ESMOREIT.
Moment-Opnamen.
Van alle tijden.
Voor alle tijden.
Valentine! Valentine! riep hij bui-
zichzelve cn vatte de beide blanke
die hem werden overgelaten
om ze aan zijne lippen te drukken.
Gij hier?
Achter mejuffer de Péquigny ver
toonde zich de groote gestalte van den
Hij trad op den jongen man
toe, die nog geheel verstomd stond.
Ja, mijn vriend, het zijn Valen
tine, uw verloofde, en ik zelf, die u uit
de gevangenis komen verlossen, waar
in ge zoo onverwachts werd. opgeslo
ten en waaruit ik u, om redenen van
Staat, niet eerder Icon bevrijden.
Om redenen van Staat? Maar mijn
God, wat heb ik dan gedaan? Ik! Om
redenen van Staat? Waarvan verdenkt
men mij? Dat is iets wat ik nooit heb
geweten.
Men verdacht u deel te hebben ge
nomen aan een uitgebreide samenzwe
ring, op touw gezet door den prins de
Dellemare, den afgezant van Spanje,
tegen den hertog van Orleans, regent
van Frankrijk, gedurende de minder
jarigheid van Lodewijk den Vijftien
de.
Maar dat is belachelijk, hoe kon
men gelooven
Geduld! Laat mij uitspreken. Bui
ten uw schuld hebt gij aanleiding ge
geven tot de tegen u opeengestapelde
vermoedens. Uw reis naar Pau, aan
de grenzen van Spanje, waarvan het
complot uitging, uw oponthoud te
Poitiers, uwe ontmoeting met de Span
jaarden
,,Dïe ik niet heel beleefd heb ont
vangen, zonder hen te kennen!
Ja, dat is nu alles opgehelderd,
maar ik herhaal, dat alles u beschul
digde. En het wachtwoord dat u de't
avond van uw aankomst werd toege
fluisterd, het woord dat door een spion
die u achtervolgde werd opgevangen,
als gevolg van het vereenigingsteeken
dat gij droegt.
Een vereenigingsteeken, maar
droom ik dan?
Kom, mijn vriend, viel Valentine
in. Gij vermoeddet niet, evenmin als ik,
dat gij het teeken van eene vereeniging
droegt, waaraan de samenzweerders
elkander herkenden! En wat vreeselijk
geval, vervolgde zij lachende, ik was
het die u dat teeken gaf, dat teeken
dat uw ongeluk was eu u heeft ge
red.
Gaston begreep niets; meer en meer
verwonderd vestigde hij een vragenden
blik op het jonge meisje, dat zich met
guitig gezicht tot haar vader wendde,
als om hem vergunning te vragen een
eind aan de zaak te maken. Hij ant
woordde op die stille vraag door een
bemoedigenden glimlach.
Nu dan! zei zij, terwijl zij de beide
handen van den jongen man tusschon
de hare- nam: Vóór alles moet gij mij
vergiffenis schenken, volledige vergif
fenis, want het blijkt dat ik de schul
dige ben, zeer schuldig zelfs; tenmin
ste ik ben ongemakkelijk beknord", zei
zij met een kostelijk pruillipje en een
geheimzinnigen blik op haar vader.
Mijn vergiffenis? Spot ge met mij?
In het geheel niet. Schenkt ge mij
vergiffenis?
Met geheel mijn hart, voor het
verledene. het tegenwoordige en het
toekomende. Maar spreek dan toch,
want ik brand van ongeduld!
Welnu! De saamgezworenen her
kenden elkander aan een juweel als gij
op uw hoed draagt!
Den diamanten gesp dien gij mij
ga af t?"
Ja, en dien ik u had verzocht te
dragen op Spaansche manier. Gij ziet
dus dat
Gaston liet haar niet uitspreken. Met
stilzwijgende toestemming van haar
vader, nam hij haar in zijn armen en
kuste haar.
