Tweede Blad, behoorende bij Haarlem's Dagblad" van Dinsdag 25 Dec. 1900. No. 5366 !n terugblik op Haarlem in de 19de eeuw. DOOR P. J. OYER MEER. Vervolg). HAARLEM IN 1815. jaar is een hoogst belangrijk jaar r onze vaderlandsche geschiedenis,1 we toen weder door den beslis- den slag van Waterloo verlost wer- van het drukkende Fransche juk, op den naam van „vrije Nederlan- konden bogen. Nadat Napoleon ter weder van Elba gevlucht was, •en ook van Haarlem weer offers ge- ook hier stortte menige bloed- tranen over een geliefde afge- rvene. e tijding der overwinning was dan een vreugdetijding voor Haarlem, de gouverneur van N.-Holland den burgemeester David Hoeufft, 20 Juni het bataljon schutterij al- inspecteerde en in hartelijke be de overwinning op de nschen mededeelde, gaf men direct aan de gevoelens door het lossen vreugdeschoten der artillerie. Den en Juni kwam o. a. een proclamatie ot verbetering der Hollandsche ha- welke onder het bestuur Franschen zoo geknakt was. En »dig zien we den heer v. d. Maren, alhier in de Groote Houtstraat, den „De Serpent" had overge- weder adverteeren met zijne landsehe haring. 27en Juni donderde het weder- van eereschoten binnen Haarlem's e, wegens de vele verblijdende be ten. In alle straten waren de hui- kwistig voorzien van groen en terwijl Neerlands driekleur fier ustig wapperde, als wilde ze haar verwinnelijkheid te kennen geven, door het schoone weder de stad des avonds geïllumineerd rijl muzikanten in met flambouwen schuiten des avonds hunne uidende muziek lieten hooren op Gracht en het Spaarne. 3n 5en Juli werd op last van Z. M. ing Willem I een algemeene bede gehouden, en gaf de burgemeester Haax-lem eens verordening voor de uit, waarin te kennen werd gege- i, dat die dag in ale stilte moest gevierd. DE NACHTWACHTS. het jaar 1824 bestond de nacht- ït te dezer stede uit zes sergeanten even en vijftig wachts, drie nood- sergeants en twaalf noodhul- irachts en deze stonden allen onder cht van den commissaris van po-, lezers zullen zeker wel eens het aal gehoord hebben van een nacht- die altijd zijn dienst op klom- en daarbij hard stapte, op en andere misdadigers hem ds zouden hooren aankomen en us verschoond zou blijven van een aangename ontmoeting. Doch in Haarlem had men daartegen :orgsmaatregelen genomen, want in hunne instructie: „De ser- en manschappen, die de wacht en betrekken, zullen goed ge en geenzints op klompen of mogen verschijnen, op boete de eerste maal van het loon ;en wacht, ten tweede male met voor den tijd van zes weken. de derde maal op poene van tting van hun post." waren ieder gewapend en sabel en stok, de nachtwachts en sabel of stok, voorzien van een n punt, en hadden voorts een n klap (vandaar de naam van die door middel van een of riem om het lijf gedragen de rondes moesten zij tweemaal ir kleine tusschenpoozen twee sla- aet de klap doen en vervolgens uur uitroepen; hadden zij hulp g, dan deed do klap dienst als .sein, evenals tegenwoordig het fluitje der politie, geheel waren 19 posten, van lit de verschillende ronden wer- edaan en wel aan de Vierschaar aan het Stadhuis) de Krocht, Kerk, Bank van Leening, Melk- Oude Mannenhuis, Vijfhoek, Ver- Raaks bij de Oude Gracht, Dia- in de Witte Heeresteeg, Hofje Tweede Nieuwe Gracht en Kruisweg, 't Hofje van Staats, Koudenhorn, Klerksteeg, Korte Spaarne bij rgwal en Hooge of Lange Brug. r de veiligheid der buitenkwar- was eveneens een nachtwacht, uit drie sergeanten, twaalf s, en vier noodhulpen-wachts, iedere nacht een sergeant man waken moesten, ïoofdzaak waren hunne instruc- itzelfde als die binnen de stad en zij hunne wachthuisjes aan de Houtpoort en aan het Hek bij ein. de invoering der gemeentewet de politie te