Tweede Blad,
behoorende bij
Haarlem's Dagblad"
van
Dinsdag 25 Dec. 1900.
No. 5366
!n terugblik op Haarlem
in de 19de eeuw.
DOOR
P. J. OYER MEER.
Vervolg).
HAARLEM IN 1815.
jaar is een hoogst belangrijk jaar
r onze vaderlandsche geschiedenis,1
we toen weder door den beslis-
den slag van Waterloo verlost wer-
van het drukkende Fransche juk,
op den naam van „vrije Nederlan-
konden bogen. Nadat Napoleon
ter weder van Elba gevlucht was,
•en ook van Haarlem weer offers ge-
ook hier stortte menige bloed-
tranen over een geliefde afge-
rvene.
e tijding der overwinning was dan
een vreugdetijding voor Haarlem,
de gouverneur van N.-Holland
den burgemeester David Hoeufft,
20 Juni het bataljon schutterij al-
inspecteerde en in hartelijke be
de overwinning op de
nschen mededeelde, gaf men direct
aan de gevoelens door het lossen
vreugdeschoten der artillerie. Den
en Juni kwam o. a. een proclamatie
ot verbetering der Hollandsche ha-
welke onder het bestuur
Franschen zoo geknakt was. En
»dig zien we den heer v. d. Maren,
alhier in de Groote Houtstraat, den
„De Serpent" had overge-
weder adverteeren met zijne
landsehe haring.
27en Juni donderde het weder-
van eereschoten binnen Haarlem's
e, wegens de vele verblijdende be
ten. In alle straten waren de hui-
kwistig voorzien van groen en
terwijl Neerlands driekleur fier
ustig wapperde, als wilde ze haar
verwinnelijkheid te kennen geven,
door het schoone weder
de stad des avonds geïllumineerd
rijl muzikanten in met flambouwen
schuiten des avonds hunne
uidende muziek lieten hooren op
Gracht en het Spaarne.
3n 5en Juli werd op last van Z. M.
ing Willem I een algemeene bede
gehouden, en gaf de burgemeester
Haax-lem eens verordening voor de
uit, waarin te kennen werd gege-
i, dat die dag in ale stilte moest
gevierd.
DE NACHTWACHTS.
het jaar 1824 bestond de nacht-
ït te dezer stede uit zes sergeanten
even en vijftig wachts, drie nood-
sergeants en twaalf noodhul-
irachts en deze stonden allen onder
cht van den commissaris van po-,
lezers zullen zeker wel eens het
aal gehoord hebben van een nacht-
die altijd zijn dienst op klom-
en daarbij hard stapte, op
en andere misdadigers hem
ds zouden hooren aankomen en
us verschoond zou blijven van een
aangename ontmoeting. Doch
in Haarlem had men daartegen
:orgsmaatregelen genomen, want
in hunne instructie: „De ser-
en manschappen, die de wacht
en betrekken, zullen goed ge
en geenzints op klompen of
mogen verschijnen, op
boete de eerste maal van het loon
;en wacht, ten tweede male met
voor den tijd van zes weken.
de derde maal op poene van
tting van hun post."
waren ieder gewapend
en sabel en stok, de nachtwachts
en sabel of stok, voorzien van een
n punt, en hadden voorts een
n klap (vandaar de naam van
die door middel van een
of riem om het lijf gedragen
de rondes moesten zij tweemaal
ir kleine tusschenpoozen twee sla-
aet de klap doen en vervolgens
uur uitroepen; hadden zij hulp
g, dan deed do klap dienst als
.sein, evenals tegenwoordig het
fluitje der politie,
geheel waren 19 posten, van
lit de verschillende ronden wer-
edaan en wel aan de Vierschaar
aan het Stadhuis) de Krocht,
Kerk, Bank van Leening, Melk-
Oude Mannenhuis, Vijfhoek, Ver-
Raaks bij de Oude Gracht, Dia-
in de Witte Heeresteeg, Hofje
Tweede Nieuwe Gracht
en Kruisweg, 't Hofje van Staats,
Koudenhorn, Klerksteeg,
Korte Spaarne bij
rgwal en Hooge of Lange Brug.
r de veiligheid der buitenkwar-
was eveneens een nachtwacht,
uit drie sergeanten, twaalf
s, en vier noodhulpen-wachts,
iedere nacht een sergeant
man waken moesten,
ïoofdzaak waren hunne instruc-
itzelfde als die binnen de stad en
zij hunne wachthuisjes aan de
Houtpoort en aan het Hek bij
ein.
de invoering der gemeentewet
de politie te dezer stede uit 8
m voor den dagelijkschen dienst
sldwachters. De nachtwacht bin-
stad bestond iedeeren nacht
uit 1 politie-agent, 2 sergeanten en 19
wachts, terwijl de buitenkwartieren
door 1 sergeant en 8 wachts werden
bewaakt.