Eenige oogenblikken later vertrokken
de hertog de Péquigny, zijne dochter en
aanstaande schoonzoon, gezamenlijk
uit de sombere gevangenis. Onder het
naar huis gaan vertelde de Raadsheer
hoe en waardoor de samenzwering was
ontdekt. De in beslag genomen papie
ren en de lijst der deelnemers bevatten
niet den naam van den graaf de Cervig-
ny, wat al dadelijk twijfel deed ont
staan bij den minister, die de arresta
tie had bevolen. De secretaris van den
prins de Cellamare, te Poitiers gevan
gen genomen, ontkende, zoowel als de
ambassadeur zelf, dat zij den jongen
man kenden. Bleef de kwestie van den
diamanten gesp! Ook dit was spoedig
opgehelderd, zoodra het geval ter lcen-
nisse van Valentine kwam, die met
angst de verschillende ontwikkelingen
van het pi-oces had gevolgd.
Veertien dagen later werden Gaston
en Valentine, omringd door een schit
terenden en talrijken stoet, in den echt
vereenigd. De hertog van Orleans ge
De laatste rustplaats van wijlen
leidde, als bewijs van achting voor de
aanstaande echtgenooten, de van geluk
stralende bruid naar het altaar.
KRONIEK.
Een paedagogisch praatje.
Er is den laatsten tijd in de onder
wijzerswereld en in al die kringen,
waar men hart hee(t voor de belangen
der jeugd nogal wat te doen geweest
over do vraag of lichamelijke straffen
al dan niet op de school geoorloofd
zijn. In Januari heeft in „Maison
Stroucken" te Amsterdam een groote
vergadering plaats gehad van tal van
onderwijzers, waar Dr. J. H. Gunning
Az., privaat-docent in de paedagogiek
aan de hoogeschool te Utrecht, over
deze belangrijke kwestie het woord
voerde, en de stelling verdedigde, dat
de tegenstelling tusschen lichamelijke
en geestelijke straf bijna niet bestaat,
en dat de lichaamsstraf noch het kind,
noch den opvoeder vernedert, dat zij
de zeden niet ruwer maakt, hoogstens
de uiting kan zijn van ruwe zeden.
Vooral in verband met de verschij
ning der brochure van den beer J. W.
Gerhard over lichamelijke straffen, de
balddadigheid der jeugd en de rechts-
positie der onderwijzers, dunkt het mij
niet kwaad een paar woorden aan deze
hoogst belangrijke paedagogische
kwestie te wijden.
Vooral niet minder groot voorstan
der van de lichamelijke straffen, al
thans van het niet verbieden dezer
tuchtmiddelen dan Dr. Gunning, toont
de heer Gerhard zich in zijn brochure
en hij haalt tal van voorbeelden van
bekende autoriteiten aan om zijn mee
ning in deze te staven.
Krachtig laat zich b. v. Dr. Paul
Bergmann, een der modernste paeda-
goische schrijvers uit, waar hij zegt
,.Het is een valsche, tegenwoordig
in de opvoedkunde zich op den
voorgrond dringende sentimentaliteit,
die van de lichamelijke kastijding
niets meer weten wil. Men spreekt er
van, dat deze niet overeenstemt met
de waardigheid van den mensch, dat
hare toepassing een teeken van ruw
heid is, en verwilderend werkt. Nu, ik
meen dat wij ons maar weer aan de
natuur te houden hebben, deze bekom
mert zich noch om de waardigheid van
den mensch, noch om iets anders van
dien aard, zij legt hem eenvoudig
lichamelijke smarten op, wanneer hij
zich op de een of andere wijze aan
haar vergrepen heeft, zij 't door onma
tigheid of door iets anders. Ook heb
ik nog nooit gevonden, dat daardoor
zulke personen verwilderd waren. En
de in de voetstappen der natuur tre
dende opvoeder, moet het in deze om
standigheden evenzoo maken, en hij
zal dan evenmin de waardigheid van
den mensch afbreuk doen en tot de
verwildering van zijn kweekeling bij
dragen. Maar zeer zeker moet in het
verloop der ontwikkeling van den
kweekeling de lichamelijke straf meer
en meer gemist worden."
En de heer Gerhard brengt zelve deze
voorbeelden bij
„Blijf van me lijf af, hoorWat
zou een van onze autorileiten of arti
kels schrijvende tegenstanders van
lichamelijke straffen wel doen, als hun
zoo iets werd toegevoegd in een klasse
Ik zou wèl een lichamelijke straf toe
dienen, of als ik bijtijds aan de circu
laire van 2 Nov. jl. dacht, B. en W. er
bij roepen, om de noodige instructies.