dezer stede uit 8 m voor den dagelijkschen dienst sldwachters. De nachtwacht bin- stad bestond iedeeren nacht uit 1 politie-agent, 2 sergeanten en 19 wachts, terwijl de buitenkwartieren door 1 sergeant en 8 wachts werden bewaakt. Thans is de indeeling als volgt: 1 Commissaris, 1 hoofdinspecteur, 1 inspecteur le, 1 inspecteur 2e en 2 in specteurs 3e kl., vier adjunct-inspec teurs, 12 agenten le kl., 13 agenten 2e kl., 51 agenten 3e kl. agenten 4e kl. om als hulpagent dienst te doen en 8 re chercheurs. OPROER IN 1831. „Het jaar 1831 aldus deelt wijlen Mr. II. Gerlings mede ging niet voorbij, zonder dat Haarlem eenige da gen lang het tooneel was van een be weging, die geheel buiten de politieke gebeurtenissen omliep, en die men om haar belachelijken oorsprong voor bij na ongeloofelijk houden. Zij behoort echter tot de geschiedenis van Haarlem en vordert derhalve eene korte vermelding. Den 18n October van het jaar 1831, was er eene buitengewone drukte iu de Groote Houtstraat te bespeuren, zin gende troepjes hoorde men op een be kende wijs aanhoudend uitgalmen: „Lang leev' de schilder, lang leev' de schilder, lang leev' de schilder Van Meeuwen." Wat was het geval? Men zeide dat de tabaksverkooper Van Meeuwen aas het Spaarne, naast slepershoofd, 's morgens bij herhaling bevonden had. dat z'n glazen voor aan de straat in den afgeloopen nacht met varkensvet wa ren besmeerd of bespat en het publiek gerucht wees den slager Krolleman uit de Groote Houtstraat, hoek van de Cc r- nelissteeg, als den dader van dat feit aan. Het moet echter gebleken zijn dat Krolleman er geen schuld aan had. De zingende menigte voor het huis van laatstgenoemde werd iederen avond in toenemende mate onrustiger, zoodat het eindelijk niet meer als een gewoon standje te beschouwen was. De burgemeester Hoeufft, bij de bevol king zeer gezien en door hen zoo gaar ne „vader Hoeufft" genoemd, kwam er aan te pas, doch kon ditmaal geen in vloed uitoefenen op de woedende me nigte. En toen eindelijk de politie het ook niet meer af kon, werd de hulp der kurassiers ingeroepen, die hier bij het depot in garnizoen waren, welke dan ook eindelijk de rust konden her stellen, hoewel de patrouilles nog eeni ge avonden daarna de straten moesten schoonhouden. Volgens tijdgenooten moet dit'voor den tabaksverkooper van Meeuwen een voordeelig zaakje geweest zijn, daar nog langen tijd na het voor gevallene de winkel van den heer Van Meeuwen druk bezocht werd om het gebeurde te bespreken. HET BEGRAVEN IN DE KERKEN AFGESCHAFT. Gedurende onze inlijving bij Frank rijk, moest het Keizerlijk decreet, waarbij het begraven in de kerken ver boden werd, ook hier ter stede gehand haafd worden. Ter vervanging van de gelegenheden tot begraven in de ker ken, werd op het Bolwerk, bewesten de Nieuwe- of Kennemerpoort, eene „provisioneele gedistingeerde" begraaf plaats aangelegd. Toen het bovengenoemd Keizerlijk decreet weer was opgeheven, werd er weder in de kerk begraven. Sedert dien tijd is men met het be graven in de kerken doorgegaan, tot dat onder de regeering van Koning Willem I het begraven binnen de' kom der gemeente verboden werd. De 44 lijken, die in 1813 buiten de kerk begraven werden, zijn later we der opgegraven en bijgezet in de eigen graven der kerken. In 1828 kocht de stedelijke regeering de hofstede Zuid-Akendam, aan den Alkmaarschen weg, hoek Kleverlaan (dus onder de gemeente Schoten) ter wijl in September van dat jaar op het Raadhuis publiek aanbesteed werd: „het maken van eene nieuwe begraaf plaats, met derzelver getimmerten, ijzeren hek" enz., ter plaatse voor noemd. Dit werk werd toen echter niet gegund, daar de som van f 14000, waar op nog geen der aanwezige aannemers het hadden