Licht en Schaduw. FEUILLETON. De „ZEEMEEUW" (gezonken in het Bokkegat). KRONIEK. China-politick, Kleinzielig ge harrewar. Bestialiteiten, die genoemd wordenEen beetje te veel dienstijver. We schijnen een stapje verder te ko men in- de Chineesche kwestie, ïfu de nota der mogendheden door de Chinee sche onderhandelaars is geteekend, maar laten we toch vooral voorzichtig^ lijk spreken -van s c h ij n e n. want in elk geval zijn we er nog niet. De verklaring van prins Tsjoeng over de Bokser-beweging, die hier op neerkomt dat ze in den grond hoogst patriottisch is en een beweging tegen de vreemde duivels, die eerst heel zoet jes begonnen zijn met liandelstractateri om te eindigen met roofpolitiek wijst er duidelijk op, dat, al moge er dan' voor ©enigen tijd een-pacificatie'intre den, men kan er zeker van zijn dat de Chineezen.met de „barbaren" nog niet voor goed hebben afgerekend. Dit wat betreft de verhouding van China tegenover Europa. De verhouding der mogendheden on derling geeft opk een en ander te den ken. Over Rusland's doen in Mandsjoerije is reeds heel. wat beweging gemaakt, en Duitschland en Engeland zullen er wel reden in zien zich nauwer te verbinden ten opzichte van hun China-poliliek.. Rusland heeft verklaard dat het abso luut geen bopze bedoelingen had in Mandsjoerije, maar, als de vos de pas sie preekt, boer bas op je kippen. Hoe in China zelf kleingeestig gehar rewar voorkomt af en toe vertelt ons Otto graaf Nayhaus, de speciale Chineesche -correspondent van het ,,Berl. Tagehl&tt" in een zijner brieven (gedateerd" Peking 2 November), waar in hij c. a. schrijft „Om twee uur des middags bereikten wij de stad Fang-Shan-Shien, het einddoel vah onzen marsch van heden.. Boven/- de stadspoort, waardoor wijj binnentrokken wapperde de .Franschej driekleur, eh'in gro'öte letters''stond in 't Frangeh geschilderd: ,,De stad Fang- Shan-Sbien staat onder Fransche be scherming". Wat moet ilat beteekenen? vraagt de Duitsche correspondent. Is- het dan niet genoeg, dal de Franschen. verklaard hebben zich te schikken- on der liet-opperbevel van den veldmaar schalk? Wat moet er van terecht ko men, als sommige mogendheden land-; strekeii en stéden maar zoo ond'er hun! eigen protectoraat nemen Dat zo ui toch het begin van öUeenigheden zijn,, waaruit de Chineezen nut zouden trek ken." Indien die Schrijver reeds hang is dat de Chineezen uit dit kleinzielig ge harrewar profijt kunnen trekken, wat zegt hij dan wel in dit opzicht van de veel ernstiger oneenigheden tussclien de mogendheden over 't stuk van de taart, waarvan zeer zeker de slimme Chineezen partij zullen trekken, Te Breslau had, zooals men weet, een onderofficier van het regiment lijfku- rassiers Grosser Kurfürst een soldaat zoolang getreiterd, rhishandeld éh ver nederd dat de ongelukkige, ten'einde raad, zich trachtte te verdoen. Zijn poging mislukte, niettegenstaande hij zich een ernstige verwonding toe bracht, maar zijn wanhoopsdaad had ten minste dit goede gevolg, dat zijn beul voor den krijgsraad gedagvaard en tot vijf maanden militaire gevange nisstraf is verooiüeeld. Tot de uitgele zen en vernederende kwellingen waar aan de onderofficier zijn slachtoffer had blootgesteld, behoorde o. a. deze, dat hij den soldaat als een paard aan de ruif had gebonden, hooi had laten eten en hem daarna ten bloede gesla gen had. Die beulendaad werd door den krijgs raad als „overdreven dienstijver" ge kwalificeerd. Dat schandelijke, laag hartige -beulenwerk was éeri'beetje 'meer ijver dan een' militair betaamt. - Zooals hét bericht daar staat in de kolommen der dagbladpers'treft het lievig door zijn soberheid, en-doet het bij de lezers een gevoel van wrok tegen de sabelmannen, die dit vonnis heb ben gewezen en de daad aldus hebben genoemd, rijzen. Zulke daden hebben met plichtsijver, noch met misplaatste of overdreven plichtsijver iets te maken. 