Jl
behoorende bij
a^riem's Qayblad"
van
Maandag 24 Dec. 1900.
Mo 3365
i terugblik op Haarlem
in de IMe eeuw.
DOOR
P. J. OVERMEER.
is zeker geen geschikter oogen-
than - nu volgens net alge-
gevoelen de 20e eeuw haar intre-
aat te doen om verschillende se-
Lenissen. welke in Haarlem zi,n
gevallen.' of op deze stad betrek-
hebben gehad gedurende de afge-
m eeuw, eens in herinnering te
t zal wel onnoodig zijn hier mede
m dal deze beschouwingen zeer
opt er» oppervlakkig moeten zijn,
hoe gaarne ik alle mij bekende
ii zon hebben medegedeeld, hoe
ik in bijzonderheden zon zijn
alen en uit de verschillende bron
een goed geordende schets zou
3,1 gegeven, was mij dit ten eene.i
onmogelijk met het oog op de he
il.are plaatsruimte. Toch breng ik
gaarne een woord van openlijken
aan het hoofd van llaarlem's
had", den hoer J. C. Peereboom,
mij over zooveel ruimte liet be
dien.
kunnen de afgeloopen eeuw in
tijdperken verdeelen. nl. tot 1851
de invoering der gemeentewet, en
sedert de invoering daarvan,
an we de geschiedenis dezer eeuw
komen we spoedig tot de slot-
dat welvaart en bloei der gemeente
baar zijn toegenomen en dat alles
is vooruitgegaan.
t de vermeerdering van het zielen-
eet' Je welvaart gelijken tred ge
getuige de bloeiende nijver-
talrijke magazijnen,
enz., en het geheele aanzien
gemeente verkregen heeft. De
welke haar als een keurs
mknelden, zijn verdwenen en door
an verbeteringen en verfraaiingen
ij gaandeweg een der schoonste
(son van Nederland geworden,
als schadelijk voor de
zijn gedempt, parken en
wegen, straten, ja geheele wij
aangelegd en in de plaats ge
van onaanzienlijke buurten,
t vergemakkelijking van hel ver
7.ijn (iv. wegen bestraat, trottoiis
id, tramwegen door particulieren
richt enz.
emt de welvaartin de gemeente in
geringe mate toe, evenzeer mag
zich verheugen over de uitbrei-
en vermenigvuldiging van instel-
bestemd voor kunsten, weten-
volksgezondheid enz., van
len voor lager, middelbaar en hoo-
mderwijs. welke allen op een goe-
ïaam kunnen bogen, zoodat op dit
id mede vooruitgang duidelijk is
en alzoo op allerlei wij-
in de intellectueele behoeften
der steeds wassende bevoi-
wordt voorzien,
een
/ER ZICHT DE Pi BEVOLKING.
798 21.227 zielen.
850 25.888 zielen.
855 28.085 zielen.
8G0 28.046 zielen.
865 29.268 zielen.
870 30.888 zielen.
875 33.364 zielen.
880 36.394 zielen.
885 45.619 zielen.
390 52.104 zielen.
895 60.320 zielen.
900 65.462 zielen.
eerste maanden van het jaar 1832
en door eene verwachting geken-
t, die de gemoederen blijkbaar in
ging bracht. De cholera naderde
e verte. In het begin der maarid
van genoemd jaar werd met het
het naderen der zoo gevreesde
a bet. tentoonstellingsgebouw van
te Brussel tot een hospitaal inge-
om daar de lijders, die men
itte in op te nemen,
duurde nog tot den 25 Juni, voor
cholera zich in ons land ver-
toen zich het eerste geval te
voordeed, den 13 Juli te
en voorts door het ge-
land.
Feuilleton.
Ö3ii Lmisstori.
Naar het Duitsch.
Neen, mijn liefste Thy ra, het
t niet en het zal niet gebeuren,
t ik laat je niet gaan.
O. Erik, je weet niet wat je
Je kunt niet begrijpen
je zou bedreigen als ik hier
Ik begrijp dat zeker niet, lief-
maar ik weet wel dat ik zon-
jou niet leven kan.
O, Erik, spreek zoo nietEen
ore zal mij vervangen, eene
flinker en schooner is, die je
euw lief zult krijgen evenals
hebt lief gehad voor dit alles
urde!
