Jl behoorende bij a^riem's Qayblad" van Maandag 24 Dec. 1900. Mo 3365 i terugblik op Haarlem in de IMe eeuw. DOOR P. J. OVERMEER. is zeker geen geschikter oogen- than - nu volgens net alge- gevoelen de 20e eeuw haar intre- aat te doen om verschillende se- Lenissen. welke in Haarlem zi,n gevallen.' of op deze stad betrek- hebben gehad gedurende de afge- m eeuw, eens in herinnering te t zal wel onnoodig zijn hier mede m dal deze beschouwingen zeer opt er» oppervlakkig moeten zijn, hoe gaarne ik alle mij bekende ii zon hebben medegedeeld, hoe ik in bijzonderheden zon zijn alen en uit de verschillende bron een goed geordende schets zou 3,1 gegeven, was mij dit ten eene.i onmogelijk met het oog op de he il.are plaatsruimte. Toch breng ik gaarne een woord van openlijken aan het hoofd van llaarlem's had", den hoer J. C. Peereboom, mij over zooveel ruimte liet be dien. kunnen de afgeloopen eeuw in tijdperken verdeelen. nl. tot 1851 de invoering der gemeentewet, en sedert de invoering daarvan, an we de geschiedenis dezer eeuw komen we spoedig tot de slot- dat welvaart en bloei der gemeente baar zijn toegenomen en dat alles is vooruitgegaan. t de vermeerdering van het zielen- eet' Je welvaart gelijken tred ge getuige de bloeiende nijver- talrijke magazijnen, enz., en het geheele aanzien gemeente verkregen heeft. De welke haar als een keurs mknelden, zijn verdwenen en door an verbeteringen en verfraaiingen ij gaandeweg een der schoonste (son van Nederland geworden, als schadelijk voor de zijn gedempt, parken en wegen, straten, ja geheele wij aangelegd en in de plaats ge van onaanzienlijke buurten, t vergemakkelijking van hel ver 7.ijn (iv. wegen bestraat, trottoiis id, tramwegen door particulieren richt enz. emt de welvaartin de gemeente in geringe mate toe, evenzeer mag zich verheugen over de uitbrei- en vermenigvuldiging van instel- bestemd voor kunsten, weten- volksgezondheid enz., van len voor lager, middelbaar en hoo- mderwijs. welke allen op een goe- ïaam kunnen bogen, zoodat op dit id mede vooruitgang duidelijk is en alzoo op allerlei wij- in de intellectueele behoeften der steeds wassende bevoi- wordt voorzien, een /ER ZICHT DE Pi BEVOLKING. 798 21.227 zielen. 850 25.888 zielen. 855 28.085 zielen. 8G0 28.046 zielen. 865 29.268 zielen. 870 30.888 zielen. 875 33.364 zielen. 880 36.394 zielen. 885 45.619 zielen. 390 52.104 zielen. 895 60.320 zielen. 900 65.462 zielen. eerste maanden van het jaar 1832 en door eene verwachting geken- t, die de gemoederen blijkbaar in ging bracht. De cholera naderde e verte. In het begin der maarid van genoemd jaar werd met het het naderen der zoo gevreesde a bet. tentoonstellingsgebouw van te Brussel tot een hospitaal inge- om daar de lijders, die men itte in op te nemen, duurde nog tot den 25 Juni, voor cholera zich in ons land ver- toen zich het eerste geval te voordeed, den 13 Juli te en voorts door het ge- land. Feuilleton. Ö3ii Lmisstori. Naar het Duitsch. Neen, mijn liefste Thy ra, het t niet en het zal niet gebeuren, t ik laat je niet gaan. O. Erik, je weet niet wat je Je kunt niet begrijpen je zou bedreigen als ik hier Ik begrijp dat zeker niet, lief- maar ik weet wel dat ik zon- jou niet leven kan. O, Erik, spreek zoo nietEen ore zal mij vervangen, eene flinker en schooner is, die je euw lief zult krijgen evenals hebt lief gehad voor dit alles urde! Dus heeft mijn vermoeden bedrogen! Het is Edith die it dwaze besluit heeft ingege- Wees maar bedaard, mijn te schat, het was haar Hink en schoonheid niet die ik een- heb lief gehad. Ik was alleen keer te Haarlem niet aan. Bij de 689 inwoners die in 1832 overleden, zijn de chnleralijders medegerekend. In 1831 bedroeg het sterftecijfer 731. dus niettegenstaande het cholerajaar, bedroeg dit cijfer 42 minder. De maand October, toen het cijfer tot 94 steeg, was het hoogste. Een zeker schrijver zegt.