Moment-Opnamen.
ONDEUGEND.
Oudere zuster (tot Marie, die met aandacht naar mijnheer Smit kijkt)Waar
om kijk je zoo strak naar mijnheer Smit?
MarieHij slikt altijd de pruimepitten in, als hij me ziet kijken.
hij weggegaan. Lotti zuchtte een
beetje en vatte toen een energiek
besluit.
Vijf minuten later had ze zich in
lichte lila zijde gekleed en zag er
daarin uit om te stelen. Daarna
werden de goudblonde lokken zwierig
om 't kopje gekruld en een bouquet
viooltjes in den gordel gestoken.
Stil, er klonken stappen in den
korridor.
Hij kwam terug.
Gauw zette ze zich in de luierstoel,
zoo gemakkelijk en achteloos moge
lijk, zóó wat achterover, nog wat-
nonchalanter.
Nu nam ze een nieuwen Fransehen
roman ter hand en deed alsof ze
ijverig las.
„Wacht maar, mijn zin kiijg ik
toch," dacht het vrouwtje.
„Dag Lotti."
Ze gat* geen antwoord en bleef
doorlezen.
„Maar Lotti, hoor je me niet?"
Lotti's hartje begon hevig te klop
pen. want ze zag in dat ze öp die
manier zijn kus moest missen, en dat
was jammer.
Wat klonk de toon van zijn stem
hartelijk het liefst zou ze hem om
den hals gevallen zijn.
Maar dat kon niet,
„Zoo, ben jij het?" klonk hel zoo
koel mogelijk, zonder een oog van
haar boek te wenden.
„Maar dat wordt nu toch al te bont,"
riep de assessor geërgerd.
Als hij maar niet zulke lieve oogen
had Maar het hielp niet, ze moest
haar plan volvoeren tot het einde toe.
„Je hebt me niet meer lief" zei
ze plotseling,- en. barstte in tranen
uit. „Want je kunt mij dat
kleine, verzoek weigeren."
„Lotti, kleed je aan, we gaan naar
't casino
„Mijn lief, aardig, best mannetje!"
Spoedig waren beiden in de speel-1
zaal. Kurt ging aan de groene tafel
zitten en speelde, speelde werkelijk, j
En Lotti stond tegenover hem met
stralende oogen en volgde gespannen
elk van zijn bewegingen. Af en toe
knikte hij. O, het was toch interes
sant, dat hij nu werkelijk speelde! i
Uur na uur verliep. Kurt speelde 1
nog maar altoos door. Lotti begon
er genoeg van te krijgen. „Vent, zul
len we nu niet aan table d'höte gaan.
Het is tijd."
„Aan tafel? Ja, dat is goed."
Ze zaten in de speelzaal van 't ho
tel en natuurlijk hadden de beide
oude dames naast hen plaats genomen.
Gedienstig renden de kellners heen
en weer.
„Ik had nooit gedacht dat het spel
mij zoo warm zou maken," zei de
assessor met vuur, zich het eene glas
sekt na het andere inschenkend. „Na
de koffie gaan wij er weer heen."
„Natuurlijk, natuurlijk" stemde
Lotti toe.
De beide oude dames stieten elkaar
aan. „Ach hemel, hemel, daar dreigt
gevaar voor de arme jonge menschen"
fluisterde juffrouw Ida haar vriendin
jammerend toe.
„Daar moeten wij niet heen" was
het eveneens fluisterend en besliste
antwoord.
„Hebt u wel bedacht, mijnheer, dat
de speelduivel
De assessor lachte. „Heeft in 't
geheel geen macht over mij," zeide hij.
„De speelduivel, o, wat klinkt dat
interessant," meende Lotti.
„Hm, Hm" schraapte de geheim
raadsvrouw heel nadrukkelijk hard.
„Als u het goedvindt, gaan we mee
naar de speelzaal" zei ze toen.
„Hoogst aangenaam".
Weer zat Kurt aan de groene tafel
en speelde en weer stond Lotti over
hem en keek toe.
Weer vlogen de uren om al lang
was de avond gedaald.
De beide dames hadden postgevat
op een sofa en hielden hun oogen
onafgebroken gevestigd op het jonge
echtpaar, terwijl ze zich lichtelijk opge
wonden, hoofdschuddend onderhiel
den over de lichtzinnigheid hunner
beschermelingen.
„Als het niet anders kan, dan haal
ik hen met geweld van de speeltafel",
zei eindelijk de dikke dame.
„Om Godswil, lieve vriendin, geen
scène, ik smeek je, alles met tact."
„Jawel, met tact," was het grimmig
antwoord.
„Ik zal intusschen een kop choco
lade drinken, ik ben heelemaal in de
war van de zenuwen."
„Ik drink mee," was het sombere
antwoord.
Beiden ruischten de zaal uit. De
assessor had de boosheid der oude
dames wel opgemerkt, daarna bleet'
zijn oog hangen aan het opgewonden,
gloeiende gezicht van zijn vrouw, die
in aHemlooze spanning het spel volgde.
Maarwat was dat?
Kurts blikken dwaalden plotseling
onzeker en zoekende de zaal rond.
Zoo vreemd had Lotti hem nog nooit
gezien. Wat scheelde hem toch Hij
was opgestaan, schoof met een ruk
zijn stoel weg en Lotti toewenkend
spoedde hij zich naar den uitgang.
Lotti schrikte hevig. „Wat is er
man
„Ach, niets het is maar zie je
ik heb bijna al ons geld verspeeld."
„Vreeselijk." Lotti huiverde er van.
„Ik ga naar den hotelhouder, die
zal mij wel een paar honderd francs
leenen. Dan win ik ons geld weer
terug. Bewaar jij intusschen de por
tefeuille. Wacht hier maar evefi, ik
ben dadelijk terug."
Lotti was alleen. Het schemerde
haar voor de oogen, het was ver
schrikkelijk." „Bijna alles verloren"
had hij gezegd, en zij was de schuld
van het ongeluk. Zij had hem aan
gespoord om te spelen. Als een
centenaarslast drukte nu de scène
van dien morgen op haar hart.
Wat nu gedaan
Ha. een gelukkige gedachte.
„Als ik zelf eens probeer het ver
lorene terug te winnen. Ja, dat is j
het beste. Hij zal nog respect voor
mij krijgen."
Met sidderende handen opende zij
de portefeuille en haalde een bank
biljet te voorschijn.
„Daar schijnt toch nog genoeg over
gebleven te zijn," fluisterde zij ge
troost, en trad moedig aan de speel
tafel.
Ze zette in en verloor.
Haastig nam ze opnieuw een bank
biljet en speelde weer. De kleine,
mooie handjes grepen nog meermalen
in de portefeuille en toen, o schrik
toen was ze leegZe had alles, alles
verspeeld.
Op dit moment kwamen de oude
dames weer terug. De „Frau Geheim-
rathin" zette haar lorgnet op. „Waar
is de assessor gebleven Goede hemel,
daar zit zijn vrouw zelf aan de speel
tafel.
De beide dames stormden op Lotti
los. „Neen, mevrouw, dat kunnen
we niet toestaan."
Lotti vloog ze al tegemoet, en
schreiend riep ze „ik heb alles ver
loren
„Stilteklonk het van alle zijden.
De oude dames brachten het arme
jonge vrouwtje uit 't casino. „O, dat
men hier zoo iets verschrikkelijks be
leven moet" klaagde juffrouw Ida
handenwringend.
„En hebt. u wel bedacht, dat ten
gevolge van uw lichtzinnigheid, uw
man zich misschien van het leven
heeft beroofd.
Lotti schreeuwde van ontzetting.
„Misschien slaat bij op dit oogen-
blik de hand aan zichzelf, en heeft
hij reeds vermoeden."
„Zoek jij den assessor, lieve, mis
schien kan jij den jongen man nog
redden, zei juffrouw Ida, en haar
vriendin snelde heen in den nacht,
zoo snel haar corpulentie dit toeliet.
