T
Zij wilde spelen.
I An drée
Kaarlem'sMusea.
Nieuws van Andrée.
(Bij de plaat.)
)ezer dagen werd op de kust van
>rwegen een boei van Andrée ge
iden, waarin bericht van den koe
reiziger. Veel wijzer omtrent
lot zijn we er echter niet door
rorden. De boei moet kort na de
tijging zijn uitgeworpen, en heeft
etj? langer dan drie jaren met zijn
aicht op de oceaan rondgedobberd,
i' >r ze werd opgevischt. Meer en
leer is de meening gewettigd, dat
drée en zijn moedige metgezellen
het hooge noorden, in de wereld
gi'sneeuw en ijs, zijn omgekomen.
KRONIEK.
I)e vooruitgang der beschaving
Rook- eu scheerwedstrij-
den. De Onbegrensdheid van
ons medegevoel.
De vage vraag of de wereld voor
tgaat, kan men wel onder een kopje
iflie in algemeene terenen zoowat
babbelen, en dat is op z'n tijd wel
n aardig ding, maar ik zal er mij
d danig voor wachten hier in een
uran ten -artikel mij te wagen aan
proeve van beantwoording dier
epzinnigheid. 't Zou niet alleen
pdant zijn, maar 't kon vervelend
orden, en daar wil ik me vooral niet
schuldig maken.
[Op gemeld koffie-praatje zou lioogst-
wanneer dit zwaarwich-
!g vraagstuk ter tafel werd gebracht,
worden, dat we wél vooruit-
tan ötoom, electricitcit, telegraaf
telephoon zouden er worden bij ge
aaid, en op dit thema voortbordu-
zou men dan gevoegelijk kun-
zeggen, dat met al die snelle en
verkeersmiddelen die op
zelf een bewijs van menschelijk
zijn, de beschaving óók ont-
ttend snel uit de centra van het
:ht, vlammetjes gaat brengen naar
i verst verwijderde oorden.
Men kan daarin gelijk hebben
en kan het Staring nazeggen
Eenzelvig spoor ten eind, dat Waan en
Sleur betraden,
7.66 't Vernuft bergop gewon liet
trans 11a trans,
ii vlocht, aan 't rijzend pad, onwelkhre
lauwerbladen
en Wondereeuw ten gloriekrans.
Wie de dingen van het leven aan-
als een eenzaam toeschouwer aan
strand, en de branding en 't gol-
van 't groote wereldleven
verbijsterd aanstaart, die laat zich
sesleepen door 't hevig bruischen
n de hoog opgaande golven en ge-
)ft dat inderdaad slechts is waar te
men de bliksemsnelle vooruitschie-
van de beschaving.
hij ziet alleen het hoog op-
der golven.
ziet niet wat er in die zee van
ren zelf zich bevindt, in de diepe
;eu.
Da unter aber ist's fürcliterlich.
daar in de diepte van de zee
leven, daar schuilen leelijke din-
daar schuilt neel veel, wat die
ang in beschaving, in fijn
voelen en denken tot een
on maakt.
Maar hier wil ik mijn beeld laten i
ren, en liever in eenvoudige woor-j
n zeggen wat ik te zeggen heb. Ik
dan, dat er telkens nog akelig
is in de wereld, dat wijst op
inig vooruitgang in beschaving, en
lke reuzenschreden de wetenschap
n in onze „wondereeuw" ook mag j
bben gedaan, er blijven toch altijd
g dingen over, die, getuigen dat
t gevoelsleven niet in gelijke mate
ontwikkeld.
uit de laatste dagen
Amsterdam wordt een tentoon
Hing van hotel- en reis wezen ge-
uden, die uiteraard weinig aan-
kkelijks bezit, en nu zocht men
irin een tegenwicht te vinden door
houden van allerlei bizarre wed-
Eerst een rookwedstrijd, waar
deelnemers zich voor wat geld ziek
akten, hetgeen door dames en
met belangstelling werd gacle-
.lagen. nu een scheerwedstrijd.
