K R O In 1 K.
Allegro en Largo
Eene vrouwelijke Detective.
FEUILLETON.
Licht en Schaduw
Nu alom met zooveel succes door de
Rotterdamsche onderwijzers het mid-
deleeuwsch abele spel i-s-.no r';" is <-.p-
gevoerd, een stuk, waarvan Dr. J. B.
Schepers ons in „De Zaterdagavond'
den inhoud verhaalde, wil ik een leelce-
praatje houden over 't middeleeuwscli
tooneel. Geen studie dus, die trouwens
hier niet op haar plaats zou zijn. mi
een oppervlakkige causerie over de
algemeen geldende verklaring van het
ontstaan der dramatische kunst en het
tooneel in de middeleeuwen.
Vooraf zij nog opgemerkt, dat we
hiermede bedoelen ons alleen bezig te
houden met die ontwikkeling van het
tooneel bij ons te lande, en dus het
Grieksche drama b. v. geheel buiten
bespreking laten.
In de eerste plaats: wat is dramati
sche kunst, wat is een drama?
In tegenstelling met het epos of hel
dendicht, waarin de dichter zonder
meer een grootsche gebeurtenis ver
haalt en van het lyrische gedicht,
waarin hij uitzingt wat er in zijn ge
moed omgaat, voert bij het drama de
dichter zijn personen sprekende op.
Hij laat iets gebeuren, en wel met de
personen die hij ten tooneele brengt:,
terwijl in hun gesprekken, in hun be
schouwingen, in hun juichen of kla
gen, de dichter eigen gemoedsbewegen
vertolkt.
Alles wat dus bv. in het verhalend
gedicht gewoon verteld wordt door
den dichter, speelt zich in het drama
voor de oogen der toehoorders af, zij
zien de handeling gebeuren en hooren
tegelijkertijd de personen spreken.
Hoe nu, is dat drama in ons land
ontstaan?
Het drama, aldus vertelt ons Dr.
Jonckhloe.t doet zich in de middeleeu
wen op tweeërlei wijze voorals
wereldlijk tooneelspel en als geestelijk
mysteriespel.
In de middeleeuwen gingen de spre
kers, de minne-zangers, troubadours
en trouvères bij.de hoven der vorsten
en edelen rond, droegen daar hun ge
dichtenvoor en langzamerhand bij den
burgerman.
Soms vormden de gedichten een
samenspraak, die dan door twee perso
nen uitgesproken werd, vaak in cos-
tuum en ziedaar het allereerste, kleine
begin van het drama.
Natuurlijk vielen dergelijke voor
drachten in den smaak, want zóó voor
gesteld, werkte de inhoud veel dieper
in, begrepen en zagen de menschen
veel meer, hetgeen de dichter hen te
zeggen, had.
Met telkens grooter uitbreiding, met
steeds meer personen, werden de ro
mantische tafereelen langzamerhand
niet meer verhaald, maar vertoond.
En zoo ontstond het abele snel,
waarvan de Esmoreit dan een der mooi
ste voorbeelden is die oxïs is bewaard
gebleven. En zoo kennen wij er meer.
Naast de vertooning dezer louter
gephantaseerde romantische verhalen,
moest, en dit kon wel niet anders, een
andere kunst ontstaan, een kunst die
dichter bij het leven stond, die uit het
volle menschenleven als van zelf ge
boren werd.
Welnu, dit waren de blijspelen, de
kluchten, sotternien genoemd,
waarin de dichter, die- een oog had voor
den humor van zijn tijd, voor de
dwaasheden der menschen, die in
beeld bracht en geeselde.
Zoo waren die sotternien. op dezelfde
wijze ontstaan als de abele spelen, de
trouwe afspiegeling van het volksle
ven, en dus echt nationaal.
Onze goede middeleeuwers hadden
ooren, die heel wat meer konden ver
dragen dan de onze en zoo zijn de
kluchten, door de vele platte uitdruk
kingen, door hun ruwheid thans be
zwaarlijk na te vertellen. Maar een
feit is het, dat ze zeer frisch, geestig
en vaak hoogst juist-teekenend en
scherp critiseerend waren.
Dit alles wat we nu zoo beschouwd
hebben, geldt het wereldlijk tooneel.