En nu denke men tocli niet, dat dit
alles maar verbeelding is. dat er zulke
leerlingen niet zijn. Zelf heb ik er geen
ondervinding van. maar ik roep alle
onderwijzers en hoofden op, om te ge
tuigen. dat zij het zelf ondervonden,
of ervan gehoord hebben. En moeten
er zulke leerlingen niet zijn, als er
ouders gevonden worden, die tegen
den onderwijzer met drukke gebaren
zeggen „ik mag mijn jongen slaan,
dat hij kruipt, maar j ij raakt hem niet
aan en zulke ouders zijn helaas ook
geen zeldzaamheden. Wat, zeggen de
autoriteiten en het publiek wel van ge
vallen als de volgende, allemaal uit
den jongsten tijd, nè. het bekend wor
den van B. en "VV.'s circulaire van 2 No
vember 1900
Een jongen wil op de aanmaning
van den onderwijzer niet uit zijn bank
komen. Deze durft hem thans niet
meer aan te raken. Hij roept het hoofd;
de jongen weigert nóg. Onderwijzer en
hoofd nemen bank en jongen op en
zetten beiden buiten het lokaal.
Op een andere school een soortgelijke
jongen. Het hoofd roept een politie
agent, en deze pakt den jongen wèl
beet en haalt hem uit de klasse.
Een jongen is brutaal. De onderwij
zer raakt hem niet aan. maar ontbiedt
Engelschen Prins-Gemaal Albert.
den vader deze komt en geeft zijn zoon
in de school een ferm pak ransel."
Herhaaldelijk en duidelijk spreekt de
schrijver het uit, dat natuurlijk van
die lichamelijke straffen geen mis
bruik mag worden gemaakt en dat hij
volstrekt niet wenscht, dat den on
derwijzers maar de vrijheid zou wor
den gelaten naar willekeur net zooveel
te ranselen en te slaan als zij wenschen.
Maar hij ziet er bezwaar in een an
der tuchtmiddel voor de allerverstokt-
ste bengels te zoeken en vindt het niet.
Na-blijven, helpt öf niet, óf, indien
lang nagebleven moet worden, is de
straf voor het kind veel ongezonder,
schadelijker en daardoor zwaarder,
dan een licht pak slaag.
Er is dunkt me, èn in het debat te
Amsterdam, èn in de brochure van
den 'heer-Gerhard vergeten van ééne
zijde het vraagstuk te belichten, waar
door het een ©enigszins ander aspect
zou krijgen.
Wanneer toch wordt voornamelijk de
lichamelijke straf als tuchtmiddel ge
bruikt?
Zal de onderwijzer die, evenals de
magistraat in den rechterszetel, over
weegt de zwaarte en den aard van het
misdrijf en de daarvoor verdiende en
passende straf, zal die onderwijzer, op
dat moment slaan
Zeer zeker niet, ik kan me dat ten
minste niet voorstellen. Vooral niet,
wanneer hij in zijne, overwegingen ook
dit echt, waarachtig paedagogisch ele
ment lascht, dat de s t r a f natuur-
1 ij lc m o e t z ij n, d. w. z. zooveel mo
gelijk het natuurlijke gevolg van het
bedreven kwaad. En nooit zal of kan
slaan in dit verband thuis behooren,
waar het oog om oog en tand om tand
met onze allereerste begrippen van be
schaving strijdt. Dit geeft natuurlijk
elk onderwijzer oogenblikkelijk toe.
Wanneer dan wèl geslagen wordt?
In drift, en voornamelijk dan, wan
neer de lichamelijke kastijding een
soort wraak is van den, in welk op
zicht dan ook vertoornden onderwijzer.
En hoe gegrond en volkomen gerecht
vaardigd die toorn dan ook moge zijn,
de heer Gerhard zal de eerste wezen
om me onmiddellijk toe te geven, dat
in diaft niet mag worden gestraft. Dat
hij trouwens deze manier van lichame
lijke tuchtiging niet bedoeld heeft,
maar eenvoudig, bv. na kalme over
wegingen, na vermaning en berisping,
als ingrijpender tuchtmiddel een licht
pak slaag wil toedienen, in plaats van
zeg bv. nablijven of regels schrijven.
