Allegro en Largo
Rubriek voor Dames.
FEUILLETON.
Licht en Schaduw.
De Vroedschapspenningen.
g?De vroedschapspenningen ofpresen- j de Latijn sche afkortingen Dam(iata)
tiepenningen werden op last der re- Cap(ta) typ(ographia) inv(enta) Urbs
geering geslagen om aan hare leden, j defen(sa), hetgeen beteekentDami-
zoo dikwerf die op het stadhuis ter I ale genomen, de boekdrukkunst uitge-
raadsvergadering opkwamen, te wor- vonden, de stad verdedigd, en zinne-
den uitgereikt. beeldig voorgesteld dooreen schip,
In den Franschen tijd werden zeeen drukpers en een vestingmuur,
afgeschaft. Arte et marte beteekent door kunst
J^Tn sommige plaatsen, o. a. 's-Her- en strijd, terwijl de woorden aan de
togenboech, werden die penningen achterzijde: Comes Consilioruin be
niet enkel gebiuikt als presentiegel-duiden: gezel van den raad, deelne-
den, maar ook somwijlen tot beioo-1 mer aan de beraadslagingen,
ning van stadswege. De hierboven afgebeelde penningen
Zoo werden zij in Januari 1788 in hebben speciaal op Haarlem betrek
goud of zilver, ter dubbele of enkele king, zooals men trouwens bemerkt
zwaarte, geschonken aan kolonellen, j zal hebben aan het feit, dat het Haar-
majoors, officieren, onderofficieren en j lemsche devies op de achterzijde voor-
gemeenen van het le regement, Hol- komt. De penningen konden tegen geld
landsche garden, en van het 2e regi- j worden ingewisseld, zoodat het verle-
ment Oranje-Nassau in garnizoen j den jaar ingestelde presentie-geld ei-
te 's-Hertogenbosch. genlijk volstrekt geen nieuwigheid is.
Aan de voorzijde ziet men beneden
niet: verder dan een glimlach heb ik
hem nooit zien gaan. Misschien
doet de traditioneele deftigheid in
djen Raad daar ook al geen goed aan.
KRONIEK.
De tijd van de pijnbank is pog
niet voorbij. Lijfstraffelijke
rechtspleging in Frankrijk in
onzen tijd.
Wanneer we spreken over lijfstraf
fen, lijfstraffelijke rechtspleging, gru
welkamers en folterwerktuigen dan is
het ons als ruiken we den onverkwik-
kelijken geur der ruwe middeleeuwen.
En in de folterkamers in musea, die
we met een huiverig en griezelig ge
voel betreden, kunnen we ons niet dan
met moeite den tijd van barbaarseli-
heid terugdenken, toen de menschen
elkaar op dergelijke wijze ten doode
toe martelden.
Die folter-instrumenten, ze spreken
tot ons van een tijd, die lang voorbij
is, een tijd, dien we verfoeiden, en die
nog slechts tot het nageslacht iets kan
hebben te zeggen in zeer flauwe echo's
van allerlei gruwel- en smartgeluiden
uit een ver verschiet.
Dat in onzen tijd, in een ..beschaafd"
land, dat het beschaafdste" wil zijn
van het „beschaafdste" werelddeel nog
gefolterd en gemarteld wordt op gru-
welije manier, zie, dat kunnen we ons
niet begrijpen. En toch is het zoo.
In de Golf van Biscaye, aan de
Westkust van Frankrijk dus, tegenover
den mond der Charente, ligt een
eilandje Oléron, en dit. eilandje is de
plaats der marteling waarover ik
sprak.
Te Oléron zijn de militaire galeien,
en wat omtrent het leven der gedepor
teerden aldaar gemeld wordt, doet niet
onder voor wat ons in dit opzicht uit de
middeleeuwen vermeld wordt. Als men
de berichten daarvan leest, is het alsof
men een roman ,,uit den tijd der lijf
straffelijke rechtspleging" onder de
oogen krijgt, zoo'n roman, die met
gloeiende wangen's avonds bij een te
snel opbrandende kaars nog verslon
den wordt.
