allerlei.
7 ff
Op een terras.
pen om. met wapperende vaandels en
1 muziek optochten door het dorp hiel
den en daarna in de Peal of Bells het
een en ander gingen gebruiken.
Op het kerkplein werden dan kra
men gezet, waar gerstesuikerstokjes,
gedraaide pijpen pepermunt, brande-
wijnballetjes. gemberbier en limonade
verkocht werden en waarin men om
noten schieten kon. Lvdia's winkel
was bij die feesten altijd stampvol.
Zij had trouwens de klandizie van het
geheele dorp en het kostte haar min
der moeite hare waren aan den man
te brengen dan hare kleine rekenin
gen betaald te krijgen.
Maar al waren er achterblijvers, de
meesten betaalden toch prompt, an
ders had Lydia er nu ook niet zoo goed
ingezeten. Zij zag er welgedaan uit
en kon zich soms zelfs een zijden ja
pon koopen; ook ging zij iedere week
iets naar de Bank brengen en haar
pronkkamer had zij pas overbehan-
gen met wit en goud papier.
Lydia was uiterst goedig. Als de
kinderen voor een stuiver zuurtjes of
amandelen kochten, liet zij de weeg
schaal altijd in hun voordeel over
slaan, waardoor zij hunne algemeene
bewondering opwekte; of als hunne
moeders katoen kwamen koopen. keek
zij niet op een kwart. el.
Lydia French was weduwe; zij was
een jaar lang met een handelsreiziger
getrouwd geweest, die haar verdraag
zaamheid sterk op de proef gesteld en
veel van haar fortuintje opgemaakt
had; en nu was zij sedert drie jaar
weduwe zonder kinderen.
Veirscheidenen hadden om haar hand
gedongen, maar zij had de handelsrei
zigers al gauw aan het verstand ge
bracht. dat zij niets van hen wilde
weten.
Er was er één, die reisde met Wel
lington's leven," versierd met prach
tige staalgravuren, dat in afleveringen
verscheen. Hij belegerde haar en wil
de geen ,,neen" tot antwoord nemen;
toen zij daarop weigerde meer afleve
ringen te koopen, dreigde hij haar met
rechterlijke vervolging, daar zij zich,
volgens hem, van de wieg tot het graf
aan Wellington verbonden had. Zij
betaalde liever, dan dat zij naar het
gerecht ging, en wilde van dat oogen-
blik af niets meer van handelsreizigers
weten. Haar eigen man was al erg
genoeg geweest, maar die Wellington
man was verschrikkelijk.
't Was toch waarlijk te dwaas, dat
zoo'n mooie, rijke, aardige vrouw haar
man niet vinden zou. Er waren er
genoeg, die haar hebben wilden, maar
zij was zoo moeilijk in haar keus. Een
jonge boer zij hield niet van het
boerenwerk; zij wilde den winkel niet
opgeven. De rijke slager zij haatte
zijn beroep. Een knappe koetsier
die dronk.
Eindelijk scheen zij nog tusschen
twee te aarzelen John Newbold, den
metselaar, en. Jack Westcott, of. zoo
als de jongens hem noemden, Jackie
Waiscoat, den matroos. Beiden wa
ren flinke mannen en pasten goed op;
de eerste was te stil. de laatste te le
vendig. Maar waar kan men op de
wereld volmaaktheid vinden? Bij de
vrouw- misschien ja zeker maar
niet bij den man.
Wien van deze twee zij ook nam.
heer zaak zon zij niet aan kant behoe
ven te doen. Zij was aan den winkel
gehecht: die maakte haar een persoon
van gewicht in het dorp. bracht haar
met iedereen in aanraking en zij ver
diende er veel geld door. Dit was haar
sine-qua-non: dat zij den winkel na
het huwelijk zou kunnen houden.
Daarbij wilde zij ook geen man heb
ben. die altijd om haar heen draaide
als een vlieg, die maar niet te verja
gen is. Zij was altijd aan onafhan
kelijkheid gewoon geweest en zou niet
kunnen verdragen, dat er den gehee-
len dag een man over den vloer was.
Lydia zat in haar winkel; er was
vandaag niet veel te doen. zij had haar
rekening tot aan den zomer opgemaakt
en de balans was goed; zij voelde zich
dus tevreden gestemd. Zij had het
ruwweg berekend en alles was in orde.
Het huisje, dat haar toebehoorde, was
in een uitstekenden toestand: en zij
had de rekening aan Newbold, die
het geheel gerepareerd had. betaald.
De schoorsteen had gerookt; dit was
hersteld door een draaiende kap. Als
er metselwerk gedaan moest worden,
was Newbold heel nuttig. Zou zij voor
altijd lief en leed met hem kunnen
deelen?
Lydia keek op en zag door het kleine
raam naar buiten. Daarvoor stonden
flesschen met roode en witte zuurtjes,
verschrompeld^ sinaasappelen, die
niet meer verkocht konden worden,
veters, gemberbier, een mosterdvat en
een beschuitblik; en toen zag zij, het
geen haar voortdurend ergerde, den
weerhaan op den kerktoren.
Met den laatsten Novemberstorm was
hij omver gewaaid; de spil, waar hij
zooveel jaren om heen gedraaid had,
was zóó gebogen, dat de arme vogel
nu op zijn rug tusschen hemel en
aarde zweefde en zich niet kon op
richten of draaien.
Juffrouw French, de ordelijkheid
zelve, kon in winkel of huis niets on
behoorlijks verdragen. Zij wist altijd
graag uit welken hoek de wind woei
't. gaf haar stof voor gