FEUILLETON. Licht en Schaduw. Beroemde en beruchte tijdgenooten in earieatuur. Mr. JOE. deelgenoot in alle zaken, waarin wat te halen is; pleitbezorger van kwade zaken. gestadig 2000 kameniers tot haar dienst. In hare garderobe zijn 2000 kostumes, wat al een zeer ruime voor raad is, in aanmerking genomen, dat de Markiezin maar kort achtereen kan loopen. Merkwaardig is 't, dat zij nooit in gebreke blijft van hare ont zaglijke huishoudelijke uitgaven nauwkeurig boek te houden. Eerste Werkman: Ik heb nu een goede plaats tn een kruitfabriek. Tweede werkman: Zoo dan heb je dus veel kans nog eens hooger op te komen. KRONIEK. De mogendheden in China. De beschavers. Henri ltoche- fort aan 't werk. Een nieuwe sport. Zou er nu eindelijk een klein licht straaltje doordringen in den duisteren warboel in China? Er is al weken lang gezeurd over de nota, die bijna door alle gezanten op last hunner mogend heden geteekend was, toen heel bijna, en toen.... ja, daar had je het. Getee kend was zij. Ik heb hier ter plaatse reeds medege deeld, dat de eischen niet heel veel on der deden voor die der reeks vorige no ta's en zeer ongemotiveerd en onrecht vaardig waren. Maar daar is het heuchelijk bericht gekomen dat de Chineesche onderhan delaars uit naam van den Keizer heb ben verklaard de nota te zullen teeke nen! Mooi zoo, maai-, jawel, zoo gauw zijn we er nog niet. De Chineesche re geering heeft een kink in den kabel ge legd, zeggen hare beschavers. Ze heb ben nl. een paar eenvoudige vraagjes gesteld, heel eenvoudige, maar die toch de zaak weer op de lange baan schui ven. Kunnen de vestingwerken niet ge spaard blijven? vraagt de Chineesche regeering. En al dadelijk hierover zul len mogelijk geducht lange onderhan delingen gevoerd worden. Het is niet te verwachten dat de mogendheden dezen eisch spoedig zullen laten val len en evenmin te denken dat de Chi neesche regeering maar zoo heel gauw hun sterke vestingwerken, die ze ter bescherming en eigen beveiliging tegen vreemde indringers noodig heeft, zal laten vernietigen. Dan vraagt de Chineesche regeering of de prinsen evenals alle gewone ster velingen onthoofd zullen moeten wor den. Over die prinsen is al heel wat te doen geweest, en op dit punt zijn de eerste concessies door de mogendheden gedaan. Enfin, ook in de landen der beschaving wordt met prinsen een bee tje anders omgegaan dan met onprinse lijke poorters, zoodat men 't misschien hieromtrent wel eens zal kunnen wor den. Dan vraagt de Chineesche regeering of, wanneer de eischen worden inge willigd, de mogendheden geen troepen meer zullen zenden, welke plaatsen zij denken te bezetten en hoe lang die be zetting zal duren. Allemaal vragen, men ziet het, waarover lang en breed te-redeneeren, en te correspondeeren en te onderhandelen valt, zoodat men zoo spoedig nog wel niet klaar zal zijn. Dit js dan ook het algemeen gevoelen en helaas, kunnen we dus niet zeggen dat; de Chineesche kwestie veel verder is. De Boksers gaan ondertusschen ijverig door, naar het schijnt, zich weer tot verweer gereed te maken. Zou de Chi neesche regeering daar niet de hand in hebben en opzettelijk den loop dei- onderhandelingen vertragen? De be schavers hebben 't zichzelf te wijten dat door hun voortdurend onderling ge harrewar zij maai- niet verder op streek komen, en ten slotte op hen van toe passing zal worden de bewering van 't gestolen goed dat niet gedijt. De beschavers zijn weer danig aan den gang geweest. Zoowel de correspondent van de „Morning Post" als die van de „Times" brengen klachten te berde* tegen de Duitsche troepen in China, welke be schuldigd worden van roof, plundering en doodslag. De „Times"man, clr. Mo- risson noemt- een geval bij Tsjangtsjau. waar de