Dus heeft mijn vermoeden
bedrogen! Het is Edith die
it dwaze besluit heeft ingege-
Wees maar bedaard, mijn
te schat, het was haar Hink
en schoonheid niet die ik een-
heb lief gehad. Ik was alleen
keer te Haarlem niet aan. Bij de 689
inwoners die in 1832 overleden, zijn de
chnleralijders medegerekend.
In 1831 bedroeg het sterftecijfer 731.
dus niettegenstaande het cholerajaar,
bedroeg dit cijfer 42 minder. De maand
October, toen het cijfer tot 94 steeg, was
het hoogste.
Een zeker schrijver zegt.„In elk ge
val kan uit de geneeskundige statistiek
van 1832 worden bewezen, dat de aard
van de Ilaarlemsche lucht (zij moge
soms buiig en stormachtig zijn) het in
frischheid en gezondheid wint van ve'.e
andere Hollandsche steden, eene ver
klaring. die men bij latere epidemieën
meermalen ten opzichte van Haarlem
heeft kunnen afleggen.
In 1866 werd onze stad wederom door
eene cholera-epidemie geteisterd. Dat
jaar wees de sterfte een veel hooger
cijfer aan. Er bezweken 220 personen
aan de vre'eselijke ziekte. Toch is dit
cijfer in vergelijking met andere ge
meenten ook al weder niet hoog te noe
men.
De ziekte bleef eerst in den omtrek
van het Spaa.ro e (het meest in de oost
waarts daarvan gelegen buurten) heer-
schen. Later begonnen zich ook in het
zuidwestelijk gedeelte der stad geval
len te vertoonen. De buurten der stad
die het meeste leden waren dezelfde, die
door de epidemie van 1849 ook het
meert waren geteisterd. Het noordelijk
gedeelte der stad, de zoogenaamde
Xieuwestad bleef thans nagenoeg (:n
1849) geheel vrij.
HET VROEGERE STEDELIJKE
BESTUUR.
Toen op den 18en Augustus 1795 't re
glement voor het stadsbestuur door de
burgerij werd vastgesteld, verviel de
benaming van „Provisioneel" en werd
het eenvoudig stadsbestuur of Munici-
paliteit genoemd.
Deze stand van zaken duurde voort
tot 20 Maart 1798 op dien dag werd het
stadsbestuur door eene commissie uit
het administratief bestuur van het
voormalig gewest Holland ontslagen,
en vervangen door een collegie onder
den naam van Municipaliteit, dat tot
in 1803 bleef bestaan. Het comité van
zekerheid, dat in Augustus 1795 den
naam van „Comité van Algemeen be
lang" had ontvangen en in de plaats
was getreden van het collegie van Bur-
gemeesteren, bleef die benaming voe
ren tot in 1803. Den 8 Januari van dat
jaar werd echter krachtens het besluit
van het Departementaal bestuur van
Holland van den 31 Dec. 1802 de Muni
cipaliteit ontbonden en vervangen dooi
den Raad, en het comité van algemeen
belang door de Kamer van Wethou
ders. Den len Februari 1808 werd
krachtens een koninkl. besluit van 11
Januari te voren de Raad opgeheven
en vervangen door een Vroedschap, en
de Kamer van Wethouders door het
collegie van Burgemeester en Wethou
ders.
Het besluit van den Prins Algemeen
Stedehouder van denKeizer, van25Dec.
1810 bepaalde datf de leden van de
Vroedschap den titel zouden voeren
van Municipale Raden, terwijl zij als
zoodanig voorloopig in functie bleven.
Het Keizerlijk decreet van 19 Mei 1811
bevatte de benoemingen van een Maire
en zijn adjuncten, en op den 12 .Juli
d. a. v. werden de Municipale Raden
beëedigd en geïnstalleerd. Toen de
Maire den 19en Nov. 1813 zijne betrek
king had neergelegd en hiervan had
kennis gegeven aan den commandant
van het corps rustbewaarders, riep
deze de kapiteinen van dit korps bijeen
en benoemde met hen eene voorloopige
Stadsregeering.
Het reglement op de plaatselijke re
geering de» oen Nov. 1815 vastgesteld
zijnde, werd op den 2en Januari 1816
deze voorloopige regeering ontslagen
en oen nieuw bestuur aangesteld onder
de benaming van Burgemeesteren en
Raden
Den llen Maart werd krachtens ko
ninklijk besluit van 4 Januari waar
bij een nieuw reglement van het be
stuur der stad werd vastgesteld de
bestaande Raad door een nieuwen ste
delijken Raad vervangen.
