Licht en Schaduw. Allegro en Largo FEUILLETON. Schetsen van DEKA. Kleine leventjes. Zoo Zondagsmiddags gaan in de groote stad de ouders met de kinder tjes wandelen allen netjes aange daan. Vaak paradeeren ze voorbij de gestichten van oude mannen en vrou wen, langs wees- en bestedelingenhui- zen. Want gewoonlijk staan die groote gebouwen met kleine ruitjes aan breede straten of mooie grachten, waar het pleizierig is te loopen. En dan zeggen de kindertjes tegen vader en moeder: „Och zie toch eens, wat een aardig oud vrouwtje, net een groot moedertje!" of ..wat een leuk grijs mannetje Want zoo op een vrijen Zondag, als de schoone straten en blauwe lucht zoo genoegelijk doen, lijken die flet- sche figuurtjes daar zoo kalm in de hechte en sterke, vetgeschilderde hui zen. Het leven schijnt er zoo zonder stooten. en hardheden, heelemaal glad jes heen te vloeien. Die kereltjes en wijfjes lijken zoo vreedzaam af te wachten het groote Einde, voor het oogenblik gezamenlijk blij met het warme hoekje, het beschermend dak, genietend van het kopje koffie en het pijpje tabak, en het zonnetje dat tege lijk de bloempotten met geraniums en vele grijze hoofden beschijnt. Of het zoo is 't Was een heel drukke dag geweest in „het Huis". Bet de Visser, een afge takelde meid „van den rijkdom" ver klaarde ten rninstae bij ..het nalezen' met een woord van waarachtigheid, dat ze nou niet meer voortkon. Al kwam je met de Russische knoet, ze zou geen voet meer verzetten. Na dit wanhopig, maar buitenge woon manmoedig uitgesproken besluit, trok ze de harige lippen op elkaar met een gezicht van „wat-zeg-je-me-daar- nou-van?" De onderstreeping bleef niet uit. Trees Jager met het glazen oog, die vroeger een komenij had gehad, maar na de uitvinding van de electriciteit heelemaal achterop was geraakt, voeg de er bij dat zóó iets geen weldadig heid meer mocht heeten. Nou verdien den ze hun onderhoud meer dan dub bel en dwars. En Koos Singel, een vroegere „hier- gaat-men-uit-porren" zou, naar zij verklaarde, wel eens willen weten waar het geld eigenlijk voor op de wereld was. Zeker toch niet om enkel en alleen aan de Regenten, elk jaar als er vergadering was, kalfskop met champagne te geven. Waarom niet een stel jonge sterke meiden aange nomen, en een paar naaisters? Die .hier zaten hadden hun tijd gehad. Niet een of der vingers waren kromgewerkt. Het was het geliefkoosde onderwerp, dat weldra alle tandelooze monden deed babbelen het eenige dat hen in het groote huis vereenigde: tot één gezin maakte. In het onzekere licht van den val lenden avond zag je de witte mutsjes met het heel smalle kantje driftig be wegen, en meer dan eens ging er een hand met dreigend gebaar in de lucht, of hapte een heksachtig mondje kwaad aardig vooruit. Deze algemeene beschouwingen duurden niet lang, want ze begrepen het allemaal wel, b^wel ze het nooit uitspraken, dat hun protest aan die toestanden toch niets veranderen zou. Hunne bescheiden, in paars katoen gestoken persoontjes waren buitenge woon onbeduidend tegenover de defti ge lakensche Regenten, en de niet min der plechtstatige zijden Regentessen. Maar dit was altijd de ouverture. De overige kletspraatjes en hatelijkheden, de verdachtmakingen en gedachten striemetjes, van elkaar en over elkaar en met elkaar, werden hieruit geboren. Dit bracht de oude oogen aan het gloeien, maakte de schrapende kelen wat minder droog; met jeugdig vuur werden de steken toegebracht. Toen begon een het te hebben over Anna Jansen je moet toch iemand