T Zij wilde spelen. I An drée Kaarlem'sMusea. Nieuws van Andrée. (Bij de plaat.) )ezer dagen werd op de kust van >rwegen een boei van Andrée ge iden, waarin bericht van den koe reiziger. Veel wijzer omtrent lot zijn we er echter niet door rorden. De boei moet kort na de tijging zijn uitgeworpen, en heeft etj? langer dan drie jaren met zijn aicht op de oceaan rondgedobberd, i' >r ze werd opgevischt. Meer en leer is de meening gewettigd, dat drée en zijn moedige metgezellen het hooge noorden, in de wereld gi'sneeuw en ijs, zijn omgekomen. KRONIEK. I)e vooruitgang der beschaving Rook- eu scheerwedstrij- den. De Onbegrensdheid van ons medegevoel. De vage vraag of de wereld voor tgaat, kan men wel onder een kopje iflie in algemeene terenen zoowat babbelen, en dat is op z'n tijd wel n aardig ding, maar ik zal er mij d danig voor wachten hier in een uran ten -artikel mij te wagen aan proeve van beantwoording dier epzinnigheid. 't Zou niet alleen pdant zijn, maar 't kon vervelend orden, en daar wil ik me vooral niet schuldig maken. [Op gemeld koffie-praatje zou lioogst- wanneer dit zwaarwich- !g vraagstuk ter tafel werd gebracht, worden, dat we wél vooruit- tan ötoom, electricitcit, telegraaf telephoon zouden er worden bij ge aaid, en op dit thema voortbordu- zou men dan gevoegelijk kun- zeggen, dat met al die snelle en verkeersmiddelen die op zelf een bewijs van menschelijk zijn, de beschaving óók ont- ttend snel uit de centra van het :ht, vlammetjes gaat brengen naar i verst verwijderde oorden. Men kan daarin gelijk hebben en kan het Staring nazeggen Eenzelvig spoor ten eind, dat Waan en Sleur betraden, 7.66 't Vernuft bergop gewon liet trans 11a trans, ii vlocht, aan 't rijzend pad, onwelkhre lauwerbladen en Wondereeuw ten gloriekrans. Wie de dingen van het leven aan- als een eenzaam toeschouwer aan strand, en de branding en 't gol- van 't groote wereldleven verbijsterd aanstaart, die laat zich sesleepen door 't hevig bruischen n de hoog opgaande golven en ge- )ft dat inderdaad slechts is waar te men de bliksemsnelle vooruitschie- van de beschaving. hij ziet alleen het hoog op- der golven. ziet niet wat er in die zee van ren zelf zich bevindt, in de diepe ;eu. Da unter aber ist's fürcliterlich. daar in de diepte van de zee leven, daar schuilen leelijke din- daar schuilt neel veel, wat die ang in beschaving, in fijn voelen en denken tot een on maakt. Maar hier wil ik mijn beeld laten i ren, en liever in eenvoudige woor-j n zeggen wat ik te zeggen heb. Ik dan, dat er telkens nog akelig is in de wereld, dat wijst op inig vooruitgang in beschaving, en lke reuzenschreden de wetenschap n in onze „wondereeuw" ook mag j bben gedaan, er blijven toch altijd g dingen over, die, getuigen dat t gevoelsleven niet in gelijke mate ontwikkeld. uit de laatste dagen Amsterdam wordt een tentoon Hing van hotel- en reis wezen ge- uden, die uiteraard weinig aan- kkelijks bezit, en nu zocht men irin een tegenwicht te vinden door houden van allerlei bizarre wed- Eerst een rookwedstrijd, waar deelnemers zich voor wat geld ziek akten, hetgeen door dames en met belangstelling werd gacle- .lagen. nu een scheerwedstrijd. 2en twintigtal barbiers liad inge weven, terwijl zich meer dun hon- d ongeschoren en voor de operatie aangemeld. Het is waar, dat geschoren werden en bo vendien nog vijftig cents lue kregen. Ieder barbier kreeg drie baarden,1 een lichte, een middelmatige en een j zwaren baard ter behandeling. Opeen- gegeven teeken begonnen zij in te zeepen en zij scheerden en zij zeepten j totdat de laatste patiënt kant en klaar was. Uitdrukkelijk was vermeld in't reglement, dat snijden niet geoorloofd was. Ook noodig was schoon te sc^eeren, want de jury, bestaande uit mannen van 't vak, keken scherp toe Al spoedig bleek, dat 't stuk aluin