Allegro en Largo Rubriek voor Dames. FEUILLETON. Licht en Schaduw. De Vroedschapspenningen. g?De vroedschapspenningen ofpresen- j de Latijn sche afkortingen Dam(iata) tiepenningen werden op last der re- Cap(ta) typ(ographia) inv(enta) Urbs geering geslagen om aan hare leden, j defen(sa), hetgeen beteekentDami- zoo dikwerf die op het stadhuis ter I ale genomen, de boekdrukkunst uitge- raadsvergadering opkwamen, te wor- vonden, de stad verdedigd, en zinne- den uitgereikt. beeldig voorgesteld dooreen schip, In den Franschen tijd werden zeeen drukpers en een vestingmuur, afgeschaft. Arte et marte beteekent door kunst J^Tn sommige plaatsen, o. a. 's-Her- en strijd, terwijl de woorden aan de togenboech, werden die penningen achterzijde: Comes Consilioruin be niet enkel gebiuikt als presentiegel-duiden: gezel van den raad, deelne- den, maar ook somwijlen tot beioo-1 mer aan de beraadslagingen, ning van stadswege. De hierboven afgebeelde penningen Zoo werden zij in Januari 1788 in hebben speciaal op Haarlem betrek goud of zilver, ter dubbele of enkele king, zooals men trouwens bemerkt zwaarte, geschonken aan kolonellen, j zal hebben aan het feit, dat het Haar- majoors, officieren, onderofficieren en j lemsche devies op de achterzijde voor- gemeenen van het le regement, Hol- komt. De penningen konden tegen geld landsche garden, en van het 2e regi- j worden ingewisseld, zoodat het verle- ment Oranje-Nassau in garnizoen j den jaar ingestelde presentie-geld ei- te 's-Hertogenbosch. genlijk volstrekt geen nieuwigheid is. Aan de voorzijde ziet men beneden niet: verder dan een glimlach heb ik hem nooit zien gaan. Misschien doet de traditioneele deftigheid in djen Raad daar ook al geen goed aan. KRONIEK. De tijd van de pijnbank is pog niet voorbij. Lijfstraffelijke rechtspleging in Frankrijk in onzen tijd. Wanneer we spreken over lijfstraf fen, lijfstraffelijke rechtspleging, gru welkamers en folterwerktuigen dan is het ons als ruiken we den onverkwik- kelijken geur der ruwe middeleeuwen. En in de folterkamers in musea, die we met een huiverig en griezelig ge voel betreden, kunnen we ons niet dan met moeite den tijd van barbaarseli- heid terugdenken, toen de menschen elkaar op dergelijke wijze ten doode toe martelden. Die folter-instrumenten, ze spreken tot ons van een tijd, die lang voorbij is, een tijd, dien we verfoeiden, en die nog slechts tot het nageslacht iets kan hebben te zeggen in zeer flauwe echo's van allerlei gruwel- en smartgeluiden uit een ver verschiet. Dat in onzen tijd, in een ..beschaafd" land, dat het beschaafdste" wil zijn van het „beschaafdste" werelddeel nog gefolterd en gemarteld wordt op gru- welije manier, zie, dat kunnen we ons niet begrijpen. En toch is het zoo. In de Golf van Biscaye, aan de Westkust van Frankrijk dus, tegenover den mond der Charente, ligt een eilandje Oléron, en dit. eilandje is de plaats der marteling waarover ik sprak. Te Oléron zijn de militaire galeien, en wat omtrent het leven der gedepor teerden aldaar gemeld wordt, doet niet onder voor wat ons in dit opzicht uit de middeleeuwen vermeld wordt. Als men de berichten daarvan leest, is het alsof men een roman ,,uit den tijd der lijf straffelijke rechtspleging" onder de oogen krijgt, zoo'n roman, die met gloeiende wangen's avonds bij een te snel opbrandende kaars nog verslon den wordt. Maar het wangen-gloeien bij het le zen van die gruwelfeiten is niet van spanning alleen, van lust in de prikke ling der boeiende lijdensgeschiedenis, maar van gillende verontwaardiging 1 over 't schandelijke en verachtelijke dezer dingen. Het is den heer G. Dubois-Desaulle, die, als commies-voyageur, met heel veel moeite in het depót van discipline te Oléron is doorgedrongen en bij tee- keningen en photo's een uitvoerig ar tikel van de militaire situatie en het le ven der gedeporteerden, schreef in de Revue Blanche van 1 Maart. Wat ons op 't oogenblik bezig houdt zijn dan de bestraffingen en het leven aldaar. 