Op den Omnibus. Novembermorgen te Parys. Er hangt mist. Op de Place da Cbatelet staat de omnibus stil. Een dicbte drom men seben staat er te wachten. Half spot tend verklaart de conducteur, dat er maar twee plaatsen zyn, bovenop. De conducteur. Komaan, nu mero 92 en 93, het jaar van degroote revolutie. (Eeu jonge man met een bleek ge zicht, holle wangen, gekleed in een van ouderdom glimmende jas en een pantalon die van onder uitgerafeld is, springt naar voren en stoot in zyn haast tegen een dikke bnrgerjnffrouw aan, met een hoogroode kienr, die een groote mand met eetwaren aau den arm beeft De jonge man. Hier is 93. De juftrouw. Pardon, ik heb 92. De conducteur. Waarom zei u dat dan niet? De juffrouw. Hoe kan ik dat, als zoo'n dolleman my omverloopt Dejonge man (verlegen). Par don, ik dacht niet De juffrouw. Wat W at dacht u niet? Hebt u me soms niet ge- stooten De jonge man. Maar.... De jaffroHw. Meneer denkt zeker dat by mag doou wat by wil. omdat hy een hoogon hoed op heeft en ik maar een muts. Als ik myu mand niet had(Ze kykt hem woedend aan.) De conducteur. Komaan, nu is het mooi, moedertje. De helft is voor 'toogenblik genoeg. Maak dat maar uit op de imperiaal. Geef je mand maar hier, dan zal ik je helpen. De juffrouw. Ziedaar, jij bent ten minste een brave maner zyn dus nog beleefden onder je geslacht. (Zy klimt al brommende naar de imperiale, gevolgd door den joDgen man.) De conducteur. Alles vol. (Hy trekt aan bet koord.) Vooruit. (Op de imperiale zitten de jonge aan en de dikke juffrouw vlak naast elkander. Zy heeft haar mand zoo neergezet, dat haar buurman geen ruimte heeft voor zyn beenen en zet hare wraakneming voort, door al bla zende een alleenspraak te houden over de onbeleefdheid van de tegenwoor dige mannen.) De conducteur. Kaartjes, as jeblief. De juffrouw. Hier, brave man, drie stuivers en een dubbeltje omdat je me zooeven geholpen hebt. De conducteur. Dank u. De juffrouw. Als iemand my een dienst bewijst, dan wil ik dat be- looneu, zie je. Maar op my trappen laat ik niet. De conducteur. U heeftgelyk. Kaartjes asjeblieft. De jonge man. Hier is een kwartje conducteur. De conducteur (na het geld stuk te hebben bekeken). Dat is niets waard De jonge man. Wat? De conducteur, 't ls een valsch geldstuk, dat mag ik niet aan nemen. Dejonge man. Maar De conducteur. Er zyn geen maren, 't Is zooals ik zeg. De juffrouw. Welzeker. Dat beleedigt den een en probeert den ander te bedotten. Dejonge man. Ik moet u doen opmerken, juffrouw, dat ik u niet beleedigd heb. Maar u zit nu al minuten lang allerlei onaangenaam heden te zeggen. Ik heb niet willen antwoorden De conducteur. Komaan, ik heb geen tjjd om naar uw getwist te luisteren (by reikt het geldstuk weer over). Geef ray een ander. De jonge man (verbleekend). Eea ander? De conducteur. Of vijftien centen afgepast. Dat is my ook wel. Haarlemmer Halletjes Een Zaterdagavondpraat jft. CCCXI.II. Toen ik eens een politie-ambtenaar -vroeg naar de gevonden voorwerpen, vertelde hij mij, dat de voorwerpen die aan 't bureau werden aangebracht, voor een groot deel niet wei-den opge vraagd on dat die welke werden opge vraagd, meestal niet waren aangebracht. Ziedaar den raadsel. Heeft een van mijn lezers lust om te probeeien het op te lossen, mij wel ik zet liet liever naast de vele andere raadselen, die het leven aanbiedt en ga verder mot wat anders. De politie doet mededeeling in de couranten van die gevonden voorwer pen. Ze verdeelt die mededeeling in ru brieken wat aan 't politiebureau is aangebracht, wat in de tramwagens is achtergelaten, wat in de opgehaalde vuil nis Ls ontdekt. En een mensch staat er van te kijken, wat zijn medemenschen