Weldra had ze hem gevonden. Hij
was op weg naar zijn vrouw, om de
kleine list op te helderen die hij ge
bruikt had, om haar van haar speel
ziekte te genezen. Want inderdaad
had hij niet verloren.
„Mijnheer," donderde de dame hem
toornig toe, „u hebt door uw onver
antwoordelijke lichtzinnigheid uw
arme jonge vrouw ten gronde gericht,
door uw voorbeeld is ze een slachtoffer
van den speelduivel geworden."
Hij lachte vroolijk. „Maar mevrouw,
ik geloof dat u de zaak heusch in
ernst opneemt."
„U bedriegt mij niet," riep de ge
heimraadsvrouw, „uw lachen verraadt
wanhoop, vertwijfeling. Ook naar u
heeft de duivel van 't spel reeds zijn
klauwen uitgestrekt."
Intusschen hadden juffrouw Ida en
Lotti zich op een der banken in de
nabijheid van 't casino neergezet.
Het was een heerlijke avond. Be
neden ruischte 't eeuwige lied van de
golven en boven hen lichtten de ster
ren in den blauwen hemel. Maar de
beide dames gevoelden nu niets voor
de schoonheid der natuur.
Plet was verschrikkelijk! Al het
geld verloren! Lotti was wanhopig,
radeloos. Een onbeschrijfelijke angst
maakte zich van haar meester om
Kurt
Een schot weerklonk in de nabij
heid. Lotti sprong op en ijlde, door
juffrouw Ida gevolgd, in 't boschje
van waaruit de kruitdamp opsteeg.
Op den grond lag een man, een
revolver naast zich. Lotti duizelde
ze wist niet waar ze was of wat ze
deed.
„Lotti, lieve, beste Lotti." Twee
welbekende armen werden om haar
heen geslagen. Het arme vrouwtje
I kwam weer bij.
i „Maar Ivurt, wie is die man?"
„Een ongelukkig speler, die ik nog
juist bijtijds den revolver uit de hand
wist te slaan, toen ik hier voorbij
I kwam met mevrouw." Lotti huiverde
j en drukte zich vast tegen hem aan.
Haastig liepen nu de beide oudjes
1 naar den zelfmoordenaar, die volkomen
ongedeerd, weer was opgestaan en met
een door smart verwrongen, verlegen
gelaat te voorschijn trad.
..Mijnheer," begon de geheimraads
vrouw, en was juist op punt een ge
weldige strafpredikatie te beginnen,
toen de assessor voorstelde
„Hoe zoudt u het vinden, dames,
als we wat bij elkaar legden om den
armen man voorloopig te helpen?" i
De oude dames waren hiertoe on
middellijk bereid, en 2elfs de assessor
en Lotti droegen wat bij. natuurlijk
heel weinig, na de in de speelzaal
opgedane ervaringen.
Nog laat in den nacht zaten het
jonge echtpaar en de oude dames bij
elkaar, en beraadslaagden, wat hen
nu te doen stond.
Lotti had Kurt alles bekend en
onder tranen en zuchten hem de ledige
portefeuille overhandigd.
Kurt hoorde alles aan in niet heel
vroolijke stemmingen de dames lieten
het intusschen niet ontbreken aan
wijze vermaningen.
„Het beste wat ik doen kan, vrouw
tje," zei Kurt, „is aan Papa te tele-
grapheeren, clat hij ons geld zendt."
„Neen, Kurt, dat gaat niet, dat is
onmogelijk. Jt Zou een schande voor
ons zijn, en iedereen zou weten, dat
ik de schuld van 't ongeluk ben."
„Dan zit er niets anders op, dan
maar spoedig in te pakken en naar
huis te gaan. Ons reisgeld is daar
zelfs maar nauwelijks genoeg voor.
Lotti, Lotti, wie zou dat gedacht
hebben."
Het vrouwtje keek heel bedroefd.
„Ja,'wat nu?""
