1 Licht en Schaduw De moois Narcis. FEUILLETON. KRONIEK. De dood van Koningin Victoria. De oude pel grim. Koningin Victoria is dood. De legendarische figuur, de vorstin, wier bestuur eindeloos scheen, de moeder en grootmoeder van tal van gekroonde hoofden heeft voor al tijd den scepter neergelegd. En als zij begraven wordt, dar' stroomen uit alle deelen van del wereld d'e machtigen en gr ooien der aarde toe en op haar begrafenis is het één groote schittering van die in hoogheid gezeten zijn, één machtige flonkering van goud en rijke weelde en pracht. Diep en stevig wetend hoe wei nig al die stralende, schitterende, flonkerende prachl-menschen be ïnvloeden het wereldgebeuren, en hoe ook zij, die zielloos daameer ligt en orn wie aan alle hoven rouw gedreven wordt, slechts het symbool was van daadwerkelijke macht, en volks-eenheid, treft het ons toch als de sikkel die dagelijks duizenden bij duizenden wegmaait, als in plotseling heftig bewegen omhoog geheven wordt en zijn fa talen slag pleegt daai waar de tro nen staan op de bergen van de menscheiijke samenleving. Want naar die eenlingen wordt opgezien, naar die eenlingen richt zich onwillekeurig de blik der mik li oenen-schare. En ziv het dan ook mei gemengde gevoelens, zij 't met den traditioneelen eerbied voor de druppel majesteit, zij 't met do minder eerbiedige nieuwsgierig heid, die schuw doet opblikken naar wie door d'e geboorte zoo wijd staan van het gewone menschen-leven. men volgt de f a i t s e t g e s t es der gekroonde hoordenEn als dan hun doodstijding komt en de nieuws papieren hun nec-rologiën vermel den en het le r o i est mort, vive le roi duidelijk uitroe pen, dan blijven we, hoezeer ook de gang van ons gewone leven er niet in 't minst den invloed van voelt, toch onwillekeurig een wijle stilstaan en suffen over den zeis, die in den vervelenden sleur van hei eentonig dagelijks wegmaaien der duizenden geliikvloerseh nu eens hooger heeft rondgeslagen. De. vorsten en die in hoogheid gezeten zijn, zullen cle oude vrouw met oog-verblindende flonkerpraal ter laatste rustplaats begeleiden. Onder veel vertoon van goud en schittering en van militair gedoe zai Enge land's oude Koningin de laatste eer worden bewezen. Weelde, rijkdom pracht, schit tering en glans als 't lichte, zonni ge droomleven uit gouden toover- sprookjes zal er zijn, ten dage dat Victoria ten grave daalt. En er wordt veel rouw gemaakt en de gansche wereld leest verbijs terd van die helle lichtpracht. en de gift die de peri de paradijs- van dat immense ronw-zeggen over de gansche wereld. En dan, als de klokken in hun zwaarste ondertonen zullen bi in hammen over Engeland en hei fantastisch ceremonieel achter de baar en de hoog-opgestap.elde kransen en de treurmuziek en de glans-pracht zullen trekken iangs de dicht, dicht opeengepakte men sch an-zeeën en van dat alles vli« gensvlug" de tijdingen en beschrij vingen over de heele wereld gaan. wie denkt dan aan een anderen oude van dagen, wiens nazón 'reeds t&ï kimme daagt? Onder den druk, we weten "t niet. maar kunnen het ons toch wei voorstellen, onder den druk dat in haar naam een onrechtvaar dige gruw el-oor log is bedreven, is de oude Koningin Victoria heen gegaan. en de droeve nevelen die den tijd. waarin haar verscheiden valt omhullen wijken en een wijle voor den glans die haar iijksta- tie omringt, voor de deelneming, dif allerwege betoond wordt Maar de andere oude van dagen die in Gns land in ballingschap toeft, ver van zijn dierbaar land. vei van zijn oude vrouw, zal ook stervan