al zoo in die vuilnis laten zitten. Zilver ou goud komen daar niet zelden in voor. Maar ongehoord is toch het feit, onlangs dooi* een HaarlOmach blaadje meege deeld, dat er namelijk in de vuilnis was gevonden„Een jachthond". En alsof het nog niet genoeg was, dat de men schen zoo maai' een hond in de vuilnis gestopt luidden, stond er verder in de •opsomming die volgde„Nog een liond." Men zou haast denken, dat dien morgen de burgerij hare oude honden getracht had te schuiven op den hals van de ge meentereiniging. Haast, zeg ik, want ik denk dat 't een va-gissing- was en dat het blaadje bedoelde, dat ze waren aan gebracht aan 't- bureau van politie. Ik aal het daarover niet lastig vallen. Of hebt u soms een briefje van hon derd francs? De jonge man (in zyn zakken zoekende), 't Is maar ik geloof ja, ik geloofjuist heb ik ver geten De conducteur. Uw portemon- naie, niet waar? Dat knnstje ken nen we. De juffrouw. Dat haDgt den heer uit en heeft geen cent op zak. De jonge man. Ik verzeker u. De conducteur. Dat je geen geld hebt? Heel goed, vrindje, dan moet je aanstonds maar aan de vol gende halt afstappen en het zaakje afmaken met den controleur. Maar die is niet gemakkelijk. Dejonge man. O, myn God. De conducteur. Wie geengeld heeft, moet maar loopen. De jonge man (m6t bevende stem). Ik had een kwartje. De conducteur. Dat niets waard is. Maak het aanstonds maar af met den controleur. Dejonge man (ontsteld). Maar daarmee verlies ik zooveel tyd. O Gud, ik zal nooit op tyd aankomen Zyn stem verstikt in de keel. De dikke juffrouw kijkt hem aan en ziet mot verbazing, dat hij op het punt is om te schreien. De juffrouw (hem aanstootende) Weluu, wat scheelt er aan De jonge !mau (tot zichzelven) Ik zal nooit op het vastgestelde uur daar zijn. De juffrouw. Hier conducteur, daar zyn de vijftien C3uten voor myn heer. De conducteur.Betaaltuvoor hem Neen toch Dejuffrouw. Jawel. De conducteur. Nu, ik moet zeggen sommigen meuschen loopt het mee. (gaat naar beneden.) De jonge man. Maar juffronw. De juffrouw. Ja, ja, het ver wondert u, niet waarna wat ik straks zei, dacht je zeker, dat ik je in de moeilijkheid zou laten zitten en er nog plezier in zou hebben Dejonge man. Och ja De juffrouw. Eenoogenblikheb ik er wel aan gedacht, omdat ik dacht, dat ik een kwast voor had. Dejonge man. Och neen.... Do juffroDW. Wat zal ik je zeg gen 1 Men moet zich niet beter voor doen, dan men is. Maar toen ik zag, dat je zoo bleek werd als een doek en er tranen in je oogen kwamen, begreep ik dat ik me vergist had. Je hebt je portemonnaie niet vergeten, wel Dat kwartje is zeker alles wat je hebt. Dejonge man. Ja. De juffrouw. Zit u iD de zor- geu Wat is uw vak D o j o n g e man. Ik ben kantoor bediende. De j u ff r o u w. En heb je geen betrekking De jonge man. Mjjn patroon is gefailleerd. Sedert zes maanden heb ik geen werk. Dejuffrouw. Is u alh en Dejonge man. Neen,juffrouw, ik ben drie jaar getrouwd en we heb ben een kind. D e j u ff r o u w. Eu heeft uw vrouw werk De jonge man. Gelukkig wel, anders zou het er treurig uitzien. Maar u weet, wat er voor vrouwen werk betaald wordt. Het kwartje dat ik den condactenr wou geven, was het laatste dat we hadden en we dachten, dat het goed was. Wat zal het myn vrouw spijten, als ze hoort, wat my overkomen is. De j uffrouw. Nu, dat is nu in orde. De jongeman. Dank zy uw tussclienkomst. Ik weet niet, hoe ik anders van dien condactenr zou zyn afgekomen. Stellig was ik te laat ge komen. Do juffrouw. Gaat u op een betrekking uit? De jonge man. Ja, een van myn vrinden heeft my een adres ge geven, waar eeu kantoorbediende noo dig is, ik moet er precies te acht nur Vergissen is