„In elk ge val kan uit de geneeskundige statistiek van 1832 worden bewezen, dat de aard van de Ilaarlemsche lucht (zij moge soms buiig en stormachtig zijn) het in frischheid en gezondheid wint van ve'.e andere Hollandsche steden, eene ver klaring. die men bij latere epidemieën meermalen ten opzichte van Haarlem heeft kunnen afleggen. In 1866 werd onze stad wederom door eene cholera-epidemie geteisterd. Dat jaar wees de sterfte een veel hooger cijfer aan. Er bezweken 220 personen aan de vre'eselijke ziekte. Toch is dit cijfer in vergelijking met andere ge meenten ook al weder niet hoog te noe men. De ziekte bleef eerst in den omtrek van het Spaa.ro e (het meest in de oost waarts daarvan gelegen buurten) heer- schen. Later begonnen zich ook in het zuidwestelijk gedeelte der stad geval len te vertoonen. De buurten der stad die het meeste leden waren dezelfde, die door de epidemie van 1849 ook het meert waren geteisterd. Het noordelijk gedeelte der stad, de zoogenaamde Xieuwestad bleef thans nagenoeg (:n 1849) geheel vrij. HET VROEGERE STEDELIJKE BESTUUR. Toen op den 18en Augustus 1795 't re glement voor het stadsbestuur door de burgerij werd vastgesteld, verviel de benaming van „Provisioneel" en werd het eenvoudig stadsbestuur of Munici- paliteit genoemd. Deze stand van zaken duurde voort tot 20 Maart 1798 op dien dag werd het stadsbestuur door eene commissie uit het administratief bestuur van het voormalig gewest Holland ontslagen, en vervangen door een collegie onder den naam van Municipaliteit, dat tot in 1803 bleef bestaan. Het comité van zekerheid, dat in Augustus 1795 den naam van „Comité van Algemeen be lang" had ontvangen en in de plaats was getreden van het collegie van Bur- gemeesteren, bleef die benaming voe ren tot in 1803. Den 8 Januari van dat jaar werd echter krachtens het besluit van het Departementaal bestuur van Holland van den 31 Dec. 1802 de Muni cipaliteit ontbonden en vervangen dooi den Raad, en het comité van algemeen belang door de Kamer van Wethou ders. Den len Februari 1808 werd krachtens een koninkl. besluit van 11 Januari te voren de Raad opgeheven en vervangen door een Vroedschap, en de Kamer van Wethouders door het collegie van Burgemeester en Wethou ders. Het besluit van den Prins Algemeen Stedehouder van denKeizer, van25Dec. 1810 bepaalde datf de leden van de Vroedschap den titel zouden voeren van Municipale Raden, terwijl zij als zoodanig voorloopig in functie bleven. Het Keizerlijk decreet van 19 Mei 1811 bevatte de benoemingen van een Maire en zijn adjuncten, en op den 12 .Juli d. a. v. werden de Municipale Raden beëedigd en geïnstalleerd. Toen de Maire den 19en Nov. 1813 zijne betrek king had neergelegd en hiervan had kennis gegeven aan den commandant van het corps rustbewaarders, riep deze de kapiteinen van dit korps bijeen en benoemde met hen eene voorloopige Stadsregeering. Het reglement op de plaatselijke re geering de» oen Nov. 1815 vastgesteld zijnde, werd op den 2en Januari 1816 deze voorloopige regeering ontslagen en oen nieuw bestuur aangesteld onder de benaming van Burgemeesteren en Raden Den llen Maart werd krachtens ko ninklijk besluit van 4 Januari waar bij een nieuw reglement van het be stuur der stad werd vastgesteld de bestaande Raad door een nieuwen ste delijken Raad vervangen. Thans bestond het bestuur uit een Burgemeester, Wethouders en Raad. Deze laatste bestond uit 22 leden, be halve den Burgemeester zoo die daar buiten mocht zijn benoemd. De leden van den Raad werden door het Kiezers-Collegie" benoemd, ter wijl dit collegie weder gekozen werd c ior de ingezetenen die tot het stem- rc- lit bevoegd waren. 