geen overbodig artikel was want er kwamen slechts weinigen geheel on gedeerd van onder 't mes. Wanneer dit wel 't geval was, kon men er van op aan, dat de bewerker van dit kunst stuk niet tot de prijs winners be hoorde. Dan ging het niet vlug ge noeg. Is dat geen edel vermaak Is dat1 geen bewijs van vooruitgang in be- j schaving? Gelukkig heelt de groote j pers zich niet onbetuigd gelaten hier-; over een hartig woordje te zeggen, j De „Telegraaf" schreef o. a. „Nog een scheerwedstrijd en wij zijn rijp voor stierengevechten." Een ander staaltje van vooruitgang i in beschaving; De heer F. U. Schmidt heeft in „Het Schoolblad" medegedeeld, dat de „Vereeniging tot veredeling van st volksvermaak enz." even buiten de Muiderpoort, let op dat „veredeling", I met den Koninginnedag roekeloos en in ruime mate bier heeft getapt, en in den tuin van Linnaeus ook door een andere vereeniging, zoodat zelfs een jongen ziek werd, en dat te Utrecht ook bier is geschonken aan kinderen op bedoeld feest. Ja, ja, we gaan vooruit in ver fijning des geestes. Als we dat zoo eens overdenken, dan klinkt de titel van een hoekje van Marie Jungius, „over de onbegrensd heid van ons medegevoel", dat ook dezer dagen uitkwam, als een spot klank, en dan zouden we geneigd zijn bij de volgende passage van wat heel veel overdrijving te spreken. „Een ziel woont in al wat menseh „heet, niemand, die er meer aan twij- „felt (gelijk eenigeeeuwen geleden nog „wel het geval was) dat ook in een „dier een ziel heerscht als beweger, „weinigen, die dit nog in twijfel trek- „lcendat ook planten hun eigen aardig karakter hebben en zelfs de „mineralen, de zoogenaamde doode „stoffen, iets van een individueelen „aard of ziel vertoone-n, wie zal het „absoluut loochenen Over die ziel van de planten en mineralen daar kom je toe, als je 't over de onbegrensdheid van ons medegevoel hebt raad ik in ge- moede aan niet al te sterk te peinzen. Laten we eerst eens beginnen, b. v- bespottelijke, afschuwelijk leelijke dingen als rook- en scheerwedstrijd en af te schallen en bovenal, wat veel ernstiger is, laten we er toch vooral voor ijveren, de kinderen van den drank te houden en niet integendeel het schandelijke stuk bestaan, ze die in groote hoeveelheden toe te dienen. Niet alleen is het verderfelijk voor de gezondheid, der kleinen, maar de moreel* schade die daardoor wordt aangericht, is zóó groot, dat zij die, laten we zeggen in onnadenkendheid, het bier hebben toegediend, zich diep hebben te schamen. Ik noemde daar straks het boekje van Marie Jungius, eu al ben ik het niet in alle deeien met de schrijfster eens, ik zou dit nu gaarne als pendant gebruiken voor mijn bewijzen dat op vooruitgang van beschaving niet sterk te roemen valt. Want er spreekt zóó veel lief, zacht, weldadig menschelijk gevoel uit, dat het goed doet er van tegiezen. Met dit citaat uit 't boekske wil ik mijn kroniek dan ook eindigen „En thans, daar begint toch licht en genezing te dagen. Denken we aan de krachtige stuwing der arbeidersbeweging, aan tie sterke toe- neming van arbeidsvereeniging op ieder gebied, aan de sterke toeneming j van 't arbeidsinitiatief in 'talgemeen, aan het zoozeer bekende Tuynbee- werk, aan onze drieledige arbeids-1 wetgeving voor kinderen, vrouwen en mannen, die nog wel niet veel, maar toch een eerste, schoon ge brekkige stap is. Het behoort tegen woordig ten minste tot de hoogste uitzonderingen, dat stumpertjes van1 vier, vijf of zes jaar en iets ouder 1 gedreven worden naar fabriek of werkplaats tot loontrekkenden arbeid, gelijk een halve eeuw geleden nog j alom de gewoonte was. En waar dan stemmen opgaan om j aan alle kinderen langeren leertijd te verzekeren, betere levensvoorwaar den te borgen, hooger leeftijd dan twaalf te stellen waarop loontrek kende arbeid mag