De vijandige Doods hoofden. Voor net geval dat myn lezers nei ging tot zenuwachtigheid hebben, maak ik hen vooruit opmerkzaam, dat deze geschiedenis geen lectuur voor zenuwachtige menschen is kunnen zy echter den lust, haar te lezen, toch Diet weerstaan, dan raad ik hun stel lig, ten minste niet voor 't naar bed gaan dit te doen, want 't zou best kuDiien gebeuren, dat zy er benauwde droomen en nachtmerries van kregen en die zou ik niet graag op mijn ge weten willen hebben. Ik moet er nog bijvoegen, dat het een ware geschiedenis is, die ik zelf heb ondervonden eu alleen zoo iang verzwegen heb omdat ik op inyn woord van eer beloofd heb, baar niet eerder te zullen vertellen. ik was nog zeer jong, een aanko mend. of laat ik liever zeggen, pas beginnend novellenscbryver eu mijn eerste gedrukte geesteskinderen gaven ondubbelzinnige blijken van myne voorliefde voor liet mystieke. Boven- aardsche en geheimzinnige gebeurte nissen, bange voorgevoelens en ge waagde avonturen oefenden een on weerstaanbare bekoring op mij uit. Ik had minder baard en meer hoofd haar, minder ervaring en meer ver trouwen dan thans, en dat was toen maals goed en nu is het zoo beter. Ik was dus nog zeer jong, toen ik op zekeren avond bij een der voor naamste grondbezitters van den streek waar ik doortrok aanklopte. We kenden elkaar van naam eu aanzienik. was op reis en had mij verlaat; hy was landeigenaar en woonde aan den straatwegik had behoefte aan een onderkomen, hij bezat een villa, redenen genoeg om by hem aan te kloppen. Hij ontving my ook bui tengewoon hartelijk, niettegenstaande zulke ongenoode gasten bij bem niet tot de zeldzaamheden behoorden. De heer Gabor stend als een weinig zonderling aangeschreven. Hy hield er een bibliotheek op na en was zeer belezenhy had een kamer vol vogels, die hij alien zelf geschoten en opgezet had en waarvan hy zelfs de namen k« nde. Dan had hy een kostbare sch it dery en verzameling en een massa zeldzame antiquiteiten en hield zich bovendien met voorliefde met machi nerieën bezig, ofschoon niet met nut tige landbouwwerktuigen en dergelijke; zyn machines dienden alleen tot tijd verdrijf en aangename verrassing. Zoo stond bijvoorbeeld by een der deuren een geharnasde ridder, die, zoodra de deur geopend werd, drei gend zijn slagzwaard ophief eu het liet zinken als ze weer toeging, maar die sehrikachtigen bezoekers intus- schen de stuipen op het lijf jaagde. Leunde men op de tafel,, dan be gonnen verborgen klarinetten en flui ten allerlei melodieën te spelen eu van raenigen stoel, die er doodgewoon uitzag, kou men, als men er op was gaan zitten, eenvoudig niet meer op staan. Ik had reeds vaak van zyn on schuldige manie gehoord en my voor genomen op mijn hoede te wezen, om mij niet te laten beetnemen. Myn gastheer haalde dan ook geen zijner veelvuldige grappen met my uit, maar begon een zeer onderhoudend gesprek, voerde my in zijn bibliotheek, toonde mij hoogst belangwekkende en kostbare handschriften, liet my zijn wapens en zegelcollectie zien en wist overat interessante bijzonderheden aan vast te knoopen. „Met alle genoegen", antwoordde hij, toen ik hem verzocht een en ander te mogen opschrijven en scheen zicht baar gestreeld, dat ik notities maakte over de oude helden en edele dames van wie hier een spoor, daar een handschoen, die voor ons op tafel lagen, was overgebleven. Welk een ryke bron voor historische stadiëo. 