menschelijk. Je vliegt er soms in eer je 't weet. Of heeft niet on langs nog de Maatschappij tot exploits/* tie van Staalwaterbronnen een reclame- kaartje verspreid, waarop i*eclame werd gemaakt voor het Hollandia-Tafelwater als „Nationaal Product," terwijl onderaan was vermeld, dat datzelf de kaartje was gedrukt door een Duit- scho firmaAlleen wie niets uitvoert in de wereld, heeft geen kans zich te vergissen en 't zijn dan ook meestal die niets-uitvoerders, die de scherpste cri- tiek uitoefenen. Dat neemt niet weg, dat je er geen malligheid mee maken meet en ten minste zooveel mogelijk zorgen, geen dwaasheden te doen of te zeggen. Voor al geen dwaasheden te schrijven, want wat zwart op wit staat, blijft lang be waard. Een geschreven vergissing is tien maal erger, dan een gesprokene en een gedrukte tienmaal erger, dan een ge schrevene. En ik heb zooeven juist een gedrukte dwaasheid gevonden, die te mooi is om ze u te onthouden. Ze staat in eeu novelle in een tijd schrift, dat ik niet noemen zal. De man, die het va-haal doet. komt binnen bij zijn vriend, die Broot heet. en beschrijft zijn ervaringen aldus „Toen ik binnenkwam zag ik Broot, „zeer bleek, met starende oogen, geze- „ten bij de ongezellige koude kachel, die „zeker een paar uur geledai reeds moest „uitgegaan zijn, afgaande op de tem- „pcratuur da- kamer, die welhaast het „vriespunt naderde, een viool in den „arm klemmende, terwijl hij een strijk- „stok over de snaren liet zagen." Let nu wel op de merkwaardige rol, die deze koude kachel van Broot in het verhaal speelt. Ba-st is de kachel uitge gaan, dan gaat ze af op de temperatuur van do kamer (waarschijnlijk niet met goede bedoelingen), vervolgens klemt wezen. Als t mooi weer was ge-: weest, zou ik zyn gaan loopen, maar met deze vuile wegen gaat dat niet, ik zou heelemaal bemodderd en be slijkt zijn aangekomen en een kan toorbediende moet er netjes uitzien. U sprak daar straks van myn hoogen hoed. Kyk, ik wou wel, dat myn ouders me een ambacht hadden laten leeren. Ik zou wat graag myn hoed voor een pet en myn jas voor een kiel verruilen. De juffrouw. Je bent eeu brave jongen. Je bevalt me goed. 't Is toch wel ongelukkig, dat in dit groote Parys een nette jongen als u De jonge man. Komjuf frouw De juffrouw. Heusch, ikmoen het en 't is dom, dat ik dat niet da delijk heb gezien. Ik ben als bus kruit, zie je als je er even een lucifer bijhoudt, vliegt het op. Enfin, dat is weer achter een rug. Gaat u ver Dejonge man. Avenue d'Or- leans. Dejuffrouw. Daar woon ik. Ik heb daar een café-restaurant. Als je daar werkt, zul je wel hooren van moeder Sauval die ben ik, ieder een kent me. Het heet „In de go de hoop" en je kunt er lekker eten. Er wonen veel aannemers in de wijk, ik heb al hun werklui en ploegbazeu als klanten. Dejonge man. Ik ben joist op weg naar een aannemer. De juffrouw. Hoe heet by De jonge man. Mijnbeer Le noir. Dejuffrouw. Lenoir. Wel, we), dat is sterk De jonge man. Kent u hem Dejuffrouw. Of ik hem ken? Hy is myn neef. Ik heb hem geld geleend, toen hy zich vestigde. Dejonge man. Wezenlijk Dejuffrou w. Neen, maar hoe kan het zoo treffen 1 Lenoii En beeft hy eeu klerk noodig Dat is er net een als ik, mijn neef Lenoir. Hy stuift gauw op, maar au fond is hij een goeie vent. Je zult hem wel aan staan, dat geloof ik zeker. Ik heb een idee. Ik zal myn mand in luis brengen en met u meegaan naar Le noir. Dan zal ik u voorstellen. De jonge man. O, juffrouw, hoe zal ik u bedanken 1 De j u ff r o u w. Iedereen moet goed doen als hy kan, myn jongen. Ik stel belang in je en dan die arme vrouw en dat kleine wurm van een kind Ik heb te eten, weet je en ik wil graag, dat een ander het ook