ondier den druk derzelfde dingen. Maar met een machtig ver schil toch. Met dit machtige ver schil. dat er vrede zal zijn in ziin ziel, wanneer zijn ure slaat, om dat hij voor zijn land en volk heeft gedaan wat hij kon, het alleruiter ste, een gebroken, zieke man, diie was zijn pelgrimstocht naar poorten opende. J OEI ER. Naar het fmnscli. Antoine de Roquelaure, wapenbroe der van den Bearner, wiens zoon Gas ton zichzelf noemde: ,,de leelijkste man van geheel Frankrijk en Navarre", ge- horen in 1560, stamde af van een oude familie.te Armagnac. Zijn zachte, goudkleuvige haren, zijn hemelsblauw oogen, de kuiltjes in zijn rooskleurige wangen, waren cle vreugde en cle trots van zijn voedster, die hem bewonderde en de trots zij nor moeder, die hem op schikte, zijn haren krulde en hem met het volste genot bedierf. Grooter wordende, verre van te be vestigen het gewone zeggen dat de mooiste marmotten met de jaren leelij- ker werden, doorleefde hij straffeloos den gevaarlijken leeftijd, zonder een van zijn schoonheden te verliezen. Twaalf jaren oud, was hij mijlen in het rond de lieveling der adellijke burchtvrouwen; op achttien jaren bracht hij de hoofden der meisjes op hol. die het niet meer waagden haar spiegel te ondervragen, noch een ver gelijking te maken. Ongelukkig dat al dat gevlei en ge- liefkoos een bedroevende uitwerking had op het verstand van den jongen edelman; hij werd een volmaakt type van dwaasheden en ingebeeldheid. Alleen bezig met zijn dierbaar per soontje, besteedde hij zooveel tijd aan zijn toilet, dat zijne moeder, hoe toe gevend ook, hem van overdrijving be- de landendie landen van recht schulcligde; en in dien tijd, toen de zouden zijn, naar hij hoopte, heeft aanvaard1. En als dan die groote pelgrim, die droeve' figuur, die zijn lands kinderen met de uiterste vertwijfe ling heeft zien vechten tegen de overmachtige benden, die in Ko ningin Victoria's naam op hen wer den aangehitst, 'l moede hoofd ter ruste legt. dan zullen de klaagstem men mei zoo groot zijn als nu de illustre Koningin der hooge troon begraven wordt. Als een dof gemurmel zal een ziin doodstijding rommelen dloor 't hart dei volkeren, mogelijk heel. heel onopgemerkt zal de ure zijn. waar in hij ten grave wordt gebracht. Maar onder cle rechtvaardigen, onder hen die diepen eerbied heb ben voor wat waarachtig grootsc-h was en blinkend mooi in deze droeve diagen, die een glorie-eeuw sloten en zwaar aandonkerden over eer., nieuwe, zal er droefheid zijn en smart, dab hij, die de verpersoon lijking was van het recht, is heen gegaan en de tranen, die zullen vloeien over den luguberen afloop van deze tragedie van het recht, en cle enkele bloemen, die 't graf van dezen waarachtig groote mogelijk sieren zullen, zouden kunnen zijn Koningin VICTORIA. behaagzucht van zekere mannen die der vrouwen overtrof, kon hij een voorbeeld nemen aan den meest ver wijfden in den hofkring van Hendrik den Derde. Evenals deze monarch, sliep hij met een masker en dikke handschoenen, ter bescherming der frischheid van zijn gelaatskleur en de blankheid zijner met ringen overladen handen, waar van de pink, als grootste elegantie, versierd was met een nagel van ver scheidene duimen lengte, zorgvuldig besloten in een kokertje. Hij dacht ern stig na over den snit van zijn broek of zijn wambuis, beefde voor het ten ach ter staan bij de modes, der hoofdstad, liet zijn halskragen te Parijs plooien, zooals de tegenwoordige fatten ze nu laten wasschen te Londen. Ook ging hij nooit een spiegel voorbij, zonder zijne