't Berouwde mij waarachtig niet den heer Gabor om naclulogies te hebben gevraagd. Het deed hem Haarlemmer Halletjes Een Zaterdaga vondpraat/e. cccx. „Fidelio", zei Wouter, toen hij de zer dagen eens bij mij kwam inloopen „wat ben jij toch een ouderwet.sch individu. Daar brand je waarlijk nog petroleum in je huis. De ve, wonder lijke vindingen van den laatsten tijd hebben jou klaarblijkelijk koud ge laten. Weet jy wel eens, dat er zoo iets als eiectrifCh licht bestaat? Beu je er wel van bewust, dat er een, lichtsoort is, die acetyleen beet Neen meneer brandt, petroleumEn dat woord petroleum zei hy met denzelf den minachtenden nadruk, waarmee bij mij gezegd zou hebben„je hebt eeu millioen van een ander iri je zak gestoken." „Mag ik jou dan eens even een vraag doen?" vroeg ik. „Brandjy, o Wouter, electrisch licht in je huis? „Neen," zei hy. „maar..." „Geen maren. Dan gebruik je zeker acetyleen." „Ook niet, maar „Heel verstandig, want daar vlieg je de lucht mee in. Maar wat brand je dan eigenlijk Patentolie, was kaarsen, smeerkaarsen „Zanik niet," zei hy, je weet wel, dat ik gas gebruik." „Maak mij dan geen verwijt van mijn petroleum," zei ik, „(die trouwens van heele beste qualiteit is,) want gas is ook uiet bepaald gisteren ontdekt. Maar wanneer je weten wilt waarom ik petroleum brand, dau wil ik je wel zeggen, dat gas me te duur is. Begrepen? De Keizerlyke Yasteland- blykbaar genoegen, dat zyn mede- deelingeu my zooveel belang inboe zemden en hy was onuitputtelijk in nieuwe en aldoor weer nieuwe ge schiedenissen. Zoo verstreek de avond. Aan het souper verschenen zyn inspecteur eu zyn administrateur, die daarna weer vertrokken en ons opnieuw alleen lieten. Hy liet de koflie in de Gothische kamer brengen, waar wij nog een uurtje bleven pratendat wil zeggenhy vertelde en ik luisterde. De Gothische kamer lag in den achtersten vleugel van het gebouw en had haar naam te danken aan de meubelen en eeuige middeleeuwsehe nissen. De achterwand der kamer werd door een schouw ingenomen, waaronder groote blokken knetterend een aangename warmte verspreidden; daaromheen stonden gemakkelijke leunstoelen en sofa's die tot rusten noodden. Wy gaven aan die uitnoo- diging gehoor en slurpten behaaglijk den geurigen Braziliaanschen drank. De warmte van het vuur, het late uur, de vermoeienis der reis hadden intusscheu hun invloed doen geiden, zoodat ik, tot mijn schande zij het gezegd, mijzelf een paar malen er op betrapte, dat mijn hoofd op het kussen der sofa zonk en ik niets meer van mijn gastheers vertellingen hoorde, dan een gelijkmatig gebrom. De heer Gabor bemerkte het en vroeg glimlachend „Slaperig hé 't Zou ook geen won der wezen." „Ja. 'k zou hier zóó in slaap kun nen valleu." „Dat zou u niet geraden zyn." verklaarde myn gastheer ernstig. „Deze kamer staat bij allen, die toe vallig hier een nacht hebben doorge bracht, in geen al te besteu roep." Die woorden joegen den slaap uit my'ne oogeD. „Komen hier dan spoken?" „Ze komen nietze wonen hier en zyn dag en nacht te zien." De nieuwsgierigheid maakte my klaar wakker en onwillekeurig keek ik rond. „Nu, nu, ge moet u bij dat woord spoken uiet dadelijk in lakens gehulde en met ketens rammelende gedaanten voorstellen Wat hier spookt is een eenvoudig, tastbaar voorwerp. Hebt ge misschien lust het eens te zien?" „Hoe kunt u dat vragenriep ik opspringend. „Waar is het spook De heer Gabor geleidde mij naar een der nissen, die door een groen gordiju was afgesloten. Hij schoof het ter zijde en wees my twee schedels, die zonderling van elkaar afgekeerd onder een glazen stolp stonden. Doodshoofden had ik dikwijls ge noeg onder de oogen gehad en ik was niet geneigd er iets spookachtigs in te zien. 