heeft. (Hem een klap op den schouder ge vende.) Ik sta er voor in, dat Lenoir je neemt. Daarna gaan we samen by my een glaasje morgenwijn drinken, 't Is toch maar gelukkig, dat we twist gekregen htbben. (De omnibus blijft staan.) De jonge man. Ik geloof, dat we er zijn. Dejuffrouw. Zoo is het. Ik bab belde zoo, dat ik er niet op lette. Do jon ge man. Geef my uw mand. De juffrouw. Zeker niet, dat is uw werk niet. (In weerwil van haar verzet helpt de jonge man dejuffrouw afklimmen.) De conducteur, (spottend). Kyk, kyk, is de vrede geteekend En wanneer is de brniloft De jn ff rouw. Zoodra jij burge meester van Parys bent, mannetje. 3 «i 31 E N L Naar aanleiding van het voorgeval lene met den Rus die voor eenige da gen geleden de Beurs te Amsterdam bezocht, en in den effectenhoek werd lastig gevallen, zijn thans aan de mu ren en op de pilaren in dien boek bil jetten aangeplakt, waarop afgedrukt het artikel, een ieder bedreigende met een geldboete van f 3 tot f io die een ander by het doen zijner zaken hin dert, of vreemdelingen op de beurs lastig valt. De beursopzichters zjjn ze (altijd diezelfde koude kachel) een viool in den arm en laat daar ten slotte een strijkstok over zagen. Bij zoon bedrijvige kachel haalt zelfs de modernste vulhaard niet. Men kan het verhaal ook anders opvatten en van het. denkbeeld uitgaan, dat de tempera tuur van de kamer de viool in den arm klemde en verder de strijkstok op de snaren liet zagen, welk feit niet minder merkwaardig is. In ieder geval is het een stijlbloem, die aan de vergetelheid verdient te worden ontrukt. Vergissen is menschelijk, dat mogen ook alle mogelijke speculanten wel den ken, die doen in aandeelen van industri- eele ondernemingen. Menigeen zal in angst zitten over zijn petroleum-aandee- len, die opeens naai- de laagte zijn ge gaan. De heele financieel e wa-eld is er aan alle kanten door in vuur geraaid;. Ik voor mij, die een grooten afkeer van speculeeren gevoel, al was 't maar alleen omdat ik geen geld heb om het in speculaties te wagen, heb in de huis houding order gegeven, de petroleum voortaan uiet meer bij de tien, maar bij de vijf kan op te doen. Voorzichtigheid is de halve wijsheid. En welwillendheid is bijna de an dere helft. Waarom zou men tegenover zijn medemenschen onwelwillend zijn Niet alles zoo hoog opnemen, niet zoo gauw beleedigd wezen, iets ova- zijn kant laten gaan, ziedaar een geluk voor de omgeving van den mensch en voor hem zeiven. Een gulden spreuk voor een politie bureau zou ik zeggen. En over het al gemeen hebben we te dien opzichte over ons poli tie-corps niet te klagen. A Heen naar avond- en nachtfeesten is ze ver bazend nieuwsgierig. Wil iemand oen feestelijkheid geven en heeft hij daar in zijn huis geen ruimte voor, dan moet de koffiehuishaudea*, bij wien hij zijn feest bevoegd deze overtredingen te con- stateeren. Een verzonnen aanranding. Woensdagavond moest J. T. W., penningmeester van eene bekende vereeniging te Tilburg, rekening en verantwoording doen. Op de vergadering gekomen ver telde hy zooeven te zyn aangerand en van het vereenigingsgeld to zyn be roofd. De beroomig had zoogenaamd plaats gohad om half acht in eene straat waar op dat aar nogal passage is. W. werd aangezet by de gemeente politie aangifte te doen, waaraan werd voldaan. Na eeuige verhooren kwam de commissaris van politie, wieu het verbaal wat vreomd scheen, te weten, dat de aangifte vaisch was, hetgeeD toeu ook niet meer door den aan klager werd ontkend. De gelden worden intusschen door W.'s vader der vereeniging overhan digd. Nataarlyk zal eene vervolging wegens valsche aangifte niet uitbly- ven. Brand te Dubbeldam. Vrijdagochtend