gemijnd, B. en W. te hoog voorkwam. Later werd dit echter voor deze som gegund aan den aannemer Ger— rit van Bijleveld. te dezer stede. Zuid-Akendam met de daarbij be hoorende gronden, werd voor gemeen terekening van den toenmaligen eige naar, J. D. Zocher, aangekocht. Totaal kostte de nieuwe begraafplaats 26000. Met ultimo Mei 1832, toen het begra ven in de kerken voor goed werd afge schaft, moesten alle lijken naar de nieuwe begraafplaats worden vervoerd. Den 12n April 1865 werd door B. en W. in de Raadszitting een voorstel ge- j daan tot vergrooting der algemeene begraafplaats, welk voorstel werd aan genomen. DE FABRIEK VAN DEN HEER BEUNES. (In den eersten tijd.) De heer J. J. Beijnes een geboren Haarlemmer vestigde zich in 1838 te dezer stede als rijtuigfabrikant. Het was te dien tijde niet gemakkelijk om in eene kleine plaats werk te vinden, waar ieder zijn vaste leverancier had en dezen het volle vertrouwen schonk. Door solied werk, schoone modellen en nette aflevering moest men naam maken en dit gelukte genoemden heer volkomen. Het was te dien tijde de gewoonte om de teekeningen der luxe rijtuigen uit Parijs te laten komen en deze precies na te volgen. De heer Beijnes week van deze me thode af. Wel ontving hij de Parijsche teekeningen, doch deze bevielen hem niet en zijn smaak verloochenen kon hij niet. Hij had meer smaak in de En- gelsche modellen, doch 't was zeer moeielijk deze machtig te worden. Toch gelukte het dezen ondernemenden fa brikant. En van toen af was zijn stre ven de Fransche sierlijkheid te veree nigen met de schoone en strenge lijnen der Engelschen. Daarom werd elk rij tuig in het groot uitgeslagen en onder •zijne leiding gebouwd. Door zijn smaak werd een geheel nieuw model in het leven geroepen, dat de algemeene goed keuring mocht wegdragen en hem veel werk verschafte. De H. IJ. S. M. was in deze tijden op gericht, ze had haar eerste lijn van Amsterdam naar Haarlem gelegd en deze kort daarop tot Rotterdam ver lengd. Hare eerste rijtuigen waren ge maakt in de fabriek van den heer Soe- ters. te Maarssen. terwijl de heer van Eu jen te Utrecht later de eerstvolgende rijtuigen vervaardigde. Na den dood van dezen laatsten vervaardigde de heer Beijnes 8 rijtuigen II klasse (185G), terwijl hem in 1857 den bouw van 4 rij tuigen en in 185S, die van 8 rijtuigen lie en 4 rijtuigen Ie klasse werd opge dragen. Doch bij zooveel en voornaam werk begon het aan ruimte te ontbreken. In 1858 werd de eerste steen der nieuwe fabriek aan het Stationsplein gelegd en het gebouw ingericht naar de eischen des tijds. In December 1858 had de opeaing dor fabriek die 61 M. lang en 20 M. diep was plaats. Spoedig echter was de rujmte weer te klein, want het ging den wakkeren fabrikant wèl. Een smederij van 14 M. front bij 20 M. diepte werd bijgebouwd, terwijl later het bijtrekken van een ge bouw van 53 M. lengte en 20 M. diepte noodzakelijk was. In 18G6 kreeg de heer Beijnes ook de Ned.-Indische Spoorwegmaatschappij tot haar afneemster, die steeds haar materieel uit Engeland had ontvangen. BRAND IN DEN TOREN DER GROOTE KERK. Het eerste jaar der nu afgeloopen eeuw begon met eene gebeurtenis, die, hoewel goed afgeloopen. zeker bij een ieder nog lang in het geheugen zal zijn gebleven. Den 22sten Mei 1801 woedde er des avonds een hevig onweer boven onze stad, waarbij, tengevolge van het! inslaan van den bliksem, brand in den toren ontstond. Bij den aanvang zag men slechts een klein lichtje gelijkende op dat van een kaars of een lantaarn, doch spoedig werd het grooter en ontdekte men er de oorzaak van. Eenige kloeke stadge- nooten snelden ter hulp, klommen met groote onversaagdheid den toren in en werden daar spoedig den brand mees ter. De