1- leden van het Stedelijk bestuur verliefd op de betoovering van het sprookjesachtige van onze verhou ding, en toen de betoovering ver broken werd, toen in plaats van het bovenaardsche wezen, dat mijn verbeelding geschapen had, een hartlooze baatzuchtige vrouw voor mij stond, toen was diie hartstocht voor altijd in mijn hart uitge- bluscht. Misschien doe je haar on recht, Erik; misschien zul je weer anders over haar denken als je haar eerst gelegenheid hebt gege ven zich te verdedigen. En dan. je meent dat zij een ander toebe hoortmaar daarin vergis je je; ze is vrij. Dat weet ik. liefste, maar wat kan mij dat schelen? Ze had haar hoofd, dat op zijn schouders rustte, opgeheven en zag tot hem op met een blik, waarvan hij de angstvol vragende uitdruk king niet begreep. WatErik... weet jij dat? Wie heeft je dat gezegd? Dokter Harmsen. die naar het schijnt in dit sensationeel geval bijzonder veel belang stelt. Toen hij mij de geschiedenis vertelde werd mij ook opeens duidelijk wat die onaangename herinnering was „de vroedste en gegoedste" ingezetenen der stad. Hun functie was onvereenig- baar met de betrekkingen van lid van Gedeputeerde Staten, van leeraar bij eeViige godsdienstige gezindheid, van onderwijzer der jeugd, of die in eenige betrekking ondergeschikt waren aan de administratie der stad, terwijl mili tairen in actieven dienst hiervoor ook niet in aanmerking konden komen. De leden van den Raad werden voor hun geheele leven gekozen. Den 29en September 1851 had de laat ste vergadering van den Stedelijken Raad plaats, toen de nieuwe gemeente wet in werking trad en op 1 October d. a. v. de eerste vergadering volgens die wet werd gehouden. Den 15en October 1873 besloot de Raad in beginsel tot het houden van sectievergaderingen. NAAMLIJST VAN BURGEMEESTERS dezer gemeente in de afgeloopen eeuw. In 1816 waren te dezer stede Burge meester Jhr. David Hoeufft (president-. Jodocus Comelis Sibmacher. Mr. Herman Arnoldus Crommelin. Mr. Comelis Constantijn van Valken burg. In 1824 bleef bij de wijziging van het Stedelijk bestuur Burgemeester: Jhr. David Hoeufft tot 1836. C. J. de Bruvn Kops 18361858. Mr. P. M. Tutein Nolthenius 1858 1859. Mr. C. Fock 1859—1866. Mr. E. A. Iordens 1866—1893. Jhr. Mr. J. W. G. Boreel van Hoge- landen 1893. HAARLEM VAN 1801—1813. De Bibliotheek der gemeente Haar lem bezit een boekje getiteld „Kort verhaal van de Revolutie in Haarlem, op den 19 January, 1795... uitgegeven door de leden van de Gewezene Revolu tionaire Club aldaar. Haarlem, J. Van Wal ré <Ss Comp. en J. Tetmans." In dit boekje komt tevens een lijst der corres- pondeerende clubs voor, gevolgd door een suppletielijst en een naamlijst der Burgeressen, welke zich mede tot her stel der vrijheid saamgevoegd en tot een club vereenigd hadden. Treffend zijn de woorden, die de schrijver klaarblijkelijk geheel on der den indruk van het oogenblik aan de burgers, die deze revolutie tot stand gebracht hadden, weidt. „De Nakomelingschap zal hunner braafheid doen. Hunne Namen zyn onsterfelyk", aldus zijn de slotwoor den. Doch in dezelfde bibliotheek berust nog een handschrift uit de eerste helft der 19e