En nu meen ik, dat juist hierin het
groote gevaar, vooral voor jonge on
derwijzers, schuilt. Wie reeds vergrijsd
is, of begint te grijzen onder de „on
schuldige aasempies der kinderen."
heeft al wel zooveel ondervinding op
gedaan dat het booze uit de kinderwe
reld hem al spoedig langs zijn koude
kleeren loopt, zonder hem hevig te
doen toornen; kent ook het kinderhart
voldoende om den schijn van het echte
wezen van 't kwaad te onderkennen.
Maar de jonge onderwijzers, of de
ongeschikte óf zij wier humeur dooi
de oorzaken, welke juist de heer Ger
hard zoo dikwijls blootlegt niet vroo-
lijk, opgewekt, welwillend is, en niet
kan zijn!
Hoe licht zullen zij in drift, in op
welling de hand opheffen en dan, wan
neer op goed paedagogische
gronden hen dit verweten wordt,
zicli-zelf en anderen wijs maken, dat
zij een volkomen paedagogisch tucht
middel hebben aangewend.
Ik wil nu hiermede niet zeggen, ual
alle- onderwijzers, die, wanneer onder
de aan hun zorgen toevertrouwde kin
deren, rekels en bengels van bepaald
minderwaardig karakter schuilen, eens
in di'ift een klap toedienen, als onge
schikt zouden moeten worden gebrand
merkt. Dat zij verre.
Maar ik acht, juist waar de
opleiding der onderwijzers en
hun gansche positie zooveel te wen
schen overlaat soms, het slaan als
tuchtmiddel te sanctionneeren wel
e enigszins gevaarlijk.
Bovendien bedenke men, dat behalve
de lichamelijke pijn die zeer gering
moge wezen, dit wil ik gaarne toege
ven het slaan ook diep vernedert, en
in dit opzicht wel degelijk een zeer
zware straf is, die, wanneer een on
derwijzer zich eens mocht vergissen,
wat hem als f aaibaar mensch te ver
geven is, hij hierdoor in het hart van
het kind, welks opvoeder hij moet we
zen een hevige verbittering wekt, en 't
hem moeilijk zal vallen en veel tijd
kosten weer dezelfde plaats van vroe
ger in het kinderhart in te nemen: de
lieve, goede, rechtvaardige, edele op
voeder, van wiens liefde het kind over
tuigd is en van wien het weet, dat hij
alles om bestwil doet.
JOFIER.
„Den mooien Esmöreit zooals
hij rp;ll en zeilt, met één-greep uit
de verre middeleeuwen voor onze
pogen te zetten, dat was d;e verme
tele bedoeling" van de feestcommis
sie te Dordrecht bij gelegenheid
van het XXIVe NederlandscheTaal-
en Letteikundig Congres (24, 25 en
26 Aug. 1897). 'En zoo kreeg daar
het Noord- en Zuid-Nederlandsclie
publiek voor het. eerst te hooren het
oudste drama, dat in West Europa
geschreven is. Naderhand versche
nen ook in andere landen tooneel-
werken van dien aard maar het
oudste stuk geleverd te hebben in
den trant, die door Shakespeare la
tei beroemd zou gemaakt worden,
dat is toch wel een eer voor ons ras.
En te meer omdat er nog meer
stukken uit dien zelfden tijd zijn,
o. a. de L a n c e 1 o et van Den e-
marken voller van toon, dieper
van psychologie en treffend van
schildering zij 't dan ook natuur
lijk. minder naïef.
Wi' hebben het nu over een
abel') spel van Esmöreit,
Sconincs sone van Ceci-
1 i e n, dat den 23sten, Februari hier
te Haarlem zal worden opgevoerd
de inhoud van het stuk is deze
Na een woordje vooraf waarin
de hulp van God wordt, aangeroe
pen en daarna de aanleiding tot
het stuk verteld, komt Robbrecht
op. een neef van den koning van
Sicilië, waar het stuk eerst speelt.
Hii vertelt van zijn woede, omdat
zijn oom een, zoontje, Esmöreit ge
kregen heeft en hij, Robbrecht dus
niet meer erfgenaam van, de kroon
is. Zijp vaste plan is het kind te
stelen en te veraioorden, de moe
der valsch te beschuldigen en on
gelukkig te maken. Plotseling zijn
wij in Damast en hooren Meester
Platus zijn heer, den koning, aan
roepen. Hij, Platus, is de sterre-
wicJielaar en heeft in de sterren
gelezen dat er op Sicilië „in kers
ten rijc" een koningskind geboren
is, dat hem', den koning van Da
mast dooden zal. met zijn dochter
zal trouwen en haar christin doen
worden. Om die kwade gevolgen
af te wenden was 't het beste dat
kind in handen te krijgen en hij
krijgt dan ook van den koning de
opdracht om wat het ook mag kos
ten dat te doen.