namen van hen, die zich bij dit ongeval zoo loffelijk hebben onder scheiden verdienen zeer zeker voor de nakomelingschap bewaard te blijven, ze zijn Martinhs van der Steeg, Frans de Koning, Dirk Keun, Pieter Keun (loodgieter), Johan Christoffel Lode- wijk Kulendaal, Pieter van Buren, Jan Ehman, Hendrik Antonie Nieuwenhuy- zen. Rutger Reinders, Hendrik van den Nieuwenhof, Jacobus Schoevaart, Hen drik van Servelle. Hendrik de Leeuw, Abraham de Noville, Jan Mens, Jan Koenraad Dröse, Jan Hesse, Jan Drost, Jan Obdam en de torenwachter Hen drik Kretschman. De stedelijke regeering betuigde na mens de burgerij aan deze kloeke man nen haren dank voor hunnen aan den dag gelegden trouw en ijver en vereer de elk met- een zilveren medaille, waar op op de eene zijde benevens het stads wapen de volgende regelen stonden Het bliksemvuur den Toren ingeslagen, Joeg schrik in 't hart der Burgerij Doch geen gevaar kon trouw of deugd versagen Gevaar zet ijver krachten bij. Kloekmoedigheid ter snelle hulp geto gen, Vond in de redding reeds haar loon Maar dankbaarheid, verrukt door 't, edel pogen, Schenkt aan verdienste een Burger kroon. Op de keerzijde werd de naam ver meld, wien deze gedenkpenning werd toegekend. Bovendien werd bij raads besluit van 6 Juni 1801 bepaald dat aan de vier laatstgenoemde kloeke mannen eene som van 50 gulden zou worden ter hand gesteld, daar zij zich aan het grootste levensgevaar hadden blootge steld, zoodanig zelfs dat hunne kleeren door het gesmolten lood bedorven wa ren. Den lOden Juni 1839 werd door den metselaarsknecht Pieter van Oosten dorp en zijn makker A. Stael door een bijzonder toeval ontdekt dat er een vuurkool (die toen reeds was uitge doofd) boven het orgel was neergewor pen, met het boosaardig opzet om brand te stichten boven het orgel. Door verschillende gelukkige omstandighe den had deze kool slechts een kleine in gebrande plek gemaakt op een balk. Waarschijnlijk is het, dat een der ar beiders, die als vast werkman aan de kerk was verbonden deze poging tot brandstichting had uitgevoerd. HET SLOOPEN DER WALLEN EN POORTEN. Wij kunnen ons niet voorstellen, hoe de stad er voor eene eeuw uitzag, m. a. w. toen ze nog eene versterkte stad was, toen muren epi wallen nog niet geslecht en de poorten nog niet omver waren gehaald. Omgekeerd zullen de bewoners van voor een eeuw zeker niet gedroomd hebben, dat hunne erentfeste stad na honderd jaren zoo van aan schijn zou veranderd wezen. Laat ons een vluchtig kijkje nemen en wandelen we daartoe van het Noor den langs het Oosten, tot uitgangspunt kiezende de St. Catrijnenpoort, collec tief meer bekend als de Catrijnento- rens, op de beide oevers van het Spaar ne bij de Hooge Brug, gesticht onge veer in het midden der 17e eeuw. De toren op den westelijken oever werd in het begin dor afgeloopen eeuw omver gehaald en op den grond word een woning voor den brugophaler ge- ze.t De toren op den Oostelijken oever heette de Zanderstoren, die op den Oos telijken de Goede Vrouw, aan deze laat ste was de stadsringmuur verbonden. Op den. Noord-Oostelijken hoek der stad stond den Papentoren; hierna volgde nog een open toren, niet bij name bekend, en daarna de nog be staande Spaarmvouder- of Amsterdam- sell e Poort. Den vestmuur volgende, kwam men aan de Schalkwijkerpoort, aan den zui delijken hoek der stad, bij den uitgang der St.. Anthoniestraat, op den weg naar het dorpje Schalkwijk. De vestmuur liep voort langs het Spaarne, bereikte zoo den hoek bij de Lange Brug. waarover zich de Eend jes- of Leidsche Waterpoort bevond, en liep daarna tot aan het einde der Kleine Houtstraat, waar men de Kleine Hout poort aantrof. Verder langs den vest muur gaande, ontmoette men tusschen het