Licht en Schaduw.
FEUILLETON.
De „ZEEMEEUW" (gezonken in het Bokkegat).
KRONIEK.
China-politick, Kleinzielig ge
harrewar. Bestialiteiten, die
genoemd wordenEen beetje
te veel dienstijver.
We schijnen een stapje verder te ko
men in- de Chineesche kwestie, ïfu de
nota der mogendheden door de Chinee
sche onderhandelaars is geteekend,
maar laten we toch vooral voorzichtig^
lijk spreken -van s c h ij n e n. want in
elk geval zijn we er nog niet.
De verklaring van prins Tsjoeng
over de Bokser-beweging, die hier op
neerkomt dat ze in den grond hoogst
patriottisch is en een beweging tegen
de vreemde duivels, die eerst heel zoet
jes begonnen zijn met liandelstractateri
om te eindigen met roofpolitiek wijst
er duidelijk op, dat, al moge er dan'
voor ©enigen tijd een-pacificatie'intre
den, men kan er zeker van zijn dat de
Chineezen.met de „barbaren" nog niet
voor goed hebben afgerekend.
Dit wat betreft de verhouding van
China tegenover Europa.
De verhouding der mogendheden on
derling geeft opk een en ander te den
ken.
Over Rusland's doen in Mandsjoerije
is reeds heel. wat beweging gemaakt, en
Duitschland en Engeland zullen er wel
reden in zien zich nauwer te verbinden
ten opzichte van hun China-poliliek..
Rusland heeft verklaard dat het abso
luut geen bopze bedoelingen had in
Mandsjoerije, maar, als de vos de pas
sie preekt, boer bas op je kippen.
Hoe in China zelf kleingeestig gehar
rewar voorkomt af en toe vertelt ons
Otto graaf Nayhaus, de speciale
Chineesche -correspondent van het
,,Berl. Tagehl&tt" in een zijner brieven
(gedateerd" Peking 2 November), waar
in hij c. a. schrijft
„Om twee uur des middags bereikten
wij de stad Fang-Shan-Shien, het
einddoel vah onzen marsch van heden..
Boven/- de stadspoort, waardoor wijj
binnentrokken wapperde de .Franschej
driekleur, eh'in gro'öte letters''stond in
't Frangeh geschilderd: ,,De stad Fang-
Shan-Sbien staat onder Fransche be
scherming". Wat moet ilat beteekenen?
vraagt de Duitsche correspondent. Is-
het dan niet genoeg, dal de Franschen.
verklaard hebben zich te schikken- on
der liet-opperbevel van den veldmaar
schalk? Wat moet er van terecht ko
men, als sommige mogendheden land-;
strekeii en stéden maar zoo ond'er hun!
eigen protectoraat nemen Dat zo ui
toch het begin van öUeenigheden zijn,,
waaruit de Chineezen nut zouden trek
ken."
Indien die Schrijver reeds hang is
dat de Chineezen uit dit kleinzielig ge
harrewar profijt kunnen trekken, wat
zegt hij dan wel in dit opzicht van de
veel ernstiger oneenigheden tussclien
de mogendheden over 't stuk van de
taart, waarvan zeer zeker de slimme
Chineezen partij zullen trekken,
Te Breslau had, zooals men weet, een
onderofficier van het regiment lijfku-
rassiers Grosser Kurfürst een soldaat
zoolang getreiterd, rhishandeld éh ver
nederd dat de ongelukkige, ten'einde
raad, zich trachtte te verdoen. Zijn
poging mislukte, niettegenstaande hij
zich een ernstige verwonding toe
bracht, maar zijn wanhoopsdaad had
ten minste dit goede gevolg, dat zijn
beul voor den krijgsraad gedagvaard
en tot vijf maanden militaire gevange
nisstraf is verooiüeeld. Tot de uitgele
zen en vernederende kwellingen waar
aan de onderofficier zijn slachtoffer
had blootgesteld, behoorde o. a. deze,
dat hij den soldaat als een paard aan
de ruif had gebonden, hooi had laten
eten en hem daarna ten bloede gesla
gen had.