Maar het wangen-gloeien bij het le
zen van die gruwelfeiten is niet van
spanning alleen, van lust in de prikke
ling der boeiende lijdensgeschiedenis,
maar van gillende verontwaardiging 1
over 't schandelijke en verachtelijke
dezer dingen.
Het is den heer G. Dubois-Desaulle,
die, als commies-voyageur, met heel
veel moeite in het depót van discipline
te Oléron is doorgedrongen en bij tee-
keningen en photo's een uitvoerig ar
tikel van de militaire situatie en het le
ven der gedeporteerden, schreef in de
Revue Blanche van 1 Maart.
Wat ons op 't oogenblik bezig houdt
zijn dan de bestraffingen en het leven
aldaar.
'De menschen komen daar in case-
matten. ..chambres" genaamd. Er zijn
er vier, drie de kleine kamers, en een
de groote kamer geheeten.
Groot of klein, deze „chambres" zijn
sousterrains. waarin men bedden ge
plaatst heeft. Daarboven bevinden zich
de fortificatiewerken, Kruitmagazijnen,
batterijen, daaronder zijn reservoirs
met water.
De drie kleine vertrekken hebben
geen vensters, versche lucht wordt al
leen toegevoerd wanneer eens een
oogenblik de deur openstaai Hierin
leven 25 a 30 menschen,
De „grande chambre" strekt 60 men
schen tot verblijf, en hier valt het licht
binnen door twee vensters heel in de
hoogte, die zwaar getralied zijn.
Men kan zich voorstellen hoe hier
l overal de atmosfeer zijn moet.
Er is daar een soort van cantine, de
i „gobette" genaamd, waar de niet-ge-
straften brood, kaas. vleesch, vruch-
I ten, wijn (een halve liter per dag) kun-
nen koopen. benevens tabak, cigaret-
I ten. papier en lucifers. Maar het be-
1 drag hunner inkoopen mag nooit hoo-
I ger zijn dan 3 frcs. per dag.
Toen ze nu in December 1900, gebelgd
I door de fabelachtig hooge prijzen,
waarvoor ze door den cantine-houder
werden afgezet, besloten zelf in coöpe
ratie die levensmiddelen te betrekken,
I geraakte de commandant, Dagneau,
I zoo buiten zich-zelf van woede, dat hij
bij decreet ook hun eenig levensgenot
j ontnam: tabak, ja zelfs papier en lu
cifers.
I Toen de wijn te Oléron zeer veel in
prijs daalde en de cantine-baas zijn
waar nog even duur bleef houden en
daarover een algemeen protest werd
j gehoord, vaardigde commandant Dag
j neau een proclamatie uit, waarbij het
ook aan onderofficieren verboden werd
elders hun wijn te betrekken.
Dit nu geldt allemaal nog slechts
voor niet-gestraften. De gestraften
knijpt en pijnigt men erger, en heel
veel erger ook.
Hun rantsoen is er precies op bere
kend om hen niet van honger te doen
sterven.
De oogst van hetgeen zij bewerken
komt niet zooals bij reglement is voor
geschreven alleen ten goede, maar al
leen de gegradueerden, die de boel ver-
koopen en daarvoor in de plaats voor
hun woningen luxe-artikelen zich aan
schaffen.
1-Iet zou jYiij Le ver voeren indien ik
hier, zooals in 't artikel van den heer
Dubois-Desaulle, waaraan dit ontleend
is, breedvoerig het leven aldaar moest
schetsen en alle strafmiddelen bespre
ken, zooals de ijzers, de duimschroe
ven, enz. Ik volsta met na te vertellen
wat hij zegt van de duimschroeven:
Geen enkel reglement, geen enkel
besluit of bepaling schrijft in het Fran-
sche leger het gebruik maken van de
duimschroeven voor en toch past men
op de gedeporteerden deze marteling
toe.