Duitschers zeer eigenmachtig optraden en bij Yoeng-tsing waar de Duitsche soldaten vrouwen mishandel den en zij weerlooze boeren, vermoord den na hen eerst krijgsbelasting te hebben doen. storten. De Londensche correspondent van het Berl. Tageblatt"merkt op, dat de schoen hem waarschijnlijk juist wringt in deze krijgsbelasting, die in Duitsche zakken inplaats van in Engelsche vloeiden. Niettemin wordt aangedron gen op een onderzoek. Een Laf fan" seint uit Peking, dat de hooggeplaatste Chineezen zeer veront waardigd zijn over een smoking-con cert, dat door Engelsche officieren is georganiseerd in het Chineesche heilig, der heiligen, den Tempel des Hemels. De optredenden hadden in de opgevoerde burlesciue de leden der keizerlijke fa milie belachelijk voorgesteld. Henri Rochefort, die niets voelde voor 't onrecht dat Drevfus werd aan gedaan, schijnt des te heviger te ge voelen voor 't onrecht dat Engeland den Boeren aandoet. Gevoeligheid Aran dien kant is verdacht, zou men kunnen zeggen, maar hij schijnt het te meenen, al is 't idee dat hij aan de hand doet nog al erg vaag. 1-Iij heeft aan de redacties der dag bladen een schrijven gericht in de taal van 't land, waarin ze verschijnen, waarin hij o.a. zegt: ,Daar de groote mogendheden slechts sterk schijnen te zijn door het verdrukken der zwakken, zou het on wijs zijn zich de geringste illusie te scheppen omtrent den niateriëelen of moreelen steun, dien zij geneigd zijn an de heldhaftige Boeren te verlee- nen. Een bestuurbare Ballon. De pogigen om het vraagstuk der luchtscheepvaart door middel van be stuurbare ballons op te lossen, hebben geleid tot de constructie van een lucht ballon, die vooral merkwaardig is, doordat hij in een hoofdzaak afwijkt van de tot dusver uitgevondene. Een werktuigkundige te Limonsin (Frank rijk) Portié genaamd, heeft nl. een ballon saamgesteld, met een motor van bijzondere lichtheid en groot ver mogen en waarbij de tot dusver ge bruikte schroef vervangen is door een nieuw stelsel voortdrijvers, zooals op de plaat is te zien. Iedere voortdrijver bestaat uit een holle, metalen stang, die aan ieder uiteinde eindigt in een metalen blad, dat gespannen is op een licht raam en dat in een halven cirkel samenklapt, als het geen weerstand in de lucht mag opwekken. Het aantal dier voortdrijvers kan worden vermeer derd, zonder dat het gewicht van het geheel er merkbaar door toeneemt. Dan zitten de voortdrijvers niet op gelijke hoogte met het schuitje, maar met den ballon zelf. Reeds zijn in be perkten kring met. den ballon Portié proeven genomen, die een gunstig re sultaat hebben opgeleverd. „Het staat daarom aan de volken, die weigeren, met gekruiste armen toe te blijven zien bij de uitmoording van een ander volk, dat volk den steun te verleenen, dien de Regeeringen het zekerlijk zullen onthouden. Te dien einde heb ik in het te Parijs verschij nend dagblad „lTntransigeant", waar van ik hoofdredacteur ben, een denk beeld verkondigd, dat in Frankrij reeds tallooze bewijzen van goedkeu ring en aanmoediging heeft verkregen, Het betreft de vorming van een Euro- peesch Comité, of beter van een Uni verseel Comité, samengesteld uit de voornaamste schrijvers in de pers van de geheele wereld en buitendien uit de presidenten van alle groepen, gevormd om de' zaak te steunen, die de bewon derenswaardige Kruger is komen be pleiten. „Nadat hooggeachte Confrère, uwe toestemming is verkregen, zullen wij ons allen in een stad van centraal- Europa^vereenigen en daar beraadsla gen over de middelen om in alle landen int'eekenlijsten open te stellen, welker opbrengst zal dienen om den strijden den Boeren aan de zegepraal hunner onafhankelijkheid te helpen." Ik verwacht niet veel van 't plan van