aanvangen stem- men die vragen een matigen arbeids duur. flink loon voor gezetten arbeid, lichte, frissche woningen voor allen, ruime gelegenheid tot goed en gezond voedsel naar lichaam en geest voor j de in elk opzicht ondennatig ge-1 voeden en daadwerkelijke erkenning van een absolute gelijkwaardigheid! van alle raenschen, daar kunnen ge voel en rede geen oogenblik meer aarzelen aan welke zijde zich te scharen". Jofier. De Slang en de Duimstok. XX. TEYLER'S MUSEUM. Hier is weer een bijzonder fraai voorbeeld te zien van de nagemaakte fossielen, waarover wij vroeger eeni ge merkwaardigheden meedeelden. Er is namelijk een forel, opgebouwd uit de beenderen van snoeken en an dere visschen, bijeengevoegd in een laagje gips of leem, voordat het rev- j hard of droog was geworden. Boven-1 dien was men zoo sluw want het gold hier geleerden bij den neus te nemen om krassen of groefjes te j graveeren in de gipsplaat, ter plaatse waar vinstralen hadden moeten ziin. Men ziet dus, kunstenaars in hun j vak. Jammer dat het vak niet in be-1 nuk staat. Soms was men wel wat al te slim oii maakte alleronmogelijkste visschen j ('oor bijv. met verf bij te we ■ken. Zoo kreeg men bijv. een inonsterach- tigen visch, zonder buikvinnen, zon der rugvin, zonder rtbb^n, met ce-.i wervelkolom die plotseling ophoudt, zonder onmerkbaar van voren naar achteren dunner te worden, met eene staartvin van streepjes verf! Toch waren er nog genoeg hoog wijzen, die er zeer gewillig inliepen en andere hooggeleerden die nota bene door anderer schande voor eigen dwalingen behoed werden lachten om hun verregaande naïveteit. Een bewijs hoe licht zelfs knappe koppen kunnen dwalen, levert het be roemde fossiel dat de geneeskundige Scheuelizer voor een menschelijk ge raamte heeft, gehouden. Hij zag in het geraamte van een reusachtigen sala mander een menschelijk overblijfsel, waarom hij het den naam gaf van Homo diluvii testio et theoskopos, dat wil zeggende menseh getuige van den zondvloed en die God heeft ge- I zien. In een zijner' geschriften zegt i hij er van: „dat het ontwijfelbaar ze-1 leer is dat het een der zeldzame reli-1 quiën is, die wij bezitten van het ver- vloekte ras dat onder de wateren weid j bedolven." Maar het bleek dat hij den bal glad had misgeslagen. De lutteld overblijfselen van de I smaltandige tepeltanden, zijn karak- j teristiek door de enorme kie- I zen; de meeste zoo groot als flinke I winteraardappels. De dieren waren even flink uit de kluiten gewassen als olifanten. Ze woonden zoowat overal, in Europa, Azië en Amerika, tenmin ste ze hebben overal wat beenderen nagelaten. Eenige Musea in de Ver een! gde Staten en ook het Britsche Museum bezitten zelfs compleete stel-1 len. De inboorlingen van Louisana en Canada, die de beenderen van het j dier veelal vonden bij de overblijfse- j len der hedendaagsche bisons, noem- j den het heel eigenaardig de vader der runderen. Zonderlinge schaaldieren zijn de aanwezige exemplaren van het geslacht degenkrab. Zij onderscheiden zich door een kop- borst-schild, hetwelk van boven twee samengestelde of netvor mige oogen en twee gladde oogen ver toont. De buik heelt den vorm van j een ongelijkzijdigen zeshoek (hoogere i burgerscholieren gelieven van inlich- j ting te dienen!), is aan de kanten getand, en eindigt van achteren in een dolkvormig aanhangsel, dat zeer lang is en den staart voorstelt. Men ziet zes paar eigenlijke pooten, die tweevingerig zijn. Ook onze hedendaagsche zeeën 1 genieten nog de eer van hun tegen- j woordigheid, ja zelfs zijn in het Aqua-1 rium te Amsterdam eenige mooie r levende exemplaren gelogeerd. Zeer interessant is de verzameling koppootige, zuignapjes dragende week dieren, uit het lithographisch kalk van Beieren. Met de acht of tien met zoo genaamde zuignapjes gewapende