1
Licht en Schaduw
De moois Narcis.
FEUILLETON.
KRONIEK.
De dood van Koningin
Victoria. De oude pel
grim.
Koningin Victoria is dood. De
legendarische figuur, de vorstin,
wier bestuur eindeloos scheen, de
moeder en grootmoeder van tal van
gekroonde hoofden heeft voor al
tijd den scepter neergelegd.
En als zij begraven wordt, dar'
stroomen uit alle deelen van del
wereld d'e machtigen en gr ooien
der aarde toe en op haar begrafenis
is het één groote schittering van
die in hoogheid gezeten zijn, één
machtige flonkering van goud en
rijke weelde en pracht.
Diep en stevig wetend hoe wei
nig al die stralende, schitterende,
flonkerende prachl-menschen be
ïnvloeden het wereldgebeuren, en
hoe ook zij, die zielloos daameer
ligt en orn wie aan alle hoven
rouw gedreven wordt, slechts het
symbool was van daadwerkelijke
macht, en volks-eenheid, treft het
ons toch als de sikkel die dagelijks
duizenden bij duizenden wegmaait,
als in plotseling heftig bewegen
omhoog geheven wordt en zijn fa
talen slag pleegt daai waar de tro
nen staan op de bergen van de
menscheiijke samenleving.
Want naar die eenlingen wordt
opgezien, naar die eenlingen richt
zich onwillekeurig de blik der mik
li oenen-schare. En ziv het dan ook
mei gemengde gevoelens, zij 't met
den traditioneelen eerbied voor de
druppel majesteit, zij 't met do
minder eerbiedige nieuwsgierig
heid, die schuw doet opblikken naar
wie door d'e geboorte zoo wijd staan
van het gewone menschen-leven.
men volgt de f a i t s e t g e s t es der
gekroonde hoordenEn als dan hun
doodstijding komt en de nieuws
papieren hun nec-rologiën vermel
den en het le r o i est mort,
vive le roi duidelijk uitroe
pen, dan blijven we, hoezeer ook
de gang van ons gewone leven er
niet in 't minst den invloed van
voelt, toch onwillekeurig een wijle
stilstaan en suffen over den zeis,
die in den vervelenden sleur van
hei eentonig dagelijks wegmaaien
der duizenden geliikvloerseh nu
eens hooger heeft rondgeslagen.
De. vorsten en die in hoogheid
gezeten zijn, zullen cle oude vrouw
met oog-verblindende flonkerpraal
ter laatste rustplaats begeleiden.
Onder veel vertoon van goud en
schittering en van militair gedoe
zai Enge land's oude Koningin de
laatste eer worden bewezen.
Weelde, rijkdom pracht, schit
tering en glans als 't lichte, zonni
ge droomleven uit gouden toover-
sprookjes zal er zijn, ten dage dat
Victoria ten grave daalt.
En er wordt veel rouw gemaakt
en de gansche wereld leest verbijs
terd van die helle lichtpracht. en de gift die de peri de paradijs-
van dat immense ronw-zeggen over
de gansche wereld.
En dan, als de klokken in hun
zwaarste ondertonen zullen bi in
hammen over Engeland en
hei fantastisch ceremonieel achter
de baar en de hoog-opgestap.elde
kransen en de treurmuziek en de
glans-pracht zullen trekken iangs
de dicht, dicht opeengepakte men
sch an-zeeën en van dat alles vli«
gensvlug" de tijdingen en beschrij
vingen over de heele wereld gaan.
wie denkt dan aan een anderen
oude van dagen, wiens nazón 'reeds
t&ï kimme daagt?
Onder den druk, we weten "t
niet. maar kunnen het ons toch
wei voorstellen, onder den druk
dat in haar naam een onrechtvaar
dige gruw el-oor log is bedreven, is
de oude Koningin Victoria heen
gegaan. en de droeve nevelen die
den tijd. waarin haar verscheiden
valt omhullen wijken en een wijle
voor den glans die haar iijksta-
tie omringt, voor de deelneming,
dif allerwege betoond wordt
Maar de andere oude van dagen
die in Gns land in ballingschap
toeft, ver van zijn dierbaar land.
vei van zijn oude vrouw, zal ook
stervan ondier den druk derzelfde
dingen. Maar met een machtig ver
schil toch. Met dit machtige ver
schil. dat er vrede zal zijn in ziin
ziel, wanneer zijn ure slaat, om
dat hij voor zijn land en volk heeft
gedaan wat hij kon, het alleruiter
ste, een gebroken, zieke man, diie
was zijn pelgrimstocht naar
poorten opende.
J OEI ER.
Naar het fmnscli.
Antoine de Roquelaure, wapenbroe
der van den Bearner, wiens zoon Gas
ton zichzelf noemde: ,,de leelijkste man
van geheel Frankrijk en Navarre", ge-
horen in 1560, stamde af van een oude
familie.te Armagnac. Zijn zachte,
goudkleuvige haren, zijn hemelsblauw
oogen, de kuiltjes in zijn rooskleurige
wangen, waren cle vreugde en cle trots
van zijn voedster, die hem bewonderde
en de trots zij nor moeder, die hem op
schikte, zijn haren krulde en hem met
het volste genot bedierf.
Grooter wordende, verre van te be
vestigen het gewone zeggen dat de
mooiste marmotten met de jaren leelij-
ker werden, doorleefde hij straffeloos
den gevaarlijken leeftijd, zonder een
van zijn schoonheden te verliezen.
Twaalf jaren oud, was hij mijlen in
het rond de lieveling der adellijke
burchtvrouwen; op achttien jaren
bracht hij de hoofden der meisjes op
hol. die het niet meer waagden haar
spiegel te ondervragen, noch een ver
gelijking te maken.
Ongelukkig dat al dat gevlei en ge-
liefkoos een bedroevende uitwerking
had op het verstand van den jongen
edelman; hij werd een volmaakt type
van dwaasheden en ingebeeldheid.
Alleen bezig met zijn dierbaar per
soontje, besteedde hij zooveel tijd aan
zijn toilet, dat zijne moeder, hoe toe
gevend ook, hem van overdrijving be-
de landendie landen van recht schulcligde; en in dien tijd, toen de
zouden zijn, naar hij hoopte, heeft
aanvaard1.
En als dan die groote pelgrim,
die droeve' figuur, die zijn lands
kinderen met de uiterste vertwijfe
ling heeft zien vechten tegen de
overmachtige benden, die in Ko
ningin Victoria's naam op hen wer
den aangehitst, 'l moede hoofd ter
ruste legt. dan zullen de klaagstem
men mei zoo groot zijn als nu de
illustre Koningin der hooge troon
begraven wordt.
Als een dof gemurmel zal een ziin
doodstijding rommelen dloor 't hart
dei volkeren, mogelijk heel. heel
onopgemerkt zal de ure zijn. waar
in hij ten grave wordt gebracht.
Maar onder cle rechtvaardigen,
onder hen die diepen eerbied heb
ben voor wat waarachtig grootsc-h
was en blinkend mooi in deze
droeve diagen, die een glorie-eeuw
sloten en zwaar aandonkerden over
eer., nieuwe, zal er droefheid zijn
en smart, dab hij, die de verpersoon
lijking was van het recht, is heen
gegaan en de tranen, die zullen
vloeien over den luguberen afloop
van deze tragedie van het recht, en
cle enkele bloemen, die 't graf van
dezen waarachtig groote mogelijk
sieren zullen, zouden kunnen zijn
Koningin VICTORIA.
behaagzucht van zekere mannen die
der vrouwen overtrof, kon hij een
voorbeeld nemen aan den meest ver
wijfden in den hofkring van Hendrik
den Derde.
Evenals deze monarch, sliep hij met
een masker en dikke handschoenen,
ter bescherming der frischheid van zijn
gelaatskleur en de blankheid zijner
met ringen overladen handen, waar
van de pink, als grootste elegantie,
versierd was met een nagel van ver
scheidene duimen lengte, zorgvuldig
besloten in een kokertje. Hij dacht ern
stig na over den snit van zijn broek of
zijn wambuis, beefde voor het ten ach
ter staan bij de modes, der hoofdstad,
liet zijn halskragen te Parijs plooien,
zooals de tegenwoordige fatten ze nu
laten wasschen te Londen. Ook ging
hij nooit een spiegel voorbij, zonder
zijne in opkomst zijnde knevels te stree-
len, of een beek, zonder zijn beeld toe
te lachen, zoodat zijne nicht Odette
hem ondeugend noemde ,,d.e mooie
Narcis."
Odette de Croix Nivert van haar
vijftiende jaar af ouderloos was de'
eigen nicht der barones, die haar on
der haar dak had opgenomen, en dat
met te meer hartelijkheid, daar mijn
heer haar zoon, bij het najagen zijner
vermaken, haar meer en meer ver
waarloosde, ondanks de liefdevolle
verwijten, die zij tot hem richtte.
Odette was van het oogenblik haver
komst af, het middel om de eenzame
uren liarer tante op te vroolïjken en
haren neef de wroeging te besparen,
die voor een braven zoon onverdrage-
lijk geweest zou zijn.
Maar wat vreemd geval en hoe ver
anderlijk is de jeugd. Van het oogen
blik af, dat hij zonder gewetensknaging
zich aan zijn vermaken kon overgeven,
gaf onze fladderende vlinder zich aan
rust over, liet de schoonste bloemen
door zijn afwezigheid verkwijnen,
bleef gebonden aan zijn kamer, alsof
een insect envei^z am el aar hem daar
had vastgespeld.
Helaas! de schicht die hem het hart
had gewond was niet uit de harde
hand van den wreeclen geleerde; het
waren de zwarte oogen van een meisje
an zestien jaar, zeer onbezorgd over
de verwoesting die zij had aangericht
en zeer verwonderd over de vleiende
attenties, waarvan zij het voorwerp
was.
Zonder eigenlijk regelmatig schoon
te zijn, bezat Odette een indrukwek
kende en aangename bekoorlijkheid,
en boven alles de gratie van het
niet te weten. Haar ernstige
geest, zonder eenige arglistigheid,
was vrij van alles wat naar behaag
zucht zweemde; en kleedde zij zich
altijd met smaakvolle eenvoudigheid,
't was naar haar natuurlijk gevoel
van sierlijkheid, niet naar uitgezocht
i bestudeerde kunstmiddelen.
Eens toen zij haar neef op ernstigen
toon hoorde vergelijken de deugden
van tarwestïjfsel tegen die van rijst-
stijfsel, onlangs uitgevonden door Saint
Megrin, zette zij groote, verbaasde
oogen op, en oordeelde in stilte, dat
hij volkomen belachelijk was.
Gelukkig voor zijn eigenliefde, ver
moedde de arme jongen niet het min
ste van dien treurigen indruk, waar
over hij zeer bedroefd zou zijn ge
weest, want hij zelf oordeelde geheel
anders; en dienzelfden avond, als hij
meermalen een blik sloeg in het Vene-
tiaansche spiegelglas, was het hoofd
zakelijk om naar de bewegelijke ge
laatstrekken van zijn buurmeisje te
zien.
Deze laatste bleef zeer i a. >.f schillig
en had geen vermoeden op die kunstgre
pen; de barones daarentegen, die door
een uitmuntenden bril 'ag, •ogde h< m
met het grootste vermaak nn, to'Wij
zij zich een weinig - ilijk r-mekte
over den onverwacht opgekomf n af
keer van haar zoon van dc woifl I.
„Wilt gij het voorbeeld navolgen - ;-n
Timon van Athene, wiens geschiedenis
uw onderwijzer u lieeft verhaald, An-
•toine, mijn jongen? Intusschen heeft
uw uiterlijk zeer weinig van een in de
bosschen huizenden menschenhater
en uw kanten zouden spoedig door de
heesters verscheurd zijn."
Inderdaad prikkelde de liefde de
zucht om te behagen in onzen held
nog meer; hij verloor het weinigje her
sens dat hij nog had, bracht zijn nach
ten door met het samenstellen van
opiaat voor de tanden, pomade voor
het haar, nieuwen opschik, elegante
verfijningen; en dat alles om het hart
te veroveren van de wreed e, die niets
liefde voor zijn nichtden bad om een
gunstig antwoord.
En eindelijk zichzelf niet meer mees
ter, besloot hij stoutweg tot een ver
klaring te komen, bekende in eens zijn
nicht, en bad om een gunstig ant
woord.
Odette hoorde hem verstrooid aan,
kruimelde brood1 voor de karpers in
den vijver, die aan de oppervlakte
kwamen om de kruimels op te vangen.
Toen hij geëindigd had keek zij hem
aan, en toen zij zag, dat hij er door
zijne aanspraak zeer opgewonden uit
zag, zei zij:
Wel neef! dat is immers maar gek
heid?"
.Integendeel, niets ernstiger dan
dat."
„Bemint gij mij?"
„Ik aanbid u."
„Dat is" jammer, vriendlief, omdat
ik
„Welnu?"
,,Ik!.... Ik u in het geheel niet be
min."
„Och mijn hemel!" zuchtte onze ver-
verliefde verslagen, „maar waarom
niet?"
„Omdat!"
„Geef dan toch reden op!"
„Wat zal ik u zeggen? Het ligt zeker
aan mijn slechten smaak."
„Wat bevalt u in mij niet? Mijn ver
stand?"
„Geenszins."
„Mijn karakter?"
„Ook niet."
„Mijn uiterlijk?"
En hij kon niet nalaten met een blik
van zelfbehagen te glimlachen naar
het beeld, dat de vijver van, zijn per
soon terug gaf.
Maar tot zijn grootste verbazing ant
woordde Odette, inplaats van zooals
hij verwachtte haar woorden in te
trekken, in de grootste kalmte:
„Ja neef."
Hij was verstomd en verloor geheel
en al zijn zelfvertrouwen.
„Maar", stotterde'hij niet ongekun
stelde inbeelding, „men heeft mij toch
altijd mooi gevonden."
„En ik.... vind u leelijk."
En met een sierlijke buiging, die
hare te vrijmoedige verklaring er niet
op verbeterde, ging het meisje naar het
kasteel terug, terwijl onze Adonis, met
open mond haar verstomd nakeek en
de karpers tevergeefs op hun voedsel
wachtten.
Bedroefd en geërgerd, verkropte An
toine zijn nederlaag. Hij gaf voor te
verlangen het land te bezien, zette zich
op zijn strijdros, reed naar Nérac en
bood zijn diensten clen koning van
Navarre, die toen nog geen koning van
Frankrijk was, aan.
Zijn komst wekte de verbazing op
aan het kleine hof, waar men aan zoo-
Koning EDWARD VII.
goe
kris
glo*
Schetsen van DEKA.
De catastrophe.
Het zonnetje scheen lekker in |de
serre, want het huis waar de dames
Dribbeling woonden, lag met den
achtergevel op het Zuiden.
Dat hadden ze zoo uitgekozen om
dat Jans als 't Noordenwind was zoo'n
last van asthma had, en Mie der
eksteroogen al begonnen te steken als
het haantje van den toren maar even
naar het oosten keek. 't On verval scht
gele kanarietje zat te kweel en of 't
nog voor twaalf uur af moest, en
sprong in driftigen levenslust van de
hak op den tak, daarbij zeer verleide
lijk met zijn pittige oogjes glinsterend.
Even pleizierig voelden zich blijkbaar
de drie paar goudvisschen, die veer
krachtig heen en weer schoten met
speurenden kop en mummelende lippen
blij als ze waren dat de zon zoo
goedig stond te schijnen in de
kristallen kom, vol van hun vuur
gloed. En de poes, och die zoete
Kaatje, die lag zoo genoegelijk op een
voetenkussen ineengedraaid met alle
haren opgezet om toch maar niks van de
koesterende warmte te verliezen, en
zoetjes spinnend.
Nou zou je zoo zeggen dat Jans en
Mie zich zouden beijveren om deze
verheven schilderij van welbehagelijke
rust te volmaken. Inderdaad zat de
eerste op haar gemak te breien aan
tafel, met het beste koffieblad voor
zich, en liet de tweede haar welbe-
vleeschde rug cloor de zon beschijnen.
Maar het was er toch niet dèt. Dei-
was zoo van allerlei gepasseerd, den
vorigen dag en van morgen, dat een
mensch op jaren en een mensch van
stilte en rust, van streek brengt. Nou
kon je toch merken dat je een dagje
ouder werd. Jans had 'sZaterdags ruzie
gehad met het dagmeisje. Dat bru
tale ding dorst er aanmerking op te
maken dat ze den tweeden kop koffie
om twaalf uur zonder suiker kreeg.