11'Dat. zijn ruwe gemeenheden en laaghartig bar barisme. Het werpt weer ëen schel licht op de mate van beschaving, waarin het land van 't militairisme hij uitnemendheid zich mag verheugen, wanneer officieren, in Duitschland zoowat „de bloem", „de elite" der sa menleving, zulke bestialiteiten een beetje te veel dienstijver noemen. JOFIER. De kunst om in 24 uur een natuurvriend te worden. DOOR FERDINA ND GR OSS. a deiv tegenwoordigen tijd is de geestdrift voor de natuur, en wel in zonderheid de liefde voor de bergen, zóó verspreid en. algemeen, dat elk fatsoenlijk mensch, die geen uitbijter wil zijn, verstandig doet met. zich haar mede eigen te maken. Behalve dit moet hij natuumijk ook nog met andere dingen dwepen: met sport, kunst, mo derne letteren kortom, met alles wat den mensch tot zijn voordeel onder scheidt van het redelooze dier. Maar; dit alles kan hem in de oogen van''de. priesters der beschaving geen genade, doen vinden .indien hij niet eerlijk zijn best doet om zichzelf tot natuur vriend te ontwikkelen. Ongelukkig wagen velen deze poging niet, omdat zij opzien tegen zwarigheden, die toch eigenlijk in het geheel niet bestaan. Ik overdrijf niet, wanneer ik beweer, d'at ieder, niet bepaald stompzinnig individu, binnen vier-en-twintig uren natuurvriend wordten kan, mits hij den goeden weg daartoe inslaat. Nog ontbreekt ons een stelselmatige leid- WILLEM PRENGER NAATJE KRIJNEN (beschuldigd haar vermoord te hebben) (de vermiste dienstbode). draad. Zoolang die niet bestaat, rteme men de volgende wenken voor lief. Werkelijke, aangeboren liefde tot de natuur is overbodig, ja kan zelfs hin derlijk zijn; want evenals' echte liefde vindt zij slechts moeizaam de "woorden om zich voor de ooren der groote.iom nigte verstaanbaar te maken. Als normale toestand worde dus aange nomen. dat het iemand volmaakt on verschillig is,-.of bij.een gletscher bij alpengloeien, of een, biljart in een koffiehuis vóór zich ziet. Hij mag evenwel dezen grondtoon niet verklapr pen. Ik geef toe dat het niet zoo ge makkelijk is, een hartstocht, welken men feitelijk niet voelt, op een voor anderen overtuigende wijze te uiten. Doch gelukkig laten de toehoorders zich' zeer willig overtuigen in de verwachting van met dezelfde munt beloond te worden. Daartoe zijn reeds de eenvoudigste, de hinderlijkste ui tingen voldoende. Een 'op het gepaste oogenbiik te pas gebracht „o!" óf „achj' vergezeld van een half'gesmóorcten zucht, is in de meeste gevallen rëèds genoeg, ja. maakt somtijds veel meer effect dan eene langademige ontboezer. ming; want men kan zulke gevoéls-, accenten opvatten als eèn bewijs, dat de natuurdweeper zijne heiligste aan-, doeningen niét. met een omhaal v^ii holle woorden verkiest te ontwijden., Uitmuntend werkt ook bij gelegenheid reeds een smachtende oogopslag. Bij yoorbeeld, er is onder ,e,en gezel schap sprake van de zee,-.I$ het dan, noodig dat men vervalt in,;eeneHdi,thyr rambe op d.e grootsche en ontzaglijke schoonheden van den werel dom slinge renden oceaan? Volstrekt niet...Men houdt zich eenvoudig aan het hierbo'-- ven gegeven recept: „Ach ja! De zee!" En daarbij een zwakke zucht, eéne hunkerende oogverdraaiing, oo"k een handgebaar van gelatenheid, alsof men zeggen wilde: „Hoe treurig, dat wij aan het vasteland geketend zijn! Maar wat is er aan te doen? Het nood> lot is sterker dan wij, en wij moeten ons er aan onderwerpen!" Met zulle een handgebaar gelukt het menigeen, naieve zielen tot' tranen toe te roeren. Het is duidelijk, dat men zich op dezelfde wijze gedraagt wanneer het gesprek op Spanje. Noorwegen 'of Egypte komt Men moet natuurlijk een weinig op zijn woorden passen. ïs er sprake van Egypte, dan moet men niet smartelijk uitroepen: „Ja, Spanje, Spanje!" maar altoos: „Ja, Egypte, Egypte!" En omgekeerd. Worden de