Weer zijn we in Sicilië, waar
Robbrecht het geluk van zijn grij
zen oom en de blijde moeder ver
storen gaat door het kind' dat hij
in zijn arm heeft ter dood te bren
gen hij toch heeft ook gedroomd
dat hij door dit kind zou sterven,
zooals hij aan Meester Platus ver
telt, die blij is met zijn vangst en
hel kind voor „dusent pont van
gonde ghetelt" koopt1Hij zegt het
mee te zuilen nemen naar „Bal-
derijs" voorbij „Torkien". Rob
brecht is blij dat hij zoo van het
kind afkomt, en zooveel geld kreeg.
Platus raadt daarop te Damast den
koning om, als hij het kind aan zijn
dochter geeft om het groot te bren
gen, niet te zeggen wie hij is maar
alleen er van te reppen als van een
vondeling.
Want vrouwen sijn van herten
wane en der minnen vier.
Mocht© in uwen dochter open na
ren.
De koning vertelt daarop zijn
docbtei dat hij dit kind vond „en-
der een en cederenboom" en hij
moet na haar broer zijn. Zijn naam
is Esmöreit. Damiet is verrukt over
haai nieuw broertje met zijn ge
heimzinnigheid en zijn kostbare
klcoren. In Sicilië klaagt „de kers
ten c nine" zijn nood en die van
zijn vrouw bij Robbrecht maar
deze beschuldigt de koningin dat
zi, zich afgeeft met een jongen man.
van hem, dén grijzen man. niet
houdt en daarom dat kind wou doo
den. Hij verpandt er zijn leven voor
dat het zoo is. De koning laat hem
haar roepen, maar nu zegt de ver
rader haar dat. de koning geheel
buiten zichzelf is en als zij met haar
man mee komt weeklagen, scheidt
deze haar uit en laat haar gevan
gen zetten door Robbrecht. Met
een gebed van haar m uitredding
sluit dit eerste deel.
Daarna is Esmöreit tot een jongen
man opgegroeid en verliefd gewor
den op zijn zoogenaamde zuster
Damiethij hooit haar spreken
over haar liefde voor hem, die
meent dat hij haar broer is en hij
is toch maar een vondeling, die
geer familie is van haar. En zij
was vóór IS jaar al verliefd op hem
toen zij hem pas ter opvoeding
kreeg. Esmöreit hoort dal en wil
er meer van weten. Zij hoorde
nooit, dat iemand uit de omgeving
een kind miste hij meent daarop
dal hij is „van cleinder gheboeiT'
en wil niet rusten v or hij zijn af
komst ontdekt heeft, hoe de jonge
koningin hem ook verzoekt te blij
ven, hem het verleidelijke beeld
voorhangt van hun huwelijk en
zich dus aan hem geven wil ten
slotte geeft zij hem den band, waar
in hij gebonden lag mee. Zoo komt
hij in Sicilië en bestudeert, voor
zijr: moeders gevangenis zijn band;
een herkenning volgt en Èsmoreit
is gelukkig, maar levens woedend
op d.engene die de schuld van dit
alles is. De moeder alleen denkt
niet aan straf en is alleen dankbaar
voor haar geluk. Robbrecht is ang
stig voor de toekomst en de koning,
die alles vergeten schijnt, wat Rob
brecht hem zeidie geen argwaan
tegen dezen heeft en niet eens zoo
veel eergevoel dat hij zelf zijn
vrouw gaat bevrijden gelast den
verrader dat te doen. Zelfs als Es
möreit alles ophaalt van vroeger,
verdenkt de koning Robbrecht nog
niet. die dan trouwens ook den da
der met den dood bedreigt. De moe
der kan slechts j'ijchen
Nu willen wi leven in vrouden')
groot
Ende alle droefheit willen wi
verglieten,
maar de koning verklaart Esmö
reit dat hij van „Mamet ende Apo-
lijri'4*) afstand moet doen en Esmö
reit bidt dan ook terstond tot God
om het behoud van Damiët.
