DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. Haarlemmer Halletjes. Mo 33. Zaterdag 20 April. 1901. Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. JOS. M. ORELIO. Jos. M. ORELIO. Men kan een operazanger intervie wen op twee manieren: de eene is on mogelijk en dJe andere is mogelijk. De onmogelijke manier bestaat hierin, dat men hem tracht te spreken te krijgen in zijn kleedkamer, achter de coulis sen; maar dan is hij in den regel zoo vervuld van zijn partij en heeft zoo weinig tijd, dat een gesprek feitelijk ondenkbaar is. Wij hebben daarom Orelio niet geïnterviewd op die manier, hoewel ze anders wat de omgeving be treft, wel de meest typische is, maar op de eenig mogelijke, bij hem aan huis. Aan zijn huis op den Willemspark weg, een eind uit den radius, maar voor he mstellig goed gelegen, vlak bij het Concertgebouw en niet ver van de Opera. In zijn huiskamer ontving hij me, excuses makende over zijn nog niet verzorgd toilet, met de vriendelijke ibonliomie, die aan hem en aan zijn Brabantsche afkomst denken doet. Wij jNoordhollanders zijn minder expan sief. „Ik ben geboren in den Bosch, mijn overgrootvader was een Italiaan, mijn moeder eene Parisienne. ik ben dus in alle opzichten van zuidelijke origine. Hoe oud ik ben? Van 't jaar 1854. Ze hebben mij verleden jaar in Woord en Beeld gezet, daarin kunt veel over mijn levensloop vinden. Al heel vroeg zong ik sopraan in de kerk in den Bosch, maar mijn eerste optreden was in 1875 te Dordrecht op Kunstmin, waar ik toen onderwijzer was. Mina Gips hoorde me daar en heeft mij les gege ven, zoodat ik het onderwijs er maar aan gaf en naar Utrecht ging als ..leeraar aan de muziekschool." Dat zat hij niet zoo aaneengescha keld te. vertellen als wij het hier neer- I schrijven: 't ging bij stukjes en brokjes j en telkens dwaalden wij af en praatten I over menschen en over dingen, waar- I bij hij, zoo onbevangen, ronduit zijn meening zei als iemand, die 't hart op j de tong heeft en wel vertrouwt, dat de ander er geen misbruik van maken zal. In tegenstelling met veel andere zan gers, die heesch praten of schor, heeft Orelio ook een aangenamen spreek- i stem, die prettig aandoet. Maar merk- j waardiger is het nog om op zijn ge- zicht te letten: het is zoo merkwaardig bewegelijk, dat het geen vijf minuten I achtereen hetzelfde blijft. Het gevolg I daarvan is dan ook, dat geen van zijn portretten hem volkomen goed schijnt weer te geven. Ze vertoonen allen een heer met een kleinen snor, een paar donkere oogen en zorgvuldig op zij ge scheiden haar ze konden een broer van hem voorstellen, maar hij zelf is het niet. „In 1886 kwam ik aan de Neder- landsche Opera, toen onder de Groot en sedert ben ik daaraan gebleven, op een jaar na toen ik gestudeerd heb te Parijs. Hoe groot mijn repertoire is? Tachtig rollen in het Nederlandsch, behalve dan nog mijn Fransche en Duitsche repertoire. Of ik wel eens lust heb gehad om naar 't buitenland te j gaan? Ja, ik heb een benoeming gehad aan het Conservatoire in Luik, maar j daar wou mijn vrouw niet naar toe. en ik heb geen spijt, dat ik dat toen maar niet heb'gedaan." Hij wist zich nog goed te herinneren, hoe kort na de oprichting van de ope ra, het. grootste gedeelte van 't gezel schap in een schouwburgtent op de kermis te Haarlem kleine opera's had gespeeld: de Huzaren van het Dorp, de I Dochter van het Regiment en zoo meer, met Kerckhoven en Felix Derickx en j Louise Culp, Henri Albers en zijn vrouw en Poons, die allen al lang in de I wereld zijn verspreid. „Mijn liefste rol," zei Orelio, ,,isj Hans Sachs in de Meesterzingers. De opera's van. Wagner zijn voor mij niet de moeilijkste om in te studeeren, om- dat ze een behoorlijken tekst hebben, j Maar er zijrf er, veel gemakkelijker van muziek, maar die ik veel moeilijker j studeer omdat de tekst zoo slecht is, j dat men er geen. houvast aan heeft. j Of ik na zoo'n opera niet vermoeid ben? Och