bekoorlijkheden der Dolomieten ge roemd, zoo passe men wél' op, niet te antwoorden: „Ja, de Dolomieten.! Dat verrukkelijke. Tyyol!" Kortoni, mén moét ook hier oppassen da,t men zien niet verspreekt en .gee-n; noodlottige flaters maakt. Voor schroomvalligen indien zulke wezens in onze dagen nóg bestaan i zij aangestipt dat, wanneer zij vooé een stuk natuur geestdrift aan deij dag leggen, niemand van hen verlangt, dat zij datgene, waarmee zij zoo _dwel pen, feitelijk ook gezien hebben* Ik durf zelfs beweren dat het beter is, het onderwerp tegemoet te treden met de onbevangenheid van eene volmaakte ignorantie. Ik kan mij niet voorstellen, dat, .wapneer het gesprek op Zwitser land "komt, een heer of dame bij zon cM- groöten.'weerklank vinden zal met op te dreunen: „Republiek in Midden- Europa; 41.390 vierkante kilometer; 000 inwoners; grenst in 't Noorden- aan Duitschland, in 't Zuiden aan Italië, in 't Oosten aan Oostenrijk-eii in 't Westen aan Frankrijk." De verzuch ting d&arehtegen: „Ach, Zwitserland,. Zwitserlandheeft eene oneindig be tere uitwerking, want daarbij kan men zich alle mogelijke dingen denken. De eenvoudigste en oudste zegs wijzen of frasen, aan alle plaatselijke kennis vreemd, zijn dikwijls de zeker- te en doeltreffendste, en laten iemand nooit in den steek. Hoort men den naam Napels, dan kan men het altoos g-erustelijk wagen, met gevoelvolle stembuiging te fluisteren: „Veder Na- poli e poi morir!" Wordt er van de zee gesproken, dan galme men bezield' „Thalatta! Thalatta!" Diegenen, welke het klapwoord kennen, hebben er niets tegen in te brengen, en de an deren zijn te voorzichtig, om. te vra gen: „Wat''bedoelt- u eigenlijk?" Abrupte uitroepen als:'„Een paradijsV' ••.•Onvergelijkelijk-'' /De-'tuin van. Eu! ropa!" Ontzaggelijk!"' ,,'Eénig!" kun! nen steeds geplaatst worden. Maar ook hier dient men op zijn tellen te passen, aangezien het een wel ietwat zonder lingen ndruk maken zou, indien men het Matterhorn als „de tuin van Euro pa", of den krater van den Vesuvius als „een paradijs" bestempelen ging. In het begin, zoolang men' nog niet over de beginselen van de natuurver- eering heen is, kan zulk eene vergis sing iemand overkomen; maar later, na eenige oefening, niet meer. De nieuweling vreest wellicht, dat men hem op den tand zal voelen, of hij de heerlijkheden, over welke hij zoo in verrukking is, inderdaad ook rpet zijne oogen heeft aanschouwd. Noodè- looze bezorgdheid! Onder welopgevoe de menschen kan men gérustelijk voor elke denkbare natuurschoonheid en thousiasme aan den dag leggen, zonder gevaar te loopen van te dien opzichte een pijnlijk verhoor te zullen moeten ondergaan. Spreekt gij dithyrambisch over het Markusplein, of over de vaart door den Bosporus, dan zal geen waar achtig gentleman u bp het lijf komen met de vraag: „Is u te Venetië ge weest?" of: „Is u te Konstantinopel geweest?" En mocht al eens een zonderling u met zulk een vraag lastig vallen, dan behoeft gij er volstrekt niet om te liegen, want dat is niet de .moeite waard. Gij antwoordt eenvou dig: „Lieve hemel, wie is er nu niet in Venetië geweest?!" of: „Hemei- sche goedheid, wie is er nu niet te Konstantinopel geweest?!" - Verreweg het gewichtigste deel der natuurvrienden vormen de bergbestij- ■gers.. Ten. èind'e als zoodanig te kun nen-optreden/ beginne'iftên met zicli het -daartoe1 hehoorendë kostüurtV aa'ri te schaffen. Dit wordt uit schaapswol vervaardigd. Men zij er ec-liter op be dacht, het niet in een toestand van nieuwheid aan het lijf te trekken, maar het vooraf den schijn van gedra genheid te geven. Sommige mannen van het vak raden aan, het tot dit oog merk eenigen tijd in den schoorsteen te hangendoch eenvoudiger en min- Stens even doeltreffend is, het één of twee jaren door een stevigen boeren knaap te laten dragen, alvorens men het zelf in gebruik neemt. Aan