ESMOREIT. Moment-Opnamen. Van alle tijden. Voor alle tijden. Valentine! Valentine! riep hij bui- zichzelve cn vatte de beide blanke die hem werden overgelaten om ze aan zijne lippen te drukken. Gij hier? Achter mejuffer de Péquigny ver toonde zich de groote gestalte van den Hij trad op den jongen man toe, die nog geheel verstomd stond. Ja, mijn vriend, het zijn Valen tine, uw verloofde, en ik zelf, die u uit de gevangenis komen verlossen, waar in ge zoo onverwachts werd. opgeslo ten en waaruit ik u, om redenen van Staat, niet eerder Icon bevrijden. Om redenen van Staat? Maar mijn God, wat heb ik dan gedaan? Ik! Om redenen van Staat? Waarvan verdenkt men mij? Dat is iets wat ik nooit heb geweten. Men verdacht u deel te hebben ge nomen aan een uitgebreide samenzwe ring, op touw gezet door den prins de Dellemare, den afgezant van Spanje, tegen den hertog van Orleans, regent van Frankrijk, gedurende de minder jarigheid van Lodewijk den Vijftien de. Maar dat is belachelijk, hoe kon men gelooven Geduld! Laat mij uitspreken. Bui ten uw schuld hebt gij aanleiding ge geven tot de tegen u opeengestapelde vermoedens. Uw reis naar Pau, aan de grenzen van Spanje, waarvan het complot uitging, uw oponthoud te Poitiers, uwe ontmoeting met de Span jaarden ,,Dïe ik niet heel beleefd heb ont vangen, zonder hen te kennen! Ja, dat is nu alles opgehelderd, maar ik herhaal, dat alles u beschul digde. En het wachtwoord dat u de't avond van uw aankomst werd toege fluisterd, het woord dat door een spion die u achtervolgde werd opgevangen, als gevolg van het vereenigingsteeken dat gij droegt. Een vereenigingsteeken, maar droom ik dan? Kom, mijn vriend, viel Valentine in. Gij vermoeddet niet, evenmin als ik, dat gij het teeken van eene vereeniging droegt, waaraan de samenzweerders elkander herkenden! En wat vreeselijk geval, vervolgde zij lachende, ik was het die u dat teeken gaf, dat teeken dat uw ongeluk was eu u heeft ge red. Gaston begreep niets; meer en meer verwonderd vestigde hij een vragenden blik op het jonge meisje, dat zich met guitig gezicht tot haar vader wendde, als om hem vergunning te vragen een eind aan de zaak te maken. Hij ant woordde op die stille vraag door een bemoedigenden glimlach. Nu dan! zei zij, terwijl zij de beide handen van den jongen man tusschon de hare- nam: Vóór alles moet gij mij vergiffenis schenken, volledige vergif fenis, want het blijkt dat ik de schul dige ben, zeer schuldig zelfs; tenmin ste ik ben ongemakkelijk beknord", zei zij met een kostelijk pruillipje en een geheimzinnigen blik op haar vader. Mijn vergiffenis? Spot ge met mij? In het geheel niet. Schenkt ge mij vergiffenis? Met geheel mijn hart, voor het verledene. het tegenwoordige en het toekomende. Maar spreek dan toch, want ik brand van ongeduld! Welnu! De saamgezworenen her kenden elkander aan een juweel als gij op uw hoed draagt! Den diamanten gesp dien gij mij ga af t?" Ja, en dien ik u had verzocht te dragen op Spaansche manier. Gij ziet dus dat Gaston liet haar niet uitspreken. Met stilzwijgende toestemming van haar vader, nam hij haar in zijn armen en kuste haar. Eenige oogenblikken later vertrokken de hertog de Péquigny, zijne dochter en aanstaande schoonzoon, gezamenlijk uit de sombere gevangenis. Onder het naar huis gaan vertelde de Raadsheer hoe en waardoor de samenzwering was ontdekt. De in beslag genomen papie ren en de lijst der deelnemers bevatten niet den naam van den graaf de Cervig- ny, wat al dadelijk twijfel deed ont staan bij den minister, die de arresta tie had bevolen. De secretaris van den prins de