in opkomst zijnde knevels te stree- len, of een beek, zonder zijn beeld toe te lachen, zoodat zijne nicht Odette hem ondeugend noemde ,,d.e mooie Narcis." Odette de Croix Nivert van haar vijftiende jaar af ouderloos was de' eigen nicht der barones, die haar on der haar dak had opgenomen, en dat met te meer hartelijkheid, daar mijn heer haar zoon, bij het najagen zijner vermaken, haar meer en meer ver waarloosde, ondanks de liefdevolle verwijten, die zij tot hem richtte. Odette was van het oogenblik haver komst af, het middel om de eenzame uren liarer tante op te vroolïjken en haren neef de wroeging te besparen, die voor een braven zoon onverdrage- lijk geweest zou zijn. Maar wat vreemd geval en hoe ver anderlijk is de jeugd. Van het oogen blik af, dat hij zonder gewetensknaging zich aan zijn vermaken kon overgeven, gaf onze fladderende vlinder zich aan rust over, liet de schoonste bloemen door zijn afwezigheid verkwijnen, bleef gebonden aan zijn kamer, alsof een insect envei^z am el aar hem daar had vastgespeld. Helaas! de schicht die hem het hart had gewond was niet uit de harde hand van den wreeclen geleerde; het waren de zwarte oogen van een meisje an zestien jaar, zeer onbezorgd over de verwoesting die zij had aangericht en zeer verwonderd over de vleiende attenties, waarvan zij het voorwerp was. Zonder eigenlijk regelmatig schoon te zijn, bezat Odette een indrukwek kende en aangename bekoorlijkheid, en boven alles de gratie van het niet te weten. Haar ernstige geest, zonder eenige arglistigheid, was vrij van alles wat naar behaag zucht zweemde; en kleedde zij zich altijd met smaakvolle eenvoudigheid, 't was naar haar natuurlijk gevoel van sierlijkheid, niet naar uitgezocht i bestudeerde kunstmiddelen. Eens toen zij haar neef op ernstigen toon hoorde vergelijken de deugden van tarwestïjfsel tegen die van rijst- stijfsel, onlangs uitgevonden door Saint Megrin, zette zij groote, verbaasde oogen op, en oordeelde in stilte, dat hij volkomen belachelijk was. Gelukkig voor zijn eigenliefde, ver moedde de arme jongen niet het min ste van dien treurigen indruk, waar over hij zeer bedroefd zou zijn ge weest, want hij zelf oordeelde geheel anders; en dienzelfden avond, als hij meermalen een blik sloeg in het Vene- tiaansche spiegelglas, was het hoofd zakelijk om naar de bewegelijke ge laatstrekken van zijn buurmeisje te zien. Deze laatste bleef zeer i a. >.f schillig en had geen vermoeden op die kunstgre pen; de barones daarentegen, die door een uitmuntenden bril 'ag, •ogde h< m met het grootste vermaak nn, to'Wij zij zich een weinig - ilijk r-mekte over den onverwacht opgekomf n af keer van haar zoon van dc woifl I. „Wilt gij het voorbeeld navolgen - ;-n Timon van Athene, wiens geschiedenis uw onderwijzer u lieeft verhaald, An- •toine, mijn jongen? Intusschen heeft uw uiterlijk zeer weinig van een in de bosschen huizenden menschenhater en uw kanten zouden spoedig door de heesters verscheurd zijn." Inderdaad prikkelde de liefde de zucht om te behagen in onzen held nog meer; hij verloor het weinigje her sens dat hij nog had, bracht zijn nach ten door met het samenstellen van opiaat voor de tanden, pomade voor het haar, nieuwen opschik, elegante verfijningen; en dat alles om het hart te veroveren van de wreed e, die niets liefde voor zijn nichtden bad om een gunstig antwoord. En eindelijk zichzelf niet meer mees ter, besloot hij stoutweg tot een ver klaring te komen, bekende in eens zijn nicht, en bad om een gunstig ant woord. Odette hoorde hem verstrooid