Die beulendaad werd door den krijgs
raad als „overdreven dienstijver" ge
kwalificeerd. Dat schandelijke, laag
hartige -beulenwerk was éeri'beetje
'meer ijver dan een' militair betaamt. -
Zooals hét bericht daar staat in de
kolommen der dagbladpers'treft het
lievig door zijn soberheid, en-doet het
bij de lezers een gevoel van wrok tegen
de sabelmannen, die dit vonnis heb
ben gewezen en de daad aldus hebben
genoemd, rijzen.
Zulke daden hebben met plichtsijver,
noch met misplaatste of overdreven
plichtsijver iets te maken. 11'Dat. zijn
ruwe gemeenheden en laaghartig bar
barisme. Het werpt weer ëen schel
licht op de mate van beschaving,
waarin het land van 't militairisme hij
uitnemendheid zich mag verheugen,
wanneer officieren, in Duitschland
zoowat „de bloem", „de elite" der sa
menleving, zulke bestialiteiten een
beetje te veel dienstijver noemen.
JOFIER.
De kunst om in 24 uur een
natuurvriend te worden.
DOOR
FERDINA ND GR OSS.
a deiv tegenwoordigen tijd is de
geestdrift voor de natuur, en wel in
zonderheid de liefde voor de bergen,
zóó verspreid en. algemeen, dat elk
fatsoenlijk mensch, die geen uitbijter
wil zijn, verstandig doet met. zich haar
mede eigen te maken. Behalve dit moet
hij natuumijk ook nog met andere
dingen dwepen: met sport, kunst, mo
derne letteren kortom, met alles wat
den mensch tot zijn voordeel onder
scheidt van het redelooze dier. Maar;
dit alles kan hem in de oogen van''de.
priesters der beschaving geen genade,
doen vinden .indien hij niet eerlijk
zijn best doet om zichzelf tot natuur
vriend te ontwikkelen. Ongelukkig
wagen velen deze poging niet, omdat
zij opzien tegen zwarigheden, die toch
eigenlijk in het geheel niet bestaan.
Ik overdrijf niet, wanneer ik beweer,
d'at ieder, niet bepaald stompzinnig
individu, binnen vier-en-twintig uren
natuurvriend wordten kan, mits hij
den goeden weg daartoe inslaat. Nog
ontbreekt ons een stelselmatige leid-
WILLEM PRENGER NAATJE KRIJNEN
(beschuldigd haar vermoord te hebben) (de vermiste dienstbode).
draad. Zoolang die niet bestaat, rteme
men de volgende wenken voor lief.
Werkelijke, aangeboren liefde tot de
natuur is overbodig, ja kan zelfs hin
derlijk zijn; want evenals' echte liefde
vindt zij slechts moeizaam de "woorden
om zich voor de ooren der groote.iom
nigte verstaanbaar te maken. Als
normale toestand worde dus aange
nomen. dat het iemand volmaakt on
verschillig is,-.of bij.een gletscher bij
alpengloeien, of een, biljart in een
koffiehuis vóór zich ziet. Hij mag
evenwel dezen grondtoon niet verklapr
pen. Ik geef toe dat het niet zoo ge
makkelijk is, een hartstocht, welken
men feitelijk niet voelt, op een voor
anderen overtuigende wijze te uiten.
Doch gelukkig laten de toehoorders
zich' zeer willig overtuigen in de
verwachting van met dezelfde munt
beloond te worden. Daartoe zijn reeds
de eenvoudigste, de hinderlijkste ui
tingen voldoende. Een 'op het gepaste
oogenbiik te pas gebracht „o!" óf „achj'
vergezeld van een half'gesmóorcten
zucht, is in de meeste gevallen rëèds
genoeg, ja. maakt somtijds veel meer
effect dan eene langademige ontboezer.
ming; want men kan zulke gevoéls-,
accenten opvatten als eèn bewijs, dat
de natuurdweeper zijne heiligste aan-,
doeningen niét. met een omhaal v^ii
holle woorden verkiest te ontwijden.,
Uitmuntend werkt ook bij gelegenheid
reeds een smachtende oogopslag.