eeuw. Dit handschrift is zeer merkwaardig, want hierin wordt me degedeeld hoe de bovengenoemde Bur gers en Burgeressen hun leven geëin digd hebben en... achter schier alle na men leest men overleden als arm, als dronkaard, als bankroetier, al§ kroeg houder enz., alle mutaties die getuigen hoe diep deze „volksmenners" maat schappelijk gezonken waren. Eigenaardig en zeer lezenswaardig is de volgende brief, geteekend door wijlen Mr. Joh. Enschedé, en naar ik vermoed gericht aan wijlen Jhr. G. P. C. van Breugel, ter begeleiding van het genoemde handschrift. Jammer is het dat jaar en datum daarop niet zijn ver meld. Zij luidt Amice De hier nevensgaande aanteekenin- gen betreffen het gebeurde in het jaar '1795. Zij zijn klaarblijkelijk van een Oranje-man van het echte bloed, en blijkens sommige data bijgehouden tot lang na 1813. Daar bestaat een gedrukt boekje, de namen bevattende van de clubbisten van 1794, of der leden van de zooge naamde leesgezelschappen, in welke de zoogenaamde Keezen tegen het Oranje bewind samenspanden. Ik vermoed, dat de schrijver er zieli op heeft toege legd om aan te toonen, hoe ellendig het met de meesten dier lieden is afge loopen. Het is zeker, dat het bijwonen der volksvergaderingen, in welke niet alleen dapper werd geredeneerd, maar ook dapper werd gedronken, velen aan den drank heeft gebracht en ongelukkig heeft gemaakt. De in het boekje voorkomende Come lis Swartbol, was letterzetter in onzen diensthij was een knappe vent, geen lap, maar verteerde meer dan hij be hoorde, en maakte zich schuldig aan practijken, ter zake waarvan wij hem hebben moeten wegzenden. Hij is een maal in eene der grondvergaderingen als kiezer verkozen, en in hetzelfde rij- ciie me zoolang gedrukt heeft. Nog den avond van mijn aankomst ben ik ginds op Elvershöh geweest, en heb ik in het uur, waarin tot mijn geluk mijn dwaze sprookjesdroom verstoord werd, ook dien ongeluk- kigen man ontmoet. Hij heeft mij beleedigd en zelfs uitgedaagd en mij gedreigd toen ik hem betame lijk terugwees. Het voorval was me pijnlijk en strijdig met mijn ge voel; ik begreep wat die heer van plan was, dat hij mij waarschijn lijk brutaalweg openlijk zou aan vallen en dat ik genoodzaakt zou zijn mii tegen hem als tegen een wild dier of een bandiet te wape nen. Ik voorzag de grootste ver wikkelingen en bij mijn toenmali- gen toestand vertoonde alles zich aan mij in het donkerste daglicht. Plotselingik was reeds ver buiten het park tusschen het open veld, viel een heel eind achter me een schot kort daarop moet ik ze ker het bewustzijn verloren heb ben, want toen ik later, niettegen staande de hitte van de koorts half verstijfd van kou, aan de grens van een weide weer tot mezelf kwam. begon het reeds te schemeren. Half bewusteloos sleepte ik. vreeselijk lijdend, me voort tot aan het huis naar Halfweg gereden om daar een vertegenwoordiger in eene der verga deringen te benoemen. Dit gebeurde echter zeer in het begin der volksregce- ring. De schrijver heeft voor de vrou wen die om den Vrijheidsboom hebben gedanst, de namen der meest achtbare niet uitgekozen. Hij had meer deftige namen kunnen noemen, en nog der waarheid getrouw kunnen blijven. Ik betuig u mijn vriendelijken dank voor de lecture. Met de meeste achting en vriend schap, Uw dw. dn. (get.) JOH. ENSCHEDé. Ziehier dus een greep uit het volks leven in het begin der 19e eeuw, wat ik meende den lezers niet te mogen ont houden. Volledigheidshalve deel ik hier img mede, dat de genoemde Cornelis Swartbol als courantendrukkersknecht in behoeftige