En die duimschroeven staan eiken
gegradueerde ten dienste, van den kor
poraal. af, tot den officier toe. Het
grootste kwaad, dat een gedeporteerde
kan doen is, ,,d'avoir une tête qui ne
lui revient pas," dit beteekent: verzet
toonen tegen zijn mishandeling, zij het
ook maar met een enkelen blik of ge
baar.
Naar gelang der grootte en soort van
de duimschroeven is de man spoediger
bewusteloos en stroomt hem het bloed
uit de diepe wonden. Veroorzaakt het
aanleggen van de duimschroeven een
hevigen pijn, nog erger is dat bij het
uittrekken, en in plaats van ze met één
ruk uit te trekken ;wat het minst pijn
lijk zou zijn, wringt men ze eerst eeni-
gen tijd naar links en rechts.
Wat den duur der marteling betreft,
dit hangt af van den luim van den
strafgever, die ze naar zijn genoegen
een dag of een paar uur kan toepassen.
De heer Dubois-Desaulle heeft voor
beelden gezien van mannen, wier han
den tegen de voeten waren aangebon
den en die zoo op hun buik naai- hun
etensbak moesten kruipen. Anderen
weer hadden de grootst mogelijke
moeite om bij hun drinknap te komen,
enz. enz.
Voorts weet men 't op vernuftige
wijze nog zoo aan te leggen, als men
't noodig oordeelt, dat de duimschroe
ven, de gruwelijke pennen, bij elke be
weging die de man maakt, dieper in
't vleesch dringen.
En durft hij dan eén geluid' te ge
ven, dan wordt hem een prop in den
mond geduwd.
Het is slechts een zeer vluchtig over
zicht dat ik hier van een en ander ge
geven heb. Wie het geheele artikel
leest siddert en beeft van de gruwe
lijke dingen, die daarin worden ver-
I haald.
„Vive l'armée frangaise," mijn vrien
den.
JOFIER.
Het is doodstil in de kamergeen
enkel geluid stoor-fc-, den componist,
j Daarom is Haydn dan ook in de voor-
I stacl gaan wonen de drukte van bet,
'eigenlijke Weenen staat den Meester
niet aan.
Vroolijke en ernstige voorvallen nit
het leven van groote Toon
kunstenaars
door H. FREIJER.
6^ 7^
j Gewogen, en te licht bevonden.
De oude Joseph Haydn zit naden
kend in zijn studeerkamernu en dan
noteert hij met een paar vrij onlees
bare krabbels iets op een stuk muziek-
papierdan laat hij hét hoofd weer
op de hand rusten en tuurt strak voor
zich uit.
De meester componeert; zijn altijd
frissche geest zoekt naar nieuwe me
lodieën, die het publick weer in ver
rukking moeten brengen
Eindelijk schijnt bij dan het rechte
gevonden te hebben. Met een haast,
die men van den ouden man niet zou
verwachten, grijpt hij naar het papier
en schrijft nu geruim en tijd achter
een. Af en toe verpoost hij nog even
om zieb te herinneren hoe een plaats
in zijn gedachte had geklonken, maar
werkt dan weer met verdubbelden ijver
verder.
Heerlijk werken toch in zoo'n stille
kamer; niets leidt -de aandacht af.
O, in zulk een omgeving zou men
wekenlang kunnen doorschrijven.
Een kloppen op de deur schrikt
den ouden man op.
„Wie daar?"
„Die jonge mijnheer, dien u gezegd
had, dat hij vanmiddag terug moest
komen".
,jHrn, laat maar binnen."
Heel vriendelijk klinken die woor
den juist niet, maar het is nu ook
niet aangenaam, in een prettigen ar
beid gestoord te worden.
Als de deur opengaat rijst Haydn
eenigzins misnoegd van zijn zetel op.
Een lang, mager jongmensch met een
bleek gelaat staat voor hem.
.„Wat is er van uw dienst?"
„Ik was van moigen reeds hier,
maar men zeide mij, dat het u niet
schikte, iemand te ontvangen, en ik
beter deed nu te komen."
„Dat weet ik, maar wat wilde u
van mij
„Ik wilde u om eeo gunst verzoe
ken ik heb reeds compositieles gehad
van Michael Haydn en van den hof
organist Kaleher te Salzburg, maar
zou toch nog graag het onderwijs ge
nieten van iemand als u."
„Hm, hebt u wat meegebracht?"
„Hier zijn een: paar; werkjes."
Bijna met een ruk neemt de oude
componist de muziek uit de handen
van den jongeling; dat barsche ge
zicht voorspelt nu juist niet heel veel
goeds.
Haydn is aan den vleugel gaan
zitten. Nu en dan slaat hij met de
rechterhand een paar noten aan, ter
wijl hij met de linker de bladen keert.
Angstig volgt de jonge man zijn be
wegingen.
Een oogenblik schijnt de muziek
den meester gunstiger te stemmen;
verscheidene malen herhaalt hij een
zelfde melodie en knikt zelfs eens
goedkeurend. Iets later keert de kans
echter; de barsche, stroeve trekken
zijn weer'zichtbaar: het spel is ver
loren.
„Het spijt me, ik heb niet heel
veel tijd over; ik zal een paar adres
sen opgeven van anderen, die U mis
schien wel zullen willen onderwijzen,
ik voor mij kan alleen sterk spre
kende talenten aannemen."
Vijf minuten later staat de jonge
man weer buiten.
„Haydn heeft me afgewezen, zou
er nog ooit iets van me worden?"
Het fabelachtig succes, dat Carl
Maria von Weber achttien jaren later
met zijnen „Freisehütz" behaalde, zij
het eenige antwoord op deze vraag.
Joseph Haydn had misgekeken.
PORTRET VAN GENERAAL CHRIST1AAN DE WET,
toen hij nog een jongen was.
Een van de genoegens van men
schen zonder geld is zich voor te
stellen, wat zij doen zouden, als zij
eens een paar ton rijk waren. Is
het gewaagd te veronderstellen, dat
veel vrouwen dan spoedig den wenseh
uitten zich eens onberispelijk rijken
vol smaak te kleeden
Och kom, al zeggen de meesten
het niet luid en al stellen tegenwoor
dig velen er een eer in zich onver
schillig op dat punt voor te doen,
het is altijd weer gebleken, dat be
haagzucht en ij d elheid in het toilet,
een vrouwelijke eigenschap is en blijft.
Het is ontegenzeggelijk waar, dat met
het aangroeien van den strijd om het
bestaan voor de vrouw meer onver
schilligheid omtrent haar toilet is
samengegaan. Zij eischt nu niet meer
alleen, wat sierlijk en bevallig is,
maar bovenal wat gemakkelijk zit.
De doctoren juichen dat toe. Het
corset vooral is de kwade pier; de
teedere deelen van ons lichaam mogen
niet aan zoo sterke drukking bloot
gesteld worden. De drang tot bet
verkrijgen van een andere vrouwen-
kleeding wordt sterker; er wordt een
vereeniging tot verbetering van vrou-
wenkleeding gevormd, die onder den
naam van reformkleeding een totale
omwenteling in onze mode tracht te
bewerken.
Er zal uog heel wat water door de
zee moeten gaan, voor deze mode
althans bij het grootste deel onzer
sexe genade heeft gevonden.
Stel eens: Ik heb mij al dikwijls
tot dat nieuwe idéé aangetrokken
gevoeld, ik ben op zoo'n vergadering
geweest en nu is de schaal geheel
ten gunste van de reformkleeding
overgeslagen.
Ik ben dus voor mij zelve overtuigd
dat de reformkleeding de beste klee
ding is, al is ze dan ook tot nu toe
nog niet het goedkoopste in gebruik.
Jawel ik ben dus zoo goed als besloten
tot de reformkleeding, die moet het
zijn. 's Morgens aan het ontbijt ver
tel ik mijn plan aan de huisgènooten
er wordt ongeloovig geglimlacht, het
geen ik wel had verwacht, dus wat
op mij geen al te sterke impressie
maakt. Meneer mijn broeder komt
beneden, die zich de weelde veroor
looft altijd wat later dan zijn zusters
aan tafel te verschijnen. Hem wordt
ook mijn goede plan meegedeeld.