't Waren eenvoudig menscben- beenderen, evenals een uitgetrokken tand, waarvoor niemand 't in zyn hoofd zou hebben gekregen, bang te wezen. ..Dit zyn de schedels van twee broeders, twee graven Kalmanssy. die eenmaal deze heerlijkheid bezaten en ook een gedeelte van dit slot lie ten bouwen. Zy hadden een hoogst tragisch uiteinde. Zij leefden in voort durende vijandschap met elkaar en streden om het recht op dit slot. Op zekeren dag nu noodigde de jongste onder het "oorwendsel zich met hem te willen verzoenen, den onderen broe der tot een bijeenkomst, en toen hij hem met zwaren wyu beneveld had, sloeg hij hem een langen spijker in het. hoofd. De spijker is er nog in te zien. Later werd hij verraden door een zijner dienaren, die de mis daad had helpen volvoeren, en ter dood veroordeeld. Zijn lichaam werd krachtens liet gebruik op de plaats der terechtstelling begraven, maar hei afgehouwen hoofd mocht in het familiegraf a orden bijgezet, waar de doodgraver het dan ook bij het ge beente van zijn laaghartig vermoor den broeder legde. Later werden de twee schedels in een nis geplaatsten wel zoo dat zij, die elkander tijdens hun leven niet konden luchten of sche Gas-Maatsehappy is een heele beste, brave inrichting, maar ze snapt van mij geen negen centjes per ku bieke meter. En al ben je er nu ook trotsch op, dat de bron van jou licht staat in de Wilhelrainastraat. een deftige buurt, die ze tusschen twee haakjes vrij wel bederft, ik kom er rond voor uit, dat mijn lichtbron van keelwat be scheidener gehalte is. Ze is besloten in een groot vat, dat ligt op een klein wagentje, dat voortgeduwd wordt door een oud mannetje, die het hard noo- dig heeft. Ik wil maar zeggen, dat myn petrolenmgeld met veel grooteri vreugde wordt onLvaogen. dan jou gaseenten." „Dat is een gevoelsargument," zeF Wouter koeltjes, „on past derhalve in onzen tyd niet meer. „Je zult ook nog wel eens uit de petroleumboot overstappen in de gasschuit." „Niet zoolang liet zoo duur blijft." „En hoelang zou dat dan nog wel moeten duren, denk je?" Dat was een strikvraag. „Nog vier jaar," zei ik kloekmoedig, „tot L'Jü3". „Dus jij denkt, dat dé Gemeente raad geen verlenging van concessie aan de Imperial geven zal?" luist, dat geloof ik." „Ik niet. Heb jij gelezen wat de Imperial heeft geschreven over de berekeningen van de Gascommissie „Jawelde fabriek beweert, dat de cyfers van de gascommissie niet deu gen. Weetje van wie die cyfers zyn „Vau den directeur van de gasfabriek ie Utrecht." „Precies, van meneer Van der Horst. Nu weet je misschien, dat deze een van de meest geraadpleegde gasman- nen is. Wanneer hy ergens eeu jaar of wat is, dan wil men hem ergens zieu en de bitterste vijandschap toe droegen, elkaar de gezichten toekeer den. Eens nu kwam de slotbewaarder, die eueden iets te doen had, hier en zag tot zijn ontzetting, dat de hoof den vao elkaar afgekeerd stonden. De man, die veel met lijken had om gegaan en geenszins schrikachtig van natuur was, meende dat zekor de eene of andere rat die verandering veroorzaakt had, en draaide ze in huu vorigen stand terug. Den vol genden dag kwam hy weer beneden, om zich te overtuigen dat er niets gebeurd was en vond de schedels weer precies van elkander- gewend. Dat ging weken achtereen zoo door.; iederen dag draaide de man de hoof den naar elkaar toe en eiken nacht keerden zy zich om, zoodat hij er zenuwachtig en melancholisch onder werd, zichtbaar vermagerde eu afviel, totdat de jonge dokter van het slot hem op een goeden dag ernstig on der handen nam en vroeg, wat bij eigenlijk op 't hart had. .Sidderend maakte de oude hem deelgenoot van het spookachtige raad sel, dat hem bijna van het verstand had beroofd. De dokter, een ont wikkeld man, wilde den oude gerust stellen, hem van zijn kwellendeu waan genezen en begaf