omstandigheden is over leden. Aldus heeft de schrijver van het eerstgenoemd „Kort Verhaal" wel ge deeltelijk gelijk gehad toen hij schreef: „Hunne namen zijn onsterfelijk", doch of hij niet gefaald heeft toen hij schreef„De nakomelingschap zal hunner braafheid doen," laat ik aan het oordeel der lezers van deze rege len over. liet jaar 1800 was geëindigd, en on der de voornaamste gebeurtenissen die dit jaar in deze stad hadden plaats ge had dient zeker wel te worden genoemd dat den 9en Augustus de kerkgebou wen en de daaruit voortvloeiende voor deden aan het Hervormd Kerkgenoot schap waren afgestaan, en dat het Raadhuis op de Groote Markt ont ruimd en tot Departementaal gerechts hof was ingericht. Het Gemeentehuis bevond zich thans in de Jansstraat in het tegenwoordige Gouvernementsge bouw. In de hoop aan de rampen des lang durige» krijgs welhaast een einde te zien, trad men welgemoed de 19e eeuw in, want den 16 Februari 1801 werd onder trompetgeschal aan de bur gerij door de stedelijke regeering ken nis gegeven dat de vrede tusschen de Fransche republiek en den Duitschen Keizer gesloten was. Nog groter echter was het volgende jaar de blijdschap en vreugde over het sluiten van den algemeenen vrede te Amiens, op den 27 Maart van genoemd jaar. De Municipaliteit ontving dit bericht in den nacht van 29 op 30 Maart en maakte dit reeds in den vroegen mor gen aan de burgerij bekend door liet doen losbranden van het geschut, het spelen der klokken, de muziek der ge wapende burgerij en het doen eerier notificatie. De hoop om door dezen vrede den oorlog te zullen zien eindigen, den han del, zeevaart en visscherij weder te doen bloeien, vervulde aller hart, geen wonder dan ook dat het Gemeenebest een plechtige dankzegging beval, om God te danken en om de grootheid zij ner gunst erkentelijk te eeren en hier tevens de viering van een feest bepaalde om de blijdschap des volks openlijk aan den dag te leggen. Den 2de Juni hadden deze feesten en vreugdebedrijven plaats, die des mor gens ten 8 uur geopend werden door 24 kanonschoten, trompetgeschal, en het spelen en luiden der klokken. Eene volledige beschrijving der fees ten te geven zou te veel plaats beslaan: ze waren in één woord schitterend. Den Ssten Januari van het daarop volgende jaar werd de Municipaliteit krachtens besluit van het Departemen taal Bestuur van Holland. (cLd. 31 Dec. 1802) ontbonden en werd door dat bestuur eene nieuwe stedelijke regee ring, onder den naam van „Raad" in gesteld. Dit bleef stand houden tot het jaar 1S0S, toen de genoemde Raad op 1 Februari, krachtens koninkl. besluit van 11 Januari, d. v. wederom ontbon den, en door een vroedschap vervan gen werd. De in het jaar 1803 nieuwbenoemde Raad, nam den titel van „Raad der gemeente" aan en was verdeeld in eene „Kamer van Wethouderen, van Fi- nantie en van Fabrijkage." In dit bestuur werden alle lieden van den zoogenaamde» fatsoenlijken stand geplaatst, en liet is daarbij opmerke lijk O! eigenaardig beloop der we- reldsche zaken! dat hierin niet alleen leden zitting kregen, der in 1795 ont slagen Vroedschap, maar dat heeren, die in den nacht van 19 Januari 1795, aan eenige van de toenmalige regee- ringsleden, in persoon het ontslag aankondigden, omdat ze toen het ver- van Hennings. Den knal van het schot echter meende ik telkens weer te hooren. hoewel ik pas sinds gis teren weet dat het vermoedelijk hetzelfde schot geweest is dat een eind maakte aan het leven van dien man. Ademloos, bevend van ongeduld, had Thyra hem aangehoord; haar oogen hingen aan zijn lippen