2en twintigtal barbiers liad inge
weven, terwijl zich meer dun hon-
d ongeschoren en voor de operatie
aangemeld. Het is waar, dat
geschoren werden en bo
vendien nog vijftig cents lue kregen.
Ieder barbier kreeg drie baarden,1
een lichte, een middelmatige en een j
zwaren baard ter behandeling. Opeen-
gegeven teeken begonnen zij in te
zeepen en zij scheerden en zij zeepten j
totdat de laatste patiënt kant en klaar
was. Uitdrukkelijk was vermeld in't
reglement, dat snijden niet geoorloofd
was. Ook noodig was schoon te
sc^eeren, want de jury, bestaande
uit mannen van 't vak, keken scherp
toe
Al spoedig bleek, dat 't stuk aluin
geen overbodig artikel was want er
kwamen slechts weinigen geheel on
gedeerd van onder 't mes. Wanneer
dit wel 't geval was, kon men er van
op aan, dat de bewerker van dit kunst
stuk niet tot de prijs winners be
hoorde. Dan ging het niet vlug ge
noeg.
Is dat geen edel vermaak Is dat1
geen bewijs van vooruitgang in be- j
schaving? Gelukkig heelt de groote j
pers zich niet onbetuigd gelaten hier-;
over een hartig woordje te zeggen, j
De „Telegraaf" schreef o. a.
„Nog een scheerwedstrijd en wij
zijn rijp voor stierengevechten."
Een ander staaltje van vooruitgang i
in beschaving;
De heer F. U. Schmidt heeft in
„Het Schoolblad" medegedeeld, dat
de „Vereeniging tot veredeling van
st volksvermaak enz." even buiten de
Muiderpoort, let op dat „veredeling", I
met den Koninginnedag roekeloos en
in ruime mate bier heeft getapt, en
in den tuin van Linnaeus ook door
een andere vereeniging, zoodat zelfs
een jongen ziek werd, en dat te Utrecht
ook bier is geschonken aan kinderen
op bedoeld feest.
Ja, ja, we gaan vooruit in ver
fijning des geestes.
Als we dat zoo eens overdenken, dan
klinkt de titel van een hoekje van
Marie Jungius, „over de onbegrensd
heid van ons medegevoel", dat ook
dezer dagen uitkwam, als een spot
klank, en dan zouden we geneigd zijn
bij de volgende passage van wat heel
veel overdrijving te spreken.
„Een ziel woont in al wat menseh
„heet, niemand, die er meer aan twij-
„felt (gelijk eenigeeeuwen geleden nog
„wel het geval was) dat ook in een
„dier een ziel heerscht als beweger,
„weinigen, die dit nog in twijfel trek-
„lcendat ook planten hun eigen
aardig karakter hebben en zelfs de
„mineralen, de zoogenaamde doode
„stoffen, iets van een individueelen
„aard of ziel vertoone-n, wie zal het
„absoluut loochenen
Over die ziel van de planten en
mineralen daar kom je toe, als je
't over de onbegrensdheid van ons
medegevoel hebt raad ik in ge-
moede aan niet al te sterk te peinzen.
Laten we eerst eens beginnen, b. v-
bespottelijke, afschuwelijk leelijke
dingen als rook- en scheerwedstrijd en
af te schallen en bovenal, wat veel
ernstiger is, laten we er toch vooral
voor ijveren, de kinderen van den
drank te houden en niet integendeel
het schandelijke stuk bestaan, ze die
in groote hoeveelheden toe te dienen.
Niet alleen is het verderfelijk voor
de gezondheid, der kleinen, maar de
moreel* schade die daardoor wordt
aangericht, is zóó groot, dat zij die,
laten we zeggen in onnadenkendheid,
het bier hebben toegediend, zich diep
hebben te schamen.