den hoed, dien men liefst door een cavale rist murw laat rijden, bevestigt men een haneveder. Van de knieën laat mén een stukje bloot. De voelen steekt men in zware, met veel spijkers besla gen rijgschoenen, in wier gebruik men Zich tevens op een Perzisch salontapijt oefent. Op den weg snoert men den knapzak met proviand en ijssporèn aan. Jn de rechterhand neemt men dén bergstok, waarvan men trouwens de hante.ering op effen grond niet dan tamelijk gebrekkig, kan aanleeren. E,en s/jieeuwbril'.. is. niet. verplicht, maar staat, goed en kan zelfs bij gebrék, aan sneeuw eer heilzaam dan schadelijk op de gezichtsorganen wex-ken. Is men ,ald,us naar behooren uitgerust,, dan itracht,- men zich de belangrijkste .en meestgebruikelijke bergsporttermen ïih' het geheugen te prenten.,En wan- mén ook hiermede, klaar is, leert men een stuk of wat populaire hergtoe: ren van huiten. Wil iemand af en toe eens een berg in levenden lijve bestijgen, dan staat hem dit vrij maar noodig is het niet. De interessantste matadors van het hoogioeristenlatijn heb ik aangetrof fen onder diegenen, die nooit persoon lijk een bergtop hadden lastig geval len. Wié de gevaren en zwarigheden van de Alpenwereld nooit heeft door leefd, -zal er zelfs veel vlotter en pretti ger bericht van kunnen geven, dan wie ze in de practijk heeft leeren kennen. Heeft men zich naar het innerlijk en naar- het uiterlijk behoorlijk voorbe reid, dan trpde men onbeschroomd als hoogtoerist de wereld in. Om een bij zonder gunstigen indruk te maken, stelle men zich in het publiek met de meest mogelijke ingetogenheid aan. Bescheidenheid siert ook den bergbe- 'stijger. Men dringe zich met verhalen .van sterke stukken of halsbrekende avonturen vooral niet op den voor grond. Zonder nadrukkelijk er toe uit- genoodigd te zijri, bluffe men niet op alpine moeilijkheden en wederwaar digheden, die men overwonnen heeft. Het is genoeg, wanneer men, zoodra er van een bergtoer sprake is, meewa rig glimlacht, en half luid de opmer king laat hooren „Poeh Een bagatelNiet waard om van te spreken Hierop- vraagt natuurlijk 'eene stem 'uit- den kring der toehoorders „Is u dan bergbestljger Daarop antwoordt men losweg „Eén beetje. De vorige week was ik op den Grossglockner." Cari ca turen van Lord ROBERTS en Lord KITCHENER. „Heel boven?" „Natuurlijk. Onder de drieduizend meter maak ik nooit een toer." En nu reciteert men eenige welge slaagde bestijgingen maar zonder opsnijderij, op een toon alsof men van een rijioertje door den Prater gewag maakte. De gevaarlijkste punten neme men, om geen vergissingen te begaan, liefst woordelijk uit eene beschrijving in den „Illustrierten Führer" over. Het klinkt imposant, wanneer iemand met kalmte én zekerheid opdreunt „Van de Erzherzogin Johann-Hiitte (34G5 meter) ging het gemakkelijk over eene steile sneeuwhelling naar den be- gletscherden voorpost van den Glock- ner, den zoogenaamden Kleinlockner, circa 760 meter" enz. enz. Wie de noodige phantasie bézit, dosse de door het reishandboek gele verde gegevens met fiorituren uit, vlechte kleine avontuurtjes in, karak teristieke. épisoden, hüinórrstiséhe ge sprekken meteen origihëeie-n. berg! gids, én wat'dies'meer zij. Zoo dikwijls mogelijk make men gebruik van de termen „ijspik", „moraine", „glet- scherkloof", „kamin" enz. Dat de laatstgenoemde inrichting den toerist niet tot stoken dient, boude men wèl voor oogen, ten einde zich niet in de i vingers te snijden. En wil men dezen tak van de natuur vriendschap met méér dan alledaag- sche Toewijding beoefenen, dan late men zich ten overvloede nog als lid van een toeristenclub of een Alpen- verein inschrijven. De maand- en. jaar vergaderingen-woont men dan bij met die onverschrokkenheid, die de natuur vriend overal aan den dag legt, waai de. neiging- zijns harten in het spel komt; ,(N. R. Ct.) Een