Thans is de indeeling als volgt:
1 Commissaris, 1 hoofdinspecteur, 1
inspecteur le, 1 inspecteur 2e en 2 in
specteurs 3e kl., vier adjunct-inspec
teurs, 12 agenten le kl., 13 agenten 2e
kl., 51 agenten 3e kl. agenten 4e kl. om
als hulpagent dienst te doen en 8 re
chercheurs.
OPROER IN 1831.
„Het jaar 1831 aldus deelt wijlen
Mr. II. Gerlings mede ging niet
voorbij, zonder dat Haarlem eenige da
gen lang het tooneel was van een be
weging, die geheel buiten de politieke
gebeurtenissen omliep, en die men om
haar belachelijken oorsprong voor bij
na ongeloofelijk houden.
Zij behoort echter tot de geschiedenis
van Haarlem en vordert derhalve eene
korte vermelding.
Den 18n October van het jaar 1831,
was er eene buitengewone drukte iu
de Groote Houtstraat te bespeuren, zin
gende troepjes hoorde men op een be
kende wijs aanhoudend uitgalmen:
„Lang leev' de schilder, lang leev' de
schilder, lang leev' de schilder Van
Meeuwen."
Wat was het geval? Men zeide dat
de tabaksverkooper Van Meeuwen aas
het Spaarne, naast slepershoofd, 's
morgens bij herhaling bevonden had.
dat z'n glazen voor aan de straat in den
afgeloopen nacht met varkensvet wa
ren besmeerd of bespat en het publiek
gerucht wees den slager Krolleman uit
de Groote Houtstraat, hoek van de Cc r-
nelissteeg, als den dader van dat feit
aan. Het moet echter gebleken zijn dat
Krolleman er geen schuld aan had.
De zingende menigte voor het huis
van laatstgenoemde werd iederen
avond in toenemende mate onrustiger,
zoodat het eindelijk niet meer als een
gewoon standje te beschouwen was.
De burgemeester Hoeufft, bij de bevol
king zeer gezien en door hen zoo gaar
ne „vader Hoeufft" genoemd, kwam er
aan te pas, doch kon ditmaal geen in
vloed uitoefenen op de woedende me
nigte. En toen eindelijk de politie het
ook niet meer af kon, werd de hulp
der kurassiers ingeroepen, die hier bij
het depot in garnizoen waren, welke
dan ook eindelijk de rust konden her
stellen, hoewel de patrouilles nog eeni
ge avonden daarna de straten moesten
schoonhouden. Volgens tijdgenooten
moet dit'voor den tabaksverkooper van
Meeuwen een voordeelig zaakje geweest
zijn, daar nog langen tijd na het voor
gevallene de winkel van den heer Van
Meeuwen druk bezocht werd om het
gebeurde te bespreken.
HET BEGRAVEN IN DE KERKEN
AFGESCHAFT.
Gedurende onze inlijving bij Frank
rijk, moest het Keizerlijk decreet,
waarbij het begraven in de kerken ver
boden werd, ook hier ter stede gehand
haafd worden. Ter vervanging van de
gelegenheden tot begraven in de ker
ken, werd op het Bolwerk, bewesten
de Nieuwe- of Kennemerpoort, eene
„provisioneele gedistingeerde" begraaf
plaats aangelegd.
Toen het bovengenoemd Keizerlijk
decreet weer was opgeheven, werd er
weder in de kerk begraven.
Sedert dien tijd is men met het be
graven in de kerken doorgegaan, tot
dat onder de regeering van Koning
Willem I het begraven binnen de' kom
der gemeente verboden werd.
De 44 lijken, die in 1813 buiten de
kerk begraven werden, zijn later we
der opgegraven en bijgezet in de eigen
graven der kerken.
In 1828 kocht de stedelijke regeering
de hofstede Zuid-Akendam, aan den
Alkmaarschen weg, hoek Kleverlaan
(dus onder de gemeente Schoten) ter
wijl in September van dat jaar op het
Raadhuis publiek aanbesteed werd:
„het maken van eene nieuwe begraaf
plaats, met derzelver getimmerten,
ijzeren hek" enz., ter plaatse voor
noemd. Dit werk werd toen echter niet
gegund, daar de som van f 14000, waar
op nog geen der aanwezige aannemers
het hadden gemijnd, B. en W. te hoog
voorkwam.
Later werd dit echter voor deze
som gegund aan den aannemer Ger—
rit van Bijleveld. te dezer stede.
Zuid-Akendam met de daarbij be
hoorende gronden, werd voor gemeen
terekening van den toenmaligen eige
naar, J. D. Zocher, aangekocht.
Totaal kostte de nieuwe begraafplaats
26000.
Met ultimo Mei 1832, toen het begra
ven in de kerken voor goed werd afge
schaft, moesten alle lijken naar de
nieuwe begraafplaats worden vervoerd.
Den 12n April 1865 werd door B. en
W. in de Raadszitting een voorstel ge- j
daan tot vergrooting der algemeene
begraafplaats, welk voorstel werd aan
genomen.
DE FABRIEK VAN DEN HEER
BEUNES.
(In den eersten tijd.)
De heer J. J. Beijnes een geboren
Haarlemmer vestigde zich in 1838
te dezer stede als rijtuigfabrikant. Het
was te dien tijde niet gemakkelijk om
in eene kleine plaats werk te vinden,
waar ieder zijn vaste leverancier had
en dezen het volle vertrouwen schonk.
Door solied werk, schoone modellen
en nette aflevering moest men naam
maken en dit gelukte genoemden heer
volkomen.
Het was te dien tijde de gewoonte om
de teekeningen der luxe rijtuigen uit
Parijs te laten komen en deze precies
na te volgen.
De heer Beijnes week van deze me
thode af. Wel ontving hij de Parijsche
teekeningen, doch deze bevielen hem
niet en zijn smaak verloochenen kon
hij niet. Hij had meer smaak in de En-
gelsche modellen, doch 't was zeer
moeielijk deze machtig te worden. Toch
gelukte het dezen ondernemenden fa
brikant. En van toen af was zijn stre
ven de Fransche sierlijkheid te veree
nigen met de schoone en strenge lijnen
der Engelschen. Daarom werd elk rij
tuig in het groot uitgeslagen en onder
•zijne leiding gebouwd. Door zijn smaak
werd een geheel nieuw model in het
leven geroepen, dat de algemeene goed
keuring mocht wegdragen en hem veel
werk verschafte.
De H. IJ. S. M. was in deze tijden op
gericht, ze had haar eerste lijn van
Amsterdam naar Haarlem gelegd en
deze kort daarop tot Rotterdam ver
lengd. Hare eerste rijtuigen waren ge
maakt in de fabriek van den heer Soe-
ters. te Maarssen. terwijl de heer van
Eu jen te Utrecht later de eerstvolgende
rijtuigen vervaardigde. Na den dood
van dezen laatsten vervaardigde de
heer Beijnes 8 rijtuigen II klasse (185G),
terwijl hem in 1857 den bouw van 4 rij
tuigen en in 185S, die van 8 rijtuigen
lie en 4 rijtuigen Ie klasse werd opge
dragen.
Doch bij zooveel en voornaam werk
begon het aan ruimte te ontbreken. In
1858 werd de eerste steen der nieuwe
fabriek aan het Stationsplein gelegd
en het gebouw ingericht naar de
eischen des tijds.
In December 1858 had de opeaing
dor fabriek die 61 M. lang en 20 M.
diep was plaats.
Spoedig echter was de rujmte weer
te klein, want het ging den wakkeren
fabrikant wèl. Een smederij van 14 M.
front bij 20 M. diepte werd bijgebouwd,
terwijl later het bijtrekken van een ge
bouw van 53 M. lengte en 20 M. diepte
noodzakelijk was.
In 18G6 kreeg de heer Beijnes ook de
Ned.-Indische Spoorwegmaatschappij
tot haar afneemster, die steeds haar
materieel uit Engeland had ontvangen.
BRAND IN DEN TOREN DER
GROOTE KERK.
Het eerste jaar der nu afgeloopen
eeuw begon met eene gebeurtenis, die,
hoewel goed afgeloopen. zeker bij een
ieder nog lang in het geheugen zal zijn
gebleven. Den 22sten Mei 1801 woedde
er des avonds een hevig onweer boven
onze stad, waarbij, tengevolge van het!
inslaan van den bliksem, brand in den
toren ontstond.