Tegelijkertijd of mogelijk vóór dit
wereldlijk tooneel. ontwikkelde zich
het geestelijk spel, dat in de kerk zijn
oorsprong vond.
Ook hier weer luisteren we naar Dr.
Jonckbloet die den oorsprong van dit
geestelijk spel aldus verklaart:
.,In de elfde eeuw begon de geeste
lijkheid brokken uit het bijbelverhaal,
vooral uit de geschiedenis van Jezus,
en weldra ook uit de verhalen der
Heiligen, den volk© te vertoonen. Die
vertooningen hadden op hooge kerke
lijke feestdagen plaats; men stelde het
evangelie van den dag, het kerkelijk
mysterie, dat men vierde, voor, en
daarom heetten die voorstellingen,
toen zij genoegzame zelfstandigheid
verkregen hadden, -Mysterie- later
ook M irakel-spele n.
„Oorspronkelijk, zegt Dr. Jonckbloet
was het blijkbaar niets anders, dan
een gedramatiseerd (vertoond) recitee-
ren of zingen van het evangelie van
den dag. Bij den kerkdienst in de
lijdensweek b.v. had er tusschen de
officieerenden priester, den diaken,
sub-diaken, en het koor, een
beurtzang plaats, waarbij de rol
der personen, die in het lij
densverhaal voorkomen, door ver
schillende zangers werden voorgedra
gen. De diaken zong het beschrijvende
of verhalende gedeelte op den toon van
recitatief, de officieerende priester
spi-ak voor Christus, de subdiaken voor
Petrus en Pilatus, het koor voor de
Joden enz."
Nu ging, zooals ongeveer ook bij het
wereldrijk tooneel, langzamerhand het
dramatisch verhaal over in een vertoo
ning, en in plaats van een enkel ver
haal ging men allengs een aaneen
schakeling van tafereelen vertoonen.
Aldus is volgens de meening van
vele geleerden 'het middeleeuwsch
tooneel ontstaan.
JOFIER.
XX
Yroolijke en ernstige voorvallen uit
het leven van groote Toon
kunstenaars
door H. FREIJER.
Een mislukte sollicitatie
in 1704
't. Feest bij gravin Königsmark was
druk bezocht; al wie er van het adellijk
Hamburg aanspraak op maakte „mu
zikaal" te zijn had de vriendelijke uit-
noodiging van de vrouw des huizes
„om den avond genoeglijk te passee-
rèiï en te luisteren naar de muzikale
voordracht van sinjeur Mattheson",
volgaarne aangenomen.
Mattheson zou spelen!
Mattheson, het vertroetelde, kind van
het Hamburgsche opera-publiek zou
een gedeelte der rol van Antonius uit
de door hemzelf gemaakte opera „Cle
opatra" voordragen! 't Was om er alles
voor te laten staan.
Eindelijk is dan het oogenblik geko
men; de kunstenaar plaatst zich naast
het clavecimbaal en geeft zijn reeds ge
reed zittendeh acconipagnateur het tee-
ken tot begin. Weemoedig klinken de
eerste tonen door de zaal: Antonius'
gaat voor eeuwig afscheid nemen van
de ontrouwe Cleopatra
„Wie is toch die jonge man aan het
klavier", vaagt fluisterend een dame.
die vincib dat het vaarwel zeggen nu
lang genoeg 'geduurd beeft en thans
gaarne baar gedachten op iets anders
richt.
Ilandel of Handel geloof ik, hij
krijgt les van Mattheson, die hem
schijnt vooruit te helpen; de jongen
j moet een bijzonder talent voor de toon
kunst hebben en daarbij ook weten
schappelijk ontwikkeld zijn; hij heeft
hier een plaats als tweede violist aan
de opera en
Een daverend handgeklap overstem
de het geluid van de spreekster. Mat
theson had zijn aria ten einde gezon
gen, boog glimlachend naar alle kan
ten en zocht zijn plaats op, gevolgd
door Handel.
„Heb je 't al gehoord, George, Bux-
schude is gestorven."
„Buxschude, die oude organist vatt
Lubeck?''
..Zou dat geen plaats voor jou we
zen?"
„En gij dan, Mattheson?"
Welnu, dan solliciteeren we samen;
als je wilt gaan we er de volgende week
heen."
Zoo werd dan ook afgesproken; op
den 17en Augustus aanvaardden Mat
theson en Handel in een reiskoets den
tocht naar Lubeck.