Met echt broederlijke openhartig
heid laat hij het niet bij een glim
lach', maar schatert het uit, draait
ondanks mijn tegenstribbelen eenige
malen met mij in de rondte, houdt
mij dan met zijn sterken arm eenige
passen van zieh af en zegt: „Wees
wijzer, laat dat aan de „new women"
over, maar ga niet in zoo'n zak loo-
pen. Zoo denk ik er over en alle
kennissen met mij."
„Wat jij en al jou kennissen er
over denken laat mij koud," zei ik
en weg was ik de kamer uit. Weet
je wat, ik zal dadelijk toonen dat al
die praatjes geen indruk op mij
maakten, en als was ik bang, dat
vrienden en kennissen ook hun best
zouden doen mijn besluit aan 't wan
kelen te brengen, besloot ik maar
direct naar de naaister te gaan om
haar te spreken over een totaal nieuwe
garderobe.
Bij die gedachte was het alsof plot
seling mijn portemonnaie ook al begon
te opponeeren tegen mijn voornemen.
Het was toch moeielijker dan ik
dacht om zoo'n eenvoudige verande
ring tot stand te brengen. Wat kwam
het er nu in 's hemels naam eigenlijk
op aan wat ik bliefde aan te trekken,
alle opvoeders en -sters uit mijne
jeugd hadden mij altijd voorgehou
den dat ijdclheid uit cïen boozeisen
dat het er niet op aan kwam hoe het
uiterlijk was, als de kern maar niets
te wenschen overliet. En nu ik van
mijn deugdzaamheid op dat punt
blijk wilde geven, schudden diezelfde
menschen het hoofd en kwam ik
zelfs in strijd met een andere deugd,
die der spaarzaamheid.
Maar enfin, mijn aangeboren kop
pigheid deed mij toch aan al die
gedachten het zwijgen opleggen en
ik besloot mijn weg naar de naaister
te vervolgen. Nauwelijks heeft zij
mij begroet of het is-:
„Wel juffrouw, U komt zeker een
nieuwe japon bestellen ik keek zoo
even een nieuwe plaat in, zag een
smaakvol, eenvoudig toiletje en dacht
daarbij direct hoe goed t) dat zou
kleeden."
Ik was geheel verbluft; de
levendige naaister zocht in hare pla
ten, vond eindelijk het gewenschte
en hield het mij triomfantelijk voor.
Ik moet zeggen, het was bekoorlijk
en ik voelde mijn zucht naar reform-
kleeding verflauwen, maar toch nog
een zwakke poging. „Nee, ziet U,
ik had eigenlijk een heel ander plan,
j ik wou dat TJ een japon van heureka-
stof naar bet model van de reform-
kleedirig maakte". De naaister viel
uit de lucht, groote teleurstelling op
haar gezicht, een onwillige beweging
en toen op gedwongen stijven toon:
„Zooals U wil, maar het zal TJ niet
bevallen. Zij nam mij de maat, het
geen spoedig klaar was en ik ging
naar huis, maar ijdeltuit die ik ben,
dat elegante japonnetje met daarbij
passend hoedje, het zou zoo goed
staan en het was zoo gezellig om er
eens keurig netjes uit te zien
Den volgenden morgen bracht mij
weer bij de naaister en u begrijpt het
slot, mijn plaaggeest van een broer
kreeg zijn zin, ik werd een afvallige.
Maar de voorvechtsters zullen zeg
gen, zij stond ook te zwak in haar
schoenen.
Een volhoudster wint.
Alle dagen een draadje is een hemds
mouw in een jaar.
_Als er een schaap over den brug
is, volgen er meer.
..Keulen en Aken zijn niet op een
dag gebouwd, enz.
AGUINALDO,
de aanvoerder der insurgenten op de
Philipijnen thans door de Ame
rikanen krijgsgevangen gemaakt.