Bij yoorbeeld, er is onder ,e,en gezel
schap sprake van de zee,-.I$ het dan,
noodig dat men vervalt in,;eeneHdi,thyr
rambe op d.e grootsche en ontzaglijke
schoonheden van den werel dom slinge
renden oceaan? Volstrekt niet...Men
houdt zich eenvoudig aan het hierbo'--
ven gegeven recept: „Ach ja! De zee!"
En daarbij een zwakke zucht, eéne
hunkerende oogverdraaiing, oo"k een
handgebaar van gelatenheid, alsof
men zeggen wilde: „Hoe treurig, dat
wij aan het vasteland geketend zijn!
Maar wat is er aan te doen? Het nood>
lot is sterker dan wij, en wij moeten
ons er aan onderwerpen!" Met zulle
een handgebaar gelukt het menigeen,
naieve zielen tot' tranen toe te roeren.
Het is duidelijk, dat men zich op
dezelfde wijze gedraagt wanneer het
gesprek op Spanje. Noorwegen 'of
Egypte komt Men moet natuurlijk
een weinig op zijn woorden passen. ïs
er sprake van Egypte, dan moet men
niet smartelijk uitroepen: „Ja, Spanje,
Spanje!" maar altoos: „Ja, Egypte,
Egypte!" En omgekeerd. Worden
de bekoorlijkheden der Dolomieten ge
roemd, zoo passe men wél' op, niet te
antwoorden: „Ja, de Dolomieten.! Dat
verrukkelijke. Tyyol!" Kortoni, mén
moét ook hier oppassen da,t men zien
niet verspreekt en .gee-n; noodlottige
flaters maakt.
Voor schroomvalligen indien zulke
wezens in onze dagen nóg bestaan i
zij aangestipt dat, wanneer zij vooé
een stuk natuur geestdrift aan deij
dag leggen, niemand van hen verlangt,
dat zij datgene, waarmee zij zoo _dwel
pen, feitelijk ook gezien hebben* Ik
durf zelfs beweren dat het beter is, het
onderwerp tegemoet te treden met de
onbevangenheid van eene volmaakte
ignorantie. Ik kan mij niet voorstellen,
dat, .wapneer het gesprek op Zwitser
land "komt, een heer of dame bij zon cM-
groöten.'weerklank vinden zal met op
te dreunen: „Republiek in Midden-
Europa; 41.390 vierkante kilometer;
000 inwoners; grenst in 't Noorden-
aan Duitschland, in 't Zuiden aan
Italië, in 't Oosten aan Oostenrijk-eii in
't Westen aan Frankrijk." De verzuch
ting d&arehtegen: „Ach, Zwitserland,.
Zwitserlandheeft eene oneindig be
tere uitwerking, want daarbij kan men
zich alle mogelijke dingen denken.
De eenvoudigste en oudste zegs
wijzen of frasen, aan alle plaatselijke
kennis vreemd, zijn dikwijls de zeker-
te en doeltreffendste, en laten iemand
nooit in den steek. Hoort men den
naam Napels, dan kan men het altoos
g-erustelijk wagen, met gevoelvolle
stembuiging te fluisteren: „Veder Na-
poli e poi morir!" Wordt er van de
zee gesproken, dan galme men bezield'
„Thalatta! Thalatta!" Diegenen,
welke het klapwoord kennen, hebben
er niets tegen in te brengen, en de an
deren zijn te voorzichtig, om. te vra
gen: „Wat''bedoelt- u eigenlijk?"
Abrupte uitroepen als:'„Een paradijsV'
••.•Onvergelijkelijk-'' /De-'tuin van. Eu!
ropa!" Ontzaggelijk!"' ,,'Eénig!" kun!
nen steeds geplaatst worden. Maar ook
hier dient men op zijn tellen te passen,
aangezien het een wel ietwat zonder
lingen ndruk maken zou, indien men
het Matterhorn als „de tuin van Euro
pa", of den krater van den Vesuvius
als „een paradijs" bestempelen ging.