Bij den aanvang zag men slechts een
klein lichtje gelijkende op dat van een
kaars of een lantaarn, doch spoedig
werd het grooter en ontdekte men er
de oorzaak van. Eenige kloeke stadge-
nooten snelden ter hulp, klommen met
groote onversaagdheid den toren in en
werden daar spoedig den brand mees
ter. De namen van hen, die zich bij dit
ongeval zoo loffelijk hebben onder
scheiden verdienen zeer zeker voor de
nakomelingschap bewaard te blijven,
ze zijn Martinhs van der Steeg, Frans
de Koning, Dirk Keun, Pieter Keun
(loodgieter), Johan Christoffel Lode-
wijk Kulendaal, Pieter van Buren, Jan
Ehman, Hendrik Antonie Nieuwenhuy-
zen. Rutger Reinders, Hendrik van den
Nieuwenhof, Jacobus Schoevaart, Hen
drik van Servelle. Hendrik de Leeuw,
Abraham de Noville, Jan Mens, Jan
Koenraad Dröse, Jan Hesse, Jan Drost,
Jan Obdam en de torenwachter Hen
drik Kretschman.
De stedelijke regeering betuigde na
mens de burgerij aan deze kloeke man
nen haren dank voor hunnen aan den
dag gelegden trouw en ijver en vereer
de elk met- een zilveren medaille, waar
op op de eene zijde benevens het stads
wapen de volgende regelen stonden
Het bliksemvuur den Toren ingeslagen,
Joeg schrik in 't hart der Burgerij
Doch geen gevaar kon trouw of deugd
versagen
Gevaar zet ijver krachten bij.
Kloekmoedigheid ter snelle hulp geto
gen,
Vond in de redding reeds haar loon
Maar dankbaarheid, verrukt door 't,
edel pogen,
Schenkt aan verdienste een Burger
kroon.
Op de keerzijde werd de naam ver
meld, wien deze gedenkpenning werd
toegekend. Bovendien werd bij raads
besluit van 6 Juni 1801 bepaald dat aan
de vier laatstgenoemde kloeke mannen
eene som van 50 gulden zou worden ter
hand gesteld, daar zij zich aan het
grootste levensgevaar hadden blootge
steld, zoodanig zelfs dat hunne kleeren
door het gesmolten lood bedorven wa
ren.
Den lOden Juni 1839 werd door den
metselaarsknecht Pieter van Oosten
dorp en zijn makker A. Stael door een
bijzonder toeval ontdekt dat er een
vuurkool (die toen reeds was uitge
doofd) boven het orgel was neergewor
pen, met het boosaardig opzet om
brand te stichten boven het orgel. Door
verschillende gelukkige omstandighe
den had deze kool slechts een kleine in
gebrande plek gemaakt op een balk.
Waarschijnlijk is het, dat een der ar
beiders, die als vast werkman aan de
kerk was verbonden deze poging tot
brandstichting had uitgevoerd.
HET SLOOPEN DER WALLEN EN
POORTEN.
Wij kunnen ons niet voorstellen, hoe
de stad er voor eene eeuw uitzag, m.
a. w. toen ze nog eene versterkte stad
was, toen muren epi wallen nog niet
geslecht en de poorten nog niet omver
waren gehaald. Omgekeerd zullen de
bewoners van voor een eeuw zeker niet
gedroomd hebben, dat hunne erentfeste
stad na honderd jaren zoo van aan
schijn zou veranderd wezen.
Laat ons een vluchtig kijkje nemen
en wandelen we daartoe van het Noor
den langs het Oosten, tot uitgangspunt
kiezende de St. Catrijnenpoort, collec
tief meer bekend als de Catrijnento-
rens, op de beide oevers van het Spaar
ne bij de Hooge Brug, gesticht onge
veer in het midden der 17e eeuw.
De toren op den westelijken oever
werd in het begin dor afgeloopen eeuw
omver gehaald en op den grond word
een woning voor den brugophaler ge-
ze.t De toren op den Oostelijken oever
heette de Zanderstoren, die op den Oos
telijken de Goede Vrouw, aan deze laat
ste was de stadsringmuur verbonden.
Op den. Noord-Oostelijken hoek der
stad stond den Papentoren; hierna
volgde nog een open toren, niet bij
name bekend, en daarna de nog be
staande Spaarmvouder- of Amsterdam-
sell e Poort.
Den vestmuur volgende, kwam men
aan de Schalkwijkerpoort, aan den zui
delijken hoek der stad, bij den uitgang
der St.. Anthoniestraat, op den weg
naar het dorpje Schalkwijk.