neen, ik zou dadelijk wei weer van voren af aan kunnen begin-1 nen, maar ik geef ook niet meer dau ik kan. En dan studeeren, dat is nood zakelijk voor iemand die lang van zijn stem genieten wil. Je krijgt van huis eeji mooi geluid mee, maar dan moet je zelf studeeren om die goed te ge bruiken. En ik verheug me in een goede gezondheid en een ijzeren keel." En daar tusschen door praatte hij over zijn voorliefde voor schilderijen en teekeningen, liet mij een Voerman zien, dien hij van Buffa had gekocht en een photo van zijn mooie villa in Vught.die hij onlangs heeft laten bou wen om er den zomer door te brengen. „Met Mei ga ik er met mijn vrouw weer heen." „In Haarlem zing ik wel graag," zei hij, „de schouwburg is er wel voor geschikt." En toen we hem spraken over zijn opvatting van de rollen die hij vertolkte, zei hij: „ik heb er altijd naar gestreefd van iedere rol mij een goede en diepgaande voorstelling te maken, opdat ik den persoon goed zou kunnen uitbeelden. Om daarin oor spronkelijk te blijven, ga ik ook nooit naar anderen zien: ik heb opgemerkt, dat wie dat doen, het meest een ander navolgen en het min9t zichzelf kun nen zijn." Nog een poosje praatten we met Orelio over alles en. nog wat in dit kalm en vreedzaam milieu, zoo geheel verschillend van de bonte theaterwe reld; met de zwaar met muziek beladen piano in den hoek, het buffet aan den anderen wand en een hondje onder de tafel. Wanneer we moesten gaan opsom men wat Orelio al zoo buiten de opera zingt, dan zou de liederreeks geen ein de hebben. Hij is vooral de uitsteken- de vertolker van de oud-Hollandsche l liederen en wij Haarlemmers weten meé te praten van het vuur en de uit- 1 drukking die hij daaraan weet mee te deelen. Met een glimlach zei hij, dank- I baar: „ik zing nu al van 1886 in Am- sterdam, maar het schijnt, dat ik de I menschen nog niet verveel." Die uitdrukking is, in hare beschei denheid, zeker in zoover onjuist, dat er geen sprake kan wezen van verve- len, maar wel van voortdurend boeien, i Wat hij doet, doet hij consciëntieus j en met zorg: hij tracht door te drin gen zoowel in de bedoeling van het I kleinste liedje, als van de omvangrijk ste opera. En zeker heeft dan ook wel geen zanger, naast zulk een erkente-1 lijk publiek, een zoo goede „pers" ge had. De Nederlandsche couranten den ken over hem als één man en schrij ven het telkens weer: dat hij een mees terzanger is. De buitenlandsche pers blijft niet achter, wij hadden voor ons recensies uit Luik, Basel Keulen, Frankfort, Straatsburg, Aken, Darm stadt, Mainz, Elberfeld, Essen, Kiel, Lausanne, Barmen en waar niet al. Orelio is een kunstenaar in den meest uitgebreiden zin van het woord. Haarlem, 18 April. J. C. P. Figuren uit de Raads vergadering. Dr. H. D. TJEENK WILLINK. Het .is niet van algemeene bekend- heid, dat het Raadslid Tjeenk Willink het praedicaat Doctor gerechtigd is te voeren. Onder uitgevers is men niet1 gewoon, getitelde menschen te zoeken, i En toch is dit, als het ware bij uitzon dering, met Dr. Tjeenk Willink het i geval. Voor hen, die van alle kousen het naadje willen weten, voegen we er nog bij, dat de heer Tjeenk Willink doctor is in de theologie. In het jaar 1891 is de heer Willink voor den eersten keer in onzen Raad gekozen, in den tijd toen verschillende minderheden zich gecombineerd had den, om nu eens wat andere menschen dan liberalen in het College te bren gen. De gelegenheid was toen schoon, j omdat het aantal Raadsleden destijds als gevolg van de uitbreiding der ge- j meiente, moest worden vergroot. Lel heer Tjeenk Willink gold destijds voor wat men toen een radicaal noemde: I hij voer in het schuitje van Daan de Clercci, die aan 't hoofd van Volksbe- j lang en andere vereenigingen heeJ wat leven in de brouwerij had weten te brengen. Het zal vermoedelijk wel gelegen i hebben aan den roep van radicalisme I die van hem uitging, dat de heer I Tjeenk Willink in de