'De menschen komen daar in case- matten. ..chambres" genaamd. Er zijn er vier, drie de kleine kamers, en een de groote kamer geheeten. Groot of klein, deze „chambres" zijn sousterrains. waarin men bedden ge plaatst heeft. Daarboven bevinden zich de fortificatiewerken, Kruitmagazijnen, batterijen, daaronder zijn reservoirs met water. De drie kleine vertrekken hebben geen vensters, versche lucht wordt al leen toegevoerd wanneer eens een oogenblik de deur openstaai Hierin leven 25 a 30 menschen, De „grande chambre" strekt 60 men schen tot verblijf, en hier valt het licht binnen door twee vensters heel in de hoogte, die zwaar getralied zijn. Men kan zich voorstellen hoe hier l overal de atmosfeer zijn moet. Er is daar een soort van cantine, de i „gobette" genaamd, waar de niet-ge- straften brood, kaas. vleesch, vruch- I ten, wijn (een halve liter per dag) kun- nen koopen. benevens tabak, cigaret- I ten. papier en lucifers. Maar het be- 1 drag hunner inkoopen mag nooit hoo- I ger zijn dan 3 frcs. per dag. Toen ze nu in December 1900, gebelgd I door de fabelachtig hooge prijzen, waarvoor ze door den cantine-houder werden afgezet, besloten zelf in coöpe ratie die levensmiddelen te betrekken, I geraakte de commandant, Dagneau, I zoo buiten zich-zelf van woede, dat hij bij decreet ook hun eenig levensgenot j ontnam: tabak, ja zelfs papier en lu cifers. I Toen de wijn te Oléron zeer veel in prijs daalde en de cantine-baas zijn waar nog even duur bleef houden en daarover een algemeen protest werd j gehoord, vaardigde commandant Dag j neau een proclamatie uit, waarbij het ook aan onderofficieren verboden werd elders hun wijn te betrekken. Dit nu geldt allemaal nog slechts voor niet-gestraften. De gestraften knijpt en pijnigt men erger, en heel veel erger ook. Hun rantsoen is er precies op bere kend om hen niet van honger te doen sterven. De oogst van hetgeen zij bewerken komt niet zooals bij reglement is voor geschreven alleen ten goede, maar al leen de gegradueerden, die de boel ver- koopen en daarvoor in de plaats voor hun woningen luxe-artikelen zich aan schaffen. 1-Iet zou jYiij Le ver voeren indien ik hier, zooals in 't artikel van den heer Dubois-Desaulle, waaraan dit ontleend is, breedvoerig het leven aldaar moest schetsen en alle strafmiddelen bespre ken, zooals de ijzers, de duimschroe ven, enz. Ik volsta met na te vertellen wat hij zegt van de duimschroeven: Geen enkel reglement, geen enkel besluit of bepaling schrijft in het Fran- sche leger het gebruik maken van de duimschroeven voor en toch past men op de gedeporteerden deze marteling toe. En die duimschroeven staan eiken gegradueerde ten dienste, van den kor poraal. af, tot den officier toe. Het grootste kwaad, dat een gedeporteerde kan doen is, ,,d'avoir une tête qui ne lui revient pas," dit beteekent: verzet toonen tegen zijn mishandeling, zij het ook maar met een enkelen blik of ge baar. Naar gelang der grootte en soort van de duimschroeven is de man spoediger bewusteloos en stroomt hem het bloed uit de diepe wonden. Veroorzaakt het aanleggen van de duimschroeven een hevigen pijn, nog erger is dat bij het uittrekken, en in plaats van ze met één ruk uit te trekken ;wat het minst pijn lijk zou zijn, wringt men ze eerst eeni- gen tijd naar links en rechts. Wat den duur der marteling betreft, dit hangt af van den luim van den strafgever, die ze naar zijn genoegen een dag of een paar uur kan toepassen. De heer Dubois-Desaulle heeft voor beelden gezien van mannen, wier han den tegen de voeten waren aangebon den en die zoo op hun buik naai- hun etensbak moesten kruipen. Anderen weer hadden de grootst mogelijke moeite om bij hun drinknap te komen, enz. enz. Voorts weet men 't op vernuftige wijze nog zoo aan te leggen, als men 't noodig oordeelt, dat de duimschroe ven, de gruwelijke pennen, bij elke be