De vestmuur liep voort langs het
Spaarne, bereikte zoo den hoek bij de
Lange Brug. waarover zich de Eend
jes- of Leidsche Waterpoort bevond, en
liep daarna tot aan het einde der Kleine
Houtstraat, waar men de Kleine Hout
poort aantrof. Verder langs den vest
muur gaande, ontmoette men tusschen
het Groot en Klein Heiligland in dezen
muur de Calistoren en daarna de
Groote Houtpoort.
Even voorbij deze laatste poort maak
te de wal een scherpen hoek, den zuid
westelijken, verder trof men de Raam
poort aan, welke in vergelijking met
de andere versterkte toegangen tot de
stad, bezwaarlijk den naam van poort
verdiende.
Ter weerszijde van de toen nog niet
gedempte Raaks bevonden zich de hei
de Raakstoren-, waarop bijna onmid
dellijk de Zijlpoort volgde, aldus ge
noemd naar de Zijl of het toevoerka
naal van duinwater (Rampen- later
Brouwersvaart) dat zich in de nabij
heid van deze poort bevindt.
De Kruis- en St. Janspoorten wer
den reeds in de 17e eeuw gesloopt, en
in hare plaats was in 1677 ongeveer de
Nieuwe- of Kennemerpoort gesticht,
aan den uitgang der stad, op den heir-
weg naar Alkmaar. De Deymans Water
poort was een soort, tunnel onder of
in den wal, aan de westzijde der Ro
zenstraat.
Tot in het jaar 1824 bleef de Groote
Houtpoort bestaan, toen de stedelijke
regeering plannen ging maken voor
eene verfraaiing der stad voor de op
handen zijnde tentoonstelling en van
B. en W. vernam, dat daartoe speciaal
in aanmerking zou komen het wegbre
ken der Groote Hout- en Zijlpoorten.
Eerstgenoemde poort werd, krachtens
raadsbesluit van 28 Juli 1824, als offer
bestemd voor de versieringen, die men
op het oog had, en men drong er op
aan, het wegbreken tot stand te bren
gen vóór den aanvang der Tentoonstel
ling van Voorwerpen van Nationale
Nijverheid in Juli 1825.
Aldus werd zij den In October 1824
voor afbraak verkocht voor 3500 aan
Jan Hendrik Looman, en hiermede
werd de moker voor het eerst gezet in
Haarlem's poorten, waar hem onge
veer een halve eeuw daarna vrij spel
zou worden gegeven.
De Zijlpoort onderging eveneens het
zelfde lot, volgens raadsbesluit van 9
Juni 1824. Zij bracht in het geheel eene
som op van f 4095.
De ware sloopingswoede begon echter
eerst na de invoering der gemeente
wet.
Den 21n December 1853 besloot de
Raad tot het afbreken der vestmuren
tusschen de Spaarnwouderpoort en het
Groote Houthek en den 15n Dec. 1856
tot het slechten der stadsmuren van
af de Infirmerie, langs de Raaks tot
aan het Groote Houthek. In Mei 1855
was men genaderd aan dat gedeeltj
van den vestmuur, hetwelk zich uit
strekte van den Kruittoren tot aan de
Kleine Houtpoort. De steenen, waar
van de toenmalige vestmuren gebouwd
waren, waren over 't algemeen buiten
gewoon groot, en bezaten bij eene
lengte en breedte van 33 en 15, eene
dikte van 5 cM„ het waren zg. twee-
handssteenen.
De Calistoren, tusschen de beide
Houtpoorten, die vele jaren en ten ein
de toe, tot bewaarplaats van de am
munitie voor het garnizoen en de schut
terij had gediend en daarom den naam
had verkregen van Kruittoren. bleef,
toen de vestmuren alhier in 1864 wer
den gesloopt, voorshands gespaard,
waarschijnlijk ter wille van het ge
noemde doel.
Doch het was slechts voor korten tijd,
want den 24n April 1858 werd over de
zen toren ook het vonnis der verdel
ging uitgesproken, en werd hij den 21n
October d. a. v. tot afbraak verkocht
aan D. E. de Koff te Haarlem voor f 700.
Het jaar daaropvolgende werd de
muur aan de Papetorenvest, van de
Papetoren tot aan de Dijkstraat, met
de zich daarin bevindende Waterpoort,
voor afbraak verkocht. Toen de kruit
toren was afgebroken ontstond er be
hoefte aan eene bergplaats voor kruit
eu ammunitie, ten behoeve der Stedelij
ke Schutterij, en werd, na vele gewis
selde correspondenties en na herhaal
de onderzoekingen besloten, den Pape
toren daarvoor te bestemmen. Lang
zou hij echter ook niet meer bestaan,
want aangezien men geen geld meer
wilde besteden tot onderhoud werd den
Gen December 1867 besloten tot afbraak
van het gebouw, wat ten gevolge had
dat de toren den 13en Augustus 1868,
voor dat doel verkocht werd aan Ja
cobus Blesgraaf te Haarlem voor f 580.
