DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. krlemscli Cremengd Koor: laarlemmer Halletjes. lo. 34. Zaterdag 27 April. 1901. Meest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. - - .tli'-*. - 1.- -i-rr-'i H E N ll I 1' I E h A (1 E. Dinsdag 30 April a. s. zal het 12 1/2 lar geleden zijn, dat. dit gemengde oor werd opgericht, terwijl deidïrec- e destijds toevertrouwd werd aap den eer W. H. C. Schmölling. Oorspronkelijk had deze vereeniging ene Christelijke kleur, en droeg zij en naam van Ghr. Zangvereeniging Hosanna". Al zeer kort na de oprichting werd eze naam veranderd onder directie m den heer W. Swart, onvolger van an heer W. Schmölling in den tegen- ?oordigen en verliep daarmede "ook et karakter, zoodat sedert vele jaren koor een neutrale vereenis-ing is. In den tijd van haar bestaan heeft ok deze vereeniging een zwaren strijd j voeren gehad. Zelfs, dat een enkele ïaal uit den mond van een bestuurs- d vernomen werd, dat liet misschien eter ware de vereeniging te ontbiri- en. Hieraan werd terecht geen uitvoering egeven, omdat minder pessimistische iden dit wisten tegen te gaan. en bo- endien de vereeniging onophoudelijk ls zij in 't publiek optrad blijk gaf eden van bestaan te hebben. Vooral kwam dit. uittoen Jhr. E. H. au Loon welwillend het Bescherm- eerschap der vereeniging op zich nam a toen onder leiding van den toen- ïaligen directeur, de heer Chr. P. W. Iriens, Haarl. Gemengd Koor ter gele genheid van haar vijfjarig bestaan ten gehoore bracht „Aschenbrödel" van Hoffmann; toen bleek tevens dat die vereeniging eene niet. geringe mate van levensvatbaarheid bezat. De verdere concerten onder den heer Kriens en onder zijn opvolgers, waar onder de heer Anton H. Tierie in de allereerste plaats genoemd moet wor den, getuigden allen, dat dit koor iets presteeren kon niet alleen, maar dat het den naam dien het had verworven, wist te handhaven. De veelvuldige verwisseling van di recteur bracht echter gevoelige stoo- ten aan, die hoogst nadeelige gevol gen voor de vereeniging met zich na sleepten. Na het bedanken van den heer Kriens besloot de vereeniging een directeur buiten Haarlem te engageeren, en in den beginne scheen dit goed gezien te zijn, want de heer Tierie wist van hem een bezielende kracht uit te doen gaan, waardoor het niet merkbaar was, dat hij Haarlemsche zangers niet kende. Na diens aftreden bleek dit zeer spoe dig, zijn opvolger, ook in Amsterdam woonachtig miste in zijne leiding dien gloed, die onontbeerlijk is om door di lettanten iets schoons ten gehoore te brengen en hoewel de concerten onder den heer Hammer gegeven, in de voor ste rijen staan, wat uitvoering betreft, liep het ledental zeer bedenkelijk te rug. Ook de heer Hammer vroeg zijn ont slag. Op dat oogenblik was de toestand der vereeniging erger dan ooit. Het ledental was zeer gering en het was te danken aan de vastberadenheid van de overgebleven leden, dat de vereeniging niet ontbonden werd. In deze omstandigheden kwam onze stadgenoot de heer Henri Pielage aan. Zoo iemand, dan nam hij eene hoogst moeielijke taak op zich. De concerten toch die door Haarl. Gemengd Koor ge geven waren behoorden gerekend te worden tot de beste, en thans bij zijn optreden was het niet wel mogelijk iets dragelijks ten gehoore te brengen. Zijne capaciteiten als musicus, zijne bekendheid met Haarlemsche zangers, zijn ongeëvenaarde ijver, en zijn doortastendheid beurden de vereeni ging al spoedig uit dien bijna hopeloozen toestand weer op en toen zij haar tien-jarig bestaan vierde, las men in de critiek over 't concert, dat gegeven was onder zijne leiding. „Het feest was een concert en het concert was een feest." En thans, gekomen aan het einde van het twaalf-en-een-half-jarig tijd perk, mag met trots door directeur, be stuur en leden daarop teruggezien worden. De vereeniging verkeert in een j bloeienden toestand, zoo zelfs zooals zij nog nooit heeft gekend. Te verwonderen is het dan ook niet dat de