vroeg kort vóór den aanvaug der werkzaamheden brak er eensklaps een hevige braud nit in de aan de Myl te Dubbeldam staande asphaltfabriek der firma Roo- denburg Co. te Dordrecht. De vlam men, gevoed door de groote massa aspbaltpapier, teer enz., die in de fabriek waren opgehoopt, grepen gre tig om zich heen, zoodat de van steen opgetrokken fabriek spoedig geheel was uitgebrand. De oorzaak van den brand is onbe kend. Het vuur scbyot in bet ach tergedeelte der fabriek uitgebroken. Naar men zegt is alles verzekerd. Donderdagavond is te Kampen ren van Zwolle komende trein van het Centraalspoor voorbij het station go- loopen, tegen een 3-tal ledige waggons" Een le en 2e kl. rytaig werd daar door belangrijk beschadigd en van de locomotief geraakten de buffers stuk, zoodat eerst naar Zwolle moest geseind worden om een andere loco motief, om de passagiers bestomd voor den trein van 10.52 naar Zwolle te brengen. Geen der passagiers heeft eenig letsel bekomen. De heer H. G. van Buseck, inspec teur der ryksveldwacht in het zesde district, verzoekt aan het Jibld. mede te deelon, dat „hy niet geacht kan worden te behooren tot de ambtena ren die voor eon gratificatie, als be doeld in het vermelde omtrent de hulde aan de amsterdamsclie politie, in aanmerking komen. „In 1893, zoo schrijft de heer Van Buseck „werden ook (ot die be trekking benoemd gepensioneerde hoofdofficieren en subalterne officie ren van hetNederlandscheen Indische leger. Tot de aanvaarding van derge lijke bolooningen acht ik mijn betrek king te hoog." Da Polak. Du „Prov. N. Brab. en 's Hert. Ct." bevat de volgende schets, onderteekend Jos. van Bij loon Op een guren, onstuimigen najaars nacht volgde een eenzame man een van da zandige binnenwegen, die men in ons Noord-Brabant zoo vaak aantreft, lei dende naar een afgelegen dorp. Blijkbaar kent hij dien ellendigen weg en die hobbelige kruispaden goedmaar het is vannacht erg donker en daardoor misleid, struikelt hij in 't diepe kar spoor, of, die willende vermijden, vear- wondt hij zich aan de doornen heg, die het pad aan weerskanten insluit. Toch spoedde hij zich voort, terwijl een ieder sliephij ging liij ging steeds voort, struikelend en tastend op dit eenzame, akelige pad. Hij bleef voor een afgelegen hoeve staan. Als twee enorme molshoopen kwam het silhouet uit tegen den donke- geeft. verlof vragen aan de politie. Zij moet weten, naar het ooi-deel van hare chefs, wat er 's avonds of 's nachts in de stad gebeurt. De maatregel is loffelijk en geeft blijk van energie. Maar heel royaal in het permissie geven was men niet al tijd. Bijvoorbeeld de f eestgever meende, dat 't feest wel den heelen nacht zou du ren en de eigenaar van de inrichting vroeg dus verlof voor den heelen nacht, d. w. z. tot 's morgens zeven uur, 't tijdstip waarop hij weer openen mag. „Neen," was dan soms hel bescheid, „tot zes uur is voldoende." En de vroolijke gasten wer den te zes uur op straat gezet graag of niet graag. Zoo'n koffiehuis moet, naar men schijnt te mcenen, niet volle viel en twintig uiu" achtereen in werking we zen. Een uitzondeling werd wel eens ge maakt, wanneer er een Amsterdam mei- bij 't gezelschap was, die zoo vroeg met den trein niet weg kon en dus een poos zou hebben moeten rondzwerven. En is onze politie op bezoeken van Amster dammers in 't algemeen al iiiot bijster gesteld, van in den nacht rondzwerven de Amsterdammers moet ze in 't ge heel niets hebben. Wat doet nu zoo'n uurtje meer of minder er toe? Als de menschen een maal pleiziea- hebben, beknibbel hen dan niet op een zestig minuten meei- of minder. En vindt men, dat feestvieren in 't algemeen uit den booze is, laten we dan in do