Groot en Klein Heiligland in dezen muur de Calistoren en daarna de Groote Houtpoort. Even voorbij deze laatste poort maak te de wal een scherpen hoek, den zuid westelijken, verder trof men de Raam poort aan, welke in vergelijking met de andere versterkte toegangen tot de stad, bezwaarlijk den naam van poort verdiende. Ter weerszijde van de toen nog niet gedempte Raaks bevonden zich de hei de Raakstoren-, waarop bijna onmid dellijk de Zijlpoort volgde, aldus ge noemd naar de Zijl of het toevoerka naal van duinwater (Rampen- later Brouwersvaart) dat zich in de nabij heid van deze poort bevindt. De Kruis- en St. Janspoorten wer den reeds in de 17e eeuw gesloopt, en in hare plaats was in 1677 ongeveer de Nieuwe- of Kennemerpoort gesticht, aan den uitgang der stad, op den heir- weg naar Alkmaar. De Deymans Water poort was een soort, tunnel onder of in den wal, aan de westzijde der Ro zenstraat. Tot in het jaar 1824 bleef de Groote Houtpoort bestaan, toen de stedelijke regeering plannen ging maken voor eene verfraaiing der stad voor de op handen zijnde tentoonstelling en van B. en W. vernam, dat daartoe speciaal in aanmerking zou komen het wegbre ken der Groote Hout- en Zijlpoorten. Eerstgenoemde poort werd, krachtens raadsbesluit van 28 Juli 1824, als offer bestemd voor de versieringen, die men op het oog had, en men drong er op aan, het wegbreken tot stand te bren gen vóór den aanvang der Tentoonstel ling van Voorwerpen van Nationale Nijverheid in Juli 1825. Aldus werd zij den In October 1824 voor afbraak verkocht voor 3500 aan Jan Hendrik Looman, en hiermede werd de moker voor het eerst gezet in Haarlem's poorten, waar hem onge veer een halve eeuw daarna vrij spel zou worden gegeven. De Zijlpoort onderging eveneens het zelfde lot, volgens raadsbesluit van 9 Juni 1824. Zij bracht in het geheel eene som op van f 4095. De ware sloopingswoede begon echter eerst na de invoering der gemeente wet. Den 21n December 1853 besloot de Raad tot het afbreken der vestmuren tusschen de Spaarnwouderpoort en het Groote Houthek en den 15n Dec. 1856 tot het slechten der stadsmuren van af de Infirmerie, langs de Raaks tot aan het Groote Houthek. In Mei 1855 was men genaderd aan dat gedeeltj van den vestmuur, hetwelk zich uit strekte van den Kruittoren tot aan de Kleine Houtpoort. De steenen, waar van de toenmalige vestmuren gebouwd waren, waren over 't algemeen buiten gewoon groot, en bezaten bij eene lengte en breedte van 33 en 15, eene dikte van 5 cM„ het waren zg. twee- handssteenen. De Calistoren, tusschen de beide Houtpoorten, die vele jaren en ten ein de toe, tot bewaarplaats van de am munitie voor het garnizoen en de schut terij had gediend en daarom den naam had verkregen van Kruittoren. bleef, toen de vestmuren alhier in 1864 wer den gesloopt, voorshands gespaard, waarschijnlijk ter wille van het ge noemde doel. Doch het was slechts voor korten tijd, want den 24n April 1858 werd over de zen toren ook het vonnis der verdel ging uitgesproken, en werd hij den 21n October d. a. v. tot afbraak verkocht aan D. E. de Koff te Haarlem voor f 700. Het jaar daaropvolgende werd de muur aan de Papetorenvest, van de Papetoren tot aan de Dijkstraat, met de zich daarin bevindende Waterpoort, voor afbraak verkocht. Toen de kruit toren was afgebroken ontstond er be hoefte aan eene bergplaats voor kruit eu ammunitie, ten behoeve der Stedelij ke Schutterij, en werd, na vele gewis selde correspondenties en na herhaal de onderzoekingen besloten, den Pape toren daarvoor te bestemmen. Lang zou hij echter ook niet meer bestaan, want aangezien men geen geld meer wilde besteden tot onderhoud werd den Gen December 1867 besloten tot afbraak van het gebouw, wat ten