Het proefspel was voor beiden in de
hoogste mate bevredigend afgeloopen.
Matthesons heerlijke melodiën en
Handels gekuischte figuraties hadden
hunne uitwerking niet gemist: een van
de twee moest ongetwijfeld benoemd
worden.
De twee vrienden zaten nog wat te
praten toen een bediende hun kwam
melden, dat de kerkvoogden beiden
wenscliten te spreken; onverwijld volg
den ze den man en. werden in de ker-
kekamer met plechtstatigen ernst ont
vangen.
,,TIet zou ons zwaar vallen, mijne
heeren, te beslissen wie van u tweeën
het best geschikt is voor de betrekking
van organist aan onze kerk. Ge hebt
beiden zoo doorslaande bewijzen van
uwe kunst gegeven, dat we ieder afzon
derlijk den eerepalm zouden willen toe
kennen. Toch doet het me, met het oog
op de voorwaarde, die we willen stel
len, genoegen, twee even uitnemende
musici gevonden te hebben, hetgeen ge
straks zelf zult moeten toestemmen.
Zooals ge weet is de stad Lubeck niet
karig met het. beloonen van hare kun
stenaars; ze waardeert hunne talen
ten nog zelfs na hunnen dood. De oude
Buxschude is niettegenstaande zijn
aanzienlijk honorarium betrekkelijk
arm gestorven; daarom neemt de slad
de verzorging van zijne eenige dochter
op zich en zag gaarne, of liever ste't, als
voorwaarde, dat de nieuw te benoemen
organist haar huwt.
Mattheson zag dadelijk van zijn
cau'udatuur af, de gevierde lig* mug
der Hamburgsche schamen zou \o-.r
geen betrekking ter were'd de eelitgo-
11 'ii Ziji geworden van oen arm im>-
nistenkind. Oogenblikkelijk verliet hij
ikerk.
Op onzen tweeden vriend echter had
de rede van dea kerkvoogd een ande
ren indruk gemaakt. De negentien
jarige jongeling zag in zijn verbeelding
reeds zijn aanstaande vrouw
een mooi blond meisje, met heerlijk
blauwe oogen, die van onder de lange
wimpers zacht naar hem opkeken. Het
rouwkleed omsloot nauw het welge
vormde lichaam.
George Friedrich Handel was ver
liefd op zijn eigen droombeeld.
„En wanneer zou ik met de jonge
dame kennis kunnen maken?"
„Ze zal zoo dadelijk aan u worden
voorgesteld,".
.JOHN BULL BRENGT ZIJN HEILGRQET AAN" HET JONGE VORSTELIJK
PAAR IN NEDERLAND.
Zoo dadelijk.
Binnen weinige oogenblikken zou
hij haar zien! Dat was haast te veel op
eens, een mooie betrekking en een lieve
vrouw; Handel had het kunnen uit
schreeuwen van blijdschap.
Met een forschen ruk ging de deur
open.
„Mejuffrouw Marie Buxschude!"
Handel stond als door den bliksem
getroffen. Was dat zijn schoone? Moest
die oude vrouw met dat bleeke, schuwe
gelaat zijn levensgezellin worden? Dat
nooit!
Zoo goed hij kon maakte hij zijne
opwachting aan de dochter van den
ouden organist en vertelde toen aan
de kerkvoogden, dat hij het voorstel
nog gaarne eens met Mattheson wilde
bespreken. Toen hij de kerk achter
den rug had zette hij het op een loo-
pen en geen uur later verlieten de bei
de vriendpn Lubeck.
Handel is nooit gehuwd. Misschien
heeft Marie Buxschude wel op baar
geweten dat de componist van den
„Messias", sinds hij haar gezien had,
niet meer aan trouwen dacht.
Uil het Engelsch.
„Ik begrijp je niet goed: Beth. Je
wilt toch niet zeggen, dat nu je
eindelijk den dader in die zaak van
Cannonstreet gevonden hebt, je hem
zoo maar hebt laten gaan?"
„Veroordeel me niet te haastig, voor
je al de bijzonderheden gehoord hebt",
luidde het antwoord.
Beth Bathurst was een van de slim
ste vrouwelijke detectives van Scot
land Yard. De eenige aan wien zij
hare geheimen toevertrouwde, was
haar broeder Ned, en op den avond,
waarop dit verhaal aanvangt, was zij
juist bezig hern het bovenstaand geval
te vertellen, toen Ned haar plotseling
met de bovenstaande woorden in de
rede viel.