politievcrordening dienover eenkomstige bepalingen maken. Bijvoor beeld Op boete van hoogstens f 25 te ver vangen door hechtenis van ten hoogste tien dagen, is het verboden te lachen, te zangen of te dahaen, zoowel op straat ala in huis. Met. daselfde boete is strafbaar hij,, die een piano-bespeelt, zo laat bespelen of toelaat dat zo bespeeld wordt; cEa ren achtergrondde eene was de wo ning met stal, de andere een bakhuis. Het rieten dak begon vlak boven de lage deurde vorst vertoonde een gol vende lijn, ramen zijn zeer spaarzaam. Het was een vervallen boeltje, dat een treurigen indruk maakt. Hier woont een Noordbrabantsch zandboertje, die tobt, zwoegt en toch den kost niet kan verdienenhia- woont hij, zonder steun of bescherming, hij tobt, betaalt belasting en lijdt gebrek, het onnoozel boertje met zijn neg on- noozeler gezin. De eenzame wandelaar gaat de werf over en gluurt door den kier van een verfloos luik, waarin een bleeke licht straal glimt. Hij had het bij den om draai reeds gezien, want het teekende zich van verre af op de donkere massa als de lichtende streep die een lucifer nalaat, afgeschrapt op den muur van een donker vertrek. Hij gaat op de lage deur toe, rinkelt zacht met de klink, luistert een oogen blik en treedt voorzichtig binnen. De derur was niet eens gegrendeld, daar bin nen hadden ze hem verwacht. Die late bezoeker, de man die daar binnentrad, bij was „de Polak." Da arme boer was ziek, de Polak kwam in dien stormachtigen nacht zijn patient bezoeken. Voor een dokter is de weg ontoegan kelijk; met zijn paard en tilbury kan hij er niet komen en de hoeve is zoo af gelegen aan de heide boer rilt als hij denkt aan een doktersrekening, overi gens de arme kan het ook niet betalen en na een gesprek met zijn vrouw werd besloten daar de boer zich zieker ai zieker begon te gevoelen, den Polak te laten komen, en waarom niet? de Polak weet er krek zooveel van als een dokter, ja, zelfs meer het is toch maar raden c-n de Polak raadt het beter dan de dok ter. Door een paar fleschkes geneest hij iedereen en daarbij kost bet maar een bagatel Zoo redeneeren zij zonder het minste verschil te kennen, zelfs niet te gevoe len, tusschen een man, die jaren lang zich. weteuscliappelijk in zijn vak heeft bekwaamd, en een kwakzalver. De Polak stond in een groot laag vertrekde vloer was van leem, de lage zoldering bestond uit ruwe masten bal ken. Een gedeelte van den wand was geheel ingenomen door de enorme schouw, waarin nog een groote stronk smeulde uit .het naburig omgekapte bosch, daarboven hing de dampende soepketel. Aan een kleine tafel voor het raam zat bij een lampje met gebroken glas een vrouw verarmd en vuii. De Polak trad op haar toe en vroeg hoo het met den baas ging. Door het lamplicht beschenen, kan men den wonderdokter nu goed opne men. Hij was niet oud ai niet jong, lange vettige haren vielen op dein kraag van zijn jas lieer; zijn stoppelig ge zicht was smal, in zijn oogen was iets slims ai als men tegen heem sprak, na men zij een uitdrukking aan van ia mand, die over iets nadenktzijn bloot© voeten staken in muilen, zijn kleeren waren vettig. De algemeen© indruk was die van een vettige verschijning. De vrouw begon van den zieke te ver halen in zulke vreemde en eigenaai'dige termen, met zulk een verwarden ge- d achten gang, dat men zeggen zou,dat nie mand hiiar volgen kon. De Polak echter verstond haar volkomen en volgde haar gemakkelijk. Hij ging naar de bedstee, waar de zieke man lag. De> uitdrukking van zijn gelaat werd nog nadenkenden en ernstiger. Toen het gordijn werd weggeschoven, verspreidde zich een be nauwde lucht, die in het vertrek zich vermengde met de stallucht en