Cellamare, te Poitiers gevan gen genomen, ontkende, zoowel als de ambassadeur zelf, dat zij den jongen man kenden. Bleef de kwestie van den diamanten gesp! Ook dit was spoedig opgehelderd, zoodra het geval ter lcen- nisse van Valentine kwam, die met angst de verschillende ontwikkelingen van het pi-oces had gevolgd. Veertien dagen later werden Gaston en Valentine, omringd door een schit terenden en talrijken stoet, in den echt vereenigd. De hertog van Orleans ge De laatste rustplaats van wijlen leidde, als bewijs van achting voor de aanstaande echtgenooten, de van geluk stralende bruid naar het altaar. KRONIEK. Een paedagogisch praatje. Er is den laatsten tijd in de onder wijzerswereld en in al die kringen, waar men hart hee(t voor de belangen der jeugd nogal wat te doen geweest over do vraag of lichamelijke straffen al dan niet op de school geoorloofd zijn. In Januari heeft in „Maison Stroucken" te Amsterdam een groote vergadering plaats gehad van tal van onderwijzers, waar Dr. J. H. Gunning Az., privaat-docent in de paedagogiek aan de hoogeschool te Utrecht, over deze belangrijke kwestie het woord voerde, en de stelling verdedigde, dat de tegenstelling tusschen lichamelijke en geestelijke straf bijna niet bestaat, en dat de lichaamsstraf noch het kind, noch den opvoeder vernedert, dat zij de zeden niet ruwer maakt, hoogstens de uiting kan zijn van ruwe zeden. Vooral in verband met de verschij ning der brochure van den beer J. W. Gerhard over lichamelijke straffen, de balddadigheid der jeugd en de rechts- positie der onderwijzers, dunkt het mij niet kwaad een paar woorden aan deze hoogst belangrijke paedagogische kwestie te wijden. Vooral niet minder groot voorstan der van de lichamelijke straffen, al thans van het niet verbieden dezer tuchtmiddelen dan Dr. Gunning, toont de heer Gerhard zich in zijn brochure en hij haalt tal van voorbeelden van bekende autoriteiten aan om zijn mee ning in deze te staven. Krachtig laat zich b. v. Dr. Paul Bergmann, een der modernste paeda- goische schrijvers uit, waar hij zegt ,.Het is een valsche, tegenwoordig in de opvoedkunde zich op den voorgrond dringende sentimentaliteit, die van de lichamelijke kastijding niets meer weten wil. Men spreekt er van, dat deze niet overeenstemt met de waardigheid van den mensch, dat hare toepassing een teeken van ruw heid is, en verwilderend werkt. Nu, ik meen dat wij ons maar weer aan de natuur te houden hebben, deze bekom mert zich noch om de waardigheid van den mensch, noch om iets anders van dien aard, zij legt hem eenvoudig lichamelijke smarten op, wanneer hij zich op de een of andere wijze aan haar vergrepen heeft, zij 't door onma tigheid of door iets anders. Ook heb ik nog nooit gevonden, dat daardoor zulke personen verwilderd waren. En de in de voetstappen der natuur tre dende opvoeder, moet het in deze om standigheden evenzoo maken, en hij zal dan evenmin de waardigheid van den mensch afbreuk doen en tot de verwildering van zijn kweekeling bij dragen. Maar zeer zeker moet in het verloop der ontwikkeling van den kweekeling de lichamelijke straf meer en meer gemist worden." En de heer Gerhard brengt zelve deze voorbeelden bij „Blijf van me lijf af, hoorWat zou een van onze autorileiten of arti kels schrijvende tegenstanders van lichamelijke straffen wel doen, als hun zoo iets werd toegevoegd in een klasse Ik zou wèl een lichamelijke straf toe dienen, of als ik bijtijds aan de circu laire van 2 Nov. jl. dacht, B. en W. er bij roepen, om de noodige instructies. En nu denke men tocli niet, dat dit alles maar verbeelding is. dat