Na eenige minuten stilzwijgen ging
Beth voort.
„Het is juist 3 maanden geleden dat
ik de eerste instructies in deze zaak
ontving. Onze chef vertelde mij, dat
ik waarschijnlijk eene dame op bezoek
zou krijgen, die mij persoonlijk over
het geval wilde spreken. Inderdaad
meldde zich den volgenden ochtend
een dame bij mij aan, die mij vertelde,
dat zij een bericht van het ministerie
van Binnenlandsche Zaken ontvangen
had, behelzende, dat haar broeder in
de strafgevangenis te Portland plotse
ling was gestorven.
Het geval had zich als volgt toege
dragen.
Vijftien jaar geleden was die broeder,
Harry Percival genaamd, kassier bij
de heeren Iremonger Co. een groot
handelshuis in de City. Op betzelfde
kantooi' was een andere bediende ge
naamd "Wenthwörth. Deze twee wa
ren zeer bevriend met elkaar, doch.
vreemd genoeg, werden zij beiden
plotseling verliefd op betzelfde meisje.
De broeder van mijn bezoekster was
de gelukkigste, daar hij er in mocht
slagen de hand van de schoone te ver
werven. Wenthwörth, dit vernemende,
was natuurlijk woedend en zwoer zich
op Percival te wreken.
Een week voor het huwelijk zou vol
trokken worden, werd Londen verrast
door het bericht van een uiterst bru-
j talen diefstal en wel op het kantoor
van Iremonger Co. Vele duizenden
ponden waren ontvreemd; en de dader
j kon voorloopig niet aangewezen wor-
i den. Ten slotte scheen echter alles er
op te duiden dat niemand anders dan
Percival de dief was. Hij werd gear
resteerd, voor den rechter gebracht en
na een lang verhoor ondergaan te
hebben, schuldig bevonden en veroor
deeld tot. 15 jaar gevangenisstraf.
„Ik heb mii tot u gewend," zeide
juffrouw Percival „omdat ik een brief
van mijn broeder ontvangen heb, dien
hij geschreven had, eenige dagen voor
zijn dood en waarin hij mij smeekt,
alles te beproeven om de smet, die op
zijn naam kleeft, uitte, wisscben. Har
ry heeft, me altijd gezegd, dat hij zich
verzekerd hield, dat Wenthwörth de
oorzaak was van de geheele zaak."
„Wel", antwoordde ik dat is alvast
tenminste iets, doch veel hoop kan ik
u niet geven. De getuigenis van
Wenthwörth was weliswaar zeer oh-
gunstig voor uwen broeder, doch die
van den nachtwaker Stiggins was
veel bezwarender. Die man toch zwoer
bij hoog en laag, dat hij uwen broeder
op 't. kantoor zag, kort voor de diefstal
plaats vond en 't eenige wat de heer
Percival kon antwoorden, was, dat
hij daar ook was geweest, doch op uit-
noodiging van Wenthwörth. Deze
echter verzekerde onder eede, dat dit
gelogen was, zoodat gij ziet, dat er
weinig grond is om op voort te bouwen.
Weet gij ook wat er van beide getui
gen gewoi'den is?"
„Helaas, neen, kort na de behande
ling der zaak waren zij verdwenen en
ik herinner mij, dat dit toen we.1 eeni-
gen argwaan verwekte."
„Ik zal doen wat ik kan, juffrouw
i Percival en indien ik denk eenige kans
van slagen te hebben, zal ik u waar
schuwen."
J Juist gedurende dien tijd had ik het
zeer druk met het Baker-street geheim
j en op zekeren dag liep ik door White-
i chapel, om te trachten op 't spoor te
I komen van een man, dien ik noodzake-
lijk hebben moest, om deze zaak op te
I helderen, toen ik plotseling mijn naam
hoorde noemen.
j „Bathurst, zegt ge? Zij is een wars
speurhond en als de oude Thompson
j niet tot bezinning komt, zal ik haar
op zijn spoor brengen, zoo waar ik
leef. Hij waant zich veilig in Th rog
morton street, maar hij moet mij niet
op die manier behandelen. Joe Stig-
gins is niet gek!"