ar men grijpen zij naar hun prooi, of klemmen zich ergens aan vast. In hun lichaam hebben zij als verdedigings- of liever ontkoiningsmiddel een inktzak, een bewaarplaats van een donkeie vloeistof, die het dier rondom zich kan verspreiden, waardoor het water zwart gekleurd wordt, en hij dus aan zijne vijanden kan ontsnappen. Onder alle wezens, welker bewijzen van hun bestaan in de aardlagen be waard zijn gebleven, is de klasse dei- in secten zeker een der belangrijkste. De aarde, de wateren, de weiden, de bosscben verbergen en voeden overal een menigte insecten, welker vormen tot in het oneindige verschillen. Doch rle teerheid hunner bekleedselen en de kleinheid hunner ledematen zijn oor zaak dat deze gelede dieren zeer zeld zaam bewaard zijn gebleven. Daarom hecht men zulk een groote waarde aan de fraaie fossielen van Solenhofen, Eichstatt Schernfeld en andere plaat sen van Beieren, in dit museum aan wezig. En groot is onze bewondering voor de kennis en ambitie der geleer den, die aan deze flauwe, onduidelijke afdrukken,volledige beschrijvingen dei- diertjes wisten te ontleenen. 'n elegant roofliederen portefeuille in paar Nizza bereikte, werd er een An des assessors borstzak, en mevr. Lotti sichtskarte aan Kurts papa verzonden, vroeg elke vijf minuten: „vent, heb je j „Ik ben vreeselijk gelukkig" schreef ze nog wel?", waarop hij telkens ge- i Lotti, en de assessor daaronder: ,,Ik ruststellend ja knikte, en haar dan j ook." - uit dank voor die bezorgdheid zeker in zijn armen nam en kuste. Nu was het jonge paar te Monte- ,Wat is het toch heerlijk, verant- Carlo aangekomen, behaaglijk hadden woordelijke huisvrouw te zijn", zei ze j beiden zich op het terras neergezet en gewichtig en vleide zich vertrouwelijk keken vol verrukking naar de heerlijke tegen hem aan. blauwe gee. De branding kookte en In de tegenovergelegen hoek van de I schuimde, het was een tooverachtige coupé zaten twee oude dames, aanblik. En in hun nabijheid verhief „Maar zie nu toch eens, lieve de zich het casino, een schitterend pa- teederheid van die menschen is toch leis, lichtend en glansend in 't stra- wat al te mal, 't is akelig om aan te lende zonlicht. zien", fluisterde de eene. een dikke „Zoo zalig had ik me Monte-Carlo „Fvau Geheimrathin," mijn August nooit gedacht, mijn schat, en we gaan was ook teeder op zijn tijd. maar zoo nu toch ook de speelzaal zien. niet bespottelijk heeft hij zich toch nooit 1 waar?" aangesteld!" „Natuurlijk, vrouwtje". Lotti trilde .,Ja, ja, die mannen" zuchtte de an- van vreugde, want naar de speelzaal dere dame, een lange, schrale, oude- had ze al jaren verlangd, en babbe- jjongejuffrouw, en sloeg haar helder blauwe oogen dweepend ten hemel, of liever naar de nederige kap van den spoorwegcoupé. „En 't begint telkens opnieuw", murmelde de dikke dame verontwaar digd. „Vreeselijk, ik.staj^ uit", steunde hare vriendin. „Om Godswil, liefste, wacht toch tot het volgend station." Vond je dat mij de myrthenkrans lend, lachend, schertsend, 't met bril- lailtèn. getooid handje steunend op den arm van haar man, trippelde zij overmoedig liet terras over, en 't too- verpaleis binnen. Ze gingen de marme ren zuilen in de vestibule voorbij, en cle portier opende hen de deur tot het heiligste der heiligen. Aarzelend bleef Lotti een oógèn- blik staan, en fluisterde, „Kurt. ik word zoo bang." Maar, gerustgesteld trad ze met haar goed stond?" vroeg Lotti op dit oogen- j man een oogenblik later in de in ge- blik koket. dempt geel licht gehulde zaal. Diepe „Betooverend, vrouwtje." j stilte;alleen 't klink-geluid van goud „Ze zijn getrouwd hoor", fluisterde j werd onophoudelijk gehoord en de ga de geheimraadsvrouw, aanmerkelijk j scannen trekken der bezoekers ver- opgelucht. i rieden de koortsachtige emotie, die „Dat schijnt