Schetsen van DEKA.
Zijn eeredienst.
In 't westen zakte de rood-blauw
gloeiende zonnekogel langzaam neer
in de rijzende, gezwollen wolkbanken,
en goudverfde voor bet laatst
het mooie stadje, midden in de
Veluwe. De roodbruine bemoste
toren stond zwaar en vierkant in
rossen gloed, boven de nederige, ver
weerde daken der omliggende buisjes.
Daarbinnen, waar het avondduister
onhoorbaar uit de hoeken kwam aan
geslopen, een onzekere stemming be
gon te heerschen, klonken zacht, haast
teeder, de laatste tonen van een avond
gebed, uit het hooge, zilverglanzende
orgel.
Toen werd het stil, drukkend stil
onder de hooge gewelven. In alle lijnen
kwam ontbindingeerst vervaagden
de omtrekken den hooge, eikenhou
ten banken daar beneden, toen vloeide
ook de teekenachtige, kolossale preek
stoel weg in het niet; eindelijk ver
bleekte de gouden schijn der koperen
luchters.
Op de steile trap in dejgapende
torenruimte, waar de dikke, ruige
touwen der klokken neerhingen, klonk
gestommelen een vreemd paar kwam
omlaag. Een breede, maar gebogen
man, een forsch lijf met een grooten
haast lompen kop, schuilgaande onder
het gele, grijzende haar, gemaskeerd
ook door den ronden, uitkrullenden
baard.
Met de linkerhand hield hij zieh
vast aan de eenige leuning, en met
den rechterarm drukte hij een knaapje
tegen zich aan, een klein, wasbleek
ventje met blond-zijden haren.
Beneden zette de oude man bet
jongetje neer, sloot met een grooten
sleutel zorgvuldig de deur; toen liepen
ze langzaam hand aan hand het kerk
hof over, en door de smalle straatjes
naar een onaanzienlijk wit huisje, dat
wat achteraf stond, als was het door
de anderen verdrongen.
Thijs Heber was een gelukkig
kunstenaar en een gelukkig menseh
geweest, maar toen na den dood van
zijn vrouw spoedig ook zijn zoon en
diens echtgenoote overleden, stierfin
hem de mensch, en alleen de kunste
naar bleef over. Maar nooit ontlokte
hij meer de hoog-uit juichende, blijde
zegezangen aan zijn instrument; som
ber waren nu getint zijn liederen
tenzij de predikant hein 's Zondags
uitdrukkelijk een lijstje had voorge
legd. Toch had hij nog een troost,
dat was zijn kleinkind.
Eerst had hij gevoeld, later duidelijk
gezien hoe in het zwakke, bloedelooze
lichaam van den jongen een kunste
naarsziel sluimerde. Hij leerde hem
eerbied hebben voor het koninklijk
instrument, toen sprak hij hem klaar
en eenvoudig van zijn geliefde mees
ters. Het kind luisterde toe met groote
starend-grijze oogen, keek ernstig voor
zich uit, met éven een rimpel in het
gladde voorhoofdje. Geen dag verliep
of die twee gingen naar het orgel. De
oude man trapte den balg vol lucht,
en liet de kleine zich oefenen. En
het duurde niet zoo heel lang of de on
zekere toontjes, zonder eenig verband,
werden vaster en gebondener. De jon
gen leerde spelen maar dat wist
niemand.
Met ontstelde gezichten en fluiste
rende stemmen stonden de mensehen
te wachten voor het huisje van Thijs
Heber. Midden in den nacht was het
kind, dat arme schaap, huilend bij
den dokter komen aanloopen, en had
dien wakker geklopt, want hij kon
niet bij den belknop. Dat moet heel
lang geduurd hebben, want gezonde
menschen slapen vast het kind za g
blauw van de naehtkou. Met een
bibberend, angstig stemmetje riep hij
den dokter toe, dat grootpa^zoo ziek
Toen de dokter kwam was de oude
musicus al dood. Heel alleen, zonder
een enkele liefhebbende hand die
hem de oogen kon toedrukken, had
hij zijn laatsten strijd gestreden. Met
wijd starende verglaasde oogen lag
bij nog te kijken in de richting van
de deur hij had op het kind ge
wacht, was in zijn laatste oogenblik-
ken nog bekommerd geweest om zijn
kleinen makker, en had naar hem
verlangd.