Ik noemde daar straks het boekje
van Marie Jungius, eu al ben ik het
niet in alle deeien met de schrijfster
eens, ik zou dit nu gaarne als pendant
gebruiken voor mijn bewijzen dat op
vooruitgang van beschaving niet sterk
te roemen valt. Want er spreekt zóó
veel lief, zacht, weldadig menschelijk
gevoel uit, dat het goed doet er van
tegiezen. Met dit citaat uit 't boekske
wil ik mijn kroniek dan ook eindigen
„En thans, daar begint toch
licht en genezing te dagen. Denken
we aan de krachtige stuwing der
arbeidersbeweging, aan tie sterke toe-
neming van arbeidsvereeniging op
ieder gebied, aan de sterke toeneming j
van 't arbeidsinitiatief in 'talgemeen,
aan het zoozeer bekende Tuynbee-
werk, aan onze drieledige arbeids-1
wetgeving voor kinderen, vrouwen
en mannen, die nog wel niet veel,
maar toch een eerste, schoon ge
brekkige stap is. Het behoort tegen
woordig ten minste tot de hoogste
uitzonderingen, dat stumpertjes van1
vier, vijf of zes jaar en iets ouder 1
gedreven worden naar fabriek of
werkplaats tot loontrekkenden arbeid,
gelijk een halve eeuw geleden nog j
alom de gewoonte was.
En waar dan stemmen opgaan om j
aan alle kinderen langeren leertijd
te verzekeren, betere levensvoorwaar
den te borgen, hooger leeftijd dan
twaalf te stellen waarop loontrek
kende arbeid mag aanvangen stem-
men die vragen een matigen arbeids
duur. flink loon voor gezetten arbeid,
lichte, frissche woningen voor allen,
ruime gelegenheid tot goed en gezond
voedsel naar lichaam en geest voor j
de in elk opzicht ondennatig ge-1
voeden en daadwerkelijke erkenning
van een absolute gelijkwaardigheid!
van alle raenschen, daar kunnen ge
voel en rede geen oogenblik meer
aarzelen aan welke zijde zich te
scharen".
Jofier.
De Slang en de Duimstok.
XX.
TEYLER'S MUSEUM.
Hier is weer een bijzonder fraai
voorbeeld te zien van de nagemaakte
fossielen, waarover wij vroeger eeni
ge merkwaardigheden meedeelden.
Er is namelijk een forel, opgebouwd
uit de beenderen van snoeken en an
dere visschen, bijeengevoegd in een
laagje gips of leem, voordat het rev- j
hard of droog was geworden. Boven-1
dien was men zoo sluw want het
gold hier geleerden bij den neus te
nemen om krassen of groefjes te j
graveeren in de gipsplaat, ter plaatse
waar vinstralen hadden moeten ziin.
Men ziet dus, kunstenaars in hun j
vak. Jammer dat het vak niet in be-1
nuk staat.
Soms was men wel wat al te slim
oii maakte alleronmogelijkste visschen j
('oor bijv. met verf bij te we ■ken.
Zoo kreeg men bijv. een inonsterach-
tigen visch, zonder buikvinnen, zon
der rugvin, zonder rtbb^n, met ce-.i
wervelkolom die plotseling ophoudt,
zonder onmerkbaar van voren naar
achteren dunner te worden, met eene
staartvin van streepjes verf!
Toch waren er nog genoeg hoog
wijzen, die er zeer gewillig inliepen
en andere hooggeleerden die nota
bene door anderer schande voor eigen
dwalingen behoed werden lachten
om hun verregaande naïveteit.
Een bewijs hoe licht zelfs knappe
koppen kunnen dwalen, levert het be
roemde fossiel dat de geneeskundige
Scheuelizer voor een menschelijk ge
raamte heeft, gehouden. Hij zag in het
geraamte van een reusachtigen sala
mander een menschelijk overblijfsel,
waarom hij het den naam gaf van
Homo diluvii testio et theoskopos, dat
wil zeggende menseh getuige van
den zondvloed en die God heeft ge- I
zien. In een zijner' geschriften zegt i
hij er van: „dat het ontwijfelbaar ze-1
leer is dat het een der zeldzame reli-1
quiën is, die wij bezitten van het ver-
vloekte ras dat onder de wateren weid j
bedolven." Maar het bleek dat hij den
bal glad had misgeslagen.