aan, kruimelde brood1 voor de karpers in den vijver, die aan de oppervlakte kwamen om de kruimels op te vangen. Toen hij geëindigd had keek zij hem aan, en toen zij zag, dat hij er door zijne aanspraak zeer opgewonden uit zag, zei zij: Wel neef! dat is immers maar gek heid?" .Integendeel, niets ernstiger dan dat." „Bemint gij mij?" „Ik aanbid u." „Dat is" jammer, vriendlief, omdat ik „Welnu?" ,,Ik!.... Ik u in het geheel niet be min." „Och mijn hemel!" zuchtte onze ver- verliefde verslagen, „maar waarom niet?" „Omdat!" „Geef dan toch reden op!" „Wat zal ik u zeggen? Het ligt zeker aan mijn slechten smaak." „Wat bevalt u in mij niet? Mijn ver stand?" „Geenszins." „Mijn karakter?" „Ook niet." „Mijn uiterlijk?" En hij kon niet nalaten met een blik van zelfbehagen te glimlachen naar het beeld, dat de vijver van, zijn per soon terug gaf. Maar tot zijn grootste verbazing ant woordde Odette, inplaats van zooals hij verwachtte haar woorden in te trekken, in de grootste kalmte: „Ja neef." Hij was verstomd en verloor geheel en al zijn zelfvertrouwen. „Maar", stotterde'hij niet ongekun stelde inbeelding, „men heeft mij toch altijd mooi gevonden." „En ik.... vind u leelijk." En met een sierlijke buiging, die hare te vrijmoedige verklaring er niet op verbeterde, ging het meisje naar het kasteel terug, terwijl onze Adonis, met open mond haar verstomd nakeek en de karpers tevergeefs op hun voedsel wachtten. Bedroefd en geërgerd, verkropte An toine zijn nederlaag. Hij gaf voor te verlangen het land te bezien, zette zich op zijn strijdros, reed naar Nérac en bood zijn diensten clen koning van Navarre, die toen nog geen koning van Frankrijk was, aan. Zijn komst wekte de verbazing op aan het kleine hof, waar men aan zoo- Koning EDWARD VII. goe kris glo* Schetsen van DEKA. De catastrophe. Het zonnetje scheen lekker in |de serre, want het huis waar de dames Dribbeling woonden, lag met den achtergevel op het Zuiden. Dat hadden ze zoo uitgekozen om dat Jans als 't Noordenwind was zoo'n last van asthma had, en Mie der eksteroogen al begonnen te steken als het haantje van den toren maar even naar het oosten keek. 't On verval scht gele kanarietje zat te kweel en of 't nog voor twaalf uur af moest, en sprong in driftigen levenslust van de hak op den tak, daarbij zeer verleide lijk met zijn pittige oogjes glinsterend. Even pleizierig voelden zich blijkbaar de drie paar goudvisschen, die veer krachtig heen en weer schoten met speurenden kop en mummelende lippen blij als ze waren dat de zon zoo goedig stond te schijnen in de kristallen kom, vol van hun vuur gloed. En de poes, och die zoete Kaatje, die lag zoo genoegelijk op een voetenkussen ineengedraaid met alle haren opgezet om toch maar niks van de koesterende warmte te verliezen, en zoetjes spinnend. Nou zou je zoo zeggen dat Jans en Mie zich zouden beijveren om deze verheven schilderij van welbehagelijke rust te volmaken. Inderdaad zat de eerste op haar gemak te breien aan tafel, met het beste koffieblad voor zich, en liet de tweede haar welbe- vleeschde rug cloor de zon beschijnen. Maar het was er toch niet dèt. Dei- was zoo van allerlei gepasseerd, den vorigen dag en van morgen, dat een mensch op jaren en een mensch van stilte en rust, van streek brengt. Nou kon je toch merken dat je een dagje ouder werd. Jans had 'sZaterdags ruzie gehad met het dagmeisje. Dat bru tale ding dorst er aanmerking op te maken dat ze den tweeden kop koffie om twaalf uur zonder suiker kreeg. Nou vraag ik je toch, Iu welk gere geld, ordelijk burgerhuishouden is het ooit gewoonte geweest je tweeden kop mèt suiker te gebruiken. En dat kwam misschien uit een huls, waar ze niet eens 'smiddags vleesch kregen. Nee, 't was waarachtig tegenwoordig met d:e hooien niet meer om uit te hou den. Zooveel praatjes en vooral pre tenties als die tegenwoordig hadden, daar kon je geregeld niet meer bij. Het was hier maar niet de quaestie om het feit zelf. In 't minst niet! 