Nou vraag ik je toch, Iu welk gere
geld, ordelijk burgerhuishouden is het
ooit gewoonte geweest je tweeden kop
mèt suiker te gebruiken. En dat kwam
misschien uit een huls, waar ze niet
eens 'smiddags vleesch kregen. Nee,
't was waarachtig tegenwoordig met
d:e hooien niet meer om uit te hou
den. Zooveel praatjes en vooral pre
tenties als die tegenwoordig hadden,
daar kon je geregeld niet meer bij.
Het was hier maar niet de quaestie
om het feit zelf. In 't minst niet! 't
Kind was nog maar een kind, dus ze
wist niet beter. Maar 't was een
teeken van de bedroevende tijden
't was hier een beginsel-quaestie. Als
de ouders, die zulke kwade nei-gingen
hadden moéten merken, het kind er
intijds indachtig op hadden gemaakt,
was het niet zoover gekomen. En nou
hadden ze nog wel gedacht dat die
man en die vrouw door en door fat
soenlijk waren
Na te zamen eenigen tijd over dit
onderwerp gejammerd te hebben zoch
ten zij het bed op. Maar niet waar,
zooals het dan gaat met die dingen,
dan lig je daar over te tobben, en je
doet geen oog dicht. Jans en Mie
hadden wat je noemt een slechten
nacht gehad, 't Kopje thee kon ze
niet verkwikken en zelfs het zonnetje
in het serretje scheen van morgen
om niet.
Want wat was er bijgekomen? 't
Droogrek was kapot en hij den tim
merman. Daarom had Mie, dood
onschuldig hoor! 't theedoekje uitge
hangen over de schutting, die hun
tuin scheidde van den naastliggenden.
Net toen ze er mee klaar was en even
uitrustte van de vermoeienis die het
uitrekken haar gegeven had, kwam
het natte dweiltje met een vaart terug,
midden in der gezicht. Jans die boven
op slaapkamer de waschtafel schoon
maakte en de bedden luchtte, zag
toevallig dat het mevrouw zelf was,
die op 'n tuinstoel, juist onder het
doekje, een boek zat te lezen.
Welnu, toegegeven dat 't niet plei
zierig is als er zoo op eens een voch
tige doek naast je hoofd wordt ge
hangen, was dit toch zeker niet de-
manier orn een dame op jaren, die
notabene der moeder had kunnen zijn,
te affrohteeren. Ook al weer een
teeken hoe de wereld achteruitging,
hoe de zeden verbasterden.
Over die dingen zaten ze te peinzen,
en ze wilden het wel bekennen, het
deed hun zeer.
Daar had je nou zoo'n negentiende
eeuw. Dat noemden ze nota bene de
eeuw van licht. Zeg liever van duis
ter, van pikdonker-duister. Je kent
tegenwoordig geen verschil meer in
stand. De werkman en de mijnheer,
alles liep maar met 'n hoed op. En
de meisjes, je wist waarachtig niet of
mevrouw of de meid uitging, met een
woord van waai-heid. Fluweelen ja
ponnen en hoeden met veeren, en
glacé handschoenen. Het kon maar
niet op. En ze vroegen maar è.1 meer
loon. Maar hoe ging het? Tegenwoor
dig was de kornet of het mutsje bij
eel sierlijkheid niet gewoon was.
Margaretha vroeg zeer beleefdelijk naar
berichten uit het Louvre, en kon maar
niet gelooven, dat zoo'n schitterend
cavalier, eenvoudig een provinciaal
was. De beminnelijke zwerm hofdames
verkwistten aan hem glimlachjes en
schuchtere lonkjes, terwijl daarente
gen de ruwe gezellen van den Bearner,
gekleed als hun meester, spottend
vroegen of hij het nederige paleis van
zijne Bearner Majesteit voor het paleis
van troetelkinderen hield.
Antoine beantwoordde het compli
ment der koningin met een sierlijken
groet; de uitdagingen van de hofdames
met ijskoude onverschilligheid, en den
zotteklap der spotters met eenige sier
lijke degenprikken, die hun eerbied
inboezemden. Daar deze kleine aflei
dingen niet genoeg waren om zijn som
bere gedachten te verdrijven, stelde de
goede koning, zeer medegevoelende
met lieden die aan hartepijn leden,
hem voor om deel le nemen aan een
jacht op grof wild, een universeel mid
del, beweerde hij, om liefdesleed te ge
nezen.