eerste jaren van zijn Raadslidmaatschap geen plaats j verkreeg in een van de vaste Commis-i siën. Men dacht in dien tijd nog niet aan de mogelijkheid van sociaal-de mocraten in den Raad, men zou ook aan die mogelijkheid eenvoudig niet geloofd hebben. De politieke kleur van j het nieuwe Raadslid glinsterde dan ook toen felrood in de oogen van ve- j len, die er op dit oogenblik, vergeleken I met de kleuren die anderen in den i j Raad met voorliefde ontplooien, slechts een. zacht rose in zouden zien. In ieder geval was en is nog dit van hem te zeggen, dat hij i|n figuurlijken zin verder van het dagelijksch bestuur af staat dan in letterlijken, want hij zit Vlalc bij de hoofdtafel en kan met j een kleine inspanning zijn zwager Dr. Nieuwenhuijzen Kruseman ge makkelijk de hand reiken. Er zijn, zooals bekend is, leden van den Raad die er een bijzondere voor- ORELIO als HANS SACHS. liefde op na houden voor speciale on derwerpen en zich met andere niet j bezighouden, althans niet in de open bare Raadsvergaderingen. Zoo weet men zeiter den heer Van Styrum te ontmoeten in debatten over redactie- quaesties, den heer-Kruseman in dis- j cussies over het Gasthuis en zoo meer. De heer Tjeenk Willink streeft niet naar dergelijke specialisatie. Hij geetf zijn belangstelling aan de meest uit- j eeniloopende onderwerpen en de rij j van zaken, waarinsedert tien jaar zijn naam is gemengd, mag met het volste recht eene bonte rij worden ge noemd. Ik vind een voorstel om de oude verteringsbelasting door een naar het inkomen te vervangen, een motie om de voorstellen van de Impe rial tot concessieverlenging niet in overweging te nemen, een voorstel om een proef te nemen met minimum loon en maximum arbeidsduur, een voor stel om in beginsel concessie te ver- leenen voor een electrische tram aan de lieeren Van der Steur en Van den Arend, een amendement om de con cessie voor de zwemschool niet te gunnen tot 1909, maar drie jaar kor ter. Al deze zoo verschil lende voor stellen werden aangenomen. In zoo ver kan men dus zeggen, dat de heer Tjeenk Willink succes bij zijn Raads- broeders heeft weten te behalen. En dit is des te opmerkelijker, om dat niemand hem kan verwijten, dat hij dat aan zijn welsprekendheid heeft te danken en niet aan de intrinsieke waarde van zijn denkbeelden. De gave van het woord toch is aan den heer Tjeenk Willink niet te overvloedig toebedeeld.. Hij spreekt niet vlot, maar hapert dikwijls, kan den juis- ten term niet altijd vinden en zoekt, daar dan naar op een manier die het aanhooren van zijn redevoeringen vermoeiend maakt. Dat vermoeiende van zijn betoogen wordt er niet beter op omdat hij zichzelf wel eens herhaalt en een ai te gretig gebruik maakt van bloem rijke uitdrukkingen, zooals „op den hals halen, in de schoenen schuiven" en dergelijke meer. Uit het lijstje van werkzaamheden dat ik hierboven gaf blijkt al duide lijk naar welken kant zijn beginselen liggen: geen belasting op de verte ring, maar eene op het inkomen; geen concessies, maar gemeente.exploita tie; korter werkdag voor den arbei der en verzekering van een behoorlijk loon; geen langdurige concessies voor dingen, welke de gemeente niet aan zich trekken kan. Zijn ijver bleek in 1898, toen hij erover klaagde, dat het ahntal Raadsvergaderingen voortdu rend afnam en als men het tegenwoor dige aantal ziet, zou men mogen ge- looven, dat die klacht niet zonder effect gebleven is. Ik heb in deze schetsen wel eens beschreven hoe iemand gekleed was. Van den heer Tjeenk Willink kan ik dit onmogelijk zeggen, zoo weinig in. 