dein geur uit den soepketel. Het was bepaald wal- gelijk. Na getracht te hebben, zich op de hoogte te stellen van de vordering der ziekte en na een ondervraging ova- de uitwerking der vorige kruiden, want de boer was reeds eenigen tijd onder zijn behandeling gaf hij op eigen aardige wijze eenige raadgevingen en men kon bemerken dat dit spreken in voor hen verstaanbare termen, den zieke met vertrouwen vervulde. De won een aardigheid zegt. die les geeft in dan sen of zingen. Met oen boete van honderd gulden of hechtenis van ten hoogste twintig dagen wordt gestraft ieder, die pleizic-r in zijn leven lieeft en daarvan de kennelijke teekenen draagtieder, die zich zeiven niet een onwaardig schepsel vindt en ieder die humoristische bladen leest, ze laat lezen, of toelaat dat ze gelezen wor den. En zoo voorts en zoo voorts. Ik laat de rest aan de fantasie van den lezer over. Eén ding wil ik maar vragen aan de politie„Och, beknibbelt ons bij onze feesten de uren niet. Ze zijn zoo zeld zaam, die mijlpalen in het leven, waar bij we het noodig vinden even in vroo- lijkheid stil te staan. Zulke momenten moet men van overheidswege niet be korten. Vooral niet in Haarlem, waar de in gezetenen een reputatie hebben op te houden. Een reputatie van wijsheid en verstandMocht soms iemand zich over deze opmerking verbazen, ik neem er geen woord van terug. Of heeft onze goede gemeente niet tal van knappe kop pen geleverd aan verschillende hooge- seholen van ons land Kouwer is de laatste, vóór hem ging Kuiper, ging Bussenaker; nog vroeger was het Van der Vliet, vóór dezen Gallée en Naber en nog anderen, die mij op 't oogenblik niet te binnen schieten. Onze gemeente heeft dus zeker haar aandeel in de hooggeleerden, die onze; jongelingschap aan de universiteit de wetenschap ingieten, naar behooren ge leverd. We zijn Weer in het uitgaan-seizoen. Ala mén nagaat, wa t er al zoo wordt op en uitgevoerd, dan schijnt het of het hoogtepunt van het seizoen al is be reikt, terwijl toch feitelijk het seiaoea derdokter eindigde met te zeggen, da hij een straffer fleschko zou klaar nu ken. Vervolgens wendde hij zich tot d vrouw, sprak eenigen tijd ernstig me haar, dronk toen den nooit ontbrekende borrel uit, die intusschan was ingeschc© ken, verliet het huis en ging denzedfdet weg weer terug. In dien tusschentijd was het weq slechter gewordenhet begon hard ti regenen en door den wind opgezwoep sloeg de koude regen in zijn gelaat ei had spoedig zijne kleederen doorweekt; toch moest hij nog twee uren gaan e« ltij thuis was. De wegen werden al leng* kens een en al modder, de karspore» beekjes. De Polak liep te mijmeren. Wat hét ik toch een vreemd bestaan Voor ik zieke boerenmenschen huismiddeltje klaarmaken en allerlei Inluiden aftr-A ken om hen genezenhet lukt wé eens, maar dan doet het de natuur. Kon ik maar licht ontsteken in de duLsternii waarin ik rondtast; kon ik dien nevel doen verdwijnen en de wetenschap door gronden maar ze stellen groot vtr trouwen in mij en dat helpt ookboven dien heb ik toch ook veel ondervinding opgedaan. En ze hebben veel met mi op. Als er weinig zieken zijn, dan ga ik toch den boa- op. maar dan om luw de lange winteravonden wat te verkor ten door te zingen en voordrachten te houden, dan heb ik vrij eten ai drinken, zooveel mik met kanen als ik maar w 1. De dokter verdient dan den kost al: café chantant artist... Plotseling glijdt de Polak op den glib- bcrigen grond uit en komt in een sloot terecht. Met moeite werkt hij er zich uit. maar is doornat en vol slijkhij staat versuft te kijken en bibbei t van koude. Zijn gezondheid indachtig, be gint hij te loopen maar blijft weldra uit geput bij een