„Lieve menschen, ik heb een prach
tig idee," liet zich troostvol de stem
van juffrouw Ida hooreo. „Jelui reizen
naar huis, natuurlijk, doch niet direct,
maar blijft een poosje bij ons in onze
villa in Grunewald logeeren."
„En dan doen we thuis, net alsof
we zoo regelrecht van Monte-Carlo
komen," riep Lotti. vreugdestralend,
en omhelsde juffrouw Ida stormachtig.
De beide oude dames staken tegen 't
vrouwtje dreigend den vinger op, en
Kurt zei met een beetje lang gezicht:
„Incognito naar Grunewald dus."
Den volgenden morgen zat het jonge
echtpaar weer in den trein en stoomde,
treurig gestemd in de richting van 't
vaderland.
Lotti klemde zich heel vast aan
haren Kurt „Lieve vent."
„Wat is er, vrouwtje?"
„We gaan nooit meer naar Monte-
Carlo, hoor."
Kees hoopte op een opoffering
hunnerzijds, op een poging om van
hun kant nu eens de moeielijke reis
te maken, en hem op den terugweg
mee te nemen, maar de hulp bleef uit.
Mijnheer wou eerst langs den sloot
kant afdalen, maar hij schaamde er
zich wel wat voor, en liet zich al
gauw door mevrouw overhalen, toen
ze hem had gewezen op z'n nieuwe,
zwarte jas. Misschien dat die jongen
het wel zou willen doen.
Zeg jongen
Maar die had veel te veel schik in
de situatie, zooals ze nu was en be
loofde te worden. Want nu kwam er
nog een koe bij, en die zette zich op
korten afstand van Kees in postuur,
blijkbaar in het hoopje vuil een vijand
ziende.
Kees maakte niet eens dat hij weg
kwam, daar was hij te ellendig voor,
maar hij keek zóó diep weemoedig
en volmaakt hulpeloos om naar het
groote, wit-zwarte beest, met de breede
borst en de groote horens, dat het
vrouwelijk hart der koe er cloor werd
aangedaan, en zij zich omdraaide, met
een goedigen zwaai van haar staart
door de lucht, en naar haar vorige
weideplaats bij de anderen terugkeerde.
Ze werd in dat voornemen versterkt
door de lijvige, blozende melkmeid,
in het stijfsel-reine jak, die haar met
een vlakken slag op het kruis, voort
dreef.
Ook zij had een vrouwelijk hart,
want toen ze door het geschreeuw en
vingergewijs der jongens op armen
Kees was opmerkzaam gemaakt, nam
ze hem op, en drukte hem tegen zich
aan, tusschen de groote, warme han
den. Toen liep ze met hem door het
dikke gras naar de boerderij, die met
een wit klaphek tusschen liet geboomte
aan den weg lag.
Mijnheer en mevrouw vonden hem
ter hunner beschikking bij het vuur
in de keuken, maar mevrouw wou
hem zóó niet meehebben, verbeeldje,
bij haar nieuw licht-grijsje. Nu daar
was ze vrouw voor!
En Kees behield dit plekje bij het
vuur, ook in de toekomst. Mijnheer
en mevrouw gingen alleen naar huis
terug, met een leeg halsbandje, een
nutteloos koordje.
NICO.
delijk, geestig te zijn. behalve aan
j den huiselïjken haard. Voor den hui-
selijken kring bewaart men zijn ge
melijkheid. zijn ongeduld, zijn hu
meur, om de beminnelijkste van alle
menschen te zijnbij vreemden.
(UitEthische fragmenten.)
Dr. P. H. Kittcr.
Hans Cordua.
KORTE NOTITIE
van de begrafenis van (ferrit Dirksz
de Uil, herbergier te Sloten, den
23sten Mei I6S0.
Ten dienste van den overledene,
zoo in het sterfhuis, als in de voor
naamste herbergen daaromtrent, is
geconsumeerd: 20 okshoofden, zoo
Fransche als Rijnsche wijn, 70 halve
vaten hier, zoo bitter als zoet, 1100
pond vleesch, waarvan op het Konings
plein gebraden is 550 pond tot har
sten, 28 kalfsborsten, 12 schapenbou
ten, 18 groote venizoenen met witte
korsten, 200 pond frikkadellen.