houtzagerij in Amerika. In het Tijdschrift van de Maatschap pij ter bevordering van Nijverheid (Januari 1900) wordt een en ander me degedeeld over een-boek van den heer R. P. J. Tutem Nolthenius „Indruk ken en aan teek enin gen tijdens eene reis door Noord-Amerika." Wij ont-leenen daaraan de navolgen de interessante regelen: Een ap-der voprbeeld, dat vooral yopt ons Hollanders, zeer welsprekend is,om dat liet hiér" één üecfrij'f gèïdl/ waarmee een ieder vertrouwd is, levert de Ame- rikaansche houtzaagmolen. Wie kent den onzen niet: langs een breede planken helling wordt statig een boom omhoog gezeuld met een. ketting om den hals. Boven gekomen wordt die stevig bevestigd als 'n boosdoener, met kettingen op een slede. En dan, alsof zij zich bewust waren van een droeven plicht ernstig, langzaam aan .op en neer de raamzagen, en za gen zuchtend den boom tot planken.... Het,gaat zoo langzaam, dat men bijna verwacht den boom intusschen takken en bladeren te zien krijgen. Doch nu zal ik u den Am er ik aan- schen houtzaagmolen beschrijven, en dat doen terwijl wij nog buiten staan, want eens daarbinnen, is uitleggen niet meer mogelijk. Het sissen der bandza- het huilen der cirkelzagen, al die geluiden als van een menagerie in opstand, verdooven de menschelijke stem.... Alsof de balken.en planken in nerlijk leefden,, zoo vliegen ze voort; schieten als slangen met den smallen kant naar voren, over rollen, welke terwijl zij. om haar spil wentelen aan het hout een. vooruitsnellènde be/ weging geven, Öf wel vlijt dit zich 'in de breedte op een rij kettingen zonder eind, om zoo, als een bataljon soldaten, tegen een helling te worden opgevoerd. Slechts een enkele maal wordt balk of plahk door menschenhand aange raakt: de machine overheei-scht, en dwingt -ook hier den mensch te arbei den is haar eigen, onverbiddelijk tempo Dat 'tempo is ongelooflijk snel. De eerstebewerking krijgt de boomstam op een slede, waarop hij vastligt, en die hem heen en weer trekt langs een bandzaag, waardoor hij op de ge- wenschte dikte wordt gebracht. Die slede vliegt, neen stormt heen en weer niet een snelheid van 30 tot 50 kilometers in het uur! En dat doen 2 mannén, die er op staan om de staan ders, waartusschen de boomstam rust, juist te.stellen, den ganschen dag mee! Als de stammen den gewenschten vorm hebben, worden ze tot planken gezaagd, liefst vier tegelijk, twee hoog twee breed, maar de planken worden dadelijk wreer gescheiden. Twee. iyqrden ter Imkerij de op een rollentafel gelegd, twee op een andere rollentafel tér rechter'. Aan 't eind dier tafels, gpnzen'hëg'eérig de .cirkelzagen verscheidene naast elkander, op verschillende onderlinge afstanden geplaatst: want de planken zijn naar gelang .ronding en dikte van den boom, op verschillende breedten te. snijden. Op 't. oog. moet de werkman schatten welk z.agenpaai' het voordeeligst is, en dan schi.et de plank als uit eigen aan drift naar voren, terwijl het gonzen dei- metalen 'schijven verandert in een jui chen, in een steeds hooger en hooger het uitgillen van pret, als ze de scherpe t'andéij, vinnig, pijlsnel, slaan in het blanke hoomvleesch: een kannibalen triomfkreet, die plotseling eindigt in een zachten' snik, als liet maal is geno ten. Weg' jagen de planken uit de metalen tanden, 'om amechtig neer te vallen op kettingen zonder eind, dwars gesteld op de rolletafels, die haai' in de breedte naar boven voeren, nu om de laatste verminking te ondergaan. Hoog in de lucht loert daar op haar een man met vele kru.kk.en voor hem, zooals een sein- wachter in den uitkijk op een. groot sta tion. Als"hLi aan zulk 'één kruk rukt, da.ii duikt tpsschep, dekettingen gon zend een cirkelzaag op, en ritst door ,de pl,ank; rukt hij aan vier krukken tegelijk, dan rijzen vier cirkelzagen omhoog, en wordt het hout in waarde- looze deelen gesneden» die