Twee dagen later werd hij begraven.
Niet velen gingen achter de baar
want toen de eerste schrik voorbij
was, maakte niemand zich meer
druk om het kind. Anders zouden
de andereD nog denken dat zij op die
levende erfenis gesteld waren, en ze
hadden al genoeg aan hun eigen
bloedjes. Dominé liep met het blonde
jongetje achter de kigt; dominé liep
te peinzen. Hij overwoog dat de
kleine wat teertjes was voor het wees
huis en dominé dacht er over na hoe
klein zijn inkomen was.
Toen keek hij neer op het knaapje.
Vreemd kind 1 hij weende heelemaal
niet. Eens staarde hij zelfs peinzend
naar een blank-witte duif, die snel
omhoog steeg, naar het verre blauw,
dat wijduit over de aarde koepelt.
Maar gek, toen hij zoo omhoog had
gekeken, wist dominé ook wat hij zou
doen. Hij zou het ventje maar bij j
zich nemen ten slotte maakte het
toch geen verschil zes of zeven
kinderen.
Toen voelde hij zich opeens zoo
week en goed gestemd. De dragers
hadden de kist neergelaten in de enge
ruimte en wachtten zwijgend. En van j
zelf hoewel het zijn plan niet was
geweest, begon hij te spreken. Hij
sprak van den ouden grijzen kunste
naar, die zoo zwaar gelouterd was
over zijn kunst ter eere van God,
over zijn aandoenlijke liefde voor het
kind dat nu alleen overbleef. Ver
wonderd staarden de zwarte mannen
hem af. Dat was geheel tegen de ge
woonte er was geen publiek, er
waren geen kransen, en dan.voor
zoo'n ouden zonderling
- 't Was een week later. De predi
kant was even bij den koster aange- i
lobpen om te spreken over den dienst
van Zondag want dan zou er ge-j
doopt worden.
„Of de koster het kind van Thijs j
Heber ook gezien had Hij moest er I
eens opletten, want die kleine liep
telkens uit zonder dat de huisgenoo-
ten wisten waar hij naar toe ging. j
Dat was niet goed
En, Zondag zou er dienst zijn zon-j
der muziek, want er was nog geen j
organistg|dat was wel jammer. On-
willekeurig keek dominé naar het nu
zwijgende orgel, dat scheen te wach
ten op de kunstvaardige hand, waar
door het vroeger vezongen had.
Opeens verschoot de koster van
kleur, en dominé nam den- hoed af.
Want daar begon boven in de gewel
ven muziek te vloeien, en daalde om
laag als een verkwikkende dauwregen..
Eerst een kort preludium. Toen or
gelden de pijpen een Danklied uit
de "muziek zwol aan en vulde dreu
nend heel de groote, koud-steenen
ruimte die nu scheen op te leven.
„Zou deoude organist herrezen
zijn?" stamelde de koster verward en
verschrikt.
Dominé zei niets, maar hij klom
naar het orgel op. Daar zat op de
glad-leeren versleten bank voor het
instrument het kleine knaapje. Vlug
en ongedwongen gleden de kleine hand
jes over de toetsen. En op den muziek-
lessenaar stond het portret van den
ouden Thijs Heber, waarop zijn kleine
leerling met oogen vol tranen staarde.
Ontroerd nam dominé hem op, en
toen de orgeltrapper verschrikt kwam
aanloopen, om zich van schuld vrij
te pleiten, schudde hij slechts even
het hoofd, en drukte een kus op het
teeré kindergezicht dat tegen zijn
schouder lag.
Deze eeredienst had hem aangegre
pen, zooals nogjgeen andere.j j