bekletsen! Van middag was er bezoek voor haar gekomen, van een erge net te dame. die "nffrouw" Jansen wenschte te spreken. L „juffrouw" Jansen! Alle vrouwtjes hadden het wel duidelijk gehoord, want in de groote voorhal galmden de stemmen wijd uit en niet een of ze had aan het kiertje van de deur geluisterd. „Juffrouw" Jansen, wat een kouwe drukte! Maar dè grijze „moeder" vrouw Stiens had haar antwoord gereed. Beware! die was ook niet voor de poes geweest! „Der benne hier geen juffrou wen of mevrouwen," had ze de ver baasde en verlegen dame toegebeten. „We binne hier allemaal gelijk. Of be doelt uwée misschien Anna Jansen? Jawel, die wordt hier ook verpleegd, maar die is uit werken!" Even had de dame erg pijnlijk geke ken: Anna was een vroegere vriendin van haar, die het erg ongelukkig in de wereld had gehad toen was zij heen gegaan. Allemaal zooals ze daar zaten had den ze een heel ernstige grief tegen Anna Jansen. Die was natuurlijk door al die deftige kennissen vroeg in het gesticht gekomen, en dus nog vrij sterk, geschikt om uit werken te gaan. Ze was een beetje simpel, d. w. z. niet kwaaraardig, maar toch zoo'n beetje gekkig. Haar trillend figuurtje, het bleeke muizensnoetje dat altijd en eeuwig maar onnoozel glimlachte, hoe wel de oogen verschrikt keken, wees er op. Zoo had het leven haar gemaakt. Eerst vond een elk het een stakkerd, maar toen kwam het uit, dat Anna werkhuizen had. Driemaal in u? week ging ze naar gegoede familiën los. Z" hielp een beetje kamer-doen, wat me en droogschuren, en verdiende daar een lekkere boterham en nog geit'. o'*k mee. 't Gekkie kocht daar suiker voor, al tijd maar suiker. Soms bruine horst- klonten of witte broodklontjes, maar meestal gewone suiker, wel eens witte, maar meest donkerbruine basterd, die zoette het meest. Dat vuna zij net ieer lijkste wat de aarde nog kon opleve ren; zij had haar lepeltje sr'kir r\- niet van het leven gehad... Kwam de heete, zwarte koffie, dan gooide ze twee, drie of vier lepeltjes tegelijk in den kop, al naar de lust heviger was. Of ze liet.als een kind cm lepel suiker eventjes aan de oppervlakte van de koffie smelten en likt* de zoete brei dan luid smakkend op. De anderen moesten dat zoo maar aanzien Feest mompelde men wat afkeurend over zooveel verkwisting met nu en dan pen klein, niet te bedwingen ,,'t is zonde"; maar later klom de afgunst. Zij moes ten maar koffie drinken zonder suiker, of ze beesten waren, en die gek vrat het letterlijk. Zoo iets moest niet mo gen. En plotseling herinnerde mon zich ook dat het hier zoo langzamerhand een gekkenhuis werd. Vandaag was Anna den geheclcn dag uitgeweest. Moeder Stiens, aan wie eerst verlof moest worde a ge vraagd, en die dus alles wist wal er in het Huis en daarbuiten gebeurde met betrekking tot de verpleegden, bad verteld dat „Medam die of die* jarig was, en dat Anna er de glaasjes mocht uittikken en een gebakje kreeg. Weer een ergernis! Waarom moest die gek alles, en zij waaronder zeer respectable vrouwen niets hebben? Waarom deed het gesticht niet eens zoo wat? Om 8 uur werd er gescheld. Toen ei- geopend was hoorden ze al in de verte het snaterend mondje van Anna gaan. Alle woorden verkromde ze in haar on- noozelheid, alle zinnen wierp ze in el kaar en onderste boven; maai- toch ga ven het „lekker, lekker", en het schrille lachje wel aan dat ze pleizier had ge had 't was in elk geval genoeg om de onvriendelijkheid reusachtig te doen groeien. Met een licht „genavond" kwam ze binnen. Geen der vrouwtjes keek op; allen