Rochefort, hoe mooi het bok klinken moge. De Boeren moeten alleen hun hoop en verwachting bouwen op het self-lielp", geloof ik. Daarbij komt. dat het nog zeer problematisch is of de re geeringen dat steun-zenden goed zul len keuren. Uit mijn prille jeugd herinner ik me nog best dat er eens een tijd geweest is van stempel-manie. Dat begrijpen mijn lezers niet allemaal. Ik bedoel dan maar, dat korten tijd nadat de india- rubber stempels zulk een opgang maak ten, de lieve jeugd bij zwermen de deu ren der winkeliers platliep, met fraai gebonden cahiers, zakboekjes van al lerlei slag, velletjes papier, van het maagdelijk reine, door alle trappen van zindelijkheid heen, tot de vuilste modder-kattebelletjes toe ,om stempel afdrukken te verzamelen. 't Heeft gelukkig kort geduurd. Der gelijke vlagen zijn gewoonlijk gauw voorbij. Maar deze dwaasheid der jeugd kwam me in de gedachten toen ik de circulaire onder de oogen kreeg van de vereeniging „Wilheltnina, N. V. A. V.", hetgeen zeggen wilNeder- landsche Vereeniging voor Ansicht kaarten-Verzamelaars". 't Is „mode" redeneert deze vereeni ging, en d u s in onze vereeniging noo dig en nuttig en goed. Dat is een kos telijke redeneering, want de vereeni ging stelt zich ten doel a. Haar leden door ruil en koop van Ansichtskaarten, een goedkoope en eenige verzameling te verschaffen. b. Door het uitgeven van het sport blad de leden te helpen op elk gebied van het Ansichtkaartenwezen. c. De leden voor oneerlijke personen en firma's te waarschuwen. d. Het Ansichtskaartenwezen in Hol land te bevorderen. Heel aardig, als je niets beters te doen hebt, nietwaar. Een aanwinst voor hofjes van oude juffrouwen, die een spaarduitje hebben, van bakvisch- jes, en ziekelijke jongelingen. Welk een inzicht deze Ansichtkaart- jagers in 't reglement maken mag blij ken uit deze nuchtere bepaling van 't reglement „Het bestuur heeft ten allen tijde het recht de bepalingen naar hun goed vinden te wijzigen, wanneer het blijkt, dat enkele bepalingen niet juist zijn." Da's je ware. Hiermee neem ik af scheid van deze prentjes-vereeniging en van mijn lezers. JOFIER. HEIMWEE. Een verhaal uit Siberië naar ADAM SZYMANSKI. 't Was in...... maar wat doet er het jaar toe Genoeg is 't, dat het gebeur de, en dat het gebeurde te Jakoetsk, in Siberië, eenige maanden na mijne aankomst in die hoofdplaats van het land der sneeuw- en ijsvelden. De alcohol-thermometer van Réau- mur wees 35 graden koude, en met schrik dacht ik aan de toekomst, die mijn neus en ooren te wachten stond, welke, eerst kortelings uit het Westen ingevoerd, zich met geweld tegen die gedwongen verandering van klimaat verzetten. Dien dag juist zou ik ze op eene ruwe proef stellen. Een voor staatkundige misdrijven gedeporteer de onzer kolonie was eenige dagen te voren in het hospitaal der stad over leden. Het was een Koerlandsche boer, van de oevers der Narva, Piotr Bal- dijga, en wij zouden hem dien mor gen de laatste eer gaan bewijzen, dat wil zeggen, zijne uitgeputte ledema ten onder den hardbevroren grond wegstoppen. Een kameraad zou mij van het uur der begrafenis komen verwittigen. Ik behoefde niet lang op hem te wach ten, en na neus en ooren zorgvuldig omhuld te hebben, volgde ik den stoet., die zich naar het hospitaal richtte. Het gebouw was buiten de stad gele gen. Op eene binnenplaats, een wei nig van de andere huizingen afge scheiden, verhief zich eene kleine, ruw opgetrokken schuur: de „morgue". Daar rustte Baldijga's lijk. De deur werd geopend en wij traden binnen doch hetgeen wij zagen, deed ons van ontzetting verstijven. Wij waren met ons vijftienen ongeveer, en als bij instinct zochten onze blikken, elkan der. Het tooneel namelijk, dat zich aan onze oogen