Thans bestond het bestuur uit een
Burgemeester, Wethouders en Raad.
Deze laatste bestond uit 22 leden, be
halve den Burgemeester zoo die daar
buiten mocht zijn benoemd.
De leden van den Raad werden door
het Kiezers-Collegie" benoemd, ter
wijl dit collegie weder gekozen werd
c ior de ingezetenen die tot het stem-
rc- lit bevoegd waren.
1- leden van het Stedelijk bestuur
verliefd op de betoovering van het
sprookjesachtige van onze verhou
ding, en toen de betoovering ver
broken werd, toen in plaats van
het bovenaardsche wezen, dat mijn
verbeelding geschapen had, een
hartlooze baatzuchtige vrouw voor
mij stond, toen was diie hartstocht
voor altijd in mijn hart uitge-
bluscht.
Misschien doe je haar on
recht, Erik; misschien zul je weer
anders over haar denken als je
haar eerst gelegenheid hebt gege
ven zich te verdedigen. En dan.
je meent dat zij een ander toebe
hoortmaar daarin vergis je je;
ze is vrij.
Dat weet ik. liefste, maar wat
kan mij dat schelen?
Ze had haar hoofd, dat op zijn
schouders rustte, opgeheven en zag
tot hem op met een blik, waarvan
hij de angstvol vragende uitdruk
king niet begreep.
WatErik... weet jij dat?
Wie heeft je dat gezegd?
Dokter Harmsen. die naar het
schijnt in dit sensationeel geval
bijzonder veel belang stelt. Toen
hij mij de geschiedenis vertelde
werd mij ook opeens duidelijk wat
die onaangename herinnering was
„de vroedste en gegoedste" ingezetenen
der stad. Hun functie was onvereenig-
baar met de betrekkingen van lid van
Gedeputeerde Staten, van leeraar bij
eeViige godsdienstige gezindheid, van
onderwijzer der jeugd, of die in eenige
betrekking ondergeschikt waren aan
de administratie der stad, terwijl mili
tairen in actieven dienst hiervoor ook
niet in aanmerking konden komen.
De leden van den Raad werden voor
hun geheele leven gekozen.
Den 29en September 1851 had de laat
ste vergadering van den Stedelijken
Raad plaats, toen de nieuwe gemeente
wet in werking trad en op 1 October d.
a. v. de eerste vergadering volgens die
wet werd gehouden.
Den 15en October 1873 besloot de
Raad in beginsel tot het houden van
sectievergaderingen.
NAAMLIJST VAN BURGEMEESTERS
dezer gemeente in de afgeloopen eeuw.
In 1816 waren te dezer stede Burge
meester
Jhr. David Hoeufft (president-.
Jodocus Comelis Sibmacher.
Mr. Herman Arnoldus Crommelin.
Mr. Comelis Constantijn van Valken
burg.
In 1824 bleef bij de wijziging van het
Stedelijk bestuur Burgemeester:
Jhr. David Hoeufft tot 1836.
C. J. de Bruvn Kops 18361858.
Mr. P. M. Tutein Nolthenius 1858
1859.
Mr. C. Fock 1859—1866.
Mr. E. A. Iordens 1866—1893.
Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hoge-
landen 1893.
HAARLEM VAN 1801—1813.
De Bibliotheek der gemeente Haar
lem bezit een boekje getiteld „Kort
verhaal van de Revolutie in Haarlem,
op den 19 January, 1795... uitgegeven
door de leden van de Gewezene Revolu
tionaire Club aldaar. Haarlem, J. Van
Wal ré <Ss Comp. en J. Tetmans." In dit
boekje komt tevens een lijst der corres-
pondeerende clubs voor, gevolgd door
een suppletielijst en een naamlijst der
Burgeressen, welke zich mede tot her
stel der vrijheid saamgevoegd en tot
een club vereenigd hadden.
Treffend zijn de woorden, die de
schrijver klaarblijkelijk geheel on
der den indruk van het oogenblik
aan de burgers, die deze revolutie tot
stand gebracht hadden, weidt.
„De Nakomelingschap zal hunner
braafheid doen. Hunne Namen zyn
onsterfelyk", aldus zijn de slotwoor
den.
Doch in dezelfde bibliotheek berust
nog een handschrift uit de eerste helft
der 19e eeuw. Dit handschrift is zeer
merkwaardig, want hierin wordt me
degedeeld hoe de bovengenoemde Bur
gers en Burgeressen hun leven geëin
digd hebben en... achter schier alle na
men leest men overleden als arm, als
dronkaard, als bankroetier, al§ kroeg
houder enz., alle mutaties die getuigen
hoe diep deze „volksmenners" maat
schappelijk gezonken waren.
Eigenaardig en zeer lezenswaardig
is de volgende brief, geteekend door
wijlen Mr. Joh. Enschedé, en naar ik
vermoed gericht aan wijlen Jhr. G. P.
C. van Breugel, ter begeleiding van het
genoemde handschrift. Jammer is het
dat jaar en datum daarop niet zijn ver
meld. Zij luidt
Amice
De hier nevensgaande aanteekenin-
gen betreffen het gebeurde in het jaar
'1795. Zij zijn klaarblijkelijk van een
Oranje-man van het echte bloed, en
blijkens sommige data bijgehouden tot
lang na 1813.
Daar bestaat een gedrukt boekje, de
namen bevattende van de clubbisten
van 1794, of der leden van de zooge
naamde leesgezelschappen, in welke de
zoogenaamde Keezen tegen het Oranje
bewind samenspanden. Ik vermoed,
dat de schrijver er zieli op heeft toege
legd om aan te toonen, hoe ellendig
het met de meesten dier lieden is afge
loopen. Het is zeker, dat het bijwonen
der volksvergaderingen, in welke niet
alleen dapper werd geredeneerd, maar
ook dapper werd gedronken, velen aan
den drank heeft gebracht en ongelukkig
heeft gemaakt.
De in het boekje voorkomende Come
lis Swartbol, was letterzetter in onzen
diensthij was een knappe vent, geen
lap, maar verteerde meer dan hij be
hoorde, en maakte zich schuldig aan
practijken, ter zake waarvan wij hem
hebben moeten wegzenden. Hij is een
maal in eene der grondvergaderingen
als kiezer verkozen, en in hetzelfde rij-
ciie me zoolang gedrukt heeft. Nog
den avond van mijn aankomst ben
ik ginds op Elvershöh geweest, en
heb ik in het uur, waarin tot mijn
geluk mijn dwaze sprookjesdroom
verstoord werd, ook dien ongeluk-
kigen man ontmoet. Hij heeft mij
beleedigd en zelfs uitgedaagd en
mij gedreigd toen ik hem betame
lijk terugwees. Het voorval was
me pijnlijk en strijdig met mijn ge
voel; ik begreep wat die heer van
plan was, dat hij mij waarschijn
lijk brutaalweg openlijk zou aan
vallen en dat ik genoodzaakt zou
zijn mii tegen hem als tegen een
wild dier of een bandiet te wape
nen. Ik voorzag de grootste ver
wikkelingen en bij mijn toenmali-
gen toestand vertoonde alles zich
aan mij in het donkerste daglicht.
Plotselingik was reeds ver
buiten het park tusschen het open
veld, viel een heel eind achter me
een schot kort daarop moet ik ze
ker het bewustzijn verloren heb
ben, want toen ik later, niettegen
staande de hitte van de koorts half
verstijfd van kou, aan de grens van
een weide weer tot mezelf kwam.
begon het reeds te schemeren. Half
bewusteloos sleepte ik. vreeselijk
lijdend, me voort tot aan het huis
naar Halfweg gereden om daar een
vertegenwoordiger in eene der verga
deringen te benoemen. Dit gebeurde
echter zeer in het begin der volksregce-
ring. De schrijver heeft voor de vrou
wen die om den Vrijheidsboom hebben
gedanst, de namen der meest achtbare
niet uitgekozen. Hij had meer deftige
namen kunnen noemen, en nog der
waarheid getrouw kunnen blijven.
Ik betuig u mijn vriendelijken dank
voor de lecture.
Met de meeste achting en vriend
schap,
Uw dw. dn.
(get.) JOH. ENSCHEDé.
Ziehier dus een greep uit het volks
leven in het begin der 19e eeuw, wat
ik meende den lezers niet te mogen ont
houden. Volledigheidshalve deel ik hier
img mede, dat de genoemde Cornelis
Swartbol als courantendrukkersknecht
in behoeftige omstandigheden is over
leden.
Aldus heeft de schrijver van het
eerstgenoemd „Kort Verhaal" wel ge
deeltelijk gelijk gehad toen hij schreef:
„Hunne namen zijn onsterfelijk", doch
of hij niet gefaald heeft toen hij
schreef„De nakomelingschap zal
hunner braafheid doen," laat ik aan
het oordeel der lezers van deze rege
len over.
liet jaar 1800 was geëindigd, en on
der de voornaamste gebeurtenissen die
dit jaar in deze stad hadden plaats ge
had dient zeker wel te worden genoemd
dat den 9en Augustus de kerkgebou
wen en de daaruit voortvloeiende voor
deden aan het Hervormd Kerkgenoot
schap waren afgestaan, en dat het
Raadhuis op de Groote Markt ont
ruimd en tot Departementaal gerechts
hof was ingericht. Het Gemeentehuis
bevond zich thans in de Jansstraat in
het tegenwoordige Gouvernementsge
bouw.
In de hoop aan de rampen des lang
durige» krijgs welhaast een einde te
zien, trad men welgemoed de 19e
eeuw in, want den 16 Februari 1801
werd onder trompetgeschal aan de bur
gerij door de stedelijke regeering ken
nis gegeven dat de vrede tusschen de
Fransche republiek en den Duitschen
Keizer gesloten was.
Nog groter echter was het volgende
jaar de blijdschap en vreugde over het
sluiten van den algemeenen vrede te
Amiens, op den 27 Maart van genoemd
jaar.
De Municipaliteit ontving dit bericht
in den nacht van 29 op 30 Maart en
maakte dit reeds in den vroegen mor
gen aan de burgerij bekend door liet
doen losbranden van het geschut, het
spelen der klokken, de muziek der ge
wapende burgerij en het doen eerier
notificatie.
De hoop om door dezen vrede den
oorlog te zullen zien eindigen, den han
del, zeevaart en visscherij weder te
doen bloeien, vervulde aller hart, geen
wonder dan ook dat het Gemeenebest
een plechtige dankzegging beval, om
God te danken en om de grootheid zij
ner gunst erkentelijk te eeren en
hier tevens de viering van een feest
bepaalde om de blijdschap des volks
openlijk aan den dag te leggen.
Den 2de Juni hadden deze feesten en
vreugdebedrijven plaats, die des mor
gens ten 8 uur geopend werden door
24 kanonschoten, trompetgeschal, en
het spelen en luiden der klokken.
Eene volledige beschrijving der fees
ten te geven zou te veel plaats beslaan:
ze waren in één woord schitterend.
Den Ssten Januari van het daarop
volgende jaar werd de Municipaliteit
krachtens besluit van het Departemen
taal Bestuur van Holland. (cLd. 31
Dec. 1802) ontbonden en werd door dat
bestuur eene nieuwe stedelijke regee
ring, onder den naam van „Raad" in
gesteld. Dit bleef stand houden tot het
jaar 1S0S, toen de genoemde Raad op 1
Februari, krachtens koninkl. besluit
van 11 Januari, d. v. wederom ontbon
den, en door een vroedschap vervan
gen werd.
De in het jaar 1803 nieuwbenoemde
Raad, nam den titel van „Raad der
gemeente" aan en was verdeeld in eene
„Kamer van Wethouderen, van Fi-
nantie en van Fabrijkage."
In dit bestuur werden alle lieden van
den zoogenaamde» fatsoenlijken stand
geplaatst, en liet is daarbij opmerke
lijk O! eigenaardig beloop der we-
reldsche zaken! dat hierin niet alleen
leden zitting kregen, der in 1795 ont
slagen Vroedschap, maar dat heeren,
die in den nacht van 19 Januari 1795,
aan eenige van de toenmalige regee-
ringsleden, in persoon het ontslag
aankondigden, omdat ze toen het ver-
van Hennings. Den knal van het
schot echter meende ik telkens weer
te hooren. hoewel ik pas sinds gis
teren weet dat het vermoedelijk
hetzelfde schot geweest is dat een
eind maakte aan het leven van
dien man.
Ademloos, bevend van ongeduld,
had Thyra hem aangehoord; haar
oogen hingen aan zijn lippen alsof
zij de woorden daarvan af kon zien.