gevolge had dat de toren den 13en Augustus 1868, voor dat doel verkocht werd aan Ja cobus Blesgraaf te Haarlem voor f 580. Toen de vestmuren verdwenen wa ren stonden er nog verschillende poor ten, alleen en op zich zelve, alsof ze verlaten waren van hunne trawanten, en moesten de een meer dan de an der eenige herstellingen ondergaan. Er gingen dan ook spoedig stemmen op, die met het oog op jaarlijks te- rugkeerende onderhoudskosten den val van deze eerbiedwaardige overblijf sels der middeleeuwsche bouwkunst be geerden. Inzonderheid had men bet oog op de Kleine Houtpoort. In Juni 1861 gaf een der leden van den Raad der gemeente in overweging haar af te breken, doch dit gevaar werd toen afgewend door de Commissie der K. A. v. Wetensch. voor de overblijfse len der Oude Vaderl. Kunst: van het Koninkl. Oudlieidk. (Senootsch. en van' de heeren W. J. Hofdijk on J. A. Alber- dingk Tkijm. die zich allen duchtig in de bres stelden voor haar behoud. Wel werd er wat afgebroken, nl. de twee steenen beeren vóór de poort, doch hier voor kwamen in de plaats twee wacht huizen der Commiezen, die echter niet in overeenstemming waren met de lij nen van het poortgebouw. Slechts tien jaar echter was het be staan der poort gewaarborgd, want.den 23en October 1872 werd als bij verras sing besloten de poort voor afbraak te verkoopen. Dientengevolge werd ze den 30en Ja nuari 1873 voor dat doel verkocht aan Johannes Jacobus Honian te Haarlem voor eene som van f 2075. Deu lien October 1S&5 werd het voor stel van B. en W. om in den loop van 1866 de Eendjespoort, met het portiers huis en het kantoor der ambtenaren, alsmede de beide gebouwtjes ter weers zijde van de kleine Houtpoort, en die aan het Zijlhek benevens de Nieuw- poort te doen sloopen, in behandeling genomen. Dit voorstel werd echter aan gehouden tot den lOen Januri 1866, toen B. en W. voorstelden de Eendjespoort te doen sloopen. Den 14en Februari d. a. v. werd dit besluit eerst genomen en 'daarbij bepaald dat tot amotie der poort publiek zou worden aanbesteed, en dat voor rekening der stad zou wor den aangekocht het perceel daarnaast, toebehoorende aan P. H. Schaap, voor eene som van f 1500. Dp Kennemer- of Nieuwpoort werd den ISen October 1866 op het Raadhuis publiek tot afbraak verkocht aan Arie Hoogeveen te Haarlem voor f 1575. Eindelijk had het sloopingswerk der oude vestmuren, poorten en torens zijn beslag genomen, „en aldus roept een zeker historie-schrijver te recht uit was onze stad beroofd geworden van de meeste barer voormalige sterkten, die als zoovele, om hare oudheid eer waardige, herinneringen uit de roem rijkste tijdperken onzer vaderlandsche historie, den tand des tijds eeuwen lang hadden weerstaan!" GEDENKTEEKEN EN STANDBEELD VOOR LAURENS JANSZ. COSTER. Reeds den 18en Augustus 1722 was een standbeeld voor Lourens Jansz. Coster onthuld in den toenmaligenHor- tus Medicus, doch de rust die Lou rens in dezen tuin genoot scheen niet altijd te mogen duren, want in 1801 werd dit beeld naar de Groote Markt verplaatst. Het denkbeeld was, dat het beeld zich fraaier zou voordoen, als het bij de vischbanken tegenover de oude woonplaats van Coster stond, dan mid den in den Hortus. Ter gelegenheid van het vierde eeuw feest der uitvinding werd besloten tor eere van Lourens Jansz. Coster een ge- denkteeken op te richten in den Hout, op den z.g. Achthoek, en dit geschied de dan ook in 1823 op plechtstatige wij ze. Over deze feestviering evenals die van 1S56, zouden we boeken vol kun ner. schrijven, zij die deze feesten op eene uitstekende wijze beschreven, wil len lezen, verwijs ik naar: „Gedenk schriften wegens het vierde eeuwgetij de van de uitvinding der boekdruk kunst door Lourens Jansz. Coster. bij