leden wenschen hun bekwamen directeur nog lange jaren aan hun hoofd te zien staan. Juist op den datum van haar feest geeft het koor een concert, waarop zal uitgevoerd worden: „De Roos van De- kama," van Willem Landré. Gaarne wenschen wij de. feestvie rende vereeniging succes met haar concert ed kunnen niet nalaten op te wekken kennis te maken met dat koor. Figuren uit de Raads vergadering. De hear JOHAN WINKLER. Heel achter in de zaal, zoover moge lijk van de deur af, zit naast den heer Van Lennep de heer Johan Winkler op het kussen. „Jawel," zegt de gewaardeerde lezer, „op het kus sen, wel zeker, de heeren van den Raad zitten allemaal op het kussen." Maar zoo, in figuurlijken zin, bedoel ik het niet. Om mij duidelijker uit te druk ken: de heer Johan Winkler zit op een kussen, in den letterlijken zin. Iemand die het weten kan heeft mij verteld, dat de heer Winkler nu en dan last heeft van heupjicht en daarom zijn zetel wat hard vindt. Derhalve niet uit weekelijkheid of zelfverwenning of weet ik wat al meer „men" van dat kussen heeft te zeggen gehad. Immers, het is algemeen bekend, dat de heer Winkler niet in directe aanraking is met zijn raadsheerlijken zetel. Zijn j médeleden weten het en de boden we- j ten het en daardoor weten honderden I anderen het, dat de heer Winkler, op het kussen zittende, op een kussen zit. j Was dat niet het geval (dat namelijk zoovelen het al weten) dan zou ik het hiei- niet hebben durven neerschrijven, bevreesd als ik altijd ben dat men- .schen die nooit wat schrijven of zeg gen dat de moeite waard is om te le zen of aan te hooren, zouden zeggen dat ik indiscreet ben. Dit gezeur over het kussen verveelt u, lezer. Mij verveelde het al lang. Ik bracht het dan ook alleen ter sprake, in de hoop, dat ik het onderwerp zooals i dat in vergadertaai heet zoodanig zou 1 „.uitputten" dat niemand er voortaan ooit nog een woord over zou willen i spreken. En om dat plan nu afdoende ten uitvoer te leggen, verklaar ik bij deze, dat het kussen een groen kussen is en stap vervolgens af van het kus sen, waarvan de heer Winkler de be-1 zitter, maar de gemeente Haarlem de eigenaresse is. Wanneer er gesproken wordt van het medische of hygiënische element in den Raad, dan wordt tegenwoordig de heer Van den Berg als de eenige ver tegenwoordiger daarvan genoemd. I Hiermee wordt zonder eenigen twijfel I te kort gedaan aan den heer Winkler, j die toch ook geneeskundige is. En hier ga ik nu, met de welwillende toestem ming van den lezer, over tot ettelijke droge cijfers en feiten. Een feit is, dat hij te Leeuwarden geboren is, een cij fer dat dit geschiedde in het jaar 1840 en wederom een feit, dat men hem op den 12den September met dit feit en met dit cijfer geluk kan wenschen. Hij is in Friesland geneeskundige ge weest, vóór dien tijd als ik me niet vergis scheepsdokter ,maar daar sta ik niet voor in. De lezer vraagt allicht, waarom ik daar dan niet naar geïnfor meerd heb en dat dit toch kranteman nenplicht is. Dit geef ik toe in 't alge meen, maar ontken het in dit bijzon der geval. Had ik geïnformeerd bij den heer Winkler, dan zou hij misschien gezegd hebben: „wil je me in de Figu ren uit de Raadsvergadering zetten? Och, dat zou ik maar niet doen." En aangezien de heer Winkler jegens mij altijd beleefd en voorkomend is ge weest en ik derhalve ook beleefd en voorkomend jegens hem wil wezen, zou ik hem hier niet hebben kunnen be schrijven of zijn wensch afslaan. Van daar dat ik niet geïnformeerd heb naai de quaestie, of hij scheepsdokter ge weest is. Nu moet ik toegeven, dat het zijn eigen schuld is. wanneer men hem in den Raad voorbijziet als deel van het medisch-hygiënisch element. Hij komt er namelijk zelf niet mee voor den dag. Nadat hij in Friesland de gezondheid van zijn medemensch heeft verzorgd, wil hij thans het taalgevoel van zijn naaste in Noord-Holland opheffen en op peil houden. En dat niet alleen in Noord-Holland in tal van noord- en zuid-Nederlandsche