Nu echter sloeg zii met een vreug
dekreet haar armen opnieuw om
zijn hals.
Wat doe je vreemd, kind zei-
de hij, zacht over haar zijdeachtig
blond haar strijkend. Wil je me
dan nog altijd je geheim niet ver
tellen
Neen, neen. nu nietvan
daag niet! Later zul je alles hoo
ren! Nu zou ik je toch niets anders
kunnen zeggen dan dat ik geluk
kig beno. Erik. zoo gelukkig!
En mag ik nu dezen brief ver
scheuren? Wil je niet meer weg
gaan, Thyra?
Alleen als jij me wegzendt.
Het reisplan blijft dus toch
vastgesteld? Met ons drieën gaan
we dus naar huis. naar Noorwegen
en je wilt mijn. lief vrouwtje wor
den
nu weder met diezelfde heeren in hei
Stedelijk Bestuur kwamen en in de{
verschillende Kamers zitting namen;
hetgeen als een blijk van de uitdoovingi
van "t vuur der staatkundige verdeeld
heid, en voor een bewijs van eensge
zindheid werd gehouden, en waarvoor
de beste gevolgen voor stad en Vader
land te hopen waren
We zien dus dat de toekomst zich
weder rooskleurig Liet aanzien, doch
het vernieuwen van den oorlof het.
voortduren der militaire inkwartiering,
de duurte der levensmiddelen, de bijna
algemeene werkeloosheid en de verhoo
ging der stedelijke lasten, warda zoo-,
vele oorzaken dat het vuur der ontevre
denheid smeulen bleef, ofschoon het
uitwendig scheen uitgedoofd, en onze
stad door het wijs bestuur van den
Raad, die stilte en rust genoot, waarop
zij zich te midden der hevigste stor
men der omwenteling beroemen kon.
Als eene merkwaardigheid deel ik
hier mede, dat in dit jaar (1803) de
Generaal Dumonceau met zijn leger in
de vlakte van Kraantje-Lek was ge
kampeerd.
Het daaropvolgende jaar kwam onze
stad weder in het bezit van haar stad
huis, het gebouw dat eens tot grafelijk
paleis had gediend, waarin gedurende
eeuwen de vroede vaderen van onze
aloude Spaarnestad de belangen der
inwoners hadden behartigd en dat dei-
stad steeds in vrijen eigendom had toe
behoord. Geen wonder dat ze blijde
was en haar blijdschap uitte door vier
fraaie schilderijen aan het Rijk af te
staan.
In dezen tijd werd het klokhuis afge
broken en de daarin aanwezige klok
ken verkocht.
Tevens wil ik hier eene plechtigheid
in herinnering brengen, welke den 9
April 1806 te dezer stede plaats had, en
wel het lijkfecst van den op 25 Febru
ari overleden.
JAN NIEUWENHUYZEN
stichter der „Maatschappij tot Nut
van "t Algemeen" in 1784.
De viering van dit lijkfeest had plaats
in de Waalsche Kerk en er waren zoo
veel genoodigden en belangstellenden,
dat men om verwarring te voorkomen
de noodige voorzorgen nemen moest.
Ten zeven uur 's morgens werden de
deuren der kerk geopend, en zag men
tegen een zwart laken aan, waarmede
de preekstoel en de muur, ter weers
zijde, bijna van het gewelf der kerk af.
tot beneden toe bekleed waren. Tevens
was een grafnaald aangebracht, waar
aan het portret van den overleden
stichter der Maatschappij hing, en
daaronder eenige allegorische figuren,
als een zandlooper, zeis, omgekeerde
fakkel enz., ineengestrengeld. Op het
piëdestal was een transparant aange
bracht, het zinnebeeld der eeuwigheid
met de woorden er in
JAN NIEUWENHUIJZEN, STICKIER
DER MAATSCHAPPIJ TOT NU
VAN 't ALGEMEEN.
Ter weerszijden der grafnaald brand
den drie candelabres, en dit was ook,
behalve het licht dat het orkest liad.
al het licht dat in de kerk was.
De kinderen en kindskinderen 1) van
den overledene, eene commissie van
wethouders en schepenen en uit het
Hoofdbestuur der Maatschappij ver
schenen zijnde, begon het orkest met
eene korte symfonie, waarop een reci-
tatif en aria volgde op muziek van
Ilaydn, clie door den heer Majofsky uit
Amsterdam op meesterlijke wijze ge
zongen werden.