er zulke leerlingen niet zijn. Zelf heb ik er geen ondervinding van. maar ik roep alle onderwijzers en hoofden op, om te ge tuigen. dat zij het zelf ondervonden, of ervan gehoord hebben. En moeten er zulke leerlingen niet zijn, als er ouders gevonden worden, die tegen den onderwijzer met drukke gebaren zeggen „ik mag mijn jongen slaan, dat hij kruipt, maar j ij raakt hem niet aan en zulke ouders zijn helaas ook geen zeldzaamheden. Wat, zeggen de autoriteiten en het publiek wel van ge vallen als de volgende, allemaal uit den jongsten tijd, nè. het bekend wor den van B. en "VV.'s circulaire van 2 No vember 1900 Een jongen wil op de aanmaning van den onderwijzer niet uit zijn bank komen. Deze durft hem thans niet meer aan te raken. Hij roept het hoofd; de jongen weigert nóg. Onderwijzer en hoofd nemen bank en jongen op en zetten beiden buiten het lokaal. Op een andere school een soortgelijke jongen. Het hoofd roept een politie agent, en deze pakt den jongen wèl beet en haalt hem uit de klasse. Een jongen is brutaal. De onderwij zer raakt hem niet aan. maar ontbiedt Engelschen Prins-Gemaal Albert. den vader deze komt en geeft zijn zoon in de school een ferm pak ransel." Herhaaldelijk en duidelijk spreekt de schrijver het uit, dat natuurlijk van die lichamelijke straffen geen mis bruik mag worden gemaakt en dat hij volstrekt niet wenscht, dat den on derwijzers maar de vrijheid zou wor den gelaten naar willekeur net zooveel te ranselen en te slaan als zij wenschen. Maar hij ziet er bezwaar in een an der tuchtmiddel voor de allerverstokt- ste bengels te zoeken en vindt het niet. Na-blijven, helpt öf niet, óf, indien lang nagebleven moet worden, is de straf voor het kind veel ongezonder, schadelijker en daardoor zwaarder, dan een licht pak slaag. Er is dunkt me, èn in het debat te Amsterdam, èn in de brochure van den 'heer-Gerhard vergeten van ééne zijde het vraagstuk te belichten, waar door het een ©enigszins ander aspect zou krijgen. Wanneer toch wordt voornamelijk de lichamelijke straf als tuchtmiddel ge bruikt? Zal de onderwijzer die, evenals de magistraat in den rechterszetel, over weegt de zwaarte en den aard van het misdrijf en de daarvoor verdiende en passende straf, zal die onderwijzer, op dat moment slaan Zeer zeker niet, ik kan me dat ten minste niet voorstellen. Vooral niet, wanneer hij in zijne, overwegingen ook dit echt, waarachtig paedagogisch ele ment lascht, dat de s t r a f natuur- 1 ij lc m o e t z ij n, d. w. z. zooveel mo gelijk het natuurlijke gevolg van het bedreven kwaad. En nooit zal of kan slaan in dit verband thuis behooren, waar het oog om oog en tand om tand met onze allereerste begrippen van be schaving strijdt. Dit geeft natuurlijk elk onderwijzer oogenblikkelijk toe. Wanneer dan wèl geslagen wordt? In drift, en voornamelijk dan, wan neer de lichamelijke kastijding een soort wraak is van den, in welk op zicht dan ook vertoornden onderwijzer. En hoe gegrond en volkomen gerecht vaardigd die toorn dan ook moge zijn, de heer Gerhard zal de eerste wezen om me onmiddellijk toe te geven, dat in diaft niet mag worden gestraft. Dat hij trouwens deze manier van lichame lijke tuchtiging niet bedoeld heeft, maar eenvoudig, bv. na kalme over wegingen, na vermaning en berisping, als ingrijpender tuchtmiddel een licht pak slaag wil toedienen, in plaats van zeg bv. nablijven of regels schrijven. En nu meen ik, dat juist hierin het groote gevaar, vooral voor jonge on derwijzers, schuilt. Wie reeds vergrijsd is, of begint te grijzen onder de „on schuldige aasempies der kinderen." heeft al