naar haar, meer dan tweehonderd personen loopen haar achterna naar haar rijtuig op de Place Daupbine Er vallen geen ongeregeldheden voor maar de menigte groeit van uur tot7 uur aan. Meer"dan tienduizend men sehen staan samengepakt op het plein. Op den Qaai de 1'Horloge en dea Quai des Orfèvres, op den "Boulevard du Palais en in de omliggende straten is liet rytuigverkeer gestremd. De politie wordt versterkt uit de kazerne in de Cité. De menigte houdt zich tamelyk bedaard en gehoorzaamt traag aaD de bevelen van de agenten. De voorzitter deelt een reeks be slissingen mee betreffende de conclu siën van de verdedigers en besluit ten gunste van de verdediging alleen op punten van ondergeschikt belang. Generaal Mercier verklaart dat hy niets afweet van het rapport van majoor Ravary, en evenmiu vau het stuk dat Esterhazy's onschuld zou aantoosen. Op een "andere vraag van Labori, of den krysraad in 1894 een geheim stuk is meegedeeld, buiten den beklaagde en den verdediger om, antwoordt Mercier dat die vraag be trekking heeft op de zaak Dreyfus, en dat de beslissing van het hof hem niet veroorlooft daarop te antwoorden. Hy kent ook geen vertrouwelijke stukken. Wat aangaat het uitlekken van bijzonderheden omtrent de inhech tenisneming van Dreyfus, dat was geschied zonder dat het ministerie van oorlog het wist. Op aandringen van Clémenceau oppert Mercier de gissing dat de indiscreties van de fa milie afkomstig konden zijn. Labori komt terug op het meedee- len van het geheime stuk. Men heeft beweerd dat Mercier zelf hod erkend dat er aan den krijgsraad een geheim stak was meegedeeld. „Pardon", roept Mercier, „dat is niet waar". (Toejui- cliingen). Labori dringt aanheeft er ooit een geheim stuk bestaan, of heeft Mercier nooit verklaard dat er een j bestaan heeft Mercier zegt„Op de j eerste vraag antwoord ik niet, en op jde tweede antwoord ik neen". En als Labori aanhoudt, roept Mercier „Daar u het mij vraagt op mjjn sol- datenwoord, zeg ik u, dat hy een ver- rader was en rechtvaardig en wettig veroordeeld is. (Toejuichingen). Labori vraagt opnieuw„Is er een geheim 'stuk, ja of neen?" Mercier zegt: „Daar hoef ik niet op te antwoorden." (Geroep van goed- en afkenring.) De zitting wordt geschorst en om kwart over "vieren hervat. Trarieux, oud-minister vanjustitie, verklaart: „Dat ik mij bemoeid heb met de zaak Esterhazy, komt door dat ik daarachter een andere meende te zien die voor de justitie vau be lang was. Op 't eind van 1895 en in 1896 werden my ernstige onthullin gen gedaan. Men sprak van geheime stukken die, buiten den beklaagde en zyn raadsman om, aan de mili taire rechters waren medegedeeld, stukkeu die de veroordeeling tenge volge hadden kunnen hebben. Kort daarna werd mjjn ongerustheid ver meerderd. By bet zien en onderzoeken van het borderel trof mjj een gelij kenis. Toen ik boorde dat de heer Scheurer-Kestner zich ook met de zaak bezighield, sprak ik er met liem over. Hy zeide dat hy vast rekende op den minister van oorlog en den voorzitter van den ministerraad. Ko lonel Picquart onderzocht een spio- nagezaak, maar zonder doorslaand resultaat. Zjj betrof Esterhazy. Hy was op het denkbeeld gekomen, dat deze officier de schrijver van het bor derel was. Die meening was voort gekomen uit het vergelijken van het schrift in het borderel en dat van Esterhazy. Door kuiperijen die het daglicht "niet mogen zien werd kolo nel Picquart naar Tunis gezonden. „Persoonlijk," ging Trarieux voort, „uam ik de proeven van het schrift mee en werd zeer getroffen door de gelijkenis. In mijn gesprek met den heer Scheurer-Kestner zeide ik tot hem„Maar als Dreyfus toch een verrader was, ondanks alles, dan zou ik mijn stem niet te zijnen gunste durven verheffenwant ik bén niet zeker of er bekentenis bestaat" Scheurer-Kestner antwoordde mij „Het is niet mogelijk dat er een be wijs van schuld bestaat. Ik heb daar bewijzen voor." „Scheurer-Kestner liet mij toen", vervolgt Trarieux, „de brieven zien die gewisseld waren tnsschen gene raal Gonse en kolonel Picquart. Ik las ze, en er bleef by my geen zweem van twijfel bestaaD. Ik vond het on- wederlegbaar bewys, dat deze opper- officier het denkbeeld van revisie niet heeft weggeworpen, en dat hij de daden van zyn mindere met zijn volle goedkeuriug dekte. Al deze omstan digheden brachten op het denkbeeld dat er een rechterlijke dwaling was begaan. „De ommekeer, die toen kwam, sproot voort uit het feit dat de Eclair een stuk van een brief bekend maakte, geschreven door een militai ren attaché van een buitenlandse!] gezantschap aan dien van een ander, en waarin deze woorden voorkomen: „Get animal de D. devient bien exi- geant." „Eenige dagen later maakte de Ma- tin het fac-simile van het borderel bekend, er liepen geruchten en do interpellatie van Castelin was het gevolg. Toen kwam er een volledige ommekeer aan het ministerie van oorlog. Men verwijderde Picquart, hoewel degeen die het stnk aan het blad bad meegedeeld, zeker niet Picquart was, maar iemand van bet ministerie moest zyu, waar slechts acht personen het stuk kenden. Een van deze versperde kolonel Picquart den weg, om te verhinderen dat de waarheid aan 't licht kwam. Hy had een verandering willen maken in het geschrevene om het origineel te wij zigen en in plaats van een hoofdletter die een persoon aanduidde, den naam Dreyfus willen zetten. Dat was voor mij een lichtstraal." Tarrieux zet dan uiteen, hoe hy met den minister van justitie óver de zaak sprak, en hoe deze antwoordde er den president van dea ministerraad en den minister van oorlog over te zullen spreken. Deze laatste liet hem weten, dat hij niet geloofde dat de verdenking van den kolonel gerechtvaardigd was. Tarrieux voegt er nog by, dat in den krijgsraad waarvoor Esterhazy is verschenen, de regeering niet heeft gesproken als beschuldiger maar als verdediger van Esterhazy. Vijandig geschreeuw "volgt op de getuigenis van Tarrieux. Om kwart voor zessen wordt de zitting gesloten. Na het einde van de zitting verlaat Zola het paleis van justitie onder het geroep van „Weg met Zola!" Zijn rytuig rjjdt naar den kant van de Notre-Dame, gevolgd door den direc teur van politie, die, op de Place St. Michel bevel geeft alle, schreeuwers iu hechtenis te nemen. In den omtrek van het paleis van j justitie zyn uitgebreide voorzorgs- 1 maatregelen genomen. De drukke ver keerswegen van Parijs leveren een schilderachtigen aanblik. De ramen i zien zwart van menschen. Majoor I Esterhazy en andere officieren wor den bij liet verlaten van het gereebts- gebouw toegejuicht, onder het geroep: j Leve het legerWeg met de joden Zola is zonder ongeval thuisgeko men. Er heerscht hevige opgewonden heid. Groote voorzorgen zyn genomen. De Aurora bevat de briefwisseling tusschen generaal Gonse en overste Picquart (waarvan Scheurer-Kestner ter terechtzitting van gisteren mon deling een overzicht gaf). Den 7den September 1396 schreef Gonse„Mijn waarde Picquart, ik heb Uw brief ontvangen en na goed te hebben na gedacht over al wat gy my schrijft, haast ik mij U te lateu weten, dat het mij verstandig voorkomt in deze geheele zaak met" groote voorzichtig heid te werk te gaan, Het zou thans noodig zyn zekerheid te hebben aan gaande den aard der stukkon d.w.z. van de stukken welke het aan Drey fus toegeschrevon borderel vergezel den). Hoe zyn die gekopieerd kan nen worden? Welke vragen om in lichtingen zijn by derden gedaan? Men kan antwoorden, dat volgens dezen gang van zaken het heel moeie- lyk zal zyn tot eenig resultaat te ko men, zooder dat er iets uitlekt. Dat erken ik, maar naar mijn meening moeten wy met zekerheid voortschrij den. Het onderzoek voort te zetten