zich met. hem naar beneden, om het „wonderin oogen- schouw te nemen. „Ook nu vonden zy de hoofden weer van elkaar afgewend, niettegenstaande de oude dienaar bij hoog en laag zwoer, ze den vorigen dag eigenhandig naar elkaar te hebben gezet. „Dat is onmogelijk" verklaarde de dokter. „Een zielloos ding heeft geen wil. Dit zijn niets anders dan een paar beenderen, zonder hersens en spieren zy kunnen zich niet zelf bewegen". Om zyn woorden meer klem by te zetten en te toonen dat de schedels, evenmin als elk ander levenloos voor werp, tot eenige willekeurige bewe ging in staat waren, pakte hy een er van beet en tilde hem op. Op dat oogenblik beet de doodskop hem zoo verwoed in den vinger, dat hy dien ternauwernood uit de tanden kon bevrijden. Van toen af bleef het gewelf ge sloten. De oude stierf korten tijd na d9 gebeurtenisde dokter leefde nog jaren daarna, maar droeg tot aan zijn dood de sporen van dien beet aan zijn pink. Het incident werd geheim gehouden eu niemand kwam er iets van te we ten, totdat ik eens. in de archieven *an het slot snuffelend, het dagboek vau dien geestelijke vond, waarin het feit in alle bizondorheden was vermeld; de mystieke geschiedenis eindigde met de mededeeüng,. dat de dear van het gewelf nog wei bestond, maar was toegemetseld. Ik ging terstond aan 't werk om die toegemetselde deur op te sporen, hetgeen my met de nauwkeurige be schrijving in het dagboek weinig moeite kostte. Zy werd opengebroken, ik daalde in het gewelf af en vond werkelijk de twee vijandige doods hoofden met naar elkaar toegekeerd achterhoofd. .Aanraken durfde ik geen van bei den, maar ik nam den geheelen mar meren zerk, waarop zy stonden en bracht alles naar boven op mijn kamer. Sinds dien tijd zijn er een massa ongeloovige bezoekers bier geweest, die alles voor een flauwe grap hielden en zich met eigen oogen van de waarheid wilden vergewissen. Grif stemde ik nooit toe, ik zag niet graag dat er met de griezelige schedels den spot werd gedreven maar trof ik een Hinken vent met sterke zenuwen, van wien ik bjjna zeker kon zijn, dat de nachtelijke spokerij al zou zij hem scbokkc-n geen kwade gevolgen voor hem na zich zou sleepen, dan vergunde ik Siem in deze kamer te slapen en zich te overtuigen, dat de des avonds gezicht naar gezicht gekeerde schedels, den volgenden dag met de achterhoofden naar elkaar gekeerd staan. Myn gasten waren dus ge dwongen, het geheimzinnige feit te erkennen en niemand, al weigerde anders hebben. Te Leiden was hij eerst op een traktement van f 40U0, ging toen naar Utrecht op een jaar wedde van f 6000 en is nu bezig te verhuizen naar Amsterdam op een traktement van f12000. Nu wil ik over die cyfers niet spreken. Leeken als wy, Wouter, ik zeg wijj" (want de pedante vent kuchte alsóf hij zeg gen wou dat hij geen leek was) Leeken als wij kunnen noch de cyfers van Van der Horst, noch die van de imperial booordeeleu. Maar dat kun nen we wel aannemen, dat iemand als de Utrechtsche directeur geen rekening zal opzetten, die nergens naar lijkt „Ik neb de hoofden eens geteld in den Raad," zei Wouter. „Welnu, ik ook. Laten wy eens samen nagaan, hoe het er dan mee staat. Ik begin met de voorstanders van gemeentelijke exploitatie. Daar is dan eerst de wethouder, rnoneer de Breuk, vervolgens meneer Stolp, Öneltjes, van der Mersch en Loo- meyer." „Meneer Loomeyer hield ik voor een tegenstander,'1 zei Wouter. „Hy behoort tot de Commissie eu het voorstel om een eigen gasfabriek te bouwen is eenparig. Ik heb dus ai vyf voorstanders eu ga verder de ry laugs. Daarbij vind ik als voor standers van de gemeentefabriek me neer tiabelis, meneer Speelman