't Kind was nog maar een kind, dus ze wist niet beter. Maar 't was een teeken van de bedroevende tijden 't was hier een beginsel-quaestie. Als de ouders, die zulke kwade nei-gingen hadden moéten merken, het kind er intijds indachtig op hadden gemaakt, was het niet zoover gekomen. En nou hadden ze nog wel gedacht dat die man en die vrouw door en door fat soenlijk waren Na te zamen eenigen tijd over dit onderwerp gejammerd te hebben zoch ten zij het bed op. Maar niet waar, zooals het dan gaat met die dingen, dan lig je daar over te tobben, en je doet geen oog dicht. Jans en Mie hadden wat je noemt een slechten nacht gehad, 't Kopje thee kon ze niet verkwikken en zelfs het zonnetje in het serretje scheen van morgen om niet. Want wat was er bijgekomen? 't Droogrek was kapot en hij den tim merman. Daarom had Mie, dood onschuldig hoor! 't theedoekje uitge hangen over de schutting, die hun tuin scheidde van den naastliggenden. Net toen ze er mee klaar was en even uitrustte van de vermoeienis die het uitrekken haar gegeven had, kwam het natte dweiltje met een vaart terug, midden in der gezicht. Jans die boven op slaapkamer de waschtafel schoon maakte en de bedden luchtte, zag toevallig dat het mevrouw zelf was, die op 'n tuinstoel, juist onder het doekje, een boek zat te lezen. Welnu, toegegeven dat 't niet plei zierig is als er zoo op eens een voch tige doek naast je hoofd wordt ge hangen, was dit toch zeker niet de- manier orn een dame op jaren, die notabene der moeder had kunnen zijn, te affrohteeren. Ook al weer een teeken hoe de wereld achteruitging, hoe de zeden verbasterden. Over die dingen zaten ze te peinzen, en ze wilden het wel bekennen, het deed hun zeer. Daar had je nou zoo'n negentiende eeuw. Dat noemden ze nota bene de eeuw van licht. Zeg liever van duis ter, van pikdonker-duister. Je kent tegenwoordig geen verschil meer in stand. De werkman en de mijnheer, alles liep maar met 'n hoed op. En de meisjes, je wist waarachtig niet of mevrouw of de meid uitging, met een woord van waai-heid. Fluweelen ja ponnen en hoeden met veeren, en glacé handschoenen. Het kon maar niet op. En ze vroegen maar è.1 meer loon. Maar hoe ging het? Tegenwoor dig was de kornet of het mutsje bij eel sierlijkheid niet gewoon was. Margaretha vroeg zeer beleefdelijk naar berichten uit het Louvre, en kon maar niet gelooven, dat zoo'n schitterend cavalier, eenvoudig een provinciaal was. De beminnelijke zwerm hofdames verkwistten aan hem glimlachjes en schuchtere lonkjes, terwijl daarente gen de ruwe gezellen van den Bearner, gekleed als hun meester, spottend vroegen of hij het nederige paleis van zijne Bearner Majesteit voor het paleis van troetelkinderen hield. Antoine beantwoordde het compli ment der koningin met een sierlijken groet; de uitdagingen van de hofdames met ijskoude onverschilligheid, en den zotteklap der spotters met eenige sier lijke degenprikken, die hun eerbied inboezemden. Daar deze kleine aflei dingen niet genoeg waren om zijn som bere gedachten te verdrijven, stelde de goede koning, zeer medegevoelende met lieden die aan hartepijn leden, hem voor om deel le