nopens de handschriften (hier is be doeld de vergelijking van het schrift van Esterhazy met dat van het bor derel) beeft het groote bezwaar, dat het zou noodzaken nieuwe vertrouwe lingen onder ongunstige omstandig heden in den arm te nemen en beter is het uog te wachten tot ik zeker heid heb. alvorens op dien vrij deli- caten wég verder te gaan. Ik zal den 15den dezer terugkeeren; mon deling kan men het 't best eens wor den over een zaak van dezen aard". Overste Picquart antwoordt 8 Sept. '96 aan generaal Gonse: „Generaal, ik heb brief met aandacht gelezen en ik za! nauwgezet Uw instructiën volgen, maar ik geloof dat het myn plicht is U het volgende te zeggen. Nieuwe aanwijzingeu en ernstige fei ten, waarover ik U na Uw terugkeer zal onderhouden, doen my vermoeden dat het oogenblik nadert, waarop de lieden die de overtuiging hebben dat men zich ten hunnen opzichte vergist heeft (de familie van Dreyfus), alles zullen gaan beproeven om een groot schandaal te verwekken. Ik acht het dus noodzakelijk, dat het initia tief van ons uitgaat. Laat men te veel tyd verloren gaan, dan zal het initiatief elders genomen worden. Ik moet hierby voegen, dat bedoelde lie den mij voorkomen niet ingelicht te zyn als wy en dat hun pogingen schijnen te moeten uitloopen op hevig gerucht". Generaal lonse antwoordt Picquart den lüden September: „Ik heb Uw brief van den Ssten ontvangen. Na goed nagedacht te hebben, blyf ik ondanks het verontrustende nieuws dat die brief bevat, by myn eerste gevoelen en acht ik het noodig met de grootste omzichtigheid te hande len. Op dit punt waar gy met uw onderzoek gekomen zjjt, is het, wel te verstaan, niet zaak het licht te vermyden. maar te weten hoe men moet bandelen om tot het uitkomen der waarheid te geraken. Dit vast staande, moet elke onjuiste stap ver meden worden en moet men vooral zich wachten voor handelingen, waar op niet meer valt terug te komen. Het noodzakelijke is, naar mij voor komt, in alle stilte en volgens den gedachtengang welken ik u heb aan geduid, te komen tot een zoo volledig mogelijke zekerheid, alvorens er iets gecompromitteerd heei't kunnen wor den. Ik weet wel dat dit vraagstuk moeilyk is op te lossen, dat het vol kan zyn van niet te voorziene ge beurlijkheden, maar juist om die reden moet-or met zooveel voorzichtigheid gehandeld worden. Die voorzichtig heid ontbreekt u niet: ik ben dus gerust, denk eraan dat de moeilyk- heden groot zijn en dat een goede tactiek, die van te voren wel over weegt al wat er zien kan voordoen, een allereerst vereischte is. Ik heb een aanleiding om aan generaal de Boisdeffre te schrijvenen ik zal met eenige woorden in den zin van mya vorigen brief de quacstie aanroereu. Voorzichtigheid, voorzichtigheid, zie daar het woord dat gij altijd voor oogen moet hebben. Ik kom 's mor gens van den löden terug; kom my dan vroeg opzoeken aan myn bureau zoudra gij uw post zult hebben inge zien". Den 14den .September antwoordt Picquart: „Generaal. Den 7den had ik de eer uw aandacht te vestigen op hetgeen zekere lieden dreigden binnenkort te zullen doen uitbarsten. Het artikel van de Eclairdat gy hiernevens zult vinden, bevestigt mjj in myn meening." Verder dringt Picquart in dezen brief erop aan, dat men zonder verwijl zal handelen, Door nog te wachten, zoo zegt hy, zullen wij overvleugeld en in een stelling zonder uitweg opgesloten wor den. Opening van het Parlement^ De opening van het engelsch par lement is, zooals als wat het Engel- sche parlement aangaat, met een deels eerwaardig deels komisch ceremonieel omgeven, schrijft de N. E. CL Om halfelf trad Dinsdag een troep antiek uitgedoste hellebardiers het Lager huis binnen. De aanvoerders namen toen ieder een lantaarn in de hand, openden een luik achter des Speaker's zetel en verdwenen in de duistere diepte om te zien of niet de