tijdschriften en jaarboekjes zou men over taalquaesties menig belangrijk artikel van hem vin den. Is het dan wonder, dat hij zich in onzen Raad interesseert voor na men van straten, grachten en pleinen? Immers neen! Verder heeft de heer Winkler altijd zeer veel belangstelling gekoesterd voor de kermis, in zoover dat hij haar met genoegen den doodsteek zou helpen ge ven. Dit is natuurlijk zijn onbetwist baar recht, omdat hij van zijn stand punt de kermis houdt voor een verder felijk amusemènt. Drie onzer Raadscommissies zien hem geregeld in hun midden, tenzij nu en dan het reglement zijn niet-her- kiesbaarheid voorschrijft. Het zijn de Commissie voor den Hout en de Plant soenen, die voor de Stads-Bank van Leening en die voor de Stads-Apotheek; de eerste geen aangename commissie, omdat we er altijd wat op aan te mer ken hebben, de tweede niet, omdat de bezigheden daarin nogal saai moeten wezen; van de derde weet ik niets af. Ter eere van den heer Winkler mag i ik verklaren, dat hij deze drie betrek- i kingen alle met bonhomie aanvaardt en met ijver vervult. Ik noemde daar het woord bonhomie, waarvoor ik geen Hollandsche uit drukking weet, zeer tot mijn spijt en zeker niet minder tot leedwezen van den heer Winkler zelf. die een afkeer heeft van Fransche franje en mij op zekeren dag verzocht, toch niet van abattoir, maar van slachthuis te spre- I kon. Om hem genoegen te doen, wil ik trachten het woord bonhomie te ver- talen en doe dat met de uitdrukking „gemoedelijke vriendelijkheid", die er naar mijne meening het best nabij j komt. j Welnu, de indruk dien men krijgt I van zijn persoon en optreden is er een van gemoedelijke vriendelijkheid. Daartoe werkt mee zijn stoere Friesche figuur, veelal omhuld door een blauwe jas met panden, de glimlach om zijn i mond, het Friesche accent, dat hij ook na zijn lang verblijf in Holland nog graag behouden wil. Of in vroeger tijd ook een blonde Friesche haardos heeft meegewerkt tot dit Friesche geheel kan ik om begrijpe lijke reden thans niet meer met zeker heid zeggen. De Hertogin van Devonshire. De naam van den hertogin van De vonshire is tegenwoordig inEngeland op aller lippen tengevolge van de avonturen, welke haar door Gainsbo rough geschilderd portret in de laatste kwarteeuw heeft beleefd. De adellijke dame gold als een der schoonste vi-ouwen van haar tijd. Toen Gaisborough haar schilderde, heette zij nog eenvoudig Lady, Elisa beth Foster. Zij was bevriend geweest met de eerste gade van haar lateren gemaal, den vijfden hertog van De vonshire. Ook de eerste gemalin des hertogs, Georgiana Spencer, was een schoonheid van den eersten rang Lady Elisabeth huwde den hertog in 1806 en werd met haar schoone zuster, lady Duncannon, de heersche- res der Londensche Society. De latere jaren haars levens, nadat zij weduwe was geworden, bracht de hertogin in Italië door, waar zij zich met archeologie bezighield en in het Vaticaan zeeir vriendelijk werd ont- vangen. Haar wordt de ontdekking en de redding van de zuil van Phocas op het Forum te Rome toegeschreven. Zij stierf kinderloos in 1824. Er bestaat nog een ander portret van haar, door Sir Thomas Laurence ge schilderd. Het bovenstaand is genomen naar dat van Gainsborough. raatje. Het is natuurlijk een waarheid als en koe, een waarheid die versleten is ls een onbruikbare schoenzool, dat p het stuk van geld de een ie veel eeft en de ander niet genoeg. Lees de eschrijving van een bruiloft van juf rouw Gould of van mijnheer Astor of 'anderbilt en lees dan onmiddellijk aarop een roman die speelt in een ijmdensche achterbuurt, dan behoe- en we niet verder te gaan. Maar wat raat ik van Amerika en Engeland! n Haarlem zelf zijn er, die blijkbaar 8 veel en anderen, die even blijkbaar det genoeg hebben. Onder die te veel geld hebben be ooren zeker de mensehen, die er licht- aardig mee omspringen. Daarvan 5 Haarlem naar ik tot mijn leedwezen lespeur, ruim voorzien. Het politie- apport, dat hetzij met