In het begin, zoolang men' nog niet
over de beginselen van de natuurver-
eering heen is, kan zulk eene vergis
sing iemand overkomen; maar later,
na eenige oefening, niet meer.
De nieuweling vreest wellicht, dat
men hem op den tand zal voelen, of hij
de heerlijkheden, over welke hij zoo
in verrukking is, inderdaad ook rpet
zijne oogen heeft aanschouwd. Noodè-
looze bezorgdheid! Onder welopgevoe
de menschen kan men gérustelijk voor
elke denkbare natuurschoonheid en
thousiasme aan den dag leggen, zonder
gevaar te loopen van te dien opzichte
een pijnlijk verhoor te zullen moeten
ondergaan. Spreekt gij dithyrambisch
over het Markusplein, of over de vaart
door den Bosporus, dan zal geen waar
achtig gentleman u bp het lijf komen
met de vraag: „Is u te Venetië ge
weest?" of: „Is u te Konstantinopel
geweest?" En mocht al eens een
zonderling u met zulk een vraag lastig
vallen, dan behoeft gij er volstrekt
niet om te liegen, want dat is niet de
.moeite waard. Gij antwoordt eenvou
dig: „Lieve hemel, wie is er nu niet
in Venetië geweest?!" of: „Hemei-
sche goedheid, wie is er nu niet te
Konstantinopel geweest?!"
- Verreweg het gewichtigste deel der
natuurvrienden vormen de bergbestij-
■gers.. Ten. èind'e als zoodanig te kun
nen-optreden/ beginne'iftên met zicli
het -daartoe1 hehoorendë kostüurtV aa'ri
te schaffen. Dit wordt uit schaapswol
vervaardigd. Men zij er ec-liter op be
dacht, het niet in een toestand van
nieuwheid aan het lijf te trekken,
maar het vooraf den schijn van gedra
genheid te geven. Sommige mannen
van het vak raden aan, het tot dit oog
merk eenigen tijd in den schoorsteen
te hangendoch eenvoudiger en min-
Stens even doeltreffend is, het één of
twee jaren door een stevigen boeren
knaap te laten dragen, alvorens men
het zelf in gebruik neemt. Aan den
hoed, dien men liefst door een cavale
rist murw laat rijden, bevestigt men
een haneveder. Van de knieën laat
mén een stukje bloot. De voelen steekt
men in zware, met veel spijkers besla
gen rijgschoenen, in wier gebruik men
Zich tevens op een Perzisch salontapijt
oefent. Op den weg snoert men den
knapzak met proviand en ijssporèn
aan. Jn de rechterhand neemt men dén
bergstok, waarvan men trouwens de
hante.ering op effen grond niet dan
tamelijk gebrekkig, kan aanleeren. E,en
s/jieeuwbril'.. is. niet. verplicht, maar
staat, goed en kan zelfs bij gebrék, aan
sneeuw eer heilzaam dan schadelijk
op de gezichtsorganen wex-ken. Is men
,ald,us naar behooren uitgerust,, dan
itracht,- men zich de belangrijkste .en
meestgebruikelijke bergsporttermen
ïih' het geheugen te prenten.,En wan-
mén ook hiermede, klaar is, leert
men een stuk of wat populaire hergtoe:
ren van huiten.
Wil iemand af en toe eens een berg
in levenden lijve bestijgen, dan staat
hem dit vrij maar noodig is het niet.
De interessantste matadors van het
hoogioeristenlatijn heb ik aangetrof
fen onder diegenen, die nooit persoon
lijk een bergtop hadden lastig geval
len. Wié de gevaren en zwarigheden
van de Alpenwereld nooit heeft door
leefd, -zal er zelfs veel vlotter en pretti
ger bericht van kunnen geven, dan wie
ze in de practijk heeft leeren kennen.
Heeft men zich naar het innerlijk en
naar- het uiterlijk behoorlijk voorbe
reid, dan trpde men onbeschroomd als
hoogtoerist de wereld in. Om een bij
zonder gunstigen indruk te maken,
stelle men zich in het publiek met de
meest mogelijke ingetogenheid aan.