als afval duikelen van de kettingen, welke dan geen dienst'méér yerleenen. Zulks doet hij wanneer volgens zijn oordeel de plank gebrekè'n heeft. Maar anders heft hij een of twee cirkeizagen omhoog, nu eens dit paar, dan een ander, al naar mate de Rgg'mg der plank en dé lengte, welke hij meent dat aan de plank kan gegeven worden. Want alle hout moet vaste maten hebben. Die man. da ér. in zijn zwevend ver blijf, rukt aan de krukken met de snel heid, waarmede een pianist de toetsen neerdrukt; verzuimt hij maar één on deelbaar oogenbiik, dan hebben de ge klauwde kettingen de plank buiten het bereik zijner cirkelzagen gevoerd. Voort moet hij dus! soms rukkende aan één krulc, dan aan twee, drie, vier tege lijk. Dertig tot veertig planken zag ik hem zoo per minuut op 't oog schatten en snijden. Aarzelen kan niet, mag niet... Nu zijn de planken eindelijk dood'. Heel en al dood; niets is er meer aan haar, dat herinnert aan den zwaren boomstam, enkele minuten, neen, se conden geleden nog deinend' op het water, zooals hij aanvlotte uit het woud. Slechts rest nog de planken naar de stapelplaats te vervoeren: De hel lende, kettingen, waarop zij naar bo ven zweefden, buigen daartoe om tot een lagen, waterpassen gang. .Niet alle kettuigyijen. loopen echter evenyer door, de beide, kettigen in 't midden duik en., het eerst weg, dan vallen de kortste planken op een stapel. Iets ver der duiken de heide kettingen, weg, welke op wat verderen afstand uit el kander liggen: dan vallen de planken Schetsen van DEKA. Alle vogels vliegen Den geheelen Zaterdagmiddag had den we in de barre zon zitten wacbtex bij het schreeuwend-gele kantoortje der stoombootonderneming, dat op ee'n oude schuit hij de aanlegplaats stond. Niet voor dat het op den naastbijzijn- den toren halfvijf had geslagen, kwam de boot. in het zicht. Puffend en lila- zend, de warme, zware zomerlucht nog dikker en heeter makend met- z'n zwar te rookkringen, draaide hij heel lang zaam met den achtersteven door de gracht, die hij vol modder woelde. Toen was zij er eindelijk, de zware, volgeladen iioot. Over de loopplank drongen de ongeduldige passagiers naar voren, in gezelschap van eenige manden bloemkool, een paar vaatjes bier en eenige varkens de laatste ingrediënten voor een goed diner on der geleide. Eindelijk, toen het leeg werd, konden wij ons kistje, dat we al lang in de gaten hadden, in ontvangst nemen op het morsige, veelbespuwde ebeloopen dek, Djonge, djonge. djonge, djonge, deed de stoomketel nog daar heneden, toen. wij er langs passeerden, alsof hij nog niet met werken kon op houden, en ons hart klopte in blijde cadans mede. Op dit oogenbiik was vervuld een van die heerlijke jongenswenschen, die elk mensch eens in zijn leven heeft ge koesterd: duiven te bezitten! Wij waren tot nog toe echte groote- sladsjongens geweest; 't park was de plaats waarheen we gingen, als we eens echt buiten wilden zijn; overi gens was de straat, de drukke, open bare straat, onze speelplaats. Wij woonden op een bovenhuis, waar wel het traditioneele platje bij behoorde, maar waar wij toch geen gelegenheid hadden de ruimte te zoeken, als we dat eens noodig achtten, omdat ten eerste bedoeld uitsteeksel er niet groot ge noeg voor was, en ten tweede de angst van moeder zóó groot was, dat vader er een weinig rnalsche verordening voor had geschreven; eens op mijn lichaam. En nu waren wij verhuisd, haddep een benedenhuis gekregen,-waai* je ge lijkvloers met de straat aan de ramëh kon zitten,, o, weelde voor mijn moeder! en dat achterin een enorm grootë ach/ terkamer bevat (idem, idem als vooK gaand!) die den wijdschen naam van „zaal" droeg. Maar de overtreffende trap dezer heerlijkheden vormde de tuin. De plannen die gemaakt werden over dit merkwaardige stuk grond, waar behalve een reusachtige kastanjeboom niets wilde groeien, zijn legio