eenverzameld door Vincent noosjes. Haarlem, 1S24" en naar „Gedenkboek der Costers-Feesten van 15, 16 en 17 Ju- lij 1856. Door J. J. F. Noordziek. Haar lem, 1858." Wat den gedenksteen in den Hout be treft, deze \verd vervaardigd door den Haarlemschen steenhouwer, D. Doe- glas, van Bentheimersteen, naar eene teekening van den Haarlemschen ar chitect J. D. Zocher. Het standbeeld op de Groote Markt werd echter in 1856 vervangen door zijn bronzen naamgenoot, en werd dit „hor- ribile dictu" (men heeft toen zeker niet gedacht dat het oprichten van dit stee nen beeld zooveel moeite aad gekost en met zooveel opoffering was gepaard gegaan) met een malle-jan naar zijn oude standplaats teruggebracht, waar het m. i. beter voldoet dan op de Markt. Jammer dat het ree-is beschadigde beeld door onkundigen werd opgeknapt en in een geel nankisch werd gestoken. Vele stadgenooten zullen zich zeker nog wel de groote feestvreugde van 16 Juli 1856 herinneren, bij de onthulling van het tegenwoordige bronzen stand beeld op de Groote Markt, een stand beeld dat ook als voortbrengsel van na tionale kunstvlijt, den aandacht ver dient. Toen was de Groote Markt in een feestdosch getooid, gelijk 2e wdhmt nooit te voren gekend had. Behalve toch, dat het Marktplein zelf ze er langde, hadden de bewoners der om gelegen huizen als 't ware gewedijverd in het aanbrengen van versieringen. Onder meer had de logementhouder Hoskam, vóór zijn logement, van ouds „de Knol" genaamd, (sedert aan 't ver koophuis aangetrokken) een groot transparant doen oprichten, dat met een naamdicht van Coster prijkte. Het verkoophuis van den heer Karthaus was des avonds door de letters L. J. C., waaronder twee met elkaar vereenig- de lauriertakken, door gas verlicht bovendien was het met een flink ge schilderd transparant versierd, waar op Coster was voorgesteld, zittende aan een tafel en zich bezig houdende met het afdrukken van letters op papier, terwijl iemand, onder de tafel verbor gen, het tafelkleed oplichtende, eenige voorwerpen ontvreemdt, hetgeen doel de op den diefstal, in Costers drukkerij begaan. De winkel van den heer A. von der Möhlen (het huis vroeger bewoond door Coster) onderscheidde zich vooral door eene fraaie decoratie wimpels, nati- nale en oranjevlaggen wapperden bo ven de kroonlijst: draperieën hingen, zoowel ter weerszijde van een daaron der geplaatst opschrift, luidende„Cos- terswoning". als langs het geheele ge bouw, op gelijke afstanden boven el kaar. Daarenboven zag men festoenen geslingerd om het borstbeeld van Cos- ter, dat voor rekening van den bewo ner in den gevel boven den gedenk steen, door de Kamer der Wijngaard ranken aldaar in 1851 werd geplaatst Aan de westzijde der Groote Markt, recht over het Stadhuis, had de direc tie der gasfabriek, met toestemming van het Gemeentebestuur, een kolom opgericht, gedecoreerd met nationale-, oranje- en Engelsche vlaggen, en zoo danig ingericht, dat zij bij den avond verlicht kon worden, terwijl langs de kolom een breed lint was geschilderd, waarop te lezen stond Hulde aan Laurens Janszoon Coster, door de Haarlemsche Gasfabriek. Daarboven stonden de jaartallen 1423 en 1856. In één woord, bijna zonder uitzonde ring had ieder van zijne levendige be langstelling in het Costersfeest doen blijken. SCHOLEN. Uit de „Naamwyzer van de Munici- paliteit, alsmede der andere Amptena&- ren binnen de stad Haarlem, zo als de zelve waren op den 7en October 1800," blijkt dat er drie stadsscholen waren A, B en C. School A werd gehouden in de Lange Lakenstraat, B. op het Spaar ne over de Turfmarkt en C. in de Wijn gaardstraat, Bovendien bestond hier de Latijnsche school. De lagere en burgerscholen wa ren geregeld volgens de reglementen op de Hollandsche en Fransche scho len. Deze scholen waren te dien tijde echter erg vervallen, daar vele kinde ren uit den burgerstand door de ar moede der ouders, op de stadsscholen moesten verplaatst worden. Het oppertoezicht over de lagere scho len was opgedragen aan Curatoren der Latijnsche scholen, doch ging den 29en Augustus 1806 over in handen eener plaatselijke schoolcommissie. Het on derwijs op de Fransche scholen was op beteren voet ingericht dan op de Hollandsche. Ook de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen had scholen opgericht, wel ker hoofddoel was „Om Godsvrucht en goede zeden overeenkomstig met de grondbeginse len van den Christelijken Godsdienst te bevorderen, en voorts zoodanige nut tige kundigheden voort te planten als voornaamlijk voor den minvermogen den Burgerstand onontbeerlijk zijn." Ook heeft zij zich bijzonder toegelegd om zoodanige schoolboeken te latenver- vaardigen, welke in de verschillende vakken voor een verstandig onderwijs noodzakelijk waren. Den 29en October 1800 werd de in 1798 opgerichte Kweekschool voor Schoolmeesters van het Departement Haarlem der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, met eene departe mentale school vereenigd. Deze school was in de Jacobijnestraat in het ge bouw der tegenwoordige school van den heer van der Wille. De zooeven genoemde Kweekschool werd in 1860 door het Rijk overgenomen en eene Rijks-Kweekschool voor onder wijzers opgericht. De in 1806 opgerichte plaatselijke schoolcommissie bestond uit zes leden. Deze commissie droeg zorg voor de la gere en burgerscholen, elk lid had een zeker aantal scholen onder zijn toe zicht, SCHOLEN IN 1851. Het aantal scholen voor lager onder wijs in 1851 bedroeg: 5 openbare; 4 bij zondere der le klasse; 9 bijzondere der 2e klasse. Alhier ontvingen 2599 leerlingen kos teloos onderwijs. De hoegrootheid 'van het onderwij zend personeel was als volgt: 5 onderwijzers van den 2en rang 7 ondermeesters van den 2en rang; 6 on dermeesters van den 3en rang; 2 on dermeesters van den 4en rang. Op de bijzondere scholen der le klas se 3 onderwijzers van den 2en rang; 1 onderwijzer van den 3en rang; 1 on dermeester van den 3en rang. Op de bijzondere scholen der 2e kl. 7 onderwijzers van den 2en rang; 2 on dermeesters van den 2en rang: 1 onder meester van den 3en rang; 4 onder meesters van den 4en rang; 2 onderwij zeressen, 2 secondanten, 4 kwcekelin- gen. Het aantal kost- en dagscholen be droeg voor jongens 2 met 47 dagscho lieren en 26 kostleerlingenen 2 voor meisjes met 59 dagscholieren en 10 kostleerlingen. Het onderwijs, dat op al die inrich tingen gegeven werd was volgens het gemeenteverslag van 1851 goed on vol doende te noemen. Eigenlijke Zondag-, werk- en herha lingsscholen waren alhier niet be kend, de avondscholen voor bejaarden, die op de openbare stadsschool D werd gehouden, had de vroegero Zondags school vervangen. Bovendien waren hier 7 bewaar- en kleine kinderscholen, waarvan liet ge tal leerlingen 723 bedroeg. Onder dit getal waren er 399 die kosteloos onder wijs genoten of verzorgd werden, be nevens de Rijkskweekschool voor on derwijzers. de zangschool opgericht door de afd. Haarlem der Mij. der Toon kunst, de Gvmnastiekschool, de Bur gerlijke en Militaire Zwemschool, de Teekenschool, de Industrieschool, de Genees- Heel- Verlos- en Artsenijmeng- kundige school, de Latijnsche scholen en het Gymnasium. Op heden bestaan hier 14 scholen voor lager onderwijs, nl. de le, 2e, 3e, 4e en 5e Tusschenschool, de kostelooze scholen A, B, C en D, de opleidings school voor jongens en die voor meis jes tot het middelbaar en hooger on-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1900 | | pagina 5