deuk ik, verder meneer de Lanoy en me neer van Styrum. „Of de twee laatste heeren nu wel bij de voorstanders belmoren vroeg Wouter. „Als ik het zeker wist behoefde ik er niet naar to raden, 't Is maar een veronderstelling. Ik heb er dus al negen. Verder vind ik meneer by het te gelooven, heeft het na den o vermoedigen dokter ooit gewaagd het handtastelijk te logenstraften." De heer Gabor kon aan mijn ge zicht zien, dat ook ik mij dolgaarne van liet wonderlijke geheim overtuigd zou willen hebben. Welken twee en twintigjarigen jongen man zou zulk een raadsel niet hoogst interessant zyn toegeschenen. Ik smeekte miju gastheer dan ook dringend my den nacht in dat ver trek te laten doorbrengen en de hoof den naar eikaar toe te keeren. De heer Gabor beproefde my eerst van mijn voornemen af te brengen, maar eindelijk stemde hij toe. lichtte de stolp op, draaide de doodshoofden met de grootste behoedzaamheid lang zaam om, zette de stolp er weer overheen en schoof het gordiju voor de nis. Vervolgens weel hij my een alcoof. waar myn bed gereed stond en wenschte my goeden nacht. Op de eerste verdieping van het groote gebouw woonde hy alleen met zijn kamerdienaaral liet overige dienstpersoneel bewoonde bet par terre. De Gothische kamer was door verschillende groote en kleinere ver trekken van Gabor's slaapkamer ge scheiden. zoodat ik tamelijk alleen en afgezonderd was. Hoezeer mijn verbeeldingskracht ook was geprikkeld, had ik toch ge noeg besef overgehouden, om my niet klakkeloos te laten beetnemen. Eerst onderzocht ik alle wanden vau het vertrek, om zeker te zyn, dat zich nergens, een verborgen deur bevond; daarna de nis zelf, die ech ter uit één massief blok hard mar mer gehouwen bleek te zijn. Ik sloot en grendelde de deur. schoof ten overvloede de sofa er voor, zoodat hy vlak tegenover de geheimzinnige nis stond, en ging er toen op liggen. Op eens viel my nog eeu voorzorgs maatregel in. Het groen zyden gordijn werd door een agraaf opgehouden eu hing in sierlijke plooien neer. Ik haalde daarom myn notitieboekje voor den dag en toekende het precies na. Dat was een onbetaalbare ingeving. Wilde een of ander wezen onver schillig welke, als 't maar eeD lichaam had de hoofden genaken, dan moest het eerst het gordyn optilleu of weg schuiven, dat by de minste of ge ringste aanraking in andere plooien zou geraken eu dus van mijn teeke- ning zou afwijken. Vervolgens wierp ik een paar verscke blokken in den haard, zette de kaars op een klein tafeltje naast mij en strekte mij op de sofa uit, met bet vaste voornemen, niet in slaap te vallen. De beroemde eigenschap van koffie, om menschen wakker te worden, was mij wel bekend, ik schonk my daarom nog een kop in eu goot er een lepel rum bij. De rum was echter zwak, waarom ik de portie verdubbelde. Maar ook toen was liet nauwelijks te proeven. Opeens herinnerde ik my, dat ik op een kastje bezijden de schouw een flesch cognac had zien staan. Mijn gastheer had mij er nog een glas van gepresenteerd, maar ik had bedankt en nu kreeg ik er opeens een onbe daarlijk en trek in. Ik stond op, haalde de flesch, sclionk myn kop boordevol en proefdeja nu was de koffie goed. Vervolgens poide ik het vuur nog eens op, legde er nog een paar blokken by en wendde my weer naar de sofa toe. Een prachtige verrassing wachtte mij. Op de sofa, die ik voor my had klaargezet, zaten twee heeren, die ik wel kende, maar wier namen mij niet wilden invallen. De eene had* kort krullend, blond haar en een val- sehen, rossigen baard. De kin van den andere was glad geschoren maar een lange zwarte knevel bedekte zyn lip pen en boven op zyn zwartharig hoofd glom een