wel zooveel ondervinding op gedaan dat het booze uit de kinderwe reld hem al spoedig langs zijn koude kleeren loopt, zonder hem hevig te doen toornen; kent ook het kinderhart voldoende om den schijn van het echte wezen van 't kwaad te onderkennen. Maar de jonge onderwijzers, of de ongeschikte óf zij wier humeur dooi de oorzaken, welke juist de heer Ger hard zoo dikwijls blootlegt niet vroo- lijk, opgewekt, welwillend is, en niet kan zijn! Hoe licht zullen zij in drift, in op welling de hand opheffen en dan, wan neer op goed paedagogische gronden hen dit verweten wordt, zicli-zelf en anderen wijs maken, dat zij een volkomen paedagogisch tucht middel hebben aangewend. Ik wil nu hiermede niet zeggen, ual alle- onderwijzers, die, wanneer onder de aan hun zorgen toevertrouwde kin deren, rekels en bengels van bepaald minderwaardig karakter schuilen, eens in di'ift een klap toedienen, als onge schikt zouden moeten worden gebrand merkt. Dat zij verre. Maar ik acht, juist waar de opleiding der onderwijzers en hun gansche positie zooveel te wen schen overlaat soms, het slaan als tuchtmiddel te sanctionneeren wel e enigszins gevaarlijk. Bovendien bedenke men, dat behalve de lichamelijke pijn die zeer gering moge wezen, dit wil ik gaarne toege ven het slaan ook diep vernedert, en in dit opzicht wel degelijk een zeer zware straf is, die, wanneer een on derwijzer zich eens mocht vergissen, wat hem als f aaibaar mensch te ver geven is, hij hierdoor in het hart van het kind, welks opvoeder hij moet we zen een hevige verbittering wekt, en 't hem moeilijk zal vallen en veel tijd kosten weer dezelfde plaats van vroe ger in het kinderhart in te nemen: de lieve, goede, rechtvaardige, edele op voeder, van wiens liefde het kind over tuigd is en van wien het weet, dat hij alles om bestwil doet. JOFIER. „Den mooien Esmöreit zooals hij rp;ll en zeilt, met één-greep uit de verre middeleeuwen voor onze pogen te zetten, dat was d;e verme tele bedoeling" van de feestcommis sie te Dordrecht bij gelegenheid van het XXIVe NederlandscheTaal- en Letteikundig Congres (24, 25 en 26 Aug. 1897). 'En zoo kreeg daar het Noord- en Zuid-Nederlandsclie publiek voor het. eerst te hooren het oudste drama, dat in West Europa geschreven is. Naderhand versche nen ook in andere landen tooneel- werken van dien aard maar het oudste stuk geleverd te hebben in den trant, die door Shakespeare la tei beroemd zou gemaakt worden, dat is toch wel een eer voor ons ras. En te meer omdat er nog meer stukken uit dien zelfden tijd zijn, o. a. de L a n c e 1 o et van Den e- marken voller van toon, dieper van psychologie en treffend van schildering zij 't dan ook natuur lijk. minder naïef. Wi' hebben het nu over een abel') spel van Esmöreit, Sconincs sone van Ceci- 1 i e n, dat den 23sten, Februari hier te Haarlem zal worden opgevoerd de inhoud van het stuk is deze Na een woordje vooraf waarin de hulp van God wordt, aangeroe pen en daarna de aanleiding tot het stuk verteld, komt Robbrecht op. een neef van den koning van Sicilië, waar het stuk eerst speelt. Hii vertelt van zijn woede, omdat zijn oom een, zoontje, Esmöreit ge kregen heeft en hij, Robbrecht dus niet meer erfgenaam van, de kroon is. Zijp vaste plan is het kind te stelen en te veraioorden, de moe der valsch te beschuldigen en on gelukkig te maken. Plotseling zijn wij in Damast en hooren Meester Platus zijn heer, den koning, aan roepen. Hij, Platus, is de sterre- wicJielaar en heeft in de sterren gelezen dat er op Sicilië „in kers ten rijc" een koningskind geboren is, dat hem', den koning van Da mast