Vervolgens werd door den heer C.
Scholl van Egmond, conrector der la-
tijnsche scholen alhier, eene schoone
rede gehouden, waarna het zangkoor
de volgende coupletten zong
Armen, vaak beschouwd als slaven
Loos geblind, of snood misleid,
Heeft, de brave N i e u w e n h u y z e n,
Licht en beter lot bereid.
Zulk een poging, zij door dweepzucht,
Zij door zieiendwang gedoemd
Door verlichte Menschenvrienden
Wordt zijn stichting hoog geroemd.
Daarna hield de redenaar Nieuwen-
huyzen eene toespraak, welke gevolgd
werd door het zingen der kinderen, ter
wijl door den welbekenden schrijver
der Haarlemsche geschiedenis C. de
1) De heer Dr. J. Nieuwenhuijzen
Kruseman, wethouder te dezer stede
achterkleinzoon van moederszijde
van den stichter, legde den 22en Juni
1872 den eersten steen van "t nieuwe ge
bouw van het Departement Haarlem
der Maatschappij tot Nut van 't Alge-
meen" in dc Zijlstraat.
Ja, Enk, ja. Maar het duizelt
me van geluk
Juist op dit oogenblik wilde het
toeval dat mevrouw Hallager, die
den slaap, dien ze- gezocht had.
toch niet had kunnen vinden, de
deur van de zijkamer opende. Als
voor den aanblik van een wonder
bleef zij sprakeloos staan; daarop
verscheen eon glans van geluk on
haar goedig gelaat. Nog wel een
minuut lang liet zij beiden genie
ten van hun hemelsch geluk eer ze
met haar welluidende, bedaarde
stem, in de weeke tonen van de
Noorsche taal zeide
Nu heb ik op aarde niets meer
te wenschen; weest gezegend, lieve,
lieve kinderen!
DRIE EN TWINTIGSTE
HOOFDSTUK.
Edith von Linderode zat voor
haar schrijftafel in dezelfde ka
mer, waar zij voor het laatst haar
verloofde levend voor zich had ge
zien, en haar fijne handen zochten
onder dc brieven, welke zij wilde
vernietigen. Want als zij weer tot
Erik Hallager terugkeerde, wilde
zij met een goed geweten kunnen
zeggen dat in 't vervolg niets meer
sterven van dezen waardige» man gere
citeerd werd, waarop een aria volgde
met de slotwoorden
Ja, de nacht verdwijnt,
't Zonnelicht verschijnt.
't Zonlicht rijst op nieuw!
Ja, triomfI het rijst
Vervolgens stond de heer A. Loosjea
Pz. op en vervolgde deze troostende en
opbeurende gedachten nog verder in
een door hem voorgelezen ode, waar
na door het koor een slotzang werd
gezongen, waarmede ten 10 uur de
plechtigheid eindigde.
Deu 23en April 1807 werd de vrij
heidsboom op de Groote Markt welke
aldaar op 19 Januari 1795 door vrou
wen. onder aanvoering van Mej. C.
Koets geplant was, uitgerooid en be
hoorde deze alzoo weder tot de ge
schiedenis.
Zooals bekend is voerde Koning Lo-
dewijk Napoleon alhier hei bewind,
duze kocht in 1808 de hofstede „Welge
legen" voor 1300.000 van de familie Ho
pe te Amsterdam en gaf haar den naam
van „het Paviljoen". Eenige maanden
hierna werd „de Baan*' of „het Speel
veld" door genoemden vorst aange
kocht voor eene som van 6000, ten
einde er een botanischen tuin van te
maken, van welk voornemen echter
niets is gekomen. Niet lang mocht hij
aan het bewind staan, want den len
Juli 1810 toekende hij de acte, waarbij
hij afstand deed van den troon en ver
liet daarop het Paviljoen, terwijl Kei
zer Napoleon spoedig daarop dit bui
tenverblijf tot. domein van de FranscJie
Kroon verklaarde.
Het is bekend hoe de ongelukkige
vorst Lodcwijk Napoleon afscheid ne
men moest van Haarlem.