Bescheidenheid siert ook den bergbe-
'stijger. Men dringe zich met verhalen
.van sterke stukken of halsbrekende
avonturen vooral niet op den voor
grond. Zonder nadrukkelijk er toe uit-
genoodigd te zijri, bluffe men niet op
alpine moeilijkheden en wederwaar
digheden, die men overwonnen heeft.
Het is genoeg, wanneer men, zoodra
er van een bergtoer sprake is, meewa
rig glimlacht, en half luid de opmer
king laat hooren
„Poeh Een bagatelNiet waard om
van te spreken
Hierop- vraagt natuurlijk 'eene stem
'uit- den kring der toehoorders
„Is u dan bergbestljger
Daarop antwoordt men losweg
„Eén beetje. De vorige week was ik
op den Grossglockner."
Cari ca turen van Lord ROBERTS en Lord KITCHENER.
„Heel boven?"
„Natuurlijk. Onder de drieduizend
meter maak ik nooit een toer."
En nu reciteert men eenige welge
slaagde bestijgingen maar zonder
opsnijderij, op een toon alsof men van
een rijioertje door den Prater gewag
maakte. De gevaarlijkste punten neme
men, om geen vergissingen te begaan,
liefst woordelijk uit eene beschrijving
in den „Illustrierten Führer" over. Het
klinkt imposant, wanneer iemand met
kalmte én zekerheid opdreunt
„Van de Erzherzogin Johann-Hiitte
(34G5 meter) ging het gemakkelijk over
eene steile sneeuwhelling naar den be-
gletscherden voorpost van den Glock-
ner, den zoogenaamden Kleinlockner,
circa 760 meter" enz. enz.
Wie de noodige phantasie bézit,
dosse de door het reishandboek gele
verde gegevens met fiorituren uit,
vlechte kleine avontuurtjes in, karak
teristieke. épisoden, hüinórrstiséhe ge
sprekken meteen origihëeie-n. berg!
gids, én wat'dies'meer zij. Zoo dikwijls
mogelijk make men gebruik van de
termen „ijspik", „moraine", „glet-
scherkloof", „kamin" enz. Dat de
laatstgenoemde inrichting den toerist
niet tot stoken dient, boude men wèl
voor oogen, ten einde zich niet in de i
vingers te snijden.
En wil men dezen tak van de natuur
vriendschap met méér dan alledaag-
sche Toewijding beoefenen, dan late
men zich ten overvloede nog als lid
van een toeristenclub of een Alpen-
verein inschrijven. De maand- en. jaar
vergaderingen-woont men dan bij met
die onverschrokkenheid, die de natuur
vriend overal aan den dag legt, waai
de. neiging- zijns harten in het spel
komt;
,(N. R. Ct.)
Een houtzagerij in
Amerika.
In het Tijdschrift van de Maatschap
pij ter bevordering van Nijverheid
(Januari 1900) wordt een en ander me
degedeeld over een-boek van den heer
R. P. J. Tutem Nolthenius „Indruk
ken en aan teek enin gen tijdens eene
reis door Noord-Amerika."
Wij ont-leenen daaraan de navolgen
de interessante regelen:
Een ap-der voprbeeld, dat vooral yopt
ons Hollanders, zeer welsprekend is,om
dat liet hiér" één üecfrij'f gèïdl/ waarmee
een ieder vertrouwd is, levert de Ame-
rikaansche houtzaagmolen.
Wie kent den onzen niet: langs een
breede planken helling wordt statig een
boom omhoog gezeuld met een. ketting
om den hals. Boven gekomen wordt
die stevig bevestigd als 'n boosdoener,
met kettingen op een slede. En dan,
alsof zij zich bewust waren van een
droeven plicht ernstig, langzaam
aan .op en neer de raamzagen, en za
gen zuchtend den boom tot planken....
Het,gaat zoo langzaam, dat men bijna
verwacht den boom intusschen takken
en bladeren te zien krijgen.