dooden zal. met zijn dochter zal trouwen en haar christin doen worden. Om die kwade gevolgen af te wenden was 't het beste dat kind in handen te krijgen en hij krijgt dan ook van den koning de opdracht om wat het ook mag kos ten dat te doen. Weer zijn we in Sicilië, waar Robbrecht het geluk van zijn grij zen oom en de blijde moeder ver storen gaat door het kind' dat hij in zijn arm heeft ter dood te bren gen hij toch heeft ook gedroomd dat hij door dit kind zou sterven, zooals hij aan Meester Platus ver telt, die blij is met zijn vangst en hel kind voor „dusent pont van gonde ghetelt" koopt1Hij zegt het mee te zuilen nemen naar „Bal- derijs" voorbij „Torkien". Rob brecht is blij dat hij zoo van het kind afkomt, en zooveel geld kreeg. Platus raadt daarop te Damast den koning om, als hij het kind aan zijn dochter geeft om het groot te bren gen, niet te zeggen wie hij is maar alleen er van te reppen als van een vondeling. Want vrouwen sijn van herten wane en der minnen vier. Mocht© in uwen dochter open na ren. De koning vertelt daarop zijn docbtei dat hij dit kind vond „en- der een en cederenboom" en hij moet na haar broer zijn. Zijn naam is Esmöreit. Damiet is verrukt over haai nieuw broertje met zijn ge heimzinnigheid en zijn kostbare klcoren. In Sicilië klaagt „de kers ten c nine" zijn nood en die van zijn vrouw bij Robbrecht maar deze beschuldigt de koningin dat zi, zich afgeeft met een jongen man. van hem, dén grijzen man. niet houdt en daarom dat kind wou doo den. Hij verpandt er zijn leven voor dat het zoo is. De koning laat hem haar roepen, maar nu zegt de ver rader haar dat. de koning geheel buiten zichzelf is en als zij met haar man mee komt weeklagen, scheidt deze haar uit en laat haar gevan gen zetten door Robbrecht. Met een gebed van haar m uitredding sluit dit eerste deel. Daarna is Esmöreit tot een jongen man opgegroeid en verliefd gewor den op zijn zoogenaamde zuster Damiethij hooit haar spreken over haar liefde voor hem, die meent dat hij haar broer is en hij is toch maar een vondeling, die geer familie is van haar. En zij was vóór IS jaar al verliefd op hem toen zij hem pas ter opvoeding kreeg. Esmöreit hoort dal en wil er meer van weten. Zij hoorde nooit, dat iemand uit de omgeving een kind miste hij meent daarop dal hij is „van cleinder gheboeiT' en wil niet rusten v or hij zijn af komst ontdekt heeft, hoe de jonge koningin hem ook verzoekt te blij ven, hem het verleidelijke beeld voorhangt van hun huwelijk en zich dus aan hem geven wil ten slotte geeft zij hem den band, waar in hij gebonden lag mee. Zoo komt hij in Sicilië en bestudeert, voor zijr: moeders gevangenis zijn band; een herkenning volgt en Èsmoreit is gelukkig, maar levens woedend op d.engene die de schuld van dit alles is. De moeder alleen denkt niet aan straf en is alleen dankbaar voor haar geluk. Robbrecht is ang stig voor de toekomst en de koning, die alles vergeten schijnt, wat Rob brecht hem zeidie geen argwaan tegen dezen heeft en niet eens zoo veel eergevoel dat hij zelf zijn vrouw gaat bevrijden gelast den verrader dat te doen. Zelfs als Es möreit alles ophaalt van vroeger, verdenkt de koning Robbrecht nog niet. die dan trouwens ook den da der met den dood bedreigt. De moe der kan slechts j'ijchen Nu willen wi leven in vrouden') groot Ende alle droefheit willen wi verglieten, maar de koning verklaart Esmö reit dat hij van „Mamet ende Apo- lijri'4*) afstand moet doen en Esmö reit bidt dan ook terstond tot God om het behoud van Damiët. Robbrecht vindt dat het goed af loopt en ze moesten nu maar gaan eten. Te Damast