Toen de vestmuren verdwenen wa
ren stonden er nog verschillende poor
ten, alleen en op zich zelve, alsof ze
verlaten waren van hunne trawanten,
en moesten de een meer dan de an
der eenige herstellingen ondergaan.
Er gingen dan ook spoedig stemmen
op, die met het oog op jaarlijks te-
rugkeerende onderhoudskosten den
val van deze eerbiedwaardige overblijf
sels der middeleeuwsche bouwkunst be
geerden. Inzonderheid had men bet
oog op de Kleine Houtpoort.
In Juni 1861 gaf een der leden van
den Raad der gemeente in overweging
haar af te breken, doch dit gevaar werd
toen afgewend door de Commissie der
K. A. v. Wetensch. voor de overblijfse
len der Oude Vaderl. Kunst: van het
Koninkl. Oudlieidk. (Senootsch. en van'
de heeren W. J. Hofdijk on J. A. Alber-
dingk Tkijm. die zich allen duchtig in
de bres stelden voor haar behoud. Wel
werd er wat afgebroken, nl. de twee
steenen beeren vóór de poort, doch hier
voor kwamen in de plaats twee wacht
huizen der Commiezen, die echter niet
in overeenstemming waren met de lij
nen van het poortgebouw.
Slechts tien jaar echter was het be
staan der poort gewaarborgd, want.den
23en October 1872 werd als bij verras
sing besloten de poort voor afbraak te
verkoopen.
Dientengevolge werd ze den 30en Ja
nuari 1873 voor dat doel verkocht aan
Johannes Jacobus Honian te Haarlem
voor eene som van f 2075.
Deu lien October 1S&5 werd het voor
stel van B. en W. om in den loop van
1866 de Eendjespoort, met het portiers
huis en het kantoor der ambtenaren,
alsmede de beide gebouwtjes ter weers
zijde van de kleine Houtpoort, en die
aan het Zijlhek benevens de Nieuw-
poort te doen sloopen, in behandeling
genomen. Dit voorstel werd echter aan
gehouden tot den lOen Januri 1866, toen
B. en W. voorstelden de Eendjespoort
te doen sloopen. Den 14en Februari d.
a. v. werd dit besluit eerst genomen en
'daarbij bepaald dat tot amotie der
poort publiek zou worden aanbesteed,
en dat voor rekening der stad zou wor
den aangekocht het perceel daarnaast,
toebehoorende aan P. H. Schaap, voor
eene som van f 1500.
Dp Kennemer- of Nieuwpoort werd
den ISen October 1866 op het Raadhuis
publiek tot afbraak verkocht aan Arie
Hoogeveen te Haarlem voor f 1575.
Eindelijk had het sloopingswerk der
oude vestmuren, poorten en torens zijn
beslag genomen, „en aldus roept een
zeker historie-schrijver te recht uit
was onze stad beroofd geworden van
de meeste barer voormalige sterkten,
die als zoovele, om hare oudheid eer
waardige, herinneringen uit de roem
rijkste tijdperken onzer vaderlandsche
historie, den tand des tijds eeuwen
lang hadden weerstaan!"
GEDENKTEEKEN EN STANDBEELD
VOOR LAURENS JANSZ. COSTER.
Reeds den 18en Augustus 1722 was
een standbeeld voor Lourens Jansz.
Coster onthuld in den toenmaligenHor-
tus Medicus, doch de rust die Lou
rens in dezen tuin genoot scheen niet
altijd te mogen duren, want in 1801
werd dit beeld naar de Groote Markt
verplaatst. Het denkbeeld was, dat het
beeld zich fraaier zou voordoen, als het
bij de vischbanken tegenover de oude
woonplaats van Coster stond, dan mid
den in den Hortus.
Ter gelegenheid van het vierde eeuw
feest der uitvinding werd besloten tor
eere van Lourens Jansz. Coster een ge-
denkteeken op te richten in den Hout,
op den z.g. Achthoek, en dit geschied
de dan ook in 1823 op plechtstatige wij
ze. Over deze feestviering evenals die
van 1S56, zouden we boeken vol kun
ner. schrijven, zij die deze feesten op
eene uitstekende wijze beschreven, wil
len lezen, verwijs ik naar: „Gedenk
schriften wegens het vierde eeuwgetij
de van de uitvinding der boekdruk
kunst door Lourens Jansz. Coster. bij
eenverzameld door Vincent noosjes.