Doch nu zal ik u den Am er ik aan-
schen houtzaagmolen beschrijven, en
dat doen terwijl wij nog buiten staan,
want eens daarbinnen, is uitleggen niet
meer mogelijk. Het sissen der bandza-
het huilen der cirkelzagen, al
die geluiden als van een menagerie in
opstand, verdooven de menschelijke
stem.... Alsof de balken.en planken in
nerlijk leefden,, zoo vliegen ze voort;
schieten als slangen met den smallen
kant naar voren, over rollen, welke
terwijl zij. om haar spil wentelen
aan het hout een. vooruitsnellènde be/
weging geven, Öf wel vlijt dit zich 'in
de breedte op een rij kettingen zonder
eind, om zoo, als een bataljon soldaten,
tegen een helling te worden opgevoerd.
Slechts een enkele maal wordt balk
of plahk door menschenhand aange
raakt: de machine overheei-scht, en
dwingt -ook hier den mensch te arbei
den is haar eigen, onverbiddelijk tempo
Dat 'tempo is ongelooflijk snel. De
eerstebewerking krijgt de boomstam
op een slede, waarop hij vastligt, en
die hem heen en weer trekt langs een
bandzaag, waardoor hij op de ge-
wenschte dikte wordt gebracht.
Die slede vliegt, neen stormt heen en
weer niet een snelheid van 30 tot 50
kilometers in het uur! En dat doen 2
mannén, die er op staan om de staan
ders, waartusschen de boomstam rust,
juist te.stellen, den ganschen dag mee!
Als de stammen den gewenschten
vorm hebben, worden ze tot planken
gezaagd, liefst vier tegelijk, twee hoog
twee breed, maar de planken worden
dadelijk wreer gescheiden.
Twee. iyqrden ter Imkerij de op een
rollentafel gelegd, twee op een andere
rollentafel tér rechter'. Aan 't eind dier
tafels, gpnzen'hëg'eérig de .cirkelzagen
verscheidene naast elkander, op
verschillende onderlinge afstanden
geplaatst: want de planken zijn naar
gelang .ronding en dikte van den boom,
op verschillende breedten te. snijden.
Op 't. oog. moet de werkman schatten
welk z.agenpaai' het voordeeligst is, en
dan schi.et de plank als uit eigen aan
drift naar voren, terwijl het gonzen dei-
metalen 'schijven verandert in een jui
chen, in een steeds hooger en hooger
het uitgillen van pret, als ze de scherpe
t'andéij, vinnig, pijlsnel, slaan in het
blanke hoomvleesch: een kannibalen
triomfkreet, die plotseling eindigt in
een zachten' snik, als liet maal is geno
ten.
Weg' jagen de planken uit de metalen
tanden, 'om amechtig neer te vallen op
kettingen zonder eind, dwars gesteld op
de rolletafels, die haai' in de breedte
naar boven voeren, nu om de laatste
verminking te ondergaan. Hoog in de
lucht loert daar op haar een man met
vele kru.kk.en voor hem, zooals een sein-
wachter in den uitkijk op een. groot sta
tion. Als"hLi aan zulk 'één kruk rukt,
da.ii duikt tpsschep, dekettingen gon
zend een cirkelzaag op, en ritst door
,de pl,ank; rukt hij aan vier krukken
tegelijk, dan rijzen vier cirkelzagen
omhoog, en wordt het hout in waarde-
looze deelen gesneden» die als afval
duikelen van de kettingen, welke dan
geen dienst'méér yerleenen. Zulks doet
hij wanneer volgens zijn oordeel de
plank gebrekè'n heeft. Maar anders heft
hij een of twee cirkeizagen omhoog, nu
eens dit paar, dan een ander, al naar
mate de Rgg'mg der plank en dé lengte,
welke hij meent dat aan de plank kan
gegeven worden. Want alle hout moet
vaste maten hebben.
Die man. da ér. in zijn zwevend ver
blijf, rukt aan de krukken met de snel
heid, waarmede een pianist de toetsen
neerdrukt; verzuimt hij maar één on
deelbaar oogenbiik, dan hebben de ge
klauwde kettingen de plank buiten het
bereik zijner cirkelzagen gevoerd.