nemen aan een jacht op grof wild, een universeel mid del, beweerde hij, om liefdesleed te ge nezen. Onze held nam het vooi*stel gretig en maakte zijn eersten wapentocht te gen Cahors, de huwelijksgift der Ko ningin Margaretha, 'die haar nooit was uitbetaald, en waaromtrent haar man dacht dat liet eenvoudig zou zijn om met geweld in zijn hol te slepen even als een Bearnsche beer. De stad werd belegerd en genomen, maar niet zonder moeite; en bij het werpen van de eerste takkehossen in de gracht, de bijlslagen op de poorten, scheurde de jonge baron geen beetje zijn kleederen en rukte den nagel ait, dien hij zoo zorgvuldig getroeteld had. Maar een warme handdruk van den dapperen Heinrich troostte hem voor de kleine ongelukjes en het nemen van een vaandel, deed hem het. verlies van zijn oorringen vergeten. Zoo gingen er twee jaren heen, oor logvoerende met zijn meester,van wien hij een der dapperste kapiteins en een der g-etrouwste vrienden was. Antoine trok met hem van strijd tot strijd, maar niet van schoone tot schoone.... want helaas! nu hadden alle: met het volste recht kunnen zeggen, wat Odette eens zeide: „Ik vind u leelijk." Bij het bezoeken van een krank en soldaat werd hij door de pokken aan getast; het had weinig gescheeld of hij had het gezicht verloren, maar de schoonheid van zijn gelaat was wer kelijk verloren gegaan. Het geleek nu door de litteekens en naden wel wat op een schuimspaan, terwijl zijn zware, zwarte baard niet voldoende was, om de holten te bedekken. De mooie Narcis was geworden de leelijke Roquelaure. In het begin, toen hij zich zoo ont sierd zag, dacht hij er ernstig over, om zich met zijn degen te doorsteken; maar het krijgsmansleven had hem reeds van eenige belachelijkheden ge nezen, en bewaarde hem voor misdaad. Hij eindigde met te lachen over zijn mismaaktheid, die hem, en met reden, het hart van zijn beminde niet kon ontnemen, en troostte' zich er mee dat hij nu een vogelschrik was geworden voor de dames, en vreesinboezemend voor de mannen. Had hij Luxembourg ontmoet, hij had kunnen zeggen: „De vijanden heb ben recht mij leelijk te vinden, wan! zij hebben mijn gezicht altijd tegen over zich." Maar zijn spreekwoordelijk gewor den stoutmoedigheid ging niet zoo vei om de blikken zijner moeder te trol seeren. Zij beweerde hij zou nooi! in hem haar mooie popje willen her kennen. En alleen om die beweegreden keer de hij niet naar Roquelaure terug. Maar hetzij dat de goede vrouw hen: moedwillig dit voorwendsel wilde ont nemen, hoe ook, zij stierf in de armer van de schoone Odette en hij moesl zich haasten om haar de laatste eer tc bewijzen. Onder de smart van dit treurig ver lies dacht hij er niet aan, om den in druk der treurige gedaanteverwisse ling op de buren zich aan te trekken. Bovendien, de eenige oogen die hij gevreesd had te zullen bedroeven, wa ren voor altijd gesloten. Tochtoen hij tegenover zijn nichl stond, klopte zijn hart sterker dan bii zijn aanzoek; en een schot uit een mus ket scheen hem verkieselijker, dan de kleinste schaduw van afkeer of min achting uit die heldere oogen. Integen deel! hij kon er slechts een hartelijk medegevoel en een troostend medelij den in lezen. Zeker, het was slechts medelijden maar wat had de arme Roquelaure an ders kunnen verwachten? Zijn tegen woordige bescheidenheid, zeer verschil lend van zijn vroegere verwaandheid, stalde hem tevreden, hoewel niet zon der een onwillekeurige zucht Nooit was Odette hem bekoorlijke! voorgekomen; hare trekken, een weinig verbleekt door zorg.en waken, teeken