Voorts brood, mosterd, kaas, boter,
enz., naar avenant. Varinas-tabak in
vollen overvloed.
Ten dieste van degenen, die gelief
den ter begrafenis te komen, lagen al
de schuitjes van den Overtoom aan
de stad, om hen naar Sloten en we
der naar Amsterdam te brengen, die
alle met volle lading der- en herwaarts
gegaan zijn.
Behalve deze werden er zoovele wa
gens en ehaisen met volk op den weg
gevonden, dat. er wel de lengte van 56
roeden mede bezet was en zij door de
menigte onmogelijk konden geteld
worden, doordien vele zoowel nevens
als achter elkander reden.
En op den weg tusschen Sloten en
Amsterdam werden tusschen de 50 en
60 bedelaars gevonden, die allen over
tollig dronken en vol waren.
Aldus is de lijkstaatsie van dezen
alom bekenden herbergier G err it de
Uil voltrokken en heeft alzoo eene
groote gedachtenis en veel gepraats
nagelaten.
Vrouwelijke harten.
Kees was in de sloot gevallen. Nu
zat hij aan den overkant in de wei,
als een nietig, vuil, zwak lichaampje,
zonder wil, te bibberen in de wilde
zuring en de roode klaver, die hoog
rondom nem opschoten.
Z'n mooie, witte haren waren door
het gore sop van de kikkersloot saam-
gekleefd, en piekten in bosjes naar
voren. Op z'n kop had hij een hoedje
van kroos gekregen, dat scheef neer
hing op zijn snoet en één oog bedekte.
Smeekend keek hij met het andere
naar zijn baas en de vrouw, die op
den hoogen wandelweg stonden te
fluiten en te roepen.
Maar Kees durfde er geen gehoor
aan geven; hij gruuwde van nog eens
datzelfde in die natte, bodem looze
koude te moeten doormaken; nóg eens
z'n veeg lichaampje aan de ongewisse
baren te moeten overgeven zijn
hartje sloeg onstuimig onder het ril
lende velletje't was nog pas z'n
eerste zwemles
En hij bleef zitten, op dezelfde
plaats, voortdurend hopeloozer kij kend
naar de steeds meer en meer aan
groeiende menschenmassa aan de over
zijde; Zondagsmenschen, die zich had
den loopen te vervelen en nu in dit
ongewone voorval een zeer ge wen sch te
afwisseling, het zout van hun flauwen
middag, vondeo.
Van alle tijden.
Voor alle tijden.
De liefde is goet ende doet goet. Al-
tij t laat sy haer goedtheydt anderen
ghenyeten. Voor anderen, nyet voor
haar selve leeft sy.
Wie men recht liefheeft, diens wel
varen ende verbeteringe soeckt nien.
Dirk Volkertsz. Coornhcrt.
(UitZeclelnmst, clat
is. Wellevenskunste, enz.
Aan bakboord felle haat, aan stuur-
[boord laffe gunst:
Zoo dwingt men 't roer van Staat, en
[dat beet Stuurmanskunst.
(Uit: Spreuken.) Simon Stijl.
Hoe luider de stem des verstand?
klinkt, des te meer stoppen de gekken
de ooren dicht.
Gij zijt niet groot genoeg om een
afschuw te hebben van haat en af
gunst. Wees dan ten minste groot ge
noeg, om er u over te schamen.
Zarathustra.
Dan kunnen wij nog wijzen op de.
eigenaardigheid van velen, van va-
dei's, van zonen en van dochters, om
overal gedienstig, voorkomend, vrien-
Hoe een Dansmeester
vóór 75 jaar zijn besclirijvings-
biljet voor de personeele
belasting invulde
Zes en zeventig cents is mijn huur
In één schoorsteen stook ik mijn vuur.
Door één venster krijg ik mijn licht.
En met één deur sluit ik mijn
(kamertje digt.
Mijn beroep is luchtig van aard.