een of de andere adept van Guy Fawkes helsche plannen had gesmeed om het Huis iu de lucht te later: vliegen. De leden van het Tluis waren er zelf veel eerder by geweest. Ascroft, het lid voor Oldham, was, gelyk hjj al een paar maal geweest is, de eerste. Hy stond te halfzes in den donker roor de poort van "Westminster Palace. Na een half uur wachtens zag hy zich den toegang ontsloten, en kon zich in alie kalmte een plaats voor den dag der opening uitkiezen. Spoe dig na hem, nog voor het begon te dagen in het Oosten, hadden een kleine twintig leden een kaart met hun naam aan hun plaats bevestigd. I jangzamer- hand werd het voller en tegen twee uur stroomden de leden binnen. Dat was de tyd van gebeden, gelezen door den kapelaan, den Rev. Canon Wil- berforce. Daarop volgde het gebrui kelijke handschudden met den Speaker. Éven na tweeën kwam de Gentle man Usher of the Black Rod (dc heer portier met den zwarten staf), zynde generaal Sir M. A. S. Biddulpb, het Huis binnen, kwam by de tafel staan, boog driemaal, en zeide op plechtigen toon, dat de tegenwoordig heid van het Lagerhuis onmiddellijk in het Hoogerhuis verlangd werd, om de troonrede aan te hooren. Vooraf gegaan door den Sergeant-at-Arras, den heer Erskine, die den rijksstaf droeg, en den Speaker, spoedden de Commoners zich naar de Peers. Hier verdrongen zy zich aau de Bar en in de zijgalerijen want het Hooger huis binnentreden mogen zij zoo min ais de Lords het Lagerhuis en luisterden naar den lord kanselier, den markies van Salisbury, de troon rede voorlezende „in Hr. Ms. eigen woorden". Daarna kwam de Speaker met nog maar een klein gevolg van leden in het Lagerhuis terug, en de vergadering werd geschorst. Om aan den kost te komen. Dezer dagen meldde zich bij de Parysche politie een Belg aan als zonder middel van bestaan. Na een avontuurlijk leven als goochelaar enz., had hy tot dusverre in zijn onder houd voorzien door by begrafenissea van lieden uit den mingegoeden stand aanspraken te houden", lly mengde zich onder de volgers, wist het een en ander van familie en leden der overledenen of der overledene uit te visschen en hield dan aan het graf een aandoenlijke rede, waarvan de indruk door zijn witten baard zeer verhoogd werd. Dan ging hij, door ieder voor een lid der familie of een vriend des huizes aangezien, mee naar het wijnhuis, waar de deelneraerv^an de plechtigheid naar vaste gewoonte hun leed gingen verzetten. Meestal wist by het zóó aan te leggen, dat men naar een door' hem aangeraden tap'pery ging, welker waard hem daarvoor een goede fooi gaf. Daar dronk en at hy dapper mee en wist nog menige goede bete in zijne zak ken te doea verdwijnen, lly begon echter zoo aan rheumatiek en andere kwalen te ljjden, dat hy het opgaf. „Wel, zy kan 'timmers niet, dat weet ge,'1 zegt Mc Grath vriendelijk. „En om mama's behoeft men zich niet veel te bekommeren, zy zyn niet veel waard, of schoon de uwe", en haar handje in de zijne nemend, „een van de liefste vrouwen is, die ik ken." „Vindt ge dat werkelijk Juffrouw Bailey verkeert bepaald onder den indruk van deze beschrijving vau haar moeder, een beschrijving, die zy voor het eerst hoort. „Heuscb. Gij," hartelijk, „lijkt precies op haar." „Zoo?" Juffrouw Bailey lacht eerst en denkt dan na. Deze opmerking geeft baar klaarblijkelijk stof tot nadenken. „llaar geheele persoonlijkheid", zegt Mc Grath on nadenkend, „is zoo innemend en mooi. Ongetwijfeld ben ik niet de eerste, die haar schoon noemt. Gy denkt, dat zjj het niet goed zou vinden, als gij u aangenaam by.... de.... menschen maakt Odan ken ik haar be ter dan gij. Zy zou het heel aardig van u vinden, als gy een cigarrefle opstaakt, oin my geuoegen te doen. Wilt ge...." Mevrouw huivert van woede en ziet met haar geestes oog een wonderbaarlijk orgaan van baar dat hy haar zyn cigarettenkoker voorhoudt „Och, ik kan het niet," zegt juffrouw Bailey lachend en een eindje op zü schuivend. „Ik ben er zeker van, dat hot mij ziek zal maken." „Ik niet." „Heuscb, toch." Mevrouw voelt, dat zij tusschen- beide meet komen. „Go zult niet ziek worden." „Maar," aarzelend, „als het toch eens gebeurde." „Zelfs in dat geval," zegt Mc Grath feeder Dat, is te veel voor mevrouw. „Edie Bailey, kom eens hierroept mevrouw met een stentorstem. „Wat beduidt dat om cigaretten te rooken met...." Zy zwygt daar zij begrijpt dat het laatste gedeelte van haar zin toch verloren zou gaan. Zy hoort de twee achter de laurierboomen wegvluchten en bij haar laat ste woorden zyn ze reeds verdwenen. „Hazegt mevrouw, „als zy mij denken te ontsnap pen, dan vergissen zy zich deerlijk. „Ik zal eens naar de balzaal gaan en zien...." Haar gelaat geeft te kennen, dat zy ze tot aan hun dood zal vervolgen. Intusschen moeten er nog een paar andereu opgezocht worden. Zij heeft Amber en Evorard niet vergeten. Zy wil haar beschermelinge waarschuwen, want de kleine Edie is nu voor een paar minuten in veiligheid. Maar op welke wijze zal zij het Amber zeggendat kind is soms zoo onbegrijpelijk. Zij denkt na en krijgt plotseling een gelukkige ingeving. Zy zal Hilary liaar vermoedens meedeelen. Tan al de gasten op the "Castle, is by de eenige met wien zy is ingenomen. Ja, zy zal Hilary vragen Amber op te zoeken. Juist komt dit denkbeeld by baar op, als zy kapitein Adare ziet aan komen. „Mjjn beste jongenzegt zy. Zjj beeft hem reeds van zyn jeugd af gekend. „Je komt alsof je geroepen waartik moest je joist 3preken." „Kont ge dit nog niet even uitstellen, mevrouw?" vraagt z\j glimlachend. „Ik heb haast- want ik zoek uw lieveling, Amber." „O I daarover wilde ik juist met je praten. Weet ge niet, waar zy is „Neen." Hij krijgt een gevoel alsof zy een ijskoude hand op zyn hart legt. „Zy rust wat uit in gezelschap van Everardzegt mevrouw. „Dat weet ikge zult, ray genoegen doen, lieve jongen, als ge voorkomt, dat zij nog langor samen blijven. Maar wat ik zeg...." Zy zegt nog veel meer, maar Hilary luistert niet ver der. Hy is reeds in huis verdwenen. HOOFDSTUK XXII. De bibliotheek is schemerachtig verlicht, als hy dit vertrek binnen treedt. Hij heeft in verscheidene kamers gezocht, voor hy haar hier vond. Nu kan hy haar zien zij zit in een gemakkelijk, zacht stoeltje, dicht by Everard, terwijl deze met de banden om zyn knieën gevouwen zich voorover buigt en naar het schijnt een ernstig gesprek met haar voert. In het flauwe licht schittert Amber's zachte schoonheid als een ster. Haar licht japonnetje verhoogt haar bekoorlijkheid en geeft haar iets engelachtigs, terwyl haar goudblond haar beur hoofdje als een stralenkrans omgeett. Juist die volmaaktheid van haar geheele wezen doet Hilary's woede nog meer toenemen. Hij loopt op haar toe. „Onze dans, niet waar." Zyn toon klinkt zóo kortaf, zoo schor, dat het jonge meisje plotseling naar hem opziet. „Onze? Werkelijk?" Zij staat op. „Gy moet mjj op een anderen keer de rest eens vértellen, mynheer Everard," zegt zy over haar schouder naar hem kij kend. Adare brengt haar inplaats van naar de balzaal, naar een veranda, die hy strakjes, toen hjj naar haar zocht, langs is gekomen. „Wat scheelt er aan?" vraagt zy, een weinig zenuw achtig verontrust door zyn stilzwijgen, en zyn vreemde manieren (hy heeft baar bijna meegesleurd.) „Wat zou mjj schelen Hjj staat by het einde van de veranda, waar ze dichter begroeid is, stil. „Niets, denk ik," een weinig moed vatteud, „maar uw manieren zyn zoo vreemd. En ik verbeeldde mjj dat uw stem boos klonk. Maar", bezorgd lachend, „ik denk dat ik 'tmjj slechts verbeeldde." „Ongetwijfeld." Hjj wendt zich om en leunt met de armen op de balustrade der veranda. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 2