Over den Kleinen Houtweg lag toen
een groote houten brug of viaduct,
op vier houten kolommen rustende,
waarlangs men van het bergje, dat
men aan dien kant van deu weg kon
zien, overging naar den tuin die nu
aan Mej. Koenen toebehoort.
Men zegt, dat Lodew;;*- bij zijn ver
trek in den nacht van den 2en op den
3en Juli 1810 over die brug gaande,
om het rijtuig te bestijgen, waarmede
hij ons vaderland verliet, uitriep
„Vaart wel Holland."
In 1810 werd het Groote Diaconiehuis
van den Koudenhorn bestemd tot ka
zerne en door de weezen ontruimd. De
ze werden overgebracht naar liet Oude-
Mannenhuis, thans Gereformeerde
weeshuis, op het Groot Heiligland, ter
wijl het weeshuis aan de Kinderhuis-
vest bestemd werd tot Diaconiehuis en
de bewoners van het Oude Mannenhuis
naar het St. Joris Proveniershuis in de
Groote Houtstraat werden overge
bracht.
In liet daaropvolgende jaar onder
ging de Stedelijke regeering wederom
verandering, want de Vroedschap werd
vervangen door een Municipalen Raad
met een Maire en Adjuncten.
In dit jaar werd de eerste stedelijke
ontvanger benoemd.
Het is bekend hoe eindelijk in Rus
land Napoleons macht gefnuikt werd,
Europa scheen te herademen, vooral
toen Pruisen van staatkunde veran
derde en zich tegen den machtigen
Keizer Napoleon keerde.
Binnen 8 maanden stond hij (Napo
leon) echter weder met een uitgelezen
leger van 311.000 man aan den oever
van de Elbe, geheel tot den aanval ge
reed.
Dit leger was gevormd uit nieuwe
lichtingen en ook Nederland had zijn
contingent moeten bijdragen.
Dit ging alles vrijwillig, doch ieder
die op de hoogte van deze vrecselijke
tijden is, weet wel dat eene beleefde
uitnoodiging gelijk stond met een be
vel. Ook de maire van Haarlem, W. P.
Barnaart, had zoo'n kleine vingerwij
zing ontvangen van den onder-prefect
dat men zeer wèl zou doen aan Z. M.
den Keizer eenige geheel geëquipeerde
ruiters aan te bieden, voor een op te
richten regiment cavaierie, deel uitma
kende van het nieuwe leger, dat op
nieuw zou bewijzen onvcrwinlijk te
zijn. Door den heer Barnaart werd aan
de stedelijke regeering een dergelijk
voorstel gedaan en tevens de goedkeu
ring gevraagd, van een door hem opge-
stelden brief aan Keizer Napoleon.
De brief, waarvan de minuut nog in
het gemeente-archief alhier berust was
in overdreven vleiende, haast kruipen
de bewoordingen opgesteld, en bevatte
het aanbod van 14 geheel uitgeruste en
gewapende ruiters. Dit voorstel werd
aangenomen.
De slaafsche onderworpenheid maak
te echter ditzelfde jaar nog plaats voor
eene zekere mate vai zelfvertrouwen
en door daden van gehechtheid te too-
haar of hem aan haar verhouding
tot den man, dien ze niet bemind
had, kon herinneren.
Daar viel haar blik op het kleine
blauwe pakje dat zij gedachtig den
raad van dokter Harmsen, gisteren
in een vak van haar schrijftafel
had geborgen, nadat zij haar broe
der een der zich daarin bevindende
morphinepoeders had gegeven.Van
daag had zij vergeten hem dien
liefdedienst te bewijzen. Maar het
was misschien nog niet te laat.
Het was tien uur en hij had haar
gezegd dat hij gewoon was tot mid
dernacht te werken. Daarom stak
zij het pakje bij zich en klom naar
het kamertje, dat hij ook als ma
joraatsheer van Elvershöh nog
steeds bewoonde.
Toen zij, na tweemaal geklopt
te hebben, nog geen antwoord
kreeg, opende zij zachtjes de deur
en zag met verbazing dat Prosper
zich noch in zijn studeerkamer,
noch in het aangrenzend slaapver
trekje bevond. Een vermoeden del
haar het bloed naar het hoofd deed
stijgen, kwam bij haar op.
Als hij eens bij' de tuinmans
dochter was dacht zij. 't fs tijd
aan dien treurigen roman een eind
te maken.