Onze held nam het vooi*stel gretig
en maakte zijn eersten wapentocht te
gen Cahors, de huwelijksgift der Ko
ningin Margaretha, 'die haar nooit
was uitbetaald, en waaromtrent haar
man dacht dat liet eenvoudig zou zijn
om met geweld in zijn hol te slepen
even als een Bearnsche beer.
De stad werd belegerd en genomen,
maar niet zonder moeite; en bij het
werpen van de eerste takkehossen in
de gracht, de bijlslagen op de poorten,
scheurde de jonge baron geen beetje
zijn kleederen en rukte den nagel ait,
dien hij zoo zorgvuldig getroeteld had.
Maar een warme handdruk van den
dapperen Heinrich troostte hem voor
de kleine ongelukjes en het nemen van
een vaandel, deed hem het. verlies van
zijn oorringen vergeten.
Zoo gingen er twee jaren heen, oor
logvoerende met zijn meester,van wien
hij een der dapperste kapiteins en een
der g-etrouwste vrienden was. Antoine
trok met hem van strijd tot strijd,
maar niet van schoone tot schoone....
want helaas! nu hadden alle: met het
volste recht kunnen zeggen, wat Odette
eens zeide:
„Ik vind u leelijk."
Bij het bezoeken van een krank en
soldaat werd hij door de pokken aan
getast; het had weinig gescheeld of hij
had het gezicht verloren, maar de
schoonheid van zijn gelaat was wer
kelijk verloren gegaan. Het geleek nu
door de litteekens en naden wel wat op
een schuimspaan, terwijl zijn zware,
zwarte baard niet voldoende was, om
de holten te bedekken.
De mooie Narcis was geworden de
leelijke Roquelaure.
In het begin, toen hij zich zoo ont
sierd zag, dacht hij er ernstig over,
om zich met zijn degen te doorsteken;
maar het krijgsmansleven had hem
reeds van eenige belachelijkheden ge
nezen, en bewaarde hem voor misdaad.
Hij eindigde met te lachen over zijn
mismaaktheid, die hem, en met reden,
het hart van zijn beminde niet kon
ontnemen, en troostte' zich er mee dat
hij nu een vogelschrik was geworden
voor de dames, en vreesinboezemend
voor de mannen.
Had hij Luxembourg ontmoet, hij
had kunnen zeggen: „De vijanden heb
ben recht mij leelijk te vinden, wan!
zij hebben mijn gezicht altijd tegen
over zich."
Maar zijn spreekwoordelijk gewor
den stoutmoedigheid ging niet zoo vei
om de blikken zijner moeder te trol
seeren. Zij beweerde hij zou nooi!
in hem haar mooie popje willen her
kennen.
En alleen om die beweegreden keer
de hij niet naar Roquelaure terug.
Maar hetzij dat de goede vrouw hen:
moedwillig dit voorwendsel wilde ont
nemen, hoe ook, zij stierf in de armer
van de schoone Odette en hij moesl
zich haasten om haar de laatste eer tc
bewijzen.
Onder de smart van dit treurig ver
lies dacht hij er niet aan, om den in
druk der treurige gedaanteverwisse
ling op de buren zich aan te trekken.
Bovendien, de eenige oogen die hij
gevreesd had te zullen bedroeven, wa
ren voor altijd gesloten.
Tochtoen hij tegenover zijn nichl
stond, klopte zijn hart sterker dan bii
zijn aanzoek; en een schot uit een mus
ket scheen hem verkieselijker, dan de
kleinste schaduw van afkeer of min
achting uit die heldere oogen. Integen
deel! hij kon er slechts een hartelijk
medegevoel en een troostend medelij
den in lezen.
Zeker, het was slechts medelijden
maar wat had de arme Roquelaure an
ders kunnen verwachten? Zijn tegen
woordige bescheidenheid, zeer verschil
lend van zijn vroegere verwaandheid,
stalde hem tevreden, hoewel niet zon
der een onwillekeurige zucht
Nooit was Odette hem bekoorlijke!
voorgekomen; hare trekken, een weinig
verbleekt door zorg.en waken, teeken
den nu eene lieflijken ernst, die haai
verrukkelijk stond; haar glimlach,
had de eenigszins spotachtige uitdruk
king verloren en hare warme, door
dringende stem, had dien lieflijker
toon, die onzen held tot in den zeven
den hemel voerde.