waren nu in gespannen aandacht bezig met het naaiwerk. Geen die den groet teruggaf. Nijdige stilte hing in de vierkante zaal, waar alleen een klok afgemeten tikte. Anna lette er niet or. of trok het zich niet aan, in haar blijd schap. Want ze was o, zoo gelukkig. Verleden, bij het schoonmaken, had mevrouw een oud lampje gevonden, en vandaag gaf ze het ter opluistering van haar geboortedag weg aan Anna, die er al lang met begeerigheid naar ge keken had. Zoetjes zette zij het nu neer op de lange eettafelbleef er bij zitten, zacht, streelend het rood glazen voetje, of in verrukking kijkend naar de geheim zinnigheid van de koperen brander, die zoo dadelijk licht zou verspreiden. Om half negen 't was nazomer werden de gaspitten in de zaal aange stoken, en was het plotseling een ver huizing met stoven en stoelen en naai werk, naar vuur en licht. Meteen kregen ze het lampje in de gaten, dat vriendelijk scheen. Dat had ze zelf kunnen doen, omdat mevrouw de pit al opgedraaid had en een doosje lucifers had gegeven. Spottend lachte er een. Kom aan; 't werd hoe langer hoe mooier. Nou nog een salon voor „juffrouw" Anne, dan was het spel volmaakt. En honend de den de anderen mee. Een ander was verbazend grapnig Die vroeg met een scherpe ironie lie je niet bij haar verwacht zou heb» ai maar haat en nijd doen veel of ze zichzelf kwam bijlichten. Zoo gele was ze niet of ze voelde wel de kwaadaardigheid die haar omring de. Ze kende die van de suiker. Maar ditmaal had zij ook een pijl op haar boog. Meenemend het lampje, dat ze voor geen geld in het vijandelijk kamp had achtergelaten, zocht ze, grinni kend van pret, in de kleedkamer naar haar mantel, waar ze een courant in geborgen wist. Dan ging ze tevreden terug naar de zaal, zette zich aan een puntje van de tafel, zoover mogelijk van de anderen af; en vouwde vlug een rand dien ze om het lampje heen zette met alleen een opening voor haar. Nou kon nie mand anders er wat van genieten, alles een opening voor hd&r. Nou kon nie- kon de anderen verblijden. Ze vouwde lekkertjes de armen over elkaar, schoof met het gezicht zoover mogelijk voor uit, en liet zich zóó, met dichte oogen, door haar gelukszonnetje van het oo genblik koesteren en beschijnen. Toen begonnen opeens de vrouwtjes allemaal tegelijk als op commando >arrend, aan tafel te stooten. Kleine leventjes Pietje en Jantje, anders om den dood niet verlegen, hebben nu weinig op te zetten. Toen ze naar school gingen en langs buurmans boomgaard liepen bloosden de appelen ben zoo heerlijk tegen. Dat was te veel voor mensche- lijke, laat staan voor kinderlijke kracht. Vlug met aapachtige behendigheid waren ze in den boom geklommen. Pietje, de grootste had geschud, Jantje, de kleinste, geraapt en ver- j volgens zijn broekzakjes en Piets' schooltaseh gevuld. Toen waren ze hard weggeloopen, maar de wraak-1 godinnen wilden het bedreven kwaad vergelden en zorgden voor angst en gewetenswroeging met de stukjes draaiers. Angstig keken de broertjes telkens om. Altoos meenden ze voet stappen te hooren en op het oogen blik, dat ons plaatje voorstelt, ver beelden ze 't zich heel sterk. Angstig, maar toch ietwat gerustgesteld, dat men zoo'n klein jongentje geen kwaad zal doen, staat Jantje met de handjes op de appelen in zijn zakken gelaten zijn lot af te wachten met zoo iets van de berusting van een Boedhis- tiseh wijsgeer. Pietje, meer modern, is actiever en I meent dat er gehandeld moet worden I en wel allereerst de staat van zaken dient verkend. Vóór zijn broertje