Robbrecht vindt dat het goed af
loopt en ze moesten nu maar gaan
eten. Te Damast is Damiët onder-
tusschen angstig geworden over 't
ernstig. vreugde. Ma
homed en Apoilo bien étonnes
de se trouver ensemble, maar
beide heidense Godheden.
Prins Albert bevindt.
lot van haai* Esmöreit en zij gaat
met Platus hem zoeken.. Of de ko
ning van Damast volgens de voor
spelling al gestorven is door toe
doen van Esmöreit? of dat sterren
gelogen hebben YV e hooren op die
vragen geen antwoord. Zij gaan
hem zoeken en. vinden hem natuur
lijk. De koning van Sicilië vindt
hel goed dat Esmöreit en zij samen
trouwen zij moet dan zeker
christin worden, ook al zegt de
oude heer het niet. Trouwens men
moet niet vergeten dat hij een
oude grijze man is, grijs vóór 18
jaren al, niet meer in staat de
kroon te dragen.
Als Robbrecht zijn blijdschap nu
huichelt over deze kroning, wordt,
hij herkend door Meester Platus,
die alles ophaalt van den roof af en
hoe de schurk zich ook tracht te
rechtvaardigen, er staat in den
tekst „Robbrecht hanct men hier."
Daarop volgt de moraal en na
het „amen" komt dc meester zeg
gen dat het publiek moet blijven
zitten, omdat er nog een klucht zal
gespeeld worden.
Dat is de inhoud van het oudste
tooneelstuk dat wij hebben. Men
ziel hetdiepe- zielkundige analyze,
een noodlot dat ahes beheerscht,
zware fouten waardoor de held le
gronde gaat. Ze zijn hier niet, ten-
zi| Robbrecht de held van 't stuk
genoemd moet worden. Het is niet
in alle deelen uitgewerktin die
.18 jaar tusschen het eerste deel en
beL tweede schijnt Damiët niet
ouder te zijn geworden en toch.
en toch welk een bekoring ging
er voor ieder uit van dit stuk toén
het te Dordrecht, voor het eerst
weer na eeuwen en eeuwen, ver
toond werd1. Hoe innig van taal is
dat tooneel tusschen Damiët en Es-
muieii I Hoe naïef openhartig, hoe
beminnelijk is Damiëthoe zoet
vloeit de taal van de lippen van de
moeder En dan hoe kort is dit
stukeen 1000 korte versregels zijn
voldoende voor deze heele historie;
geen noodelooze uitweidingen; een
durf om plaats en tijd te verande
ren alsof het stuk van Shakespeare
was. O, ik weet het, Shakespeare
gaat dieper, veel dieoer in karak
terstudie. maar voor een eerste
ling is diit toch wel een bijzonder
stuk. En als ik nu ten slotte nog
mag aangeven wat de oorzaak is
van de bekoring, dan geloof ik dat
het dezelfde is, die ons doet genie
ten van de Middeleeuwsche lied
jes, van balladen als d e twee
koningskinderen. Met al
onzen trots op de uiterlijk zoo ver
anderde omstandigheden van ons
leven zijn wij inwendig toch nog
gelukkig kinderen gebleven en het
sprookjesachtige, romantische, we
hooren er onmiddellijk de weer
klank van in onszoo zitten wij te
luisteren naar het oud-Nedërland-
sche lied zoo zullen wij. hoop ik.
gaan luisteren met een groot ge
voel voor het naïef-kind'erlijke, met
eerbied voor het aller-alleroud-
ste tooneelstuk van West Europa
en nog wel in onze taal geschreven
en met sympathie voor de moedige
Rotterdamsohe onderwijzers, die
er zich toe zeiten om dat abel
-iel le doen herlevendie de
kunst weten dienstbaar te maken
tot het doen van een eoed werk
steun van het herstellingsoord voor
minvermogende onderwijzers le
Lunteren waar zij met hun naaste
familie tijdelijk kunnen wonen
er verpleegd worden de kunst
dienstbaar aan het leven zonder
schade voor de kunst, integendeel
dat is juist het mooie.
J. B. SCHEPERS.
OP DE IJSBAAN.
Hoe kan je zoo ongalant wezen,
mijn meisje, dat vlak bij je op 't ijs
viel, te laten liggen!
Ik ben !n eerlijk man ik laat
alles liggen, wat me niet toebehoort.
le Schaatsenrijder. Goede hemel, wat
ziet gij er uit! Hebt gij in het water
gelegen?