boom staan alles draait hem voor de oogen, liij wankelt, zakt ineen en blijft roerloos liggen. Na ren poos keert door de koude het bewustzijn weder, hij riclit zich met moeite op en vervolgt bibberend en waggelend zijn weg. Zijn gang is als van een kind, dat leert loopen. Wat lijdt hij op dien weg zijne krachten verminderenwat is 'ie weg lang in dien akeligen nacht. Eindelijk is liij aan zijn dorp geko men alles is stil en donkerzijn een zame hut is bereikt. Het vuur, waarop eenig eten was gezet om, thuis gekomen, een warm hapje te hebben, is uitgegaan, Hoe uitgeput ook neemt hij toch nog een oud geschrift uit zijn bedstee, zet zich aan tafel en begint er in te blade ren. Hieruit put dt. Polak zijn genees kundige kennishij denkt aan den boer, dien hij in dezen ongelukkigen nacht heeft bezocht, vergelijkt hetgeen hij bij den patient heeft waargenomen en ziet na welke kruiden nu voor den zieke moeten klaar gemaakt worden. Zijn gezicht is ernstig de diagnose is vastgesteld... de boa* is verloren. Wederom begint het voor zijn oogen to schemeren en hij spoedt zich te bed. Het was reeds vijf uur in dein. ochtend. Den volgenden dag' stond de Polak zeer laat op hij had een slechten nacht gehad en gevoelde zich ziek, koortsig en uitgeput. Toch moest er het een en ander ge daan worden, want- hij woonde geheel alleen. De man begon met werk te ver richten, wat i.u alle andere gevallen de huisvrouw doet. Deze nachtelijke tocht was liem toch slecht bekomen, niets smaakte hem hij kon niet eten en ril de gedurig. Den daarop volgenden nacht hoestte hij veel, daarom maakte hij ver schillende dranken en zalfjes klaar, put te het geheele oude geschrift uit. geheel zijn wetenschapniets baatte, de ziekte verergerde snelde Polak verviel ver schrikkelijk en hoestte hoe langer hoe meer, totdat hij eindelijk niet racer kon opstaan. Op een namiddag zagen de buren dcu priester van hun dorp zijn hut verlaten met bekommerd gelaathij trad op hea toe, zij moesten bij den Polak waken. De priester had den armen man niet uit het oog verloren, hij had liera ter stond uit zijn kudde gemist en was- trouw op zijn post bij den verlaten zie- ke, bij den eenzamen stervende, pas is begonnen. Maai- schitterend gaan de zaken van de publieke vermakelijkheden niet. Geen enkele uitvoering is bezocht door een talrijk publiek. Zelfs bij de beste con certen en voorstellingen gapen de leege plaatsen de uitvoerenden aan. En daar de mensch altijd zoekt naar een verklaring van wat hij ziet gebeuren, zoo tracht hij ook voor dit verschijnsel een uitlegging te vinden. Verschillende rc-denen doen daarvoor dienst. Als het regent, dan heet het leeg om dat het zoo regent. Waait het en is het dan óok leeg, dan is het leeg omdat het zoo waait. Regent het niet en waait het- niet en is het dan toch leeg. dan is het leeg om dat het nog zoo vroeg in 't seizoen is of zoo laat-. Is het niet vroeg en niet laat-, regent het niet en waait liet- niet- en is het toch leeg dan is het leeg, omdat er te veel te doen is. Met al deze i*edenen of een daarvan troosten zich goede artisten- en slechte. Ik geloof evenwel, dat er althans in de zen tijd een andere oorzaak is, waarom schouwburg en concertzaal niet wordeu bezochthet zijn de inhuldigingsfeesten. Menigeen hebben deze feesten, hier en te Amsterdam, vrijwat geld gekost cn dat moet ingehaald worden. Want niet ten onrechte pleegt men te zeggen t moet uit de lengte of uit de breedte ko men..." Bovendien, de publieke vermakelijk heden eischtn contante betaling. Ga ven ze toegang op jaarrekening dan zou den ze belaas wel meer menschen trekken. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1898 | | pagina 6