Stiggins! zeide ik bij mijzelven. wel
dat is de naa in van den nachtwaker
I in de zaak van Cannonstreet!
j Ik luisterde aandachtig in de hoop
meer te hooren, maar dat kwam an
ders uit. Alles was weder stil. Ik
trachtte nog uit te vinden, waar het
gesprek had plaats gehad, doch kon
niets te weten komen.
Schetsen van DKKA.
Scheiding.
Koos was naaister en. Koos was een
type.
Zoo'n carricatuur van een mensch
zag je nooit, te voren! Aantrekkelijk
heid bezat ze niet, maar ouderdom
evenmin zoo op het oog ten minste.
Je kon der even goed 35 als 55 jaar
geven. Maar ook je kon je niet voor
stellen dat ze ooit jong was geweest;
ooit een zachte, lieve moeder had ge
had die haar wang streelde en haar
kuste. Ze moest zóó der heele leven
hebben gezeten, altijd maar naaiende,
of stoppende of breiende; altijd maar
gebogen over haar werk; een mensch,
beschimmeld in eenzame, vochtige
kilte.
Als je haar voor het eerst za~ kon
je je oogen niet van haar afhouden
zoo zonderling zag ze er uit. Ze droeg,
als de jongens, een scheiding op zijde,
en had het weinigje klamme haar
teruggekamd over het kale grauwe
hoofd. Van achteren zei een klein dotje
heel parmantig dat dit nu kapsel heet
te. Het hoekige hoofdje werd gedragen
door een dun halsje, dat als geknakt
scheen, juist in het strottenhoofd; en
daar vlak onder blonk de heel groote
licht-rose camee, gevat in breed gou
den rand. Gek dat ik, al schrijvende,
dat versiersel noem bij haar persoon,
maar ik kan me Koos ook niet voorstel
len zonder dat broche en ook het
stuk weelde versierde haar donker, dor
figuurtje zoodanig, dat je er een le-
vendigen indruk van behield.
Het costuum dat ze droeg was zeer
verschillend: nu eens bracht het een
flauwe herinnering aan tante Bets, dan
weer aan tante Gonda, of tante Marie
Ze leefde zoo een beetje van de gift
moet u weten, en als een japon het nou
heeleinaal niet meer wilde doen ook
niet als slobbertje vóór het ontbijt
dat werd Koos er rijk mee gemaakt,
en ze wist er altijd nog wel een cos
tuum van te maken.
Koos was reeds saarngegroeid
iriet de familie. Dat zal den lezer al
gebleken zijn uit het trio tantes dat
hierboven nogal familiaar werd aange
haald.
-Koos kwam al bij de familie naaien
van jongs af aan. Der vader moet goed
in de centen hebben gezeten, maar h>i
was een dronken lap. Vroeger vorst
Plu to van zijn straat drie vierden
van de huizen hoorden van hem had
hij ten laatste zijn huisgezin moeten
installeeren in een kelderwoning, om
Koning Bacchus te kunnen blijven die-1
nen. Klagend over het ongeluk dat
hem vervolgde maar dat hij zichzelf
ingoot stierf hij, en liet zijn gezin
zonder eenige gewetenswroeging in
den bittersten nood achter.
De heele straat verwonderde er zich
over hoe dat zou afloopen maar stak
geen hand uit om te helpen. Welnu
ze kwamen er door heen; vraag niet
hoe! En Koosje, toen nog een jong
meisje, dat in de dagen van weelde
zelfs piano had Ieeren spelen, en i
Fransch geleerd had, ging uit naaien,
begon haar langen, grijzen levensweg, j
Die geschiedenis kenden alleen de
oude dames uit de familie, en de her
innering eraan was in den loop der j
tijden ook al verflauwd; ook het beetje
tragische was er langzamerhand van
af gesleten. Nou .was Koos de naaister
zonder meer, die uit medelijden, om-1
dat het zoo'n ziel was, nog werd aan
gehouden, maar die eigenlijk in
aanmerking nemende de hooge eischen
die men aan een moderne kleeding
stelt onbruikbaar was geworden.