't oog vallend is zijn costuum; alleen weet ik dat hij gekleed IS. Een roode slipdas of een jas met bruine ruiten kan men zich van den'heer Tjeenk Willink niet denkend Eenvoudig is j zijn voorkomen, waarvan ik verder I alleen kan zeggen, dat het ernst te kennen geeft. Of hij het kan uitschateren weet ik Een Zaterdagavondprnatje. „Hoor eens hier", zei mijn neef Wou-1 ter en maakte.zoo'n driftige beweging, j dat de hyacinth die in zijn knoopsgat op zijn mannelijke borst rustte, van schrik het evenwicht verloor en in den moddér rolde, „hoor eens hier, het wordt me nu al te zot. Daar zullen me nu de dames van de kookschool een valc- opleidingschool voor vrouwen gaan op richten en je denkt in je zelf: dat zal de bedoeling hebben om de meisjes op te leiden voor telegrafiste, telephoniste, klerk aan 't spoor, onderwijzeres, apo thekeres en weet ik wat al vakken meer, waarin de vrouw in dezen tijd schittert of meent te schitteren. Ja, dat, denk je, maar zoo IS het niet. Neen, meneer, ze moeten er worden opge leid voor kinderjuffrouwen en voor dienstboden. Ik zeg je, Fidelio, met al die grappen gaat de wereld langza merhand meer én meer op haar kop staan. Een vakschool voor dienstbo den. Wie heeft het ooit op de viool hoo- ren spelen- Alles moet tegenwoordig op scholen worden geleerd. Het gezin is niet meer. Het zal er nog van ko men, dat er scholen worden opgericht om kinderen te leeren loopen en be hoorlijk aan tafel te zitten eten, om van andere wenschelijkheden voor kleine kinderen maar niet te spreken. Onze tijd is de tijd der scholen. Je kunt de menschheid tegenwoordig ge- rust verdeelen in twee sooi'ten: die les geven en die les krijgen; een derde soort j is er niet." „Je draaft weer door als eene blinde olifant. Weet je dan niet, dat de dich ter zegt: „Een leerschool is het menschelijk leven." „Juist," antwoordde Wouter triom fantelijk. Maar hij laat daarop on middellijk volgen: „Maar de ondervinding is docent." Daarmee bedoelt hij natuurlijk de praktijk van het leven en niet de school." „Ik moet zeggen, Wouter, je hebt een vlotte manier om naar de bedoeling van een dichter te raden. Waarom kon hij niet even zoo goed de onder vinding op de school bedoeld hebben? We kunnen hem niet meer gaan vra gen wie van ons beiden gelijk heeft, want hij is hier niet meer. In elk ge val, 't versje is al oud en geschreven in een tijd toen de menschen over vak opleiding anders dachten, dan wij nu doen „Kinderjuffrouw en dienstbode zijn geen vakken," bromde hij. „Man!" riep hij verontwaardigd uit, „wat praat je. Ik zal jou dan eens ver tellen, wat een goede dienstbode al zoo moet kennen, 's Morgens begint ze met kachels aanmaken, schoenen poetsen, stof afnemen en na 't ontbijt moet ze boenen, poetsen, wrijven of schoonmaken, daarna moet ze koken, bakken, braden of stoven; ook moet ze vouwen,rekken, strijken, n^angelen; en 's avonds moet ze ten slotte haar eigen kleeren onderhouden, omdat het er in den regel niet aanzit om dat door een ander te laten doen. Noem je dat allemaal niets? Dienstbode geen vak? 't Is een van de meest omvattende vak ken die ik ken. En dat het wel degelijk een vak is, weet ieder, die wel eens een goede en een slechte dienstbode gehad heeft. Het eten klaarmaken op zichzelf is al een kunst apart. Als ik jou een schort voorbind en je een keu kenboek in je handen geef, dan kun je zelfs niet behoorlijk aardappelen ko ken." „Koken kan de dienstbode van haar mevrouw wel leeren." „Dat kun je denken. Mevrouw kent er dikwijls zelf niet veel van en ver langt, dat de dienstbode het doen zal. En dan de kinderjuffrouw! Die moet nog veel veelzijdiger talenten bezitten, omdat ze bij gelegenheid ook wel eens voor dienstbode inspringt en als het zoo te pas komt, ook wel eens voor kamenier. Linnen- en wollengoed ver stellen is de natuurlijke taak van de kinderjuffrouw en als ze een beetje be grip heeft van costuummaken met het oog op jurkjes voor de meisjes, weet je, dan is het zoo veel te beter. Neen on verbeterlijke moperaar, je bent weer heelemaal van de wijs. Waardeer het plan voor de nieuwe school en geef, als ze straks om steun vragen, er een flin ke jaarlijksche bijdrage voor, dan hoe je een goed ding." „Honderd gAden per jaar zeker en een goed plaatsje in mijn testament." „Het een en het