geweest.. Wij jongens hadden er graag overal gras willen laten groeien. Daar kon je dan op vrije achternamiddagen in gaan liggen, liefst op je rug, met 'n geit of konijnen naast je. Gezegd plan werd echter door heide stemhebbende leden van den familieraad zelfs niet in. over weging genomen. Ook een ander voor stel, nl. om 's winters het dierbaar plekje grond te laten onderloopen, en er zoodoende inet behulp van vorst; een ijsbaan van te maken, moest wer gens onvoldoenden steun van hein, die er over te beschikken hadden, worden ingetrokken. Het resultaat was een knullig stads tuintje met een peervormig miniatuur perkje in het midden en een schraal bandje langs de kanten. Bij wijze van vergoeding werd ons echter, na veel bidden en smeeken toegestaan duiven! te houden!! En de scherpzinnige lezer zal begrij pen, dat in het kistje, door ons van de boot naar huis gesjouwd, de duiven in rjuaestie zaten. Of ik nu al vertel dat wij een oom hadden in Gelderland, en dat dit fa milielid ons welwillend een greep uit zijn rijken voorraad duiven had afge staan, zal u minder interesseeren. Meer echter, vlei ik mij, op welke wijze onze eerste kennismaking met dit ge broed afliep. Thuis wachtte een heerlijk gespreid bedje. Tegen den muur hoven het keu kenraam hadden wij een buitenge woon practisch, zelf getimmerd en ge schilderd hok, opgeslagen. Het was in vieren verdeeld, 2 bij 2, en dan nog een zolderkamertje voor het. jongste paartje uit het gezelschap. Alle Ver-: trekken waren zeer puur gewit, -en van als het -slijpzand voorzien, dat wij in de keuken konden machtig worden. Het was een soort van Zandvoort in het klein. Alvorens echter dit verblijf door de respectievelijke bewoners kon be trokken worden, zou de overbrenging plaats vinden. En nu nadert een schrik kelijk punt in mijn jongensleven. Wij hadden een paar latjes losgespij- kerd, en bij wijze van remplagant het. dekseltje van het zinkputje daar over heen gelegd. In dien tijd legden wij de laatste hand aan de installatie, zorgden zeer liefderijk voor versch water, en hadden ook een heerlijk maal bruine boonen aangericht. Toen opeens deed een schrikkelijk geluid ons van ontzetting trillen op het wankele trapje. Achter ons daar klonk een geluid alsof iets zwaars werd omvergebonlct, en een groote duif, een roode kanjer met witten borst, stak zeer kalm en. nuchter z'n kop uit het gat om de omgeving eens op te nemen. Met één sprong stonden we weer op den beganen grond, om hem te be letten deze enquête nog'verder voort te zetten, maar hij was er al uit;- en in een oogwenk had de gansche sehaar, onze trots en weelde, zich- op. de lichte wieken in hét luchtruim verheven. Wég klapperden ze, nu en dan fel verlicht door de ondergaande zon. Nog eens kwamen ze terug, als om ons te tarten en beschreven een sierlijken, lialven boog boven onze hoofden, toen verdwe nen ze voor immer. Niemand heeft ze ooit terug gezien. Wij niet, die óp de duivenmarkt gingen kijken, en onze oom niet, die op onze briefkaart zeer bemoedigend weeromsclrreef, dat hij ze eerstdaags wel terugkreeg, maar die er op het oogenbiik nog op zit te wach ten. Wij waren zóó totajal verpletterd, dat we in onze ontdaanheid zelfs ver gaten. elkaar verwijten te doen, wat anders in de jongenswereld het zeer natuurHj-k,-gevolg is van dergelijke on aangename verrassingen. Bleek als lijken ^wamen wij aan het middageten en moesten 's avonds door onze liefde rijke moeder met twee kopjes thee mèt suiker, en een beschuitje bij élk kopje, weer worden bijgebracht. Later kregen, wij weer een ander kistje, met óók-raslooze exemplaren. Ze werden tweemaal achtereen gekort wiekt, tptdat ze gewend waren. Het ongeval had óns twee leelijke ondeug den aangebracht: wantrouwen en wreedheid. Maar zoo gaat het in de wereld.....

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6