zoo", gaf de andere, i hen allen had aangegrepen, eveneens zuchtend van verlichting. Wat jaagden ze allen naar geluk, ten antwoord. I en wat grepen de vingers krampach- De twee in den anderen coupé-hoek tig het goud! bekommerden zich geen oogenblik „Rien va plus" klonk het eento- om de beide geschokte oude da- nig uit den mond der croupiers, mes. ze genoten daarvoor veel te veel „Heb je 't gehoord, vent", fluister de Lotti zachtjes, „juist zoo stond het (Naar het Duitsch van Ölga Görlits van hun jong, zonnig geluk. Kurt en Lotti waren in een stemming, dat ze - -- \r .li T i in mijn boek over Monte-Carlo". de gansche wereld wel aan hun hart hadden willen drukken, de oude da mes daarbij inbegrepen, zoo jubelde het in hun hart. Het was ook haast te schoon, zoo pas van de trouw plechtigheid gekomen, nu die lange, hemelsche huwelijksreis in 't vooruit zicht, de zalige reis, voor hen alleen! Eerst naar Nizza, en dan naar Mon te-Carlo. „Vent." „Wat is er, liefste?" „Ik ben zoo bang voor Monte-Carlo. Met levendige spanning in de blij de oogen stonden de twee arm in arm en keken naar liet interessante doen aan den groenen tafelgeregeld als een uurwerk speelde alles zich daar af, altijd hetzelfde en toch altijd anders weer in onrustige bedrijvig heid. Onophoudelijk rolde de be slissende kogel van de roulette, ter wijl in :t zwart gekleede heeren plechtig, ernstig, geluidloos tusschen de tafels heen en weer gingen. „Ietwat unheimisch, maar toch W eet je, ik vind al ietsinteressants. j interessant," fluisterde Lotti adem- iets geheimzinnigs m den naam al-1 looS) wil je n„ ook nJet oens t leen. Het moet schokkend zijn. die Heve ,nan doe het toch jk s^eek hartstochtelijkheid der spelers te zien. I je Je, speelt toch ook, lieveling." >t "yalt mij niet in Laten we „Ik. daar denk ik niet aan. liever een rijtoer naar Ventimiglia „Niet? Lotti trok een zeer teleur- maken, daar moet het verrukkelijk stellend gezichtje „en daar had ik zijn,'' zei de assessor, zich naar de me nu juist zoo op verheugd. Verleden uitgang wendend, maar Lotti hield winter hebben we op ons lees-kransje jiem terug, zoo n heerlijk boek over Monte-Carlo gelezen en verbeeld je eens, hoe ver- j rukkelijk het nu zal zijn, als ik mijn Het Asbest-hnis van graaf Waldersee. Onder de militaire uitrustingsstuk ken in Oost-Azië is het Asbest-huis van graaf Waldersee zekc-r niet het minst belangwekkend. Het bestaat geheel uit asbest, dat volmaakt vuur- I Zij kwamen Juist van het bruüofts- j maal, zielsvergenoegd en stralend van geluk. Waarom zouden ze ook niet? Ze waren het gelukkigste jonge echt paar, dat men zich denken kan. En welk een mooi echtpaar. Hij was on- i tegenzeggc-lijk de knapste assessor van Berlijn eu z'n vrouw, Lotti, een aller- j liefst jong vrouwtje, van wie het moei lijk te zeggen viel, wanneer ze er het I betooverendst uitzag, in haar witzij den bruidskleed en myrthenkrans en sluier, een paar uur geleden, of nu 1 in haar gracieus, grijs reis- J toilet. Het kleine kapothoedje stond j snoezig op het blondgelokte hoofd. Lotti, wilde er als getrouwde vrouw waardig uitzien en was dus een ka pothoedje gaan dragen. Men was nu 1 toch getrouwd, al was het nog maar een paar uur, en dan was !t on- j aangenaam, nog met „juffrouw" aan- I gesproken te wrden, als men recht had op den titel van mevrouw, en daarmee basta! Tot mevrouw Lotti's groote erger nis had een oude oom, die hen naar 't spoor gebracht had, beweerd dat ze er met dat kapothoedje nog veel jeugdiger uitzag. Levendig stemde de jonge man dit toe, terwijl zij een prui lend lipje trok. „Nu, adieu, kinderen, gelukkige reis, en maak geen ruzie." Lotti lach te reeds weer. „Dag oompje." Zij wuifde met haai zakdoek en de assessor zwaaide vroo- lijk niet zijn hoed. Nog een belluiden, oen fhiitgegier