heen, poogt hij te gluren of hij ook nade rend gevaar ontdekt Als heellang dat waarom ze vreezen uitblijft, zullen ze wel weer spelen gaan, mogelijk philosoteerend over i kleine dieven die men vangt en groote die men loopen laat, wat op hen zeker niet van toepassing is. vaarlijke bedrijven, door maatregelen tegen het overbrengen van besmetting, enz. Maar, en daar komt het evenzeer op aan, wanneer de economische omstan digheden zóó zijn dat zorg voor eigen gezondheid en helder denken eenigs- zins mogelijk zijn, dan moet het volk in de alleereerste plaats zelf krachtig medewerken. Veel, heel veel kan nu reeds gedaan worden. Voor lichaamsreinheidf kan gezorgd worden, voor versche lucht, zoover dit in sloppen en krotten dan ook mogelijk is. Versche lucht is een allereerst vereischte voor da volksge zondheid. En in dit verband wijs ik op het derde door mij genoemde ge schrift: „Een groot gevaar voor de ge zondheid", door iemand die zich Ven tilator noemt. „Neem lucht, water, zonnebaden al naar het noodig voor u is, zegt de schrijver, en laat u harden tegen weers veranderingen. Kleed u niet zoo dik, gooi uw medicijnen in de vuilnisbak, verbrand uw tochtlatten, laat versche lucht in uw kamers, bij dag en hij nacht en het zal u uitstekend bevallen en in plaats dat ge mijn brochure in de kachel gooit, als zijnde in strijd met uw bedompte kamer ideeën, krijgt ze een eereplaats op uw boekenrekje." Vooral op de luchtverversching wordt in deze brochure bijzonder den nadruk gelegd en met niet genoeg klem kan ik ieder aaraden, toch niet zoo bespottelijk bang te zijn voor een „tochtje" maar flink de frissche lucht volop te laten binnenkomen. Bedorven lucht en in elk vertrek waar niet genoeg luchtververversching is heerscht per sé bedorven lucht is vergiftig, frissche lucht is gezond. JOFIER. Bij het uitgaan van het koffiehuis. Wat is dat Piet, ik dacht, dat de dokter je verboden bad, meer dan twee glazen bier te drinken, en nu betaal je er zes? Ja, maar, ik ben bij drie dokters geweest, die elk me twee glazen permitteerden, en driemaal twee is toch zes? Vroolijke en ernstige voorvallen uit het leven van groote Toon kunstenaars door H. FREIJER. Eene repetitie onder Glück- 't, Is nog voor tienen in den mor gen; behalve den regisseur en de tooneelknechts, die bet decoratief in orde maken, is er nog niemand in Juweelensehat fjvan Koningin Emma. Diadeem der Koningin-Moeder. Hanger. heeft prof. Rubner een verhandeling geschreven over de gezondheidsleer in de 19e eeuw, waarin hij aantoont dat bij de huidige ontwikkeling der ge zondheidsleer alleen de dood uit ouder dom een onverbiddelijke natuurnood zakelijkheid is, en dat aï het andere vermeden kan worden, aangeboren ge- breken en kwalen uitgezonderd. ..Te voorkomen,' zegt hij, „zijn de hevige hygiëne leert, hoe zieKlen te voorko- men zijn doordat zij in hoofdzaak de j oorzaken aanwijst waar de ziekten uit ontstaan. En zoo leert de hygiëne dat i vooral onreinheid, slechte woningen, ondoelmatige kleeding en voedsel als de groote oorzaken der veel voorko-1 mende ziekten zijn aan te merken. Wanneer dus de Tweede Kamer heeft j te behandelen de woningwet, dan zal epidemieën, alsmed ziekten en kleine stoc zondheid, die wij no nen tot de eigenlijke den dokter te hehand mijdbaar zijn lichan lijke ziekten. Ziekte overvallen in alle pli s tal van an den g niet eens reke d. w. z. de doo iclijke en geeste evenwel kan on' aseh van het da I ken. door de hyp harte worden ge gelijkseh leven, en daarom moeten wij