voordeed, was van zulk een vreemd, zulk een koud realis me, dat hier geene menschelijke ver beelding meer mogelijk was In de schuur zag men noch tafel, noch stoelen, niets dan de vier naakte wanden, wit van de rijp. Op den eveneens witten bodem lag, in eene soort van lijkwa of hemd ge huld, een zeer groot lijk, welks kne vels onder de sneeuw uitstaken het was Baldijga. Het lijk was bevroren. Om het ge makkelijker op de baar te leggen, moest men het dicht bij de deur bren gen, want door deze alleen drong eenig licht. Nooit zal ik het gezicht van Baldijga vergeten, toen ik het, ontdaan van de sneeuw, die het be dekte, in het daglicht zag verschij nen. Zijn ernstig gelaat droeg den stempel van een buitengewoon en on beschrijfelijk lijden en zijne openge spalkte oogen schenen verwijtend naar den doodschen, ijslcouden hemel gekeerd. 't Was een flinke kerel mom pelde een mijner gezellen, die den in druk had opgemerkt, welken Baldijga op mij gemaakt had een goed werk man, met eene uitstekende gezond heid, en altijd met een nog armer makker, dien hij voorthielp, bij zich maar daarbij koppig als een Koer. Hij had zich in het hoofd gepraat, dat hij ten slotte toch nog aan de oevers der Narva zou wederkeeren. We zullen evenwel maar aannemen, dat hij vóór zijn* dood begrepen heeft, dat dit noo zou gebeuren." Middelerwijl was het verstijfde lij in de doodkist gelegd en veiwolgens o eene van die kleine sleden, met paard er voor, geplaatst, welke te J; koetsk gebruikelijk zijn. Daarna hi< de naaister der kolonie, die wegen hare kennis van de godsdienstige g< bruiken bij gelegenheid den dienst va priester verrichtte, den lofzang aan „Gegroet, Koningin des Hemels, i: bitterheid en blijdschap 1" Wij vei mengden onze bibberende stemmej met de hare, en onze kleine stoet tooi op weg naar de begraafplaats. Door de koude geprikkeld, liepen wi snel. Weldra bereikten wij den rusi akker. Inderhaast wierpen wij eenigi schoppen bevroren aarde in de groe veeen twintigtal spaden vol voltooi den het werk, en weinige oogenblik ken later getuigde een versch opge worpen heuveltje van Baldijga's ver leden tegenwoordigheid in dit onder inaansche. Dit getuigenis zou, wel i: waar, van korten duur zijn, eenige maanden op zijn hoogstde lente zou komenverwarmd door de zonnestra len, zou het heuveltje week worden, de grond effen de bodem zou mei groen en kruiden gaan prijken na verloop van één of twee jaar zouden de getuigen der begrafenis overleden of over de wijde, wijde wereld ver strooid zijn en zoo uwp eigen moe der zelvë u kwam zoeken, mijn arme Baldijga, zou zij niet het minste spoor van uw graf vinden! Doch kom!... wie toch komt hier naar de gedachte nis van een gedeporteerde zoeken Niemand Baldijga had het wel begrepenwij wisten het ook, en zwijgend betrok ken wij weer onze woningen. Den dag na de teraardebestelling werd de koude nog vinniger. Ik woon de in eene nauwe straat, en deson danks was het onmogelijk de tegen overliggende huizen te onderscheiden. Een, dikke mist, uit kleine ijskristal len gevormd, zweefde als een ondoor dringbare sluier over de stad, en het licht der zon zelfs bleek machteloos dien gedachtenmuur te doorboren. De dichtheid der lucht was zóóda- ig, dat mijne ooren, in de stilte der straten, de verst verwijderde geluiden onderscheidden. Nu eens was 't het metaalachtig geknetter der sneeuw, dan weer het kraken der binten, door de vorst veroorzaakt, of wel het doffe •ammelen van den grond, die, al open splijtende, sombere, nare geluiden voortbracht, niet ongelijk aan het kla gend gezang van een bewoner des lands. De strenge koude en vorst van Ja koetsk begon. Eene vorst, zóó ver- President PAUL KRUGER, kampioen voor vrijheid en onafhanke lijkheid. Schetsen van DEKA. KukeleJeuuuuh Eerbiedig opgedragen aan m i j n vriend Her m anus. Stadsmenschen die buiten gaan wo nen of een tuintje krijgen, zijn altijd eigenwijs. Dat is nou geen wijsheid, die ik van mezelf heb, ik heb haar van hooren zeggen, maar tegelijkertijd „van bevoegde zijde." Een buitenmensch zal niet buiten gaan zitten tenzij hij het in huis doodsbenauwd van de warmte krijgt meestal blijft hij begrijpen,dat het binnen de vier muren altijd koeler is dan daarbuiten maar z'n broeders uit de steenen bouwdoozen zie je in de open lucht zoowel in het voorjaar als in het najaar. En als ze dan ziek wor den heeft 't ruwe weer, of hun délicaat gestel het gedaan, alsof het weer in Maart of October ooit milder was, en terwijl zelfs een oliphant, rhinoceros of een ander dikhuidig monster er niet tegen zou kunnen. Maar ga nooit met dat soort van menschen redeneeren, je overtuigt ze toch nooit, en je misbruikt er bovendien maar je stembanden en je gezichtsspieren en zenuwen mee. Hetzelfde is van toepassing op hun liefhebberijen. Als het ongeluk hun een tuin heeft gegeven, dan beproeven zij er allerlei culturen in. Ze hebben wel eens ergens boekweit zien staan en ze vonden dat zoo aardig, dat ze het ook willen teelen. Ze zoeken ergens een volkomen ongeschikt hoekje, zoo wat grond als ligging betreft, en zaaien op den meest ongunstigen tijd van 't jaar, op de meest ondoeltreffende manier, het zaad uit. Als er dan niets komt zijn ze nog beleedigd ook, tegen de zon en den wind en den regen, ja tegen ons heele kikkerland. Ik kende eens een man, z'n naam wil ik niet noemen, die het kostte wat het wilde, boerenkool wilde verbouwen. Goed, het was hem toegestaan. Zijn melkboer, die een kennis in de Haarlemmermeer had, bracht op 'n goeden morgen de noodi- ge plantjes mede. Arme dingen, ze wa ren voorbestemd om te crepeeren in het benauwde tuintje, waar het 's zo mers alleen frisch was, als alle ramen aan de achterzijde van het huis open stonden. Ik was er bij tegenwoordig toen ze ter slachtbank geleid werden. In den natten, vasten grond, zelfs door onkruid en paddestoelen gemeden, maakte mijn vriend met z'n hak een lijntje om het bed aan te geven. Toen zette hij op vaste afstanden zijn wan-, delstok in de aarde, liet de aardige, groene plantjes een voor een in die huiverig-koude gevangenis verzakken en trapte ze zóo vast, dat ze recht over eind stonden als suikerriet. Een paar dagen gingen voorbij. Toen geschiedde er iets wonderlijks. De jonge boeren koolstruikjes werden al maar kleiner. Ze verslapten niet, maar ze groeiden om zoo te zeggen naar binnen. Tot het laatst toe bleven ze met de kracht dei- wanhoop fleuren, maar op een goeden morgen waren ze verdwenen. Ze had den als een hongerig mensch zichzelf opgegeten. Datzelfde lid hield ook kippen. Na tuurlijk wist hij een zeer bijzonder en goed adres, bij geen ander, vakman noch leek, bekend. In het straatje ach ter de groote Kerk zijner inwoning zat geregeld op marktdagen een oud boer tje, met o zoo'n dom gezicht. Dezelve werd door mijn vriend uitverkoren voor de levering van het gewenschte pluim vee. Dat deed hij heel diplomatiek. Hij liep er niet in eens naar toe met het geld in z'n hand, maar bezocht drie vier weken achter elkaar de markt, drentelde achteloos langs de manden, met 'n gezicht van ik-heb-niets-noodig- dat-zie-je-wel, en liet zich eindelijk door den koopman paaien om eens naar de mooie kuikentjes te zien. Het gevolg was dat een uur later mijn vriend thuis kwam in gezelschap van 'n jongen, die in een mand 10 exem plaren van het jonge gebroed had. Ze waren wel wat duur betaald, maar superfijn, en omdat het ook in den handel uit de lengte of uit de breedte moet, waren kooper en