is Damiët onder- tusschen angstig geworden over 't ernstig. vreugde. Ma homed en Apoilo bien étonnes de se trouver ensemble, maar beide heidense Godheden. Prins Albert bevindt. lot van haai* Esmöreit en zij gaat met Platus hem zoeken.. Of de ko ning van Damast volgens de voor spelling al gestorven is door toe doen van Esmöreit? of dat sterren gelogen hebben YV e hooren op die vragen geen antwoord. Zij gaan hem zoeken en. vinden hem natuur lijk. De koning van Sicilië vindt hel goed dat Esmöreit en zij samen trouwen zij moet dan zeker christin worden, ook al zegt de oude heer het niet. Trouwens men moet niet vergeten dat hij een oude grijze man is, grijs vóór 18 jaren al, niet meer in staat de kroon te dragen. Als Robbrecht zijn blijdschap nu huichelt over deze kroning, wordt, hij herkend door Meester Platus, die alles ophaalt van den roof af en hoe de schurk zich ook tracht te rechtvaardigen, er staat in den tekst „Robbrecht hanct men hier." Daarop volgt de moraal en na het „amen" komt dc meester zeg gen dat het publiek moet blijven zitten, omdat er nog een klucht zal gespeeld worden. Dat is de inhoud van het oudste tooneelstuk dat wij hebben. Men ziel hetdiepe- zielkundige analyze, een noodlot dat ahes beheerscht, zware fouten waardoor de held le gronde gaat. Ze zijn hier niet, ten- zi| Robbrecht de held van 't stuk genoemd moet worden. Het is niet in alle deelen uitgewerktin die .18 jaar tusschen het eerste deel en beL tweede schijnt Damiët niet ouder te zijn geworden en toch. en toch welk een bekoring ging er voor ieder uit van dit stuk toén het te Dordrecht, voor het eerst weer na eeuwen en eeuwen, ver toond werd1. Hoe innig van taal is dat tooneel tusschen Damiët en Es- muieii I Hoe naïef openhartig, hoe beminnelijk is Damiëthoe zoet vloeit de taal van de lippen van de moeder En dan hoe kort is dit stukeen 1000 korte versregels zijn voldoende voor deze heele historie; geen noodelooze uitweidingen; een durf om plaats en tijd te verande ren alsof het stuk van Shakespeare was. O, ik weet het, Shakespeare gaat dieper, veel dieoer in karak terstudie. maar voor een eerste ling is diit toch wel een bijzonder stuk. En als ik nu ten slotte nog mag aangeven wat de oorzaak is van de bekoring, dan geloof ik dat het dezelfde is, die ons doet genie ten van de Middeleeuwsche lied jes, van balladen als d e twee koningskinderen. Met al onzen trots op de uiterlijk zoo ver anderde omstandigheden van ons leven zijn wij inwendig toch nog gelukkig kinderen gebleven en het sprookjesachtige, romantische, we hooren er onmiddellijk de weer klank van in onszoo zitten wij te luisteren naar het oud-Nedërland- sche lied zoo zullen wij. hoop ik. gaan luisteren met een groot ge voel voor het naïef-kind'erlijke, met eerbied voor het aller-alleroud- ste tooneelstuk van West Europa en nog wel in onze taal geschreven en met sympathie voor de moedige Rotterdamsohe onderwijzers, die er zich toe zeiten om dat abel -iel le doen herlevendie de kunst weten dienstbaar te maken tot het doen van een eoed werk steun van het herstellingsoord voor minvermogende onderwijzers le Lunteren waar zij met hun naaste familie tijdelijk kunnen wonen er verpleegd worden de kunst dienstbaar aan het leven zonder schade voor de kunst, integendeel dat is juist het mooie. J. B. SCHEPERS. OP DE IJSBAAN. Hoe kan je zoo ongalant wezen, mijn meisje, dat vlak bij je op 't ijs viel, te laten liggen! Ik ben !n eerlijk man ik laat alles liggen, wat me niet toebehoort. le Schaatsenrijder. Goede hemel, wat ziet gij er uit! Hebt gij in het water gelegen? 