En mijn meubelen zijn de taxatie
(niet waard.
Leidsc.he Courant,
16 Pebruarij 1824.
Uit den Moppentrommel,
MENSCl-ILIEVEND.
Mama (tot Jantje, die zich langs
de trapleuning laat glijden). Jongen,
wat doe je daar?
Jantje. Een broek maken voor 't
jongentje van de schoonmaakster.
EEN DUITSCH PATRIOT.
Wat, mijnheer B. Dat is al je
twaalfde glas bier en dat nog wel van
dat dure Pilsener.
B. Zeker.Wie zal anders.die
bierbelasting.voor de vloot opbren
gen Een... een klein torpedobootje
...heb ik al half bij elkaar.
TOEKOMST-DROOMEN.
Mijnheer, ik neem de vrijheid,
IJ om de hand uwer dochter te ver
zoeken. Ik heb goede vooruitzich
ten
Zoo Goede vooruitzichten? Kom
dan eens terug, als die zijn verwe
zenlijkt.
Een van de laaghartigste strek
waar het dappere Engeland op boj
kan, is de behandeling van het ÏJ
toria-complot, dat zooals te venvai
ten was veel geschreeuw en wei]
wol is geweest. Hans Cordua, die
hoofdaanlegger van dit plan \y
heeft volgens getuigenis van Du T
dezen op den -ldcn Juli hulp gevraa
in een groote onderneming, die
ropa verbaasd zou doen staan.
ontwikkelde daarop een plan om a
officieren te vatten, wier won in
gemerkt waren, terwijl de gevangi
zelf naar Lord Roberts' huis zou ga
hem zou wegvoeren en hem 5
brengen naar generaal Botha ach
Beekets Kopje, ongeveer twee mij
van de stad. Toen getuige hem vr<
naar een bewijs van de medewerk
van Botha, toonde gevangene h
een papiei met een menigte cijft
dat, naar hij beweerde, een brief
Botha was. Weer had getuige bezw
tegen het plan, dat hij gevaarl
achtte. Hij vroeg den gevangene
nog naar den eed van onzijdigh(
„Dat is niets," antwoordde degev;
gene", „als hel ontdekt wordt bet
kent het alleen maar transports
naar Ceylon."
We willen, nu we over dat Pretoi
complot spreken, even in herinner
brengen, dat het laaghartige van
Britsche troepen in Zuid-Afrika daa
bestond, dat ze de Transvalere door z
genaamde „agents-provocateurs"
ten opzetten tot samenzwering, en 1
daarna gevangen neme n.
Zooals men weet werd de man, wi<
portret we hier boven gaven, totc
kogel veroordeeld en heeft hij de do
straf moedig ondergaan. Hij wi
zelfs niet geblinddoekt worden tc
men op hem schoot.
OP DE PARTJSCHE TENTOON
STELLING.
Bij een der uitgangen.
Straatjongen, een koetsier aanr
pend Zeg, wil je drie menschen vi
15 francs brengen naar de Rue
en zoo (een kwartier rijden).
Koetsier: Zeker, beste vent.
Straatjongen: Dan moet je ee
eens probeeren drie gekken te vind
die je zoo'n hoogen prijs willen
talen!
EEN MIDDEL.
Zij. Karei, je bent lid van zoov
vereenigingen. Zoü ik ook niet a
een daarvan lid kunnen worden
Hij. Waarom?
Zij. Om eens een avond in je
zeischap ie kunnen doorbrengen.
BILLIJK VERLANGEN.
Student. Zeg 'reis, mijnheer de de
waarder, je komt zoo dikwijls op n
kamer, dat je eigenlijk wel de h
van de huur mocht betalen
^331JGVEAAQ.
Wij noodigen onze lezers en lezeressen uit, een toepasselijk bijschrift toebedenken bij deze
plaat, en ons dat uiterlijk Woensdagavond toe te zenden. Aan hem of haar, wic(n) dat, naar
het oordeel der Redactie, het best gelukt, zal als prijs
een fraaie IMK.TK.OELER
worden uitgereikt.