De lutteld overblijfselen van de I
smaltandige tepeltanden, zijn karak- j
teristiek door de enorme kie- I
zen; de meeste zoo groot als flinke I
winteraardappels. De dieren waren
even flink uit de kluiten gewassen als
olifanten. Ze woonden zoowat overal,
in Europa, Azië en Amerika, tenmin
ste ze hebben overal wat beenderen
nagelaten. Eenige Musea in de Ver
een! gde Staten en ook het Britsche
Museum bezitten zelfs compleete stel-1
len. De inboorlingen van Louisana
en Canada, die de beenderen van het j
dier veelal vonden bij de overblijfse- j
len der hedendaagsche bisons, noem- j
den het heel eigenaardig de vader der
runderen.
Zonderlinge schaaldieren zijn de
aanwezige exemplaren van het geslacht
degenkrab. Zij onderscheiden zich door
een kop- borst-schild, hetwelk van
boven twee samengestelde of netvor
mige oogen en twee gladde oogen ver
toont. De buik heelt den vorm van j
een ongelijkzijdigen zeshoek (hoogere i
burgerscholieren gelieven van inlich- j
ting te dienen!), is aan de kanten
getand, en eindigt van achteren in een
dolkvormig aanhangsel, dat zeer lang
is en den staart voorstelt. Men ziet zes
paar eigenlijke pooten, die tweevingerig
zijn. Ook onze hedendaagsche zeeën 1
genieten nog de eer van hun tegen- j
woordigheid, ja zelfs zijn in het Aqua-1
rium te Amsterdam eenige mooie r
levende exemplaren gelogeerd.
Zeer interessant is de verzameling
koppootige, zuignapjes dragende week
dieren, uit het lithographisch kalk van
Beieren. Met de acht of tien met zoo
genaamde zuignapjes gewapende ar
men grijpen zij naar hun prooi, of
klemmen zich ergens aan vast. In hun
lichaam hebben zij als verdedigings-
of liever ontkoiningsmiddel een
inktzak, een bewaarplaats van een
donkeie vloeistof, die het dier rondom
zich kan verspreiden, waardoor het
water zwart gekleurd wordt, en hij dus
aan zijne vijanden kan ontsnappen.
Onder alle wezens, welker bewijzen
van hun bestaan in de aardlagen be
waard zijn gebleven, is de klasse dei-
in secten zeker een der belangrijkste.
De aarde, de wateren, de weiden, de
bosscben verbergen en voeden overal
een menigte insecten, welker vormen
tot in het oneindige verschillen. Doch
rle teerheid hunner bekleedselen en de
kleinheid hunner ledematen zijn oor
zaak dat deze gelede dieren zeer zeld
zaam bewaard zijn gebleven. Daarom
hecht men zulk een groote waarde aan
de fraaie fossielen van Solenhofen,
Eichstatt Schernfeld en andere plaat
sen van Beieren, in dit museum aan
wezig. En groot is onze bewondering
voor de kennis en ambitie der geleer
den, die aan deze flauwe, onduidelijke
afdrukken,volledige beschrijvingen dei-
diertjes wisten te ontleenen.
'n elegant roofliederen portefeuille in paar Nizza bereikte, werd er een An
des assessors borstzak, en mevr. Lotti sichtskarte aan Kurts papa verzonden,
vroeg elke vijf minuten: „vent, heb je j „Ik ben vreeselijk gelukkig" schreef
ze nog wel?", waarop hij telkens ge- i Lotti, en de assessor daaronder: ,,Ik
ruststellend ja knikte, en haar dan j ook."