weging die de man maakt, dieper in 't vleesch dringen. En durft hij dan eén geluid' te ge ven, dan wordt hem een prop in den mond geduwd. Het is slechts een zeer vluchtig over zicht dat ik hier van een en ander ge geven heb. Wie het geheele artikel leest siddert en beeft van de gruwe lijke dingen, die daarin worden ver- I haald. „Vive l'armée frangaise," mijn vrien den. JOFIER. Het is doodstil in de kamergeen enkel geluid stoor-fc-, den componist, j Daarom is Haydn dan ook in de voor- I stacl gaan wonen de drukte van bet, 'eigenlijke Weenen staat den Meester niet aan. Vroolijke en ernstige voorvallen nit het leven van groote Toon kunstenaars door H. FREIJER. 6^ 7^ j Gewogen, en te licht bevonden. De oude Joseph Haydn zit naden kend in zijn studeerkamernu en dan noteert hij met een paar vrij onlees bare krabbels iets op een stuk muziek- papierdan laat hij hét hoofd weer op de hand rusten en tuurt strak voor zich uit. De meester componeert; zijn altijd frissche geest zoekt naar nieuwe me lodieën, die het publick weer in ver rukking moeten brengen Eindelijk schijnt bij dan het rechte gevonden te hebben. Met een haast, die men van den ouden man niet zou verwachten, grijpt hij naar het papier en schrijft nu geruim en tijd achter een. Af en toe verpoost hij nog even om zieb te herinneren hoe een plaats in zijn gedachte had geklonken, maar werkt dan weer met verdubbelden ijver verder. Heerlijk werken toch in zoo'n stille kamer; niets leidt -de aandacht af. O, in zulk een omgeving zou men wekenlang kunnen doorschrijven. Een kloppen op de deur schrikt den ouden man op. „Wie daar?" „Die jonge mijnheer, dien u gezegd had, dat hij vanmiddag terug moest komen". ,jHrn, laat maar binnen." Heel vriendelijk klinken die woor den juist niet, maar het is nu ook niet aangenaam, in een prettigen ar beid gestoord te worden. Als de deur opengaat rijst Haydn eenigzins misnoegd van zijn zetel op. Een lang, mager jongmensch met een bleek gelaat staat voor hem. .„Wat is er van uw dienst?" „Ik was van moigen reeds hier, maar men zeide mij, dat het u niet schikte, iemand te ontvangen, en ik beter deed nu te komen." „Dat weet ik, maar wat wilde u van mij „Ik wilde u om eeo gunst verzoe ken ik heb reeds compositieles gehad van Michael Haydn en van den hof organist Kaleher te Salzburg, maar zou toch nog graag het onderwijs ge nieten van iemand als u." „Hm, hebt u wat meegebracht?" „Hier zijn een: paar; werkjes." Bijna met een ruk neemt de oude componist de muziek uit de handen van den jongeling; dat barsche ge zicht voorspelt nu juist niet heel veel goeds. Haydn is aan den vleugel gaan zitten. Nu en dan slaat hij met de rechterhand een paar noten aan, ter wijl hij met de linker de bladen keert. Angstig volgt de jonge man zijn be wegingen. Een oogenblik schijnt de muziek den meester gunstiger te stemmen; verscheidene malen herhaalt hij een zelfde melodie en knikt zelfs eens goedkeurend. Iets later keert de kans echter; de barsche, stroeve trekken zijn weer'zichtbaar: het spel is ver loren. „Het spijt me, ik heb niet heel veel tijd over; ik zal een paar adres sen opgeven van anderen, die U mis schien wel zullen willen onderwijzen, ik voor mij kan alleen sterk spre kende talenten aannemen." Vijf minuten later staat de jonge man weer buiten. „Haydn heeft me afgewezen, zou er nog ooit iets van me worden?" Het fabelachtig succes, dat Carl Maria von Weber achttien jaren later met zijnen „Freisehütz" behaalde, zij het eenige antwoord op deze vraag. Joseph Haydn had misgekeken. PORTRET VAN GENERAAL CHRIST1AAN DE WET, toen hij nog een jongen was. Een van de genoegens van men schen zonder geld is zich voor te stellen, wat zij doen zouden, als zij eens een paar ton rijk waren. Is het gewaagd te veronderstellen, dat veel vrouwen dan spoedig den wenseh uitten zich eens onberispelijk rijken vol smaak te kleeden Och kom, al zeggen de meesten het niet luid en