2e Schaatsenrijder. Denkt gij soms dat ik in het zand heb liggen rollen. Een straatgevalletje. Een stille Utrechtsche straat te Am sterdam, om elf uur 's avonds. Loodzwaar drukt de somberheid op de stille, uitgestorven straten. Hier en daar een enkele-voorbijganger, wiens stappen hol klinken in de avondstilte. Een eenzaam politieagent loopt met zware schreden en de handen over den rug heen en weer. Daar komt van de zijde der Prinsen gracht een rijtuig aanrijden. Als vurige oogen schitteren de beide lantaarns in de omringende duisternis. Langzaam komt het ratelen der wielen nader, steeds nader. Daar is het vlak bij. Maar tegelijk wordt ook op de Keizersgracht gerucht vernomen. Een tweede rijtuig nadert in wilden draf. Tegelijk bereiken zij de brug. Een gekraak, oen gegil, paardenge hinnik, koetsiersgevloek De beide voerlui, die niet al te best meer bij hun positieven waren, had den hunne vehikels zoo wonderlijk bestuurd, dat een botsing niet kon uitblijven. En nu begint het lieve leven „Ken je niet beter uit je doppen kaiken", (met een paar knoopen er op), „Wie zal me nou main rijtuig teruggeve „Hou je gezicht maar I Is 't soms main schuld, had dan meer naar rechts gehouwenen zoo gaat 't voort. Een belangstellende kring van toeschouwers luistert met innig ge noegen naar het debat. De politieagent is naderbij gekomen, dringt door de menigte en zegt op barschen toon „Heila, wat is dat hier?"Een vraag die vrij overbodig is, want de beide wrak ken van rijtuigen laten geen twijfel meer overl Als de politieman zich van den staat van zaken overtuigd heeft, zegt hij streng: „Beide mee naar 't bureau, de paarden zullen we wel onder dak bren gen. „Wat naar 't bero! Leelijke klabak!" huilt het hem vriendelijk tegen uit den mond der twistenden. We zulle je. Maar verder gaat 't niet, want de agent fluit, en oogenblikkelijk is de „assistentie daar in den vorm van eenige collega's, die de beide mannen tusschen zich in nemen en wegleiden. De paarden wor den door een paar der dienaren van Hermandad gestald en de menigte blijft nog een oogenblik versuft staan bij het rampzalig overschot der beide vigi lantes, om zich dan langzaam huis waarts te begeven TOMMY. Koning Edward VII van Engeland_ in de uniform van de Gordon-Hoog- landers. Iedere scholier moet hetzelfde zijn voor den onderwijzer; hoe talentloozer, trager en dommer de leerling, des te meer moet de onderwijzer geprikkeld worden, iets van hem te maken. Paul Heyse, Kinder der Welt. Niemand vindt in 't leven hior Enkel stof maar tot verblijon; Niemand speelt men altijd maar Voor op fluiten en schalmeien; Niemand is dit onbekend Niemand dié dit durft bestrij'en, En toch niemand, die voor zich Maar 't geringste kwaad wil Jijen. Niemand die zoo wijs is, om Niet vaak wegens nesterijen, Of gaat iets niet naar zijn zin Als een koppig kind te schreien. (Groote Sch reen wieelij kerts, Goeverneur.) De mensch is gewoonlijk heel aardig met zichzelf, al is hij ook nog zoo on aardig voor anderen; ook de beste staat graag voor den spiegel en zegt: niet kwaad! Zalig, die in de herinnering aan een zonnige jeugd, een ster bezit in 's le vens duister. Een goed leven bestaat slechts uit een klein getal van dagen, maar een goede naam duurt eeuwig. J. Siroch. Hem ontbreekt het ook aan verstand, wien het ontbreekt aan vasten wil. Shakespeare. We kiezen onze. eigen rol niet in het leven, maar onze plicht is liet, de rol die ons is opgedragen, goed uit te spe len. Epictecus. Wat uit liefde gedaan wordt, draagt altijd vrucht. Thomas A Kempis.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 9