ronde, kale plek. De eerste droeg een zijden wambuis met gouden knoopeD, de andere een bruine uniform met een sjerp, waarvan de einden over den schouder naar ach- teren waren geworpen. Klein...." „En onze doctoren in den Raad „Als ik goed zie, dan zullen die verdeeld zijn in twee partijen, eik van een. Meneer van den Berg er voor, mijnheer Lodewijks tegen ge meente-exploitatie. Het kan ook an dersom zyn. Reken in elk ge val éen medicus. Ik ben vry zeker vau meneer van Dieren Bijvoet, en hoop op meneer de Clercq van Weel. Op de tweede ry zie ik een tegen- stander van gemeente-exploitatie, meneer Boijnes, naast een eigen exploitatie- man, meneer Tjeenk Wil link. Te zamen dertien. Hierbij reken ik nog meneer Van der Steur, meneer Rethaan Maearé eu meneer Van Len- nep, dat zijn er ie zamen zestien dat is de meerderheid van den Raad. Daarbij veronderstel ik nog, dat er- maar een van de vier wethouders voor gemeente-exploitatie te vinden is: dat meneer Nieuwenhuizen Kru- seraau voorstander is van particuliere exploitatie en dat meneer Krol er evenzoo over denkt," „Ik zal die rangschikking nietcri- tiseeren," zei "Wouter, „hoewel ze me doet denken aan de groepeering van de cyfers, die we in de laatste tijden van de twee partyen hebben te geuie- ten gekregen. De eene stelt, dunkt me, de voordeelen van de nitkeenn- gen van de Imperial lager dan ze verdienen en de ander bekijkt ge meente-exploitatie door den zwartsten bril, dien hy in den winke' beeft kunnen vinden." „Beste vrind," zei Wouter, „heb je niet liever twintigduizend gulden in de hand zonder risico, dan misschien veertigduizend gulden met risico?" £j„We!ke risico loopt de geraoente wanneer ze eeu eigen gasfabriek heeft, Beiden slurpten de koffie met cog nac, die ik voor my bad ingeschou- ken eerst nam de eene dan de andere een slok, heel broederlijk uit den zei fden kop. Eerst was ik verbaasd, toen werd ik bang; ik durfde hen nietnadereD, maar sloop stilletjes in een hoek, ora te zien wat zij zouden doen. De twee heeren grijnsden elkaar zonderling aan en begonnen te spreken. „Goeden avond, broeder." „Ook goeden avond, broeder." „Kom je weer eens hier?" „Ja, eu zal ook hier blijven." ..Het slot heeft geen piaats voor ons beiden." „Daar beneden zou piaats genoeg zyn voor éen." „Waar beneden?" „In de diepte, in 't donker, in den grafkelder." „Nu laten we er dan een eind aan maken." „Uitstekend, we zijn alleen." „Pistolen of degens?" „Vour mijn part allebei, maar dat wordt ontdekt." „Dat is zoo. Wapens makeus le ven eu het bloed zou ons verraden." „De giftbeker zou het beste zyn." „Maar wie van ons zal hem drin ken „Dat zal het lot beslissen?" „Maar het vergift brengt het uit by de lykbeschouwing." „Ik weet wat. Wy drinken den sterken drank, die voor ons staat." „En dan „Nu, degene die nuchter blyft. brengt den andere, die zyn bezinning heeft verloren, om. Hier is een groote spijker en een hamer, die wordt in den schedel geslagen eu geen mensch komt er achter." „Dat gaat goed by jou, jjj hebt dik haar, maar ik met mijn maantje?" „Wees daarvoor niet bezorgd." Een koude rilling doorliep my by dit gruwelijke gesprek maar al was ik in staat geweest mij te bewegen, dan had ik toch niet de vlucht kun nen nemen, want zy zalen juist voor de deur; :k had er zelf de sofa voor ge schoven Eu nu begonuen zij te drinken, eerst de eene dan de audere, en tel kens schonken zy den kop uit de cognaciiesch tot aan den rand toe vol. "Prosit, broeder!" „Wel mag 't je bekomen, broeder Die wenschen gingen telkens ver gezeld van een duivelsclien lachde sterke drank bedwelmde hen gaan deweg, de hoofden waggelden heen en weer, de