Voort moet hij dus! soms rukkende aan
één krulc, dan aan twee, drie, vier tege
lijk. Dertig tot veertig planken zag ik
hem zoo per minuut op 't oog schatten
en snijden. Aarzelen kan niet, mag
niet...
Nu zijn de planken eindelijk dood'.
Heel en al dood; niets is er meer aan
haar, dat herinnert aan den zwaren
boomstam, enkele minuten, neen, se
conden geleden nog deinend' op het
water, zooals hij aanvlotte uit het
woud. Slechts rest nog de planken naar
de stapelplaats te vervoeren: De hel
lende, kettingen, waarop zij naar bo
ven zweefden, buigen daartoe om tot
een lagen, waterpassen gang. .Niet alle
kettuigyijen. loopen echter evenyer
door, de beide, kettigen in 't midden
duik en., het eerst weg, dan vallen de
kortste planken op een stapel. Iets ver
der duiken de heide kettingen, weg,
welke op wat verderen afstand uit el
kander liggen: dan vallen de planken
Schetsen van DEKA.
Alle vogels vliegen
Den geheelen Zaterdagmiddag had
den we in de barre zon zitten wacbtex
bij het schreeuwend-gele kantoortje
der stoombootonderneming, dat op ee'n
oude schuit hij de aanlegplaats stond.
Niet voor dat het op den naastbijzijn-
den toren halfvijf had geslagen, kwam
de boot. in het zicht. Puffend en lila-
zend, de warme, zware zomerlucht nog
dikker en heeter makend met- z'n zwar
te rookkringen, draaide hij heel lang
zaam met den achtersteven door de
gracht, die hij vol modder woelde.
Toen was zij er eindelijk, de zware,
volgeladen iioot. Over de loopplank
drongen de ongeduldige passagiers
naar voren, in gezelschap van eenige
manden bloemkool, een paar vaatjes
bier en eenige varkens de laatste
ingrediënten voor een goed diner on
der geleide. Eindelijk, toen het leeg
werd, konden wij ons kistje, dat we al
lang in de gaten hadden, in ontvangst
nemen op het morsige, veelbespuwde
ebeloopen dek, Djonge, djonge. djonge,
djonge, deed de stoomketel nog daar
heneden, toen. wij er langs passeerden,
alsof hij nog niet met werken kon op
houden, en ons hart klopte in blijde
cadans mede.
Op dit oogenbiik was vervuld een van
die heerlijke jongenswenschen, die elk
mensch eens in zijn leven heeft ge
koesterd: duiven te bezitten!
Wij waren tot nog toe echte groote-
sladsjongens geweest; 't park was de
plaats waarheen we gingen, als we
eens echt buiten wilden zijn; overi
gens was de straat, de drukke, open
bare straat, onze speelplaats. Wij
woonden op een bovenhuis, waar wel
het traditioneele platje bij behoorde,
maar waar wij toch geen gelegenheid
hadden de ruimte te zoeken, als we dat
eens noodig achtten, omdat ten eerste
bedoeld uitsteeksel er niet groot ge
noeg voor was, en ten tweede de angst
van moeder zóó groot was, dat vader
er een weinig rnalsche verordening
voor had geschreven; eens op mijn
lichaam.
En nu waren wij verhuisd, haddep
een benedenhuis gekregen,-waai* je ge
lijkvloers met de straat aan de ramëh
kon zitten,, o, weelde voor mijn moeder!
en dat achterin een enorm grootë ach/
terkamer bevat (idem, idem als vooK
gaand!) die den wijdschen naam van
„zaal" droeg.
Maar de overtreffende trap dezer
heerlijkheden vormde de tuin.
De plannen die gemaakt werden over
dit merkwaardige stuk grond, waar
behalve een reusachtige kastanjeboom
niets wilde groeien, zijn legio geweest..
Wij jongens hadden er graag overal
gras willen laten groeien. Daar kon je
dan op vrije achternamiddagen in gaan
liggen, liefst op je rug, met 'n geit of
konijnen naast je. Gezegd plan werd
echter door heide stemhebbende leden
van den familieraad zelfs niet in. over
weging genomen. Ook een ander voor
stel, nl. om 's winters het dierbaar
plekje grond te laten onderloopen, en
er zoodoende inet behulp van vorst;
een ijsbaan van te maken, moest wer
gens onvoldoenden steun van hein, die
er over te beschikken hadden, worden
ingetrokken.