Zij spraken van zijne moeder, hare
laatste oogenblikken, hare teederheid
voor hem, haar laatste' gebeden vöoi
zijn geluk.
„Gij zijt voor haar in waarheid een<
dochter geweest, nichtje", zeide hi;
ontroerd.
„Noemde ze mij niet dikwijls zoo
neef?" gaf ze eenvoudig ten antwoord
Hij deed een poging om van gesprei
te veranderen en dat treffend' onder
werp te vermijden, maar de herinne
ringen aan het verleden zweefden rond
om hen als een lichte schaduw ei
keerden onophoudelijk tusschen hen te
rug en Odette deed niets om ze te ver
mijden, maar scheen er eerder behager
in te scheppen.
Met niet de minste spottende trek
met niet de kleinste schalkschheid; er
hare groote, zwarte, vochtige, fluweel
achtige oogen rustten zoo vrijmoedig
op haren neef, meer en meer liefderijk
dat hij hij wijlen geloofde er een stülf
aanmoediging in te lezen.
„Ik word nog gek, ik zal nog eens
dwaasheid begaan en men zal zich ovei
mij vroolijk maken," dacht hij.
En vastbesloten vatte hij moed er
kondigde zijne nicht zijn vertrek aan
Zij wandelden juist aan den kan-
de dienstmeisjes uit de mode, maar
je hoorde ook niet meer dat een bode
vijf-en-twintig jaar in een en dezelfde
familie bleef, zooals haar Betje
zaliger
Nou hadden ze weer in het krantje
gelezen dat er in Amerika al dienst
boden waren, die fiets reden, die bij
de verhuringsvoorwaarden bedongen
dat er ergens in huis een plaats aan
haar rijwiel zou worden ingeruimd.
Waar haor
Maar dat' kon zoo niet lang meer
duren, dat kón eenvoudig niet be-
rtendigcl blijven, daar kwam de heele
menscheiijke natuur tegen op. Der
zou wel weer een ommekeer komen
Als 't maar niet al te gewelddadig
ging, want noch Jans noch Mie kon
den tegen schieten. Nog altijd her
innerden zij zich het kermis-oproer
en hoe toen de huzaren door de stra
ten renden. Neen geen revolutie,
geen oproer, maar een catastrophe
moest en zou er komen.
Ze verwachtten haar elk oogenblik.
Gewoonlijk komen dergelijke dingen
toch nog te vroeg en te onverwacht,
gelijk in dit geval, hoewel moet wor
den toegegeven, dat de dames er niet
een van deze soort verwacht hadden.
Juist had Jans gevraagd of Mie
nog een kopje koffie bliefde, en op
het toestemmend antwoord den sui
kerpot ter hand genomen, toen z<
Mie een kreet hoorde uitstooten er
het tegelijkertijd duister om haar heer
werd. Toen zij weder bijkwam laf
zij op de kanapé met 'n zakdoek vo
eau-de-cologne tegen haar neus ge
drukt, terwijl Mie ijverig haar slaper
bette en zich zelf den neus snoot.
Verderop in het serretje dat nof
altijd vriendelijk lachte iu het pret
tige zonnetje, was het een ware ramp
Angstig fladderde Pietje in zijn koo
en trachtte vergeefs op stem te. ko
men; de goudvisschen schoten vo
schrik over de catastrophe die ge
beurd was, op en neer; de poes za
onder het buffetkastje in angstig*
afwachting op verdere schrikkelijk*
gebeurlijkheden, en op tafel, op he
goede servies, lag de kurken korf me
groen en bloemen, die voorheen zo<
luisterrijk de zoldering had versiert
en thans het graf werd van het ii
scherven geslagen porcelein.
En Jans, heel de woestenij samen
vattend in een enkelen smartelijker
blik, barstte in tranen uit, ei
zuchtte zeer roerend, eenigszins melo
dramatisch; „O, het is een catastro
phe, 't is een catastrophe!"