- uit dank voor die bezorgdheid zeker
in zijn armen nam en kuste. Nu was het jonge paar te Monte-
,Wat is het toch heerlijk, verant- Carlo aangekomen, behaaglijk hadden
woordelijke huisvrouw te zijn", zei ze j beiden zich op het terras neergezet en
gewichtig en vleide zich vertrouwelijk keken vol verrukking naar de heerlijke
tegen hem aan. blauwe gee. De branding kookte en
In de tegenovergelegen hoek van de I schuimde, het was een tooverachtige
coupé zaten twee oude dames, aanblik. En in hun nabijheid verhief
„Maar zie nu toch eens, lieve de zich het casino, een schitterend pa-
teederheid van die menschen is toch leis, lichtend en glansend in 't stra-
wat al te mal, 't is akelig om aan te lende zonlicht.
zien", fluisterde de eene. een dikke „Zoo zalig had ik me Monte-Carlo
„Fvau Geheimrathin," mijn August nooit gedacht, mijn schat, en we gaan
was ook teeder op zijn tijd. maar zoo nu toch ook de speelzaal zien. niet
bespottelijk heeft hij zich toch nooit 1 waar?"
aangesteld!" „Natuurlijk, vrouwtje". Lotti trilde
.,Ja, ja, die mannen" zuchtte de an- van vreugde, want naar de speelzaal
dere dame, een lange, schrale, oude- had ze al jaren verlangd, en babbe-
jjongejuffrouw, en sloeg haar helder
blauwe oogen dweepend ten hemel, of
liever naar de nederige kap van den
spoorwegcoupé.
„En 't begint telkens opnieuw",
murmelde de dikke dame verontwaar
digd.
„Vreeselijk, ik.staj^ uit", steunde
hare vriendin.
„Om Godswil, liefste, wacht toch
tot het volgend station."
Vond je dat mij de myrthenkrans
lend, lachend, schertsend, 't met bril-
lailtèn. getooid handje steunend op
den arm van haar man, trippelde zij
overmoedig liet terras over, en 't too-
verpaleis binnen. Ze gingen de marme
ren zuilen in de vestibule voorbij, en
cle portier opende hen de deur tot het
heiligste der heiligen.
Aarzelend bleef Lotti een oógèn-
blik staan, en fluisterde, „Kurt. ik
word zoo bang."
Maar, gerustgesteld trad ze met haar
goed stond?" vroeg Lotti op dit oogen- j man een oogenblik later in de in ge-
blik koket. dempt geel licht gehulde zaal. Diepe
„Betooverend, vrouwtje." j stilte;alleen 't klink-geluid van goud
„Ze zijn getrouwd hoor", fluisterde j werd onophoudelijk gehoord en de ga
de geheimraadsvrouw, aanmerkelijk j scannen trekken der bezoekers ver-
opgelucht. i rieden de koortsachtige emotie, die
„Dat schijnt zoo", gaf de andere, i hen allen had aangegrepen,
eveneens zuchtend van verlichting. Wat jaagden ze allen naar geluk,
ten antwoord. I en wat grepen de vingers krampach-
De twee in den anderen coupé-hoek tig het goud!
bekommerden zich geen oogenblik „Rien va plus" klonk het eento-
om de beide geschokte oude da- nig uit den mond der croupiers,
mes. ze genoten daarvoor veel te veel
„Heb je 't gehoord, vent", fluister
de Lotti zachtjes, „juist zoo stond het
(Naar het Duitsch van Ölga Görlits
van hun jong, zonnig geluk. Kurt en
Lotti waren in een stemming, dat ze - -- \r
.li T i in mijn boek over Monte-Carlo".
de gansche wereld wel aan hun hart
hadden willen drukken, de oude da
mes daarbij inbegrepen, zoo jubelde
het in hun hart. Het was ook haast
te schoon, zoo pas van de trouw
plechtigheid gekomen, nu die lange,
hemelsche huwelijksreis in 't vooruit
zicht, de zalige reis, voor hen alleen!
Eerst naar Nizza, en dan naar Mon
te-Carlo.
„Vent."
„Wat is er, liefste?"
„Ik ben zoo bang voor Monte-Carlo.
Met levendige spanning in de blij
de oogen stonden de twee arm in arm
en keken naar liet interessante doen
aan den groenen tafelgeregeld als
een uurwerk speelde alles zich daar
af, altijd hetzelfde en toch altijd
anders weer in onrustige bedrijvig
heid. Onophoudelijk rolde de be
slissende kogel van de roulette, ter
wijl in :t zwart gekleede heeren
plechtig, ernstig, geluidloos tusschen
de tafels heen en weer gingen.
„Ietwat unheimisch, maar toch
W eet je, ik vind al ietsinteressants. j interessant," fluisterde Lotti adem-
iets geheimzinnigs m den naam al-1 looS) wil je n„ ook nJet oens t
leen. Het moet schokkend zijn. die Heve ,nan doe het toch jk s^eek
hartstochtelijkheid der spelers te zien. I je
Je, speelt toch ook, lieveling." >t "yalt mij niet in Laten we
„Ik. daar denk ik niet aan. liever een rijtoer naar Ventimiglia
„Niet? Lotti trok een zeer teleur- maken, daar moet het verrukkelijk
stellend gezichtje „en daar had ik zijn,'' zei de assessor, zich naar de
me nu juist zoo op verheugd. Verleden uitgang wendend, maar Lotti hield
winter hebben we op ons lees-kransje jiem terug,
zoo n heerlijk boek over Monte-Carlo
gelezen en verbeeld je eens, hoe ver- j
rukkelijk het nu zal zijn, als ik mijn
Het Asbest-hnis van graaf
Waldersee.
Onder de militaire uitrustingsstuk
ken in Oost-Azië is het Asbest-huis
van graaf Waldersee zekc-r niet het
minst belangwekkend. Het bestaat
geheel uit asbest, dat volmaakt vuur-
I Zij kwamen Juist van het bruüofts-
j maal, zielsvergenoegd en stralend van
geluk. Waarom zouden ze ook niet?
Ze waren het gelukkigste jonge echt
paar, dat men zich denken kan. En
welk een mooi echtpaar. Hij was on-
i tegenzeggc-lijk de knapste assessor van
Berlijn eu z'n vrouw, Lotti, een aller-
j liefst jong vrouwtje, van wie het moei
lijk te zeggen viel, wanneer ze er het
I betooverendst uitzag, in haar witzij
den bruidskleed en myrthenkrans
en sluier, een paar uur geleden, of nu
1 in haar gracieus, grijs reis- J
toilet. Het kleine kapothoedje stond j
snoezig op het blondgelokte hoofd.
Lotti, wilde er als getrouwde vrouw
waardig uitzien en was dus een ka
pothoedje gaan dragen. Men was nu 1
toch getrouwd, al was het nog maar
een paar uur, en dan was !t on- j
aangenaam, nog met „juffrouw" aan-
I gesproken te wrden, als men recht
had op den titel van mevrouw, en
daarmee basta!
Tot mevrouw Lotti's groote erger
nis had een oude oom, die hen naar
't spoor gebracht had, beweerd dat
ze er met dat kapothoedje nog veel
jeugdiger uitzag. Levendig stemde de
jonge man dit toe, terwijl zij een prui
lend lipje trok.
„Nu, adieu, kinderen, gelukkige
reis, en maak geen ruzie." Lotti lach
te reeds weer.
„Dag oompje." Zij wuifde met haai
zakdoek en de assessor zwaaide vroo-
lijk niet zijn hoed. Nog een belluiden,
oen fhiitgegier en de trein zette
zich in beweging.
I Daar zaten ze nu samen in een cou
vast is, tegen hitte en koude isoleert, I pê eerste klasse en stoomden in volle
allen invloeden van het weer het i vaart het schoone Zuiden tegemoet,
hoofd biedt on zich onderscheidt door hct doel van hun huwelijksreis,
een licht gewicht. De inrichting ervan I Lotti's mama had er duizend marl;
is eenvoudig en doelmatig. bijgelegd, en Kurts papa eveneens,
i zoodat men volop genieten kon.