Haarlem, 1S24" en naar „Gedenkboek
der Costers-Feesten van 15, 16 en 17 Ju-
lij 1856. Door J. J. F. Noordziek. Haar
lem, 1858."
Wat den gedenksteen in den Hout be
treft, deze \verd vervaardigd door den
Haarlemschen steenhouwer, D. Doe-
glas, van Bentheimersteen, naar eene
teekening van den Haarlemschen ar
chitect J. D. Zocher.
Het standbeeld op de Groote Markt
werd echter in 1856 vervangen door zijn
bronzen naamgenoot, en werd dit „hor-
ribile dictu" (men heeft toen zeker niet
gedacht dat het oprichten van dit stee
nen beeld zooveel moeite aad gekost
en met zooveel opoffering was gepaard
gegaan) met een malle-jan naar zijn
oude standplaats teruggebracht, waar
het m. i. beter voldoet dan op de Markt.
Jammer dat het ree-is beschadigde
beeld door onkundigen werd opgeknapt
en in een geel nankisch werd gestoken.
Vele stadgenooten zullen zich zeker
nog wel de groote feestvreugde van 16
Juli 1856 herinneren, bij de onthulling
van het tegenwoordige bronzen stand
beeld op de Groote Markt, een stand
beeld dat ook als voortbrengsel van na
tionale kunstvlijt, den aandacht ver
dient.
Toen was de Groote Markt in een
feestdosch getooid, gelijk 2e wdhmt
nooit te voren gekend had. Behalve
toch, dat het Marktplein zelf ze er
langde, hadden de bewoners der om
gelegen huizen als 't ware gewedijverd
in het aanbrengen van versieringen.
Onder meer had de logementhouder
Hoskam, vóór zijn logement, van ouds
„de Knol" genaamd, (sedert aan 't ver
koophuis aangetrokken) een groot
transparant doen oprichten, dat met
een naamdicht van Coster prijkte. Het
verkoophuis van den heer Karthaus
was des avonds door de letters L. J. C.,
waaronder twee met elkaar vereenig-
de lauriertakken, door gas verlicht
bovendien was het met een flink ge
schilderd transparant versierd, waar
op Coster was voorgesteld, zittende aan
een tafel en zich bezig houdende met
het afdrukken van letters op papier,
terwijl iemand, onder de tafel verbor
gen, het tafelkleed oplichtende, eenige
voorwerpen ontvreemdt, hetgeen doel
de op den diefstal, in Costers drukkerij
begaan.
De winkel van den heer A. von der
Möhlen (het huis vroeger bewoond door
Coster) onderscheidde zich vooral door
eene fraaie decoratie wimpels, nati-
nale en oranjevlaggen wapperden bo
ven de kroonlijst: draperieën hingen,
zoowel ter weerszijde van een daaron
der geplaatst opschrift, luidende„Cos-
terswoning". als langs het geheele ge
bouw, op gelijke afstanden boven el
kaar. Daarenboven zag men festoenen
geslingerd om het borstbeeld van Cos-
ter, dat voor rekening van den bewo
ner in den gevel boven den gedenk
steen, door de Kamer der Wijngaard
ranken aldaar in 1851 werd geplaatst
Aan de westzijde der Groote Markt,
recht over het Stadhuis, had de direc
tie der gasfabriek, met toestemming
van het Gemeentebestuur, een kolom
opgericht, gedecoreerd met nationale-,
oranje- en Engelsche vlaggen, en zoo
danig ingericht, dat zij bij den avond
verlicht kon worden, terwijl langs de
kolom een breed lint was geschilderd,
waarop te lezen stond
Hulde aan Laurens Janszoon Coster,
door de Haarlemsche Gasfabriek.
Daarboven stonden de jaartallen 1423
en 1856.
In één woord, bijna zonder uitzonde
ring had ieder van zijne levendige be
langstelling in het Costersfeest doen
blijken.
SCHOLEN.