ander zal het bestuur van de school zeker niet onwelgeval lig wezen. Maar één ding wou ik je wel verzoeken, Wouter: als je de nieu we school een legaatje maken wilt., geef haar dan geen huis. Je kunt aan de gemeente zien wat vóór een strop dat is. Het huis op den Kleinen Hout weg tegenover het kantoor van de fir ma Krelage is haar indertijd vermaakt door een vriendelijk gezinde geefster. Helaas, je moet het van je vriendin nen ook al niet hebben, 't Huis stond leeg; 't huis staat leeg en er is op 't oogenblik weinig kans, dat het huis er anders zal staan dan leeg. Daarbij moet de gemeente ieder jaar nog een honderd gulden of wat aan een fami lielid van de erflaatster uitbetalen, 't Is een koopje!" „In elk geval is dan het legaat van wijlen den wethouder de Kanter onschadelijker," zei Wouter; „de no tulen en jaarverslagen, die hij aan de gemeente heeft vermaakt zullen den andere voorhanden notulen en jaar verslagen niet bijten. Maar ik vind met dit mooie weer een praatje over testameten en erflaters in 't geheel niet op zijn plaats. Veel vroolijker is het plan om een stoomcarousel te zet ten op het terrein, aan de Baan, waar vroeger het huis van Mr. Willekes Macdonald stond. Dat terrein gaat namelijk niet heel vlug van de hand, misschien wel omdat het per vierkan- I ten meter wel wat meer kost dan twee I en een halven cent, hoewel ik niet be grijp dat er geen liefhebbers komen opdagen, want 't is een mooie stand. Maar nu die carousel. De aanvrager zal gedacht hebben aan de pofferkraam op het Kratonterrein en tot zichzelf gezegd: in deze buurt is 't toch altijd zoo'n beetje kermis geweest, laten we die traditie in eere houden. Ik heb zoo'n idee, dat hij zijn carousel niet krijgen zal." „Een stoomorgel in volle werking zou anders wel een aardig effect heb ben, vermengd met de muziek in het park van 't Brongebouw. Maar ik ge loof met je, dat de waarnemend Bur gemeester het niet permitteeren zal. Evenmin als hij het veroorloven zou, denk ik, dat een ambtenaar eiken mor gen bij de buren eenige emmertjes wa ter laat halen, want iemand die de wa terleiding heeft, mag het niet aan an deren geven." Wouter stond op om heen te gaan. „Ik ga ..even een bezoek afsteken bij onzen nieuwen wethouder Dr. Kruse man," zei hij. „Weet je dan of hij thuis is?" „Dat is gemakkelijk genoeg te zien. Je loopt maar even den overkant van j de Nieuwe Gracht langs en kijkt naar de overzijde. Is hij thuis, dan zit hij I voor het raam aan zijn schrijftafel te werken, maar hou het voor je, want I anders kent iedereen dat kunstje en heeft onze nieuwe' wethouder heele'- maal geen rust meer van bezoekers, die hem in zijn nieuwe qualiteit wil len spreken." „En dat voor een man, die rekenen moet, cijferen met tonnen en millioe- nen van heb ik jou daar. Heb ik je niet voorspeld, Wouter, dat hij het worden zou?" „Jawel," zei hij, half tegenstrevend, want hij wil nu eenmaal nooit erken nen, dat een ander iets goed heeft in gezien, „maar dat de heer Modoo stemmen zou krijgen heb je toch mis gehad." Ik boog ootmoedig het hoofd, want dat was zoo en als iets de waarheid is, spreek ik niet tegen. „Of zouden de leden van den Raad niet op Modoo gestemd hebben, omdat je hem ge noemd had?" „Maar Wouter," zei ik, „zoo klein geestig is toch een Raadslid niet." „Goede man," zei hij, „joou edelaar dig gemoed) behoedt je voor kwade gedachten. Maar een Raadslid is ook een mensch en ik weet dat toen een onderwijzer zich eens voor hoofd van een school bij een Raadslid kwam aan bevelen, deze vroede man tot hem zei: „u wordt aanbevolen in de krant, heb ik gezien; wij Raadsleden laten ons de wet niet voorschrijven, weet u, ik geef u mijn stem niet." Ik werd er koud van en stond per plex. Van dit oogenblik maakte Wou ter gebruik om te verdwijnen. Ik hoop, dat mijn lastige neef onzen nieuwen wethouder niet al te lang heeft ver veeld. FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 5