gezichten werden nu doodsbleek, dan~ gloeiend rood, en de aderen op het voorhoofd zwollen. „Drink, broeder, drink „Drink, drink, broeder!" lutusscheu was de kaars op het tafeltje opgebrand. Zy begon te knet teren en te doovenalles scheen in een roodeu nevel gehuld, die allengs in paarsch overgingde twee gezich ten werden nog bleeker, de hoofden waggelden nog sterker wie zou het eerst op den grond glijden De lichtschijn werd groenachtig eu maakte de gezichten der broeders lijkkleurig. Zij waren niet meer instaat te spreken en moedigden elkaar nog slectits met glazige oogen tot drinken aan. De kaars flikkerde nog eenmaal op en ging uit. De broeders waren ver dwenen. Door de gekleurde vensterglazen scheen de maan met volle pracht naar binnen. De gloed van den haard wierp een rooden scbyn in het halfdonker. Ik was alleen in het vertrek. „Ik heb gedroomd," zei ik tot mij zelf, om mijn eigen bangheid lachend, maar mijn tanden klapperden. „M Was een droom, niets dan een droom," herhaalde ik tot myn geruststelling „en nu ga ik slapeu, - ik zal mij uitkleeden en naar bed gaan, ik trek de dekens over mijn hoofd en dan mag voor myn part spoken wie wil, ik zal er mij niet druk om maken." Ik had geen' licht by het uitkleeden noodig. De maan en net schijnsel van Wouter „Dat het electrisch licht goedkoo- per wordt en de steeukolen duur der „Dat moet de Imperial er ook op wagen en ze durft het aaa, anders zou ze geen verlenging van de con cessie vragen. Hou jij de Imperial voor een goed gasfabrikant of niet „Lk welj" zei Wouter, „en voor een kranig fabrikant ook." „Ik ook. Zou je dau denken, dat de Imperial aan de gemeente zulke groote voordeelen aanbiedt, wanneer ze er niet zeker van is. dat er nog boven dien veel meer te verdienen valt „Ja." zei Wouter, „dat mag we! zoo wezen. Uit meuschlievendheid zal de Engelschman ons geen gas verkoo- pen." „Net zoo min als wy boter, kaas, eieren cn bloembollen over het kauaal sturen, oui van den (Schiedammer nog maar niet te spreken." „Maar die vier jaar vóór de con cessie afloopt," zei Wouter bedenke lijk." 't Scheelt toch heelwat, of we van lo Januari 189S af zes centen voor de kubieke meter betalen of pas lo Januari 1903. Dat moet je ook niet vergeten, hè?" „Hoor eens Wouter, geduld is altijd eeu oud-hoilaudsche deugd genoemd, maar ik zou er bijna aan twijfelen of die deugd nog wel by jou is blijven voort leven. We gaan nu" al twintig jaar gebukt ouder den hoogen gasprys van negen centen. Zou het nu zoo vreselijk wezen, om het nog vyf jaar aan te kijken, om dan te kunnen zeg gen „ziezoo, nu zyn we onze eigen meestersNu fabriceeren we ons eigen gas en steken alle winsten daarvan in onzen eigen zak, zonder dat we een groot deel, misschien het grootste den haard verlichtten het vertrek vol doende. Ik ontkleedde my bedaarj wond mijn horloge op, sloeg hetgot dijn van de alcoof op en stond vo# het bed. 'k Verstijfde van ontzetting. Op het bed lagen, naast elkander, de twee broeders, twee afzichtelijke, ontzielde lichamen. De eene lag op den rug, maar zyn gelaat was 11% beneden gekeerd en in de kale plek op zijn schedel glansde de kop van den blauw-zwarteu spijkerde andert lag met naar boven gekeerd gezictn op de borst. 'k Was totaal verlamd van schril ik wilde schreeuwen geen geiuij kwam over mijne lippen; ik wilfe schellen myn kracht schoot te kon ik wilde vluchten miju beeneo waren als in den grond geworteld en zwaar als lood. Mijn borst wai als dichtgeschroefd, myn ledematen waren verstijfd. Eindelijk raapte ik al mijn krach bijeen, gaf een vreeselyken gil «o ontwaakte. 