alsof zij de woorden daarvan af kon zien. Nu echter sloeg zii met een vreug dekreet haar armen opnieuw om zijn hals. Wat doe je vreemd, kind zei- de hij, zacht over haar zijdeachtig blond haar strijkend. Wil je me dan nog altijd je geheim niet ver tellen Neen, neen. nu nietvan daag niet! Later zul je alles hoo ren! Nu zou ik je toch niets anders kunnen zeggen dan dat ik geluk kig beno. Erik. zoo gelukkig! En mag ik nu dezen brief ver scheuren? Wil je niet meer weg gaan, Thyra? Alleen als jij me wegzendt. Het reisplan blijft dus toch vastgesteld? Met ons drieën gaan we dus naar huis. naar Noorwegen en je wilt mijn. lief vrouwtje wor den nu weder met diezelfde heeren in hei Stedelijk Bestuur kwamen en in de{ verschillende Kamers zitting namen; hetgeen als een blijk van de uitdoovingi van "t vuur der staatkundige verdeeld heid, en voor een bewijs van eensge zindheid werd gehouden, en waarvoor de beste gevolgen voor stad en Vader land te hopen waren We zien dus dat de toekomst zich weder rooskleurig Liet aanzien, doch het vernieuwen van den oorlof het. voortduren der militaire inkwartiering, de duurte der levensmiddelen, de bijna algemeene werkeloosheid en de verhoo ging der stedelijke lasten, warda zoo-, vele oorzaken dat het vuur der ontevre denheid smeulen bleef, ofschoon het uitwendig scheen uitgedoofd, en onze stad door het wijs bestuur van den Raad, die stilte en rust genoot, waarop zij zich te midden der hevigste stor men der omwenteling beroemen kon. Als eene merkwaardigheid deel ik hier mede, dat in dit jaar (1803) de Generaal Dumonceau met zijn leger in de vlakte van Kraantje-Lek was ge kampeerd. Het daaropvolgende jaar kwam onze stad weder in het bezit van haar stad huis, het gebouw dat eens tot grafelijk paleis had gediend, waarin gedurende eeuwen de vroede vaderen van onze aloude Spaarnestad de belangen der inwoners hadden behartigd en dat dei- stad steeds in vrijen eigendom had toe behoord. Geen wonder dat ze blijde was en haar blijdschap uitte door vier fraaie schilderijen aan het Rijk af te staan. In dezen tijd werd het klokhuis afge broken en de daarin aanwezige klok ken verkocht. Tevens wil ik hier eene plechtigheid in herinnering brengen, welke den 9 April 1806 te dezer stede plaats had, en wel het lijkfecst van den op 25 Febru ari overleden. JAN NIEUWENHUYZEN stichter der „Maatschappij tot Nut van "t Algemeen" in 1784. De viering van dit lijkfeest had plaats in de Waalsche Kerk en er waren zoo veel genoodigden en belangstellenden, dat men om verwarring te voorkomen de noodige voorzorgen nemen moest. Ten zeven uur 's morgens werden de deuren der kerk geopend, en zag men tegen een zwart laken aan, waarmede de preekstoel en de muur, ter weers zijde, bijna van het gewelf der kerk af. tot beneden toe bekleed waren. Tevens was een grafnaald aangebracht, waar aan het portret van den overleden stichter der Maatschappij hing, en daaronder eenige allegorische figuren, als een zandlooper, zeis, omgekeerde fakkel enz., ineengestrengeld. Op het piëdestal was een transparant aange bracht, het zinnebeeld der eeuwigheid met de woorden er in JAN NIEUWENHUIJZEN, STICKIER DER MAATSCHAPPIJ TOT NU VAN 't ALGEMEEN. Ter weerszijden der grafnaald brand den drie candelabres, en dit was ook, behalve het licht dat het orkest liad. al het licht dat in de kerk was. De kinderen en kindskinderen 1) van den overledene, eene commissie van wethouders en schepenen en uit het Hoofdbestuur der Maatschappij ver schenen zijnde, begon het orkest met eene korte symfonie, waarop een reci- tatif