den meest aogelijken eerbied gezegd wel ver- azend droog, maar toch ook wel leer- aam is, bericht op een enkelen dag, lat er gevonden zijn een zakje met leid en drie portemonnaies met geld. ién dag later vermeldt ditzelfde eer biedwaardig droge rapport het vinden an nog een zakje met geld en twee lagen daarna wordt den volke kond [edaan van het verliezen van weer en portemonnaie met geld. Mij dunkt, dat deze verliezers te veel leid hebben, anders zouden ze er wel leter op passen. U zult zeggen: dat beduidt niets, dav ijn er maar vijf en wie weet hoe wei nig er in die portemonnaies was. U wilt sterker bewijzen? Best, ik zal ze leveren. Op den vorigen Zondag zijn uit Amsterdam per spoor naar Haar lem vervoerd 18000 reizigers; eenige duizenden kwamen uit die stad hier heen per fiets, vervolgens kwam een verbazend groot getal van den kant van Leiden en Den Haag, alsmede een flink contingent van den kant van Alkmaar. Laat ons dus aannemen (en dat is stellig niet overdreven) dat er te zamen Ln Haarlem en omstreken 30.000 vreemdelingen zijn geweest, dat dezen per hoofd een gulden hebben ver teerd (wat natuurlijk te laag gerekend is) dan kunnen we zeggen, dat de bloemenkijkers Zondag het aardige sommetje van dertigduizend gulden te veel hebben gehad anders hadden ze het niet kunnen uitgeven. Maar nu die te weinig hebben. In de algemeene vergadering van Wel dadigheid naar Vermogen op Zaterdag 1.1. is op somberen toon gesproken over die afnemende belangstelling voor de vereeniging. Er werd gesproken over het verminderen van de uitkeering, het tijdelijk doen ophouden daarvan en zoo meer. Ja, een ernstig man als de heer Van der Mersch deed zelfs de vraag of de vereeniging wel reden van bestaan heeft en andere aanwezigen stemden daarmee in. Natuurlijk bedoelde onze kanton rechter daarmee niet of er nog wel ar men waren, maar of het de moeite waard was een vereeniging op de been te houden, die zoo weinig kan rekenen op den algemeenen steun van 't publiek. 't Is waar, de belangstellirig komt uit een klein en steeds hetzelfde krin getje. Van jaar tot jaar, zijn de na men van hen, die de extra bijdragen geven waarop de vereeniging drijft (zooals ze dan nog drijft) gespeld met dezelfde voorletters. Het. groote publiek staat van verre en er zijn er honder den, die zeer wel een drie gulden 's jaars kunnen missen en die toch geen lid van de vereeniging zijn. Nu zal misschien iemand zéggen: „die dertigduizend bollenkijkers a een gulden vertering per stuk kwamen van buiten, waren geen Haarlemmers en we spreken nu over de haarlem sche armen." Maar dat houdt natuur lijk geen steek, want als er in Leiden een maskerade is of in den Haag de Koningin trouwt, dan gaan de Haar lemmers ook bij stroomen met welge vulde portemonnaie er op uit en wie zich nog het gedrang aan ons station herinnert van lieden, die den intocht t,e Amsterdam wilden bijwonen, weet heel goed, dat er in Haarlem genoeg geld, te veel is, dat wil zeggen geld, be schikbaar voor prei Waarom trek ken de Haarlemmers zich nu van de armen van Weldadigheid naar Ver mogen zoo weinig aan? In de eersite plaats uit onnaden kendheid. 't Is niet pleizierig, om aan arme menschen te denken, daar bij ziet men ze zoo zelden uit den aard van de zaak denkt een mensch eerder aan zichzelf, dien hij iederen dag ziet, dan aan menschen die hij maar zoo zelden ziet? En dan is er, geloof ik, nog een an dere reden. Niets is moeilijker dan armenzorg. Menschen die jarenlang in 't vak zijn, die den heelen dag niets anders doen dan zich met armenzorg bezighouden, komen er nog rond voor uit dat zij de grootst mogelijke moeite hebben om te zorgen, dat ze niet beet genomen worden door zoogenaamde armen, die geen steun verdienen en dat ze de ware armen, waarvan zich velen angstvallig schuil houden, we ten te ontdekken. Voor deze ontzaglijke moeilijkheid worden nu gesteld een en zeventig le den van de Commissiën voor Huisbe zoek van Weldadigheid naar Vermo gen. En