kritisch onderzoeken, wat ons in dit opzicht schaden kan of ten nutte kan zijn." »Dit, wetende, van deze wetenschap pelijke waarheid uitgaand, komt men j dus vanzelf tót de overtuiging, dat aan staat en gemeente de zorg van de volks gezondheid een allereerste zorg moet en kan zijn en dit te meer, nu in het laatste gedeelte der negentiende eeuw de hygiëne een wetenschappelijk vak I is geworden; de hygiëne, die als leer vak te zamen voegt alles wat blijkens de ervaring bevorderlijk is aan 's men- schen gezondheid en de instandhou ding daarvan. Dit is juist de groote kwestie, dat de b der gezondheid: I op zorg voor voed- j r het kind. schooi en spel. goed in-1 De vreeselijkste, meest gevreesde, en een der besmettelijkste volksziekten is de tuberculose, en het is in de door mij genoemde, hoogst belangrijke bro chure over de tuberculose, dat juist over goede woningen gezegd wordt: „Ieder, die aan een aantal menschen werk geeft, moet weten, dat ongezon de, vochtige, donkere woningen de tu berculose in de hand werken. De on dergrond van een huis, dat tot woning van menschen zal dienen, moet droog en vrij zijn van rottingsstoffen. zoodal ongezonde uitwaseming onmogelijk is. Vooral is een hoog gelegen vaste zand bodem goed. Waar op geringe diepte grondwater gevonden wordt, trachte men het af te voeren en waar dit niet mogelijk is, moet men een trasraam aanbrengen. Het huis zelf moet van droog matei'iaal gebouwd worden; men zorge, dat alle woonkamers lucht, licht en zon hebben, 's winters goed ver warmd kunnen worden, terwijl er toch een goede ventilatie behouden blijft. Badkamers zijn in arbeiderswo- ningen wensclielijk, als er aan de fa briek zelve geen gelegenheid is om te baden, of in de*gemeente een vólks- badhuis ontbreekt. Even noodig is het den afval en de faecaliën onschade lijk te maken of te verwijderen." Tot motto dezer brochure is geko zen dit woord: „Om de longtering met goed gevolg te bestrijden is er samen werking noodig van eene verstandige regeering, goede dokters en een schran- j der volk." Ik zou hierin een kleine wijziging j willen voorstellen en dit woord aldus lezen: ,,om de volksgezondheid met goed gevolg te bevorderen is er samen werking noodig van eene verstandige regeering, goede dokters en een schrander volk." Juist zoo. Door middel der wetgeving moet de regeering en de gemeente voortdurend waken voor de volksgezondheid, door een goede woningwet door tegengaan van overmatigen arbeid, vooral in ge- .ia- Deze;prachtige kleinoodiën werden de tegenwoordige Koningin-Moeder door het Nederlandsche volk en de bewoners van Java aangeboden, toen Broche. zij, de eenvoudige prinses van Wal- deck-Pyrmont, op '7 Januari 1879 met den toenmaligen Koning Willem III in 't huwelijk trad. Het zetten der prachtige steenen werd opgedragen aan de firma van der Stichel te Amsterdam. Daar zijn ook de modellen ont worpen. Bij den diadeem is cle moeielijkheid, om iederen steen goed te laten uitkomen, voor treffelijk opgelostde hoogere brillanten, die als bloemen op dunne stengels zitten, schitte ren prachtig door hun bewegelijkheid. Een zeer schoon effect maken de saffieren tussehen de diamanten in. De blauwachtige steenen staan langs clen rand, langzamerhand in grootte toenemend, terwijl in 't midden een reusachtige steen prijkt. De hangers en broches hebben alle den lauwertak, de initalen van het koninklijke paar en deD Nederlandschen leeuw, waarboven de kroon als ornament is aangebracht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6