koopman het ten slotte eens geworden. De kleintjes groeiden in tegenstel ling met hunne voorgangers, de boeren koolstruikjes uitstekend in 't tuin tje. Trouwens het zelfgetimmerde hok je was ook een paradijs. Het was van buiten groen geverfd met een wit rand je, en vanbinnen met echte Zandvoort- sehe schulpies belegd. Bovendien be hoorde bij deze wandeling in de buiten lucht, nog een nacht- of winterhok, ten einde het veege lijf bij alle soorten van ontij te bergen. Voorloopig was de eenige zorg van den eigenaar van deze menagerie, om uit te maken wat nou eigenlijk de haan en wat de hen netjes waren. Als hij uit was, of er gens in huis in alle gevallen ver van het kippenhok dan kraaide er tot aller verrukking plotseling ergens een haantje, en dan nog eens, en nog eens, maar wie het deed was niet uit te ma ken, ook omdat de veelgeprezen hane- kam of de daarbij behoorende luister rijke vederbos, zich nog aan geen der hokbewoners deed, onderscheiden. Op 'n avond, het liep al aardig tegen donker, had de eigenaar der beestjes zich verdekt opgesteld in het nacht- en tegelijk winterhok. Zijn loerend oog blikte door den nauwen doorgangnaar buiten, naar de argelooze haan(tjes?) i en henuetjes, die liepen te genieten van een bleeken zonneweerscliijn, die danlï zii het terugkaatsingsvermogen van een zoldervenster aan de overzijde, voor de eerste maal op dien gedenk- waardigen dag, in het tuintje lichtte. Geduldig zat hij in de eenigszins troc hele atmosfeer te wachten. Zijn blijde verwachting werd voortdurend leven dig gehouden. Nu eens was het een licht veergestuif of een zeurend kip- pengezang, dat hem snel uit zijn bogen houding deed oprijzen, dan we der zag hij een. der hoenders zich op richten op de punten van hare pooten. Maar dan bleef het toch bij de krari- beweging. Het geluid werd niet gel»- ren. Om halfacht kwamen de kippen bin nen, met schrikachtige trekpasjes, oin hare plaatsen op stok in te nemen, en juist wilde hun bezoeker eveneens naar betere oorden verhuizen, toen de dear van het hok met geweld werd dichtge- worpen, een sleutel in het slot knarste en het voor de eerste uren duister cm hem heen werd. Niettegenstaande zijne minder benij denswaardige positie bleef hij de tegen woordigheid zijns geestes behoudea. Hij wachtte geduldig en zonder alann te maken ten einde de dieren die lo ven en naast hem zaten niet te ver schrikken, in de hoop dat men ten slot te de vergissing zou bemerken en hen uit z'n gevangenschap zou verlossai. Maar de tijd vlood henen, zonder de gewenschte gebeurtenis. Hij hoorde daarbuiten een torenklok zeer traag achtereenvolgens alle uren slaan, maar die in huis waren, bleven doof voor het benauwde hulpgeroep, dat hij nu van tijd tot tijd deed weerklinken. Want het huis was nog naar ouden trant, d. w. z. zeer soliede gebouwd, met stevige, dikke muren. Ten slotte moest hij zich neerleggen bij het onfrissche idee een ganschen nacht in deze ongeplukte veeren te blijven. Zittend op een mand, de panden zijner slipjas zorgvuldig onder zijn armen geklemd, sliep hij in een hoek van het vertrek in, bijwij len klappertandend van de .koude nachtlucht. Een schetterend koor ontrukte hem reeds vroeg in den morgen aan zijn schoone droom en. Zóó oorverscheurend hard was deze wekker dat hij met 'n gil opsprong, daarbij met kracht tegen de lage zoldering bonsend. Maar dat was niet het ergste, dat was slechts de lichamelijke pijn. Een enkele blik naar buiten geworpen, bezorgde hem ook de dito zedelijke. Want buiten in de schullepies ston- m de hoenders op een rijtje geschaard, luid kraaiend, elk op z'n beurt. Kukele-ku-uuuh Kukele-ku-u-u-uuuuuhü! Het waren allemaal haantjes!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6