2e Schaatsenrijder. Denkt gij soms
dat ik in het zand heb liggen rollen.
Een straatgevalletje.
Een stille Utrechtsche straat te Am
sterdam, om elf uur 's avonds.
Loodzwaar drukt de somberheid op
de stille, uitgestorven straten. Hier en
daar een enkele-voorbijganger, wiens
stappen hol klinken in de avondstilte.
Een eenzaam politieagent loopt met
zware schreden en de handen over
den rug heen en weer.
Daar komt van de zijde der Prinsen
gracht een rijtuig aanrijden. Als
vurige oogen schitteren de beide
lantaarns in de omringende duisternis.
Langzaam komt het ratelen der wielen
nader, steeds nader. Daar is het
vlak bij.
Maar tegelijk wordt ook op de
Keizersgracht gerucht vernomen.
Een tweede rijtuig nadert in wilden
draf. Tegelijk bereiken zij de brug.
Een gekraak, oen gegil, paardenge
hinnik, koetsiersgevloek
De beide voerlui, die niet al te best
meer bij hun positieven waren, had
den hunne vehikels zoo wonderlijk
bestuurd, dat een botsing niet kon
uitblijven. En nu begint het lieve
leven
„Ken je niet beter uit je doppen
kaiken", (met een paar knoopen er
op), „Wie zal me nou main rijtuig
teruggeve
„Hou je gezicht maar I Is 't soms
main schuld, had dan meer naar
rechts gehouwenen zoo gaat 't
voort. Een belangstellende kring van
toeschouwers luistert met innig ge
noegen naar het debat. De politieagent
is naderbij gekomen, dringt door de
menigte en zegt op barschen toon
„Heila, wat is dat hier?"Een vraag die
vrij overbodig is, want de beide wrak
ken van rijtuigen laten geen twijfel
meer overl
Als de politieman zich van den staat
van zaken overtuigd heeft, zegt hij
streng: „Beide mee naar 't bureau, de
paarden zullen we wel onder dak bren
gen.
„Wat naar 't bero! Leelijke klabak!"
huilt het hem vriendelijk tegen uit den
mond der twistenden. We zulle je. Maar
verder gaat 't niet, want de agent fluit,
en oogenblikkelijk is de „assistentie
daar in den vorm van eenige collega's,
die de beide mannen tusschen zich in
nemen en wegleiden. De paarden wor
den door een paar der dienaren van
Hermandad gestald en de menigte blijft
nog een oogenblik versuft staan bij
het rampzalig overschot der beide vigi
lantes, om zich dan langzaam huis
waarts te begeven
TOMMY.
Koning Edward VII van Engeland_
in de uniform van de Gordon-Hoog-
landers.
Iedere scholier moet hetzelfde zijn
voor den onderwijzer; hoe talentloozer,
trager en dommer de leerling, des te
meer moet de onderwijzer geprikkeld
worden, iets van hem te maken.
Paul Heyse, Kinder der Welt.
Niemand vindt in 't leven hior
Enkel stof maar tot verblijon;
Niemand speelt men altijd maar
Voor op fluiten en schalmeien;
Niemand is dit onbekend
Niemand dié dit durft bestrij'en,
En toch niemand, die voor zich
Maar 't geringste kwaad wil Jijen.
Niemand die zoo wijs is, om
Niet vaak wegens nesterijen,
Of gaat iets niet naar zijn zin
Als een koppig kind te schreien.
(Groote Sch reen wieelij kerts,
Goeverneur.)
De mensch is gewoonlijk heel aardig
met zichzelf, al is hij ook nog zoo on
aardig voor anderen; ook de beste staat
graag voor den spiegel en zegt: niet
kwaad!
Zalig, die in de herinnering aan een
zonnige jeugd, een ster bezit in 's le
vens duister.
Een goed leven bestaat slechts uit een
klein getal van dagen, maar een goede
naam duurt eeuwig.
J. Siroch.
Hem ontbreekt het ook aan verstand,
wien het ontbreekt aan vasten wil.
Shakespeare.
We kiezen onze. eigen rol niet in het
leven, maar onze plicht is liet, de rol
die ons is opgedragen, goed uit te spe
len.
Epictecus.
Wat uit liefde gedaan wordt, draagt
altijd vrucht.
Thomas A Kempis.