en aria volgde op muziek van Ilaydn, clie door den heer Majofsky uit Amsterdam op meesterlijke wijze ge zongen werden. Vervolgens werd door den heer C. Scholl van Egmond, conrector der la- tijnsche scholen alhier, eene schoone rede gehouden, waarna het zangkoor de volgende coupletten zong Armen, vaak beschouwd als slaven Loos geblind, of snood misleid, Heeft, de brave N i e u w e n h u y z e n, Licht en beter lot bereid. Zulk een poging, zij door dweepzucht, Zij door zieiendwang gedoemd Door verlichte Menschenvrienden Wordt zijn stichting hoog geroemd. Daarna hield de redenaar Nieuwen- huyzen eene toespraak, welke gevolgd werd door het zingen der kinderen, ter wijl door den welbekenden schrijver der Haarlemsche geschiedenis C. de 1) De heer Dr. J. Nieuwenhuijzen Kruseman, wethouder te dezer stede achterkleinzoon van moederszijde van den stichter, legde den 22en Juni 1872 den eersten steen van "t nieuwe ge bouw van het Departement Haarlem der Maatschappij tot Nut van 't Alge- meen" in dc Zijlstraat. Ja, Enk, ja. Maar het duizelt me van geluk Juist op dit oogenblik wilde het toeval dat mevrouw Hallager, die den slaap, dien ze- gezocht had. toch niet had kunnen vinden, de deur van de zijkamer opende. Als voor den aanblik van een wonder bleef zij sprakeloos staan; daarop verscheen eon glans van geluk on haar goedig gelaat. Nog wel een minuut lang liet zij beiden genie ten van hun hemelsch geluk eer ze met haar welluidende, bedaarde stem, in de weeke tonen van de Noorsche taal zeide Nu heb ik op aarde niets meer te wenschen; weest gezegend, lieve, lieve kinderen! DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Edith von Linderode zat voor haar schrijftafel in dezelfde ka mer, waar zij voor het laatst haar verloofde levend voor zich had ge zien, en haar fijne handen zochten onder dc brieven, welke zij wilde vernietigen. Want als zij weer tot Erik Hallager terugkeerde, wilde zij met een goed geweten kunnen zeggen dat in 't vervolg niets meer sterven van dezen waardige» man gere citeerd werd, waarop een aria volgde met de slotwoorden Ja, de nacht verdwijnt, 't Zonnelicht verschijnt. 't Zonlicht rijst op nieuw! Ja, triomfI het rijst Vervolgens stond de heer A. Loosjea Pz. op en vervolgde deze troostende en opbeurende gedachten nog verder in een door hem voorgelezen ode, waar na door het koor een slotzang werd gezongen, waarmede ten 10 uur de plechtigheid eindigde. Deu 23en April 1807 werd de vrij heidsboom op de Groote Markt welke aldaar op 19 Januari 1795 door vrou wen. onder aanvoering van Mej. C. Koets geplant was, uitgerooid en be hoorde deze alzoo weder tot de ge schiedenis. Zooals bekend is voerde Koning Lo- dewijk Napoleon alhier hei bewind, duze kocht in 1808 de hofstede „Welge legen" voor 1300.000 van de familie Ho pe te Amsterdam en gaf haar den naam van „het Paviljoen". Eenige maanden hierna werd „de Baan*' of „het Speel veld" door genoemden vorst aange kocht voor eene som van 6000, ten einde er een botanischen tuin van te maken, van welk voornemen echter niets is gekomen. Niet lang mocht hij aan het bewind staan, want den len Juli 1810 toekende hij de acte, waarbij hij afstand deed van den troon en ver liet daarop het Paviljoen, terwijl Kei zer Napoleon spoedig daarop dit bui tenverblijf tot. domein van de FranscJie Kroon verklaarde. Het is bekend hoe de ongelukkige vorst Lodcwijk Napoleon afscheid ne men moest van Haarlem. Over den Kleinen Houtweg lag toen een groote houten brug of viaduct, op vier houten kolommen rustende, waarlangs men van het bergje, dat