Uit de „Naamwyzer van de Munici-
paliteit, alsmede der andere Amptena&-
ren binnen de stad Haarlem, zo als de
zelve waren op den 7en October 1800,"
blijkt dat er drie stadsscholen waren
A, B en C. School A werd gehouden in
de Lange Lakenstraat, B. op het Spaar
ne over de Turfmarkt en C. in de Wijn
gaardstraat,
Bovendien bestond hier de Latijnsche
school. De lagere en burgerscholen wa
ren geregeld volgens de reglementen
op de Hollandsche en Fransche scho
len. Deze scholen waren te dien tijde
echter erg vervallen, daar vele kinde
ren uit den burgerstand door de ar
moede der ouders, op de stadsscholen
moesten verplaatst worden.
Het oppertoezicht over de lagere scho
len was opgedragen aan Curatoren der
Latijnsche scholen, doch ging den 29en
Augustus 1806 over in handen eener
plaatselijke schoolcommissie. Het on
derwijs op de Fransche scholen was
op beteren voet ingericht dan op de
Hollandsche.
Ook de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen had scholen opgericht, wel
ker hoofddoel was
„Om Godsvrucht en goede zeden
overeenkomstig met de grondbeginse
len van den Christelijken Godsdienst
te bevorderen, en voorts zoodanige nut
tige kundigheden voort te planten als
voornaamlijk voor den minvermogen
den Burgerstand onontbeerlijk zijn."
Ook heeft zij zich bijzonder toegelegd
om zoodanige schoolboeken te latenver-
vaardigen, welke in de verschillende
vakken voor een verstandig onderwijs
noodzakelijk waren.
Den 29en October 1800 werd de in
1798 opgerichte Kweekschool voor
Schoolmeesters van het Departement
Haarlem der Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen, met eene departe
mentale school vereenigd. Deze school
was in de Jacobijnestraat in het ge
bouw der tegenwoordige school van
den heer van der Wille.
De zooeven genoemde Kweekschool
werd in 1860 door het Rijk overgenomen
en eene Rijks-Kweekschool voor onder
wijzers opgericht.
De in 1806 opgerichte plaatselijke
schoolcommissie bestond uit zes leden.
Deze commissie droeg zorg voor de la
gere en burgerscholen, elk lid had een
zeker aantal scholen onder zijn toe
zicht,
SCHOLEN IN 1851.
Het aantal scholen voor lager onder
wijs in 1851 bedroeg: 5 openbare; 4 bij
zondere der le klasse; 9 bijzondere der
2e klasse.
Alhier ontvingen 2599 leerlingen kos
teloos onderwijs.
De hoegrootheid 'van het onderwij
zend personeel was als volgt:
5 onderwijzers van den 2en rang 7
ondermeesters van den 2en rang; 6 on
dermeesters van den 3en rang; 2 on
dermeesters van den 4en rang.
Op de bijzondere scholen der le klas
se 3 onderwijzers van den 2en rang;
1 onderwijzer van den 3en rang; 1 on
dermeester van den 3en rang.
Op de bijzondere scholen der 2e kl.
7 onderwijzers van den 2en rang; 2 on
dermeesters van den 2en rang: 1 onder
meester van den 3en rang; 4 onder
meesters van den 4en rang; 2 onderwij
zeressen, 2 secondanten, 4 kwcekelin-
gen.
Het aantal kost- en dagscholen be
droeg voor jongens 2 met 47 dagscho
lieren en 26 kostleerlingenen 2 voor
meisjes met 59 dagscholieren en 10
kostleerlingen.
Het onderwijs, dat op al die inrich
tingen gegeven werd was volgens het
gemeenteverslag van 1851 goed on vol
doende te noemen.
Eigenlijke Zondag-, werk- en herha
lingsscholen waren alhier niet be
kend, de avondscholen voor bejaarden,
die op de openbare stadsschool D werd
gehouden, had de vroegero Zondags
school vervangen.
Bovendien waren hier 7 bewaar- en
kleine kinderscholen, waarvan liet ge
tal leerlingen 723 bedroeg. Onder dit
getal waren er 399 die kosteloos onder
wijs genoten of verzorgd werden, be
nevens de Rijkskweekschool voor on
derwijzers. de zangschool opgericht
door de afd. Haarlem der Mij. der Toon
kunst, de Gvmnastiekschool, de Bur
gerlijke en Militaire Zwemschool, de
Teekenschool, de Industrieschool, de
Genees- Heel- Verlos- en Artsenijmeng-
kundige school, de Latijnsche scholen
en het Gymnasium.
Op heden bestaan hier 14 scholen
voor lager onderwijs, nl. de le, 2e, 3e,
4e en 5e Tusschenschool, de kostelooze
scholen A, B, C en D, de opleidings
school voor jongens en die voor meis
jes tot het middelbaar en hooger on-