Welbewaard berustte deze schat in
•iendinnen in Rerlijn imponeeren
kan door te zeggen: we zijn in Monte-
Carlo geweest ón mijn man heeft ge
speeld," voegde- zij er met komische
plechtigheid bij.
De assessor lachte, dat het dreunde:
,.Maar ventje."
„Kom, vrouwtje, kom."
Beiden verlieten de speelzaal.
„Ik vind het heelemaal niet aardig
van je."
„Jij doet heel zondel-ling kindje,
een andere vi'otiw zou blij zijn, als
haar man niet spelen Wilde en jij
De assessor viel zich zelf plotseling
't klein:; schoothondje van de oude in de rede, en wuifde eensklaps met
jonge juffrouw sloeg er waarlijk van zijn hoed. „Zie eens, Lotti, wie daar
aan "t blaffen, want 't beest dacht, da» aankomt."
Twee groene parapluies wenkten
van verre.
,0, wat is dat aardig." Verheugd
snelde Lotti de beide oude dames
het om hem was. Lotti bloosde hevig.
,,'t Js lang niet aardig van je, dat
je me uitlacht", zei ze, een eindje van
hem wegschuivend.
„Maar Lotti". De assessor werd tegemoet,
week. „Lieve, lieve, beste Lotti,' Ja, zij waren het werkelijk,
vleide hij, en toen zei hij nog een liee- De dikke geheimraadsvrouw eu
leboel liefs, dat de oude dames •juffrouw Ida, haar oude vriendin,
niet hooren konden, hoezeer ze haar Ze waren zooeven in Monte-Carlo
ooren ook spitsten, want Lotti's ge- j aangekomen, nadat ze een uitstapje
zicht helderde plotseling op, en naar Venetië hadden gemaakt,
't geluk straalde haar weer uit de j Men gaf blijde handjes en toen
oogen'. De harmonie was her- werd de rijtoer naar Ventimiglia ge
steld, en 't. jonge echtpaar babbelde j meenschappelijk ondernomen. Onder
en liefkoosde weer, dat het een lust1 de palmen vierde het kleine gezel-
was. schap het wederzien en des avonds
„Het is inderdaad om zenuwachtig ging men gemeenschappelijk naar
van te worden, met zoo'n jong echt-1 het hötel terug.
paar te reizen", fluisterde de dikke j
Frau Geheimrathin. „Hoor eens, Lotti," zei de assessor
„Ja. ik word ellendig nerveus, van zuchtend, toen ze alleen waren, „we
al dat gefleem", zei de oude jonge- zijn zonder schoonmama op reis ge-
juffrouw mat, „het wordt zelfs Kitty gaan en 't schijnt nu wel, dat we
te e,'£-" I twee schoontanten opgeduikeld heb-
Toen nu echter ten slotte het jonge ben."
paar de oude dames met bewonderens- Vroolijk gluurde de zon den vol
waardige vriendelijkheid in het ge-1 genden dag middag in het salon van
gesprek betrok, week de teruggetrok- ?t jonge paar, maar 't zag er daar
kenheid meer en meer en konden zij binnen zoo vroolijk niet uit. Lotti zat
lang niet n-.cer zooveel ongepasts vin- alleen en ergerde zich. 't Mevrouwtje
den in de teederheden van haar be- had haar man bij :t koffiedrinken
kiiorlijke vis-a-vis, en toen eindelijk opnieuw gedrongen dat hij „ter wille
uitkwam, dat cle oude juffrouw een van haar, toch werkelijk spelen moest,'
schoolvriendin van Lotti's grootmamaen toen was Kurt, „haar Kurt" voor
was geweest, toen scheen aan clede eerste maal in ernst boos "e-
betuiging van vriendschappelijke ge- worden.
voelens geen eind te zullen komen. O, het was om dol te worden, haar
Met leedwezen scheidde men, doch zulk een klein genoegen te misgunnen,
hoopte elkaar in Monte-Carlo weer te Ze had haar kopje wat hard op de
zullen aantreffen. Eer nog het jonge Adel neergezet, en toen toen was