Tante Bets kwam het eerst te over-
lijden en de jonge mevrouw die al
eenigen tijd getrouwd was, nam een
Fransche costuu innaai ster. Je kon het i
haar niet kwalijk nemen; de coupe was
zooveel beter, en de modiste kon, door
dat ze alle bekende vreemde dames
tijdschriften las, vooral voor kinderen
zulke allerliefste pakjes maken, voor
een prijsje, daar het geknutsel in huis
geenszins tegen op kon. En het gewone
verstelwerk deed mevrouw met het
tweede meisje, dus Koos werd afge
dankt.
Toen stierf tante Gonda. Ze had geen
kinderen en dus was het tweede naai-
liuis weg.
Alleen tante Marie bleef over. Daar
kwam Koos nog met de regelmatigheid
van een uurwerk eiken Dinsdag, Don
derdag en Zaterdag: Dinsdags kousen-
stoppen en Donderdags kleeren verstel
len. en Zaterdags zoo'n beetje van al
les .omdat de meid den geheelen dag
aan het schuren en schrobben was, en
het geloop met briefjes dan het huis op
stelten bracht.
Daar bleef men aan de traditie ge
trouw, werd Koos gehandhaafd als een
een heel oud familiestuk, dat niet mooi
en niet erg bruikbaar is, maar dat be
waard wordt, omdat het is overgedaan
door de familie. Zoo bleef ze toch het
familieleven meeleven, waar ze zoo
in. zat, zag de bekende gezichten, luis
terde naar bekende namen, hoorde
over bekende gevallen spreken, mocht
zoo nu en dan ook even meepraten, als
er wat uit het verleden mocht worden
opgediept, of wanneer een naam was
vergeten. En dan voelde Koos zich wat
groot. Want het was haar trots, heel
die respectabele familie, en al de bij
komende vrienden eri kennissen be
leefd te hebben, en te weten hoe Fran-
sie of Trees je, die nu al lang getrouwd
waren, er hadden uitgezien vóór ze
de lange kleeren aankregen en wan
neer dat huis van oom Piet ook weer
verbouwd was.
Nu droeg zij ha,ar oude, droge liefde,
vroeger verdeeld over verschillende ge
zinnen, op dit eene over. d. w. z„ on
merkbaar, altijd op dezelfde manier,
van al-zoo-lang, steeds gladjes van
humeur, gelijkmatig als een stilstaand
dufferig water; dankbaar opziend als
een hond, die het goed heeft. Tevre-
I den ook. als zij eens wat dikwijls om
I twaalf uur schapenkaas op haar twee
dikke boterhammen kreeg, of een leer
achtig verdroogd plakje rookvleescli,
waarvan het zonde en jammer zou zijn
j als het weg moest worden gegooid.
Maar weer kwamen dagen van rouw
I tante Marie werd weduwe. En op een
dag dat mevrouw 's middags in de
stille huiskamer bij Koqg zat te naaien
erg intiem in haar droefheid zei
I ze op eens, haar bril naar voren schui
vend: „Hoor eens, Koos, ik heb er je
al eenigen tijd over willen spreken, en
nou moet bet er maar van komen. Ik
i voel me bier erg eenzaam, nu ik alleen
ben achtergebleven.Bets en Gonda zijn
dood, en nu ook mijnheer ik
I gan naar Arnhem om bij mijn kinde-
ren in te wonen.
„Zóó, mevrouw
„Ja, en dat zal een heele verandering
geven, ook in jou toestand, Koos; dat
j begrijp je wel."
I „Hoe meent u
„Wel, dat ik je dan niet meer zal
noodig hebben; bet spijt mij zoo, want
ik was de laatste, hé", dit met iets
feeder's in haar stem - „maar ilt zal
je wel reco'mniandeeren bij mijne
vriendinnen, dus je behoeft niet be-
I zorgd te zijn voor de toekomst,"
Arme oude Koos! De wereld die haar
zoo weinig had gegeven en zooveel
i had gevraagd, miskende haar nu ook
nog. Neen, zij dacht op dit oogenblik
I niet aan haar broodnoodige centjes,
j De familie ontviel haar, dat was de
j hoofdzaak -zij voelde zich uit het ge-
j zin gestooten zonder tehuis, zonder
geschiedenis, van alles beroofd in een
koude wereld. Even streek zij zenuw
achtig met den zwart geraspten rechter,
voorvinger langs den neus. toen sloeg
zij de twee groote handen voor de
pogen. - - weende smartelijk over de
scheiding, als hog eenstoen haar
moeder stierf.