den nu eene lieflijken ernst, die haai verrukkelijk stond; haar glimlach, had de eenigszins spotachtige uitdruk king verloren en hare warme, door dringende stem, had dien lieflijker toon, die onzen held tot in den zeven den hemel voerde. Zij spraken van zijne moeder, hare laatste oogenblikken, hare teederheid voor hem, haar laatste' gebeden vöoi zijn geluk. „Gij zijt voor haar in waarheid een< dochter geweest, nichtje", zeide hi; ontroerd. „Noemde ze mij niet dikwijls zoo neef?" gaf ze eenvoudig ten antwoord Hij deed een poging om van gesprei te veranderen en dat treffend' onder werp te vermijden, maar de herinne ringen aan het verleden zweefden rond om hen als een lichte schaduw ei keerden onophoudelijk tusschen hen te rug en Odette deed niets om ze te ver mijden, maar scheen er eerder behager in te scheppen. Met niet de minste spottende trek met niet de kleinste schalkschheid; er hare groote, zwarte, vochtige, fluweel achtige oogen rustten zoo vrijmoedig op haren neef, meer en meer liefderijk dat hij hij wijlen geloofde er een stülf aanmoediging in te lezen. „Ik word nog gek, ik zal nog eens dwaasheid begaan en men zal zich ovei mij vroolijk maken," dacht hij. En vastbesloten vatte hij moed er kondigde zijne nicht zijn vertrek aan Zij wandelden juist aan den kan- de dienstmeisjes uit de mode, maar je hoorde ook niet meer dat een bode vijf-en-twintig jaar in een en dezelfde familie bleef, zooals haar Betje zaliger Nou hadden ze weer in het krantje gelezen dat er in Amerika al dienst boden waren, die fiets reden, die bij de verhuringsvoorwaarden bedongen dat er ergens in huis een plaats aan haar rijwiel zou worden ingeruimd. Waar haor Maar dat' kon zoo niet lang meer duren, dat kón eenvoudig niet be- rtendigcl blijven, daar kwam de heele menscheiijke natuur tegen op. Der zou wel weer een ommekeer komen Als 't maar niet al te gewelddadig ging, want noch Jans noch Mie kon den tegen schieten. Nog altijd her innerden zij zich het kermis-oproer en hoe toen de huzaren door de stra ten renden. Neen geen revolutie, geen oproer, maar een catastrophe moest en zou er komen. Ze verwachtten haar elk oogenblik. Gewoonlijk komen dergelijke dingen toch nog te vroeg en te onverwacht, gelijk in dit geval, hoewel moet wor den toegegeven, dat de dames er niet een van deze soort verwacht hadden. Juist had Jans gevraagd of Mie nog een kopje koffie bliefde, en op het toestemmend antwoord den sui kerpot ter hand genomen, toen z< Mie een kreet hoorde uitstooten er het tegelijkertijd duister om haar heer werd. Toen zij weder bijkwam laf zij op de kanapé met 'n zakdoek vo eau-de-cologne tegen haar neus ge drukt, terwijl Mie ijverig haar slaper bette en zich zelf den neus snoot. Verderop in het serretje dat nof altijd vriendelijk lachte iu het pret tige zonnetje, was het een ware ramp Angstig fladderde Pietje in zijn koo en trachtte vergeefs op stem te. ko men; de goudvisschen schoten vo schrik over de catastrophe die ge beurd was, op en neer; de poes za onder het buffetkastje in angstig* afwachting op verdere schrikkelijk* gebeurlijkheden, en op tafel, op he goede servies, lag de kurken korf me groen en bloemen, die voorheen zo< luisterrijk de zoldering had versiert en thans het graf werd van het ii scherven geslagen porcelein. En Jans, heel de woestenij samen vattend in een enkelen smartelijker blik, barstte in tranen uit, ei zuchtte zeer roerend, eenigszins melo dramatisch; „O, het is een catastro phe, 't is een catastrophe!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6