Het resultaat was een knullig stads
tuintje met een peervormig miniatuur
perkje in het midden en een schraal
bandje langs de kanten. Bij wijze van
vergoeding werd ons echter, na veel
bidden en smeeken toegestaan duiven!
te houden!!
En de scherpzinnige lezer zal begrij
pen, dat in het kistje, door ons van de
boot naar huis gesjouwd, de duiven in
rjuaestie zaten.
Of ik nu al vertel dat wij een oom
hadden in Gelderland, en dat dit fa
milielid ons welwillend een greep uit
zijn rijken voorraad duiven had afge
staan, zal u minder interesseeren.
Meer echter, vlei ik mij, op welke wijze
onze eerste kennismaking met dit ge
broed afliep.
Thuis wachtte een heerlijk gespreid
bedje. Tegen den muur hoven het keu
kenraam hadden wij een buitenge
woon practisch, zelf getimmerd en ge
schilderd hok, opgeslagen. Het was in
vieren verdeeld, 2 bij 2, en dan nog
een zolderkamertje voor het. jongste
paartje uit het gezelschap. Alle Ver-:
trekken waren zeer puur gewit, -en van
als het -slijpzand voorzien, dat wij in de
keuken konden machtig worden. Het
was een soort van Zandvoort in het
klein. Alvorens echter dit verblijf door
de respectievelijke bewoners kon be
trokken worden, zou de overbrenging
plaats vinden. En nu nadert een schrik
kelijk punt in mijn jongensleven.
Wij hadden een paar latjes losgespij-
kerd, en bij wijze van remplagant het.
dekseltje van het zinkputje daar over
heen gelegd. In dien tijd legden wij de
laatste hand aan de installatie, zorgden
zeer liefderijk voor versch water, en
hadden ook een heerlijk maal bruine
boonen aangericht.
Toen opeens deed een schrikkelijk
geluid ons van ontzetting trillen op
het wankele trapje. Achter ons daar
klonk een geluid alsof iets zwaars
werd omvergebonlct, en een groote duif,
een roode kanjer met witten borst, stak
zeer kalm en. nuchter z'n kop uit het
gat om de omgeving eens op te nemen.
Met één sprong stonden we weer
op den beganen grond, om hem te be
letten deze enquête nog'verder voort te
zetten, maar hij was er al uit;- en in
een oogwenk had de gansche sehaar,
onze trots en weelde, zich- op. de lichte
wieken in hét luchtruim verheven. Wég
klapperden ze, nu en dan fel verlicht
door de ondergaande zon. Nog eens
kwamen ze terug, als om ons te tarten
en beschreven een sierlijken, lialven
boog boven onze hoofden, toen verdwe
nen ze voor immer. Niemand heeft ze
ooit terug gezien. Wij niet, die óp de
duivenmarkt gingen kijken, en onze
oom niet, die op onze briefkaart zeer
bemoedigend weeromsclrreef, dat hij
ze eerstdaags wel terugkreeg, maar die
er op het oogenbiik nog op zit te wach
ten.
Wij waren zóó totajal verpletterd,
dat we in onze ontdaanheid zelfs ver
gaten. elkaar verwijten te doen, wat
anders in de jongenswereld het zeer
natuurHj-k,-gevolg is van dergelijke on
aangename verrassingen. Bleek als
lijken ^wamen wij aan het middageten
en moesten 's avonds door onze liefde
rijke moeder met twee kopjes thee mèt
suiker, en een beschuitje bij élk kopje,
weer worden bijgebracht.
Later kregen, wij weer een ander
kistje, met óók-raslooze exemplaren.
Ze werden tweemaal achtereen gekort
wiekt, tptdat ze gewend waren. Het
ongeval had óns twee leelijke ondeug
den aangebracht: wantrouwen en
wreedheid. Maar zoo gaat het in de
wereld.....