en de trein zette zich in beweging. I Daar zaten ze nu samen in een cou vast is, tegen hitte en koude isoleert, I pê eerste klasse en stoomden in volle allen invloeden van het weer het i vaart het schoone Zuiden tegemoet, hoofd biedt on zich onderscheidt door hct doel van hun huwelijksreis, een licht gewicht. De inrichting ervan I Lotti's mama had er duizend marl; is eenvoudig en doelmatig. bijgelegd, en Kurts papa eveneens, i zoodat men volop genieten kon. Welbewaard berustte deze schat in •iendinnen in Rerlijn imponeeren kan door te zeggen: we zijn in Monte- Carlo geweest ón mijn man heeft ge speeld," voegde- zij er met komische plechtigheid bij. De assessor lachte, dat het dreunde: ,.Maar ventje." „Kom, vrouwtje, kom." Beiden verlieten de speelzaal. „Ik vind het heelemaal niet aardig van je." „Jij doet heel zondel-ling kindje, een andere vi'otiw zou blij zijn, als haar man niet spelen Wilde en jij De assessor viel zich zelf plotseling 't klein:; schoothondje van de oude in de rede, en wuifde eensklaps met jonge juffrouw sloeg er waarlijk van zijn hoed. „Zie eens, Lotti, wie daar aan "t blaffen, want 't beest dacht, da» aankomt." Twee groene parapluies wenkten van verre. ,0, wat is dat aardig." Verheugd snelde Lotti de beide oude dames het om hem was. Lotti bloosde hevig. ,,'t Js lang niet aardig van je, dat je me uitlacht", zei ze, een eindje van hem wegschuivend. „Maar Lotti". De assessor werd tegemoet, week. „Lieve, lieve, beste Lotti,' Ja, zij waren het werkelijk, vleide hij, en toen zei hij nog een liee- De dikke geheimraadsvrouw eu leboel liefs, dat de oude dames •juffrouw Ida, haar oude vriendin, niet hooren konden, hoezeer ze haar Ze waren zooeven in Monte-Carlo ooren ook spitsten, want Lotti's ge- j aangekomen, nadat ze een uitstapje zicht helderde plotseling op, en naar Venetië hadden gemaakt, 't geluk straalde haar weer uit de j Men gaf blijde handjes en toen oogen'. De harmonie was her- werd de rijtoer naar Ventimiglia ge steld, en 't. jonge echtpaar babbelde j meenschappelijk ondernomen. Onder en liefkoosde weer, dat het een lust1 de palmen vierde het kleine gezel- was. schap het wederzien en des avonds „Het is inderdaad om zenuwachtig ging men gemeenschappelijk naar van te worden, met zoo'n jong echt-1 het hötel terug. paar te reizen", fluisterde de dikke j Frau Geheimrathin. „Hoor eens, Lotti," zei de assessor „Ja. ik word ellendig nerveus, van zuchtend, toen ze alleen waren, „we al dat gefleem", zei de oude jonge- zijn zonder schoonmama op reis ge- juffrouw mat, „het wordt zelfs Kitty gaan en 't schijnt nu wel, dat we te e,'£-" I twee schoontanten opgeduikeld heb- Toen nu echter ten slotte het jonge ben." paar de oude dames met bewonderens- Vroolijk gluurde de zon den vol waardige vriendelijkheid in het ge-1 genden dag middag in het salon van gesprek betrok, week de teruggetrok- ?t jonge paar, maar 't zag er daar kenheid meer en meer en konden zij binnen zoo vroolijk niet uit. Lotti zat lang niet n-.cer zooveel ongepasts vin- alleen en ergerde zich. 't Mevrouwtje den in de teederheden van haar be- had haar man bij :t koffiedrinken kiiorlijke vis-a-vis, en toen eindelijk opnieuw gedrongen dat hij „ter wille uitkwam, dat cle oude juffrouw een van haar, toch werkelijk spelen moest,' schoolvriendin van Lotti's grootmamaen toen was Kurt, „haar Kurt" voor was geweest, toen scheen aan clede eerste maal in ernst boos "e- betuiging van vriendschappelijke ge- worden. voelens geen eind te zullen komen. O, het was om dol te worden, haar Met leedwezen scheidde men, doch zulk een klein genoegen te misgunnen, hoopte elkaar in Monte-Carlo weer te Ze had haar kopje wat hard op de zullen aantreffen. Eer nog het jonge Adel neergezet, en toen toen was

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 7