al stellen tegenwoor dig velen er een eer in zich onver schillig op dat punt voor te doen, het is altijd weer gebleken, dat be haagzucht en ij d elheid in het toilet, een vrouwelijke eigenschap is en blijft. Het is ontegenzeggelijk waar, dat met het aangroeien van den strijd om het bestaan voor de vrouw meer onver schilligheid omtrent haar toilet is samengegaan. Zij eischt nu niet meer alleen, wat sierlijk en bevallig is, maar bovenal wat gemakkelijk zit. De doctoren juichen dat toe. Het corset vooral is de kwade pier; de teedere deelen van ons lichaam mogen niet aan zoo sterke drukking bloot gesteld worden. De drang tot bet verkrijgen van een andere vrouwen- kleeding wordt sterker; er wordt een vereeniging tot verbetering van vrou- wenkleeding gevormd, die onder den naam van reformkleeding een totale omwenteling in onze mode tracht te bewerken. Er zal uog heel wat water door de zee moeten gaan, voor deze mode althans bij het grootste deel onzer sexe genade heeft gevonden. Stel eens: Ik heb mij al dikwijls tot dat nieuwe idéé aangetrokken gevoeld, ik ben op zoo'n vergadering geweest en nu is de schaal geheel ten gunste van de reformkleeding overgeslagen. Ik ben dus voor mij zelve overtuigd dat de reformkleeding de beste klee ding is, al is ze dan ook tot nu toe nog niet het goedkoopste in gebruik. Jawel ik ben dus zoo goed als besloten tot de reformkleeding, die moet het zijn. 's Morgens aan het ontbijt ver tel ik mijn plan aan de huisgènooten er wordt ongeloovig geglimlacht, het geen ik wel had verwacht, dus wat op mij geen al te sterke impressie maakt. Meneer mijn broeder komt beneden, die zich de weelde veroor looft altijd wat later dan zijn zusters aan tafel te verschijnen. Hem wordt ook mijn goede plan meegedeeld. Met echt broederlijke openhartig heid laat hij het niet bij een glim lach', maar schatert het uit, draait ondanks mijn tegenstribbelen eenige malen met mij in de rondte, houdt mij dan met zijn sterken arm eenige passen van zieh af en zegt: „Wees wijzer, laat dat aan de „new women" over, maar ga niet in zoo'n zak loo- pen. Zoo denk ik er over en alle kennissen met mij." „Wat jij en al jou kennissen er over denken laat mij koud," zei ik en weg was ik de kamer uit. Weet je wat, ik zal dadelijk toonen dat al die praatjes geen indruk op mij maakten, en als was ik bang, dat vrienden en kennissen ook hun best zouden doen mijn besluit aan 't wan kelen te brengen, besloot ik maar direct naar de naaister te gaan om haar te spreken over een totaal nieuwe garderobe. Bij die gedachte was het alsof plot seling mijn portemonnaie ook al begon te opponeeren tegen mijn voornemen. Het was toch moeielijker dan ik dacht om zoo'n eenvoudige verande ring tot stand te brengen. Wat kwam het er nu in 's hemels naam eigenlijk op aan wat ik bliefde aan te trekken, alle opvoeders en -sters uit mijne jeugd hadden mij altijd voorgehou den dat ijdclheid uit cïen boozeisen dat het er niet op aan kwam hoe het uiterlijk was, als de kern maar niets te wenschen overliet. En nu ik van mijn deugdzaamheid op dat punt blijk wilde geven, schudden diezelfde menschen het hoofd en kwam ik zelfs in strijd met een andere deugd, die der spaarzaamheid. Maar enfin, mijn aangeboren kop pigheid deed mij toch aan al die gedachten het zwijgen opleggen en ik besloot mijn weg naar de naaister te vervolgen. Nauwelijks heeft zij mij begroet of het is-: „Wel juffrouw, U komt zeker een nieuwe japon bestellen ik keek zoo even een nieuwe plaat in, zag een smaakvol, eenvoudig toiletje en dacht daarbij direct hoe goed t) dat zou kleeden." Ik was geheel verbluft; de levendige naaister zocht in hare pla ten, vond eindelijk het gewenschte en hield het mij triomfantelijk voor. Ik moet zeggen, het was bekoorlijk en ik voelde mijn zucht naar reform- kleeding verflauwen, maar toch nog een zwakke poging. „Nee, ziet U, ik had eigenlijk een heel ander plan, j ik wou dat TJ een japon van heureka- stof naar bet model van de reform- kleedirig maakte". De naaister viel uit de lucht, groote teleurstelling op haar gezicht, een onwillige beweging en toen op gedwongen stijven toon: „Zooals U wil, maar het zal TJ niet bevallen. Zij nam mij de maat, het geen spoedig klaar was en ik ging naar huis, maar ijdeltuit die ik ben, dat elegante japonnetje met daarbij passend hoedje, het zou zoo goed staan en het was zoo gezellig om er eens keurig netjes uit te zien Den volgenden morgen bracht mij weer bij de naaister en u begrijpt het slot, mijn plaaggeest van een broer kreeg zijn zin, ik werd een afvallige. Maar de voorvechtsters zullen zeg gen, zij stond ook te zwak in haar schoenen. Een volhoudster wint. Alle dagen een draadje is een hemds mouw in een jaar. _Als er een schaap over den brug is, volgen er meer. ..Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd, enz. AGUINALDO, de aanvoerder der insurgenten op de Philipijnen thans door de Ame rikanen krijgsgevangen gemaakt. Schetsen van DEKA. Zijn eeredienst. In 't westen zakte de rood-blauw gloeiende zonnekogel langzaam neer in de rijzende, gezwollen wolkbanken, en goudverfde voor bet laatst het mooie stadje, midden in de Veluwe. De roodbruine bemoste toren stond zwaar en vierkant in rossen gloed, boven de nederige, ver weerde daken der omliggende buisjes. Daarbinnen, waar het avondduister onhoorbaar uit de hoeken kwam aan geslopen, een onzekere stemming be gon te heerschen, klonken zacht, haast teeder, de laatste tonen van een avond gebed, uit het hooge, zilverglanzende orgel. Toen werd het stil, drukkend stil onder de hooge gewelven. In alle lijnen kwam ontbindingeerst vervaagden de omtrekken den hooge, eikenhou ten banken daar beneden, toen vloeide ook de teekenachtige, kolossale preek stoel weg in het niet; eindelijk ver bleekte de gouden schijn der koperen luchters. Op de steile trap in dejgapende torenruimte, waar de dikke, ruige touwen der klokken neerhingen, klonk gestommelen een vreemd paar kwam omlaag. Een breede, maar gebogen man, een forsch lijf met een grooten haast lompen kop, schuilgaande onder het gele, grijzende haar, gemaskeerd ook door den ronden, uitkrullenden baard. Met de linkerhand hield hij zieh vast aan de eenige leuning, en met den rechterarm drukte hij een knaapje tegen zich aan, een klein, wasbleek ventje met blond-zijden haren. Beneden zette de oude man bet jongetje neer, sloot met een grooten sleutel zorgvuldig de deur; toen liepen ze langzaam hand aan hand het kerk hof over, en door de smalle straatjes naar een onaanzienlijk wit huisje, dat wat achteraf stond, als was het door de anderen verdrongen. Thijs Heber was een gelukkig kunstenaar en een gelukkig menseh geweest, maar toen na den dood van zijn vrouw spoedig ook zijn zoon en diens echtgenoote overleden, stierfin hem de mensch, en alleen de kunste naar bleef over. Maar nooit ontlokte hij meer de hoog-uit juichende, blijde zegezangen aan zijn instrument; som ber waren nu getint zijn liederen tenzij de predikant hein 's Zondags uitdrukkelijk een lijstje had voorge legd. Toch had hij nog een troost, dat was zijn kleinkind. Eerst had hij gevoeld, later duidelijk gezien hoe in het zwakke, bloedelooze lichaam van den jongen een kunste naarsziel sluimerde. Hij leerde hem eerbied hebben voor het koninklijk instrument, toen sprak hij hem klaar en eenvoudig van zijn geliefde mees ters. Het kind luisterde toe met groote starend-grijze oogen, keek ernstig voor zich uit, met éven een rimpel in het gladde voorhoofdje. Geen dag verliep of die twee gingen naar het orgel. De oude man trapte den balg vol lucht, en liet de kleine zich oefenen. En het duurde niet zoo heel lang of de on zekere toontjes, zonder eenig verband, werden vaster en gebondener. De jon gen leerde spelen maar dat wist niemand. Met ontstelde gezichten en fluiste rende stemmen stonden de mensehen te wachten voor het huisje van Thijs Heber. Midden in den nacht was het kind, dat arme schaap, huilend bij den dokter komen aanloopen, en had dien wakker geklopt, want hij kon niet bij den belknop. Dat moet heel lang geduurd hebben, want gezonde menschen slapen vast het kind za g blauw van de naehtkou. Met een bibberend, angstig stemmetje riep hij den dokter toe, dat grootpa^zoo ziek Toen de dokter kwam was de oude musicus al dood. Heel alleen, zonder een enkele liefhebbende hand die hem de oogen kon toedrukken, had hij zijn laatsten strijd gestreden. Met wijd starende verglaasde oogen lag bij nog te kijken in de richting van de deur hij had op het kind ge wacht, was in zijn laatste oogenblik- ken nog bekommerd geweest om zijn kleinen makker, en had naar hem verlangd. Twee dagen later werd hij begraven. Niet velen gingen achter de baar want toen de eerste schrik voorbij was, maakte niemand zich meer druk om het kind. Anders zouden de andereD nog denken dat zij op die levende erfenis gesteld waren, en ze hadden al genoeg aan hun eigen bloedjes. Dominé liep met het blonde jongetje achter de kigt; dominé liep te peinzen. Hij overwoog dat de kleine wat teertjes was voor het wees huis en dominé dacht er over na hoe klein zijn inkomen was. Toen keek hij neer op het knaapje. Vreemd kind 1 hij weende heelemaal niet. Eens staarde hij zelfs peinzend naar een blank-witte duif, die snel omhoog steeg, naar het verre blauw, dat wijduit over de aarde koepelt. Maar gek, toen hij zoo omhoog had gekeken, wist dominé ook wat hij zou doen. Hij zou het ventje maar bij j zich nemen ten slotte maakte het toch geen verschil zes of zeven kinderen. Toen voelde hij zich opeens zoo week en goed gestemd. De dragers hadden de kist neergelaten in de enge ruimte en wachtten zwijgend. En van j zelf hoewel het zijn plan niet was geweest, begon hij te spreken. Hij sprak van den ouden grijzen kunste naar, die zoo zwaar gelouterd was over zijn kunst ter eere van God, over zijn aandoenlijke liefde voor het kind dat nu alleen overbleef. Ver wonderd staarden de zwarte mannen hem af. Dat was geheel tegen de ge woonte er was geen publiek, er waren geen kransen, en dan.voor zoo'n ouden zonderling - 't Was een week later. De predi kant was even bij den koster aange- i lobpen om te spreken over den dienst van Zondag want dan zou er ge-j doopt worden. „Of de koster het kind van Thijs j Heber ook gezien had Hij moest er I eens opletten, want die kleine liep telkens uit zonder dat de huisgenoo- ten wisten waar hij naar toe ging. j Dat was niet goed En, Zondag zou er dienst zijn zon-j der muziek, want er was nog geen j organistg|dat was wel jammer. On- willekeurig keek dominé naar het nu zwijgende orgel, dat scheen te wach ten op de kunstvaardige hand, waar door het vroeger vezongen had. Opeens verschoot de koster van kleur, en dominé nam den- hoed af. Want daar begon boven in de gewel ven muziek te vloeien, en daalde om laag als een verkwikkende dauwregen.. Eerst een kort preludium. Toen or gelden de pijpen een Danklied uit de "muziek zwol aan en vulde dreu nend heel de groote, koud-steenen ruimte die nu scheen op te leven. „Zou deoude organist herrezen zijn?" stamelde de koster verward en verschrikt. Dominé zei niets, maar hij klom naar het orgel op. Daar zat op de glad-leeren versleten bank voor het instrument het kleine knaapje. Vlug en ongedwongen gleden de kleine hand jes over de toetsen. En op den muziek- lessenaar stond het portret van den ouden Thijs Heber, waarop zijn kleine leerling met oogen vol tranen staarde. Ontroerd nam dominé hem op, en toen de orgeltrapper verschrikt kwam aanloopen, om zich van schuld vrij te pleiten, schudde hij slechts even het hoofd, en drukte een kus op het teeré kindergezicht dat tegen zijn schouder lag. Deze eeredienst had hem aangegre pen, zooals nogjgeen andere.j j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6