men aan dien kant van deu weg kon zien, overging naar den tuin die nu aan Mej. Koenen toebehoort. Men zegt, dat Lodew;;*- bij zijn ver trek in den nacht van den 2en op den 3en Juli 1810 over die brug gaande, om het rijtuig te bestijgen, waarmede hij ons vaderland verliet, uitriep „Vaart wel Holland." In 1810 werd het Groote Diaconiehuis van den Koudenhorn bestemd tot ka zerne en door de weezen ontruimd. De ze werden overgebracht naar liet Oude- Mannenhuis, thans Gereformeerde weeshuis, op het Groot Heiligland, ter wijl het weeshuis aan de Kinderhuis- vest bestemd werd tot Diaconiehuis en de bewoners van het Oude Mannenhuis naar het St. Joris Proveniershuis in de Groote Houtstraat werden overge bracht. In liet daaropvolgende jaar onder ging de Stedelijke regeering wederom verandering, want de Vroedschap werd vervangen door een Municipalen Raad met een Maire en Adjuncten. In dit jaar werd de eerste stedelijke ontvanger benoemd. Het is bekend hoe eindelijk in Rus land Napoleons macht gefnuikt werd, Europa scheen te herademen, vooral toen Pruisen van staatkunde veran derde en zich tegen den machtigen Keizer Napoleon keerde. Binnen 8 maanden stond hij (Napo leon) echter weder met een uitgelezen leger van 311.000 man aan den oever van de Elbe, geheel tot den aanval ge reed. Dit leger was gevormd uit nieuwe lichtingen en ook Nederland had zijn contingent moeten bijdragen. Dit ging alles vrijwillig, doch ieder die op de hoogte van deze vrecselijke tijden is, weet wel dat eene beleefde uitnoodiging gelijk stond met een be vel. Ook de maire van Haarlem, W. P. Barnaart, had zoo'n kleine vingerwij zing ontvangen van den onder-prefect dat men zeer wèl zou doen aan Z. M. den Keizer eenige geheel geëquipeerde ruiters aan te bieden, voor een op te richten regiment cavaierie, deel uitma kende van het nieuwe leger, dat op nieuw zou bewijzen onvcrwinlijk te zijn. Door den heer Barnaart werd aan de stedelijke regeering een dergelijk voorstel gedaan en tevens de goedkeu ring gevraagd, van een door hem opge- stelden brief aan Keizer Napoleon. De brief, waarvan de minuut nog in het gemeente-archief alhier berust was in overdreven vleiende, haast kruipen de bewoordingen opgesteld, en bevatte het aanbod van 14 geheel uitgeruste en gewapende ruiters. Dit voorstel werd aangenomen. De slaafsche onderworpenheid maak te echter ditzelfde jaar nog plaats voor eene zekere mate vai zelfvertrouwen en door daden van gehechtheid te too- haar of hem aan haar verhouding tot den man, dien ze niet bemind had, kon herinneren. Daar viel haar blik op het kleine blauwe pakje dat zij gedachtig den raad van dokter Harmsen, gisteren in een vak van haar schrijftafel had geborgen, nadat zij haar broe der een der zich daarin bevindende morphinepoeders had gegeven.Van daag had zij vergeten hem dien liefdedienst te bewijzen. Maar het was misschien nog niet te laat. Het was tien uur en hij had haar gezegd dat hij gewoon was tot mid dernacht te werken. Daarom stak zij het pakje bij zich en klom naar het kamertje, dat hij ook als ma joraatsheer van Elvershöh nog steeds bewoonde. Toen zij, na tweemaal geklopt te hebben, nog geen antwoord kreeg, opende zij zachtjes de deur en zag met verbazing dat Prosper zich noch in zijn studeerkamer, noch in het aangrenzend slaapver trekje bevond. Een vermoeden del haar het bloed naar het hoofd deed stijgen, kwam bij haar op. Als hij eens bij' de tuinmans dochter was dacht zij. 't fs tijd aan dien treurigen roman een eind te maken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 11