't Was morgen en de zon schees straieud door de twijgen der boogt populieren voor het venster. Ik lag nog op de sofa, vóór de deur, op de zelfde plaats waar ik mij had voor genomen niet in slaap te vallen. De kaars was werkelijk opgebrand en de kop werkelijk leeg, maar er stond geen flesch op liet tafeltje et ik begon te gelooven. dat ik den kop in 't geheel niet had volgeschonken maar dat alleskolf ie, rum en cog nac, even als het aadere een droon was geweest. Maar nu komt eerst het verschrik kelijkste van de spookhistorie. Wat was er in tusschen in de nis voorgevallen Het gordijn viel nog steeds in de- zelfde plooien, dio ik den vorigen avond had nageteekend. Geeu hand had het dus aangeraakt Ik trad, nog geheel vervuld van mijn nachtmerrie, naar de nis ei. schoof met bevende hand het gordjji ter zyde. En ziet? de twee vijandige doods hoofden draaiden elkaar de achter hoofden toe. Een koude rilling doorliep mij van onder tot boven, als bad een ijzige hand mij aangeraakt. Dat was in elkgevalgeen droom. I)at zag ik voor my, op klaarlichten dag nog wel. Buiten klonken stemmen eu het gedruisch van den ontwakenden morgen en hier voor my stond lie: geheimzinnig raadsel Er gebeurt dus toch nog veel on der de zon, waarvoor zelfs de wijsten tevergeefs een verklaring zoeken. 't Is dus waar dat die twee hoof den na den dood nog voortleven en zich me! onverzoenlyken haat vau elkaar afwenden Neenhet is niet waarHet kan niet zijn. ik geloof 'net niet. Ik zie. ik sidder en toch kan ik het uiet ge- looveu. Ik sta voor eeu wonder en toch - neen 't kau niet waar zijn Daar herinnerde ik my opeens weer het verhaal van den dokter, die ook het wonder in twijfel had getrokken en tot straf voor zyn geheele leven werd geteekend. Dat hindert niet. Mijiientwege word ik ook gebeten. Ik nam de stolp van de schedels af. Myn hart klopte hoorbaar. Ik raakte een der koude hoofden voorzichtig aan en tilde hem Wat gebeurde er? Beet hij mjj? Achveel liever was ik gebeten geworden dan dat ik die ontdekking moest doen. In de schedelholte zat een veer. die de draaiende beweging veroorzaakte. Aan het ontbijt ontmoette ik den heer Gabor. Wy keken beiden ernstig. „Nu, hoe heeft u geslapen?" vroeg hij. „Dank u, verbazend slecht, 'k Heb gisteren avond te veel koffie gedron ken en werd door allerlei spoken ach tervolgd." „En hoe staat het, met de schedels deel, aan anderen behoeven af t« staan." „Maar 't electrisch licht", mompelde Wouter. „Wat praat je van 't electrisch licht? Praat me liever van de toe komst van gas voor beweegkracht, verwarming en de keuken. Als jii uit wandelen gaat, kijk je dan altijd angstvallig naar de daken, omdat je overgrootvader eens een pan op zijn bol heeft gekregen Natuurlijk net, zeg je. Welnu dau, zoo is bet in zaken ook. 't Kau mee- en tegenloopen. Maar wanneer een gladde koopman als de Imperial het aandurft, dan kau de gemeente het ook wel aandurven. En daar komt nog wat bij. Eiken dag vindt de scheikunde nieuwe din gen en vervaardigt allerlei nuttige zaken uit oogenschynlyk waardeloo- zen afval. Waneer de concessie van de Imperial verlengd wordt, dan zijn al de voordeelen van nieuwe vindin gen op het gebied van de gasfabricage voor haar houdt de gemeente de fabricage aan zicb, dan profiteert zjj er zelf alleen van. üie goede kans staat tegenover de slechte kans van jou electrisch licht. Nogeens, ik laai de Imperia! eu de directeur van de Utrechtsche fabriek verantwoordelijk voor hun eigen cyfers, maar wanneer de Imperial ons groote voordeelen aanbiedt, dan zyn er nog grootere voordeelen te behalen. En die wou ik heeleinaal voor de gemeente alleen behonden." FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 6