nu beweert „men" de groote „men", die bestaat uit velen en toch on tastbaar is, dat hoe enthousiast deze da mes en heeren ook voor hun taak mo gen wezen, aan velen (niet aan allen) de ervaring ontbreekt om de ware ar moede, die steun verdient, te onder scheiden van de speculatieve armoede die er uit luiheid een zaakje van maakt. „Wij hebben dus," zegt „men", niet de zekerheid, „dat onze bijdrage al tijd wel komt daar waar ze wezen moet." Zooiets hoort niemand op een verga dering zeggen. Derhalve kan ook nie mand het ooit tegenspreken. Dit is de reden, waarom ik het hier eens rond uit kom vertellen. Het bestuur van Weldadigheid naar Vermogen vindt daarin'misschien aanleiding om nog- eens uiteen te zetten welke waarborgen hare administratie en indeeling ople veren voor, als ik het zoo noemen mag, de bezorging der giften aan het juiste adres. Het zal daarvoor zeker wel plaatsruimte in dit blad beschikbaar vinden. Ik noemde daar zoo even den kan tonrechter en herinner nog meteen, dat deze rechterlijke ambtenaar gepas- seerden Woensdag een aanklacht had te behandelen tegen een barbier, die haar voor zijn deur op straat had neer geworpen. Voor den man, die er den eigenaar van geweest is, was het zeker niet vleiend, dat zijn krullebol aldu3 naar alle vier winden verstrooid werd. Waar zou het intusschen heen moeten, ais zulke dingen werden geduld? Waar zou het heen moeten bijvoorbeeld met een stoep van een tandmeester met een drukke praktijk? Straf moet er wezen voor een mis drijf, maar men weet niet altijd aan wie die moet worden uitgedeeld. Daar fs nu bijvoorbeeld dezer dagen een victoria bespannen met een paard, die in Bloemendaal twee dames vervoerde door een schok middendoor gebroken. Het moet voor de dames die er in zaten een ontzettend moment geweest zijn, niet alleen omdat zij op het eerste oogenblik niet konden weten of zij ook zelf zouden kunnen worden ge knakt, maar tevens omdat zij nood wendig daarbij een gedeelte moesten inboeten van de deftigheid, die aan een rijtoer toch altijd min of meer ge paard gaat. Als ie in een rijtuig zit. dan voel je je toch anders dan wan neer je loopt of fietst, daar gaat niets van af. Welnu, verbeeld u dat het u of mij overkwam, dat we daar deftig en waardig in een elegante victoria J zitten, en ons bijna gevoelen alsof het j ons eigen spul is en dat opeens het paard niet de voorste helft wegloopt en ons met de achterste helft achter laat! Je mag er niet aan denken. Aan wien nu de schuld! Aan den wagenbouwer, aan den tegenwoordi- gen eigenaar, aan den voerman of aan den straatklinker, waartegen het rij tuig gestooten is? De schuldige valt in deze moeilijk te zoeken. In elk geval heeft deze gebeurtenis mij weer wat nader gebracht tot de Bloemendaalsche tram-omnibus. Dit vervoermiddel mag dan ook een beetje hobbelen en rammelen, voor zoover ik weet is er nog nooit een tramomni bus in tweëen gebroken. Ze was den laatsten tijd een beetje in minachting gekomen door de electrische tram, maar Zondag heeft ze weer kunnen ontdekken, dat ze nog wel van nut wezen kan. Op dien dag heeft de Bloe mendaalsche tram-omnibus een flink getal passagiers vervoerd en, ook de char-k-bancs, die geregeld in 't voor jaar voor den dag komt, was vol met passagiers, die van hun verheven zit plaats naar beneden keken met den eigenaardig verlegen blik, die zeggen wil: „ik heb het met je goedvinden maar gedurfd." Dat onder deze gunstige voorteeke- nen Commissarissen en Directeur be sloten hebben, den dienst onveran derd voort te zetten, verwondert mij niet. Meer heeft mij Zondag de snelheid verwonderd, waarmee in die gewel dige drukte sommige automobielen reden en die de bij provinciale verorde ning, zoowel als bij plaatselijke poli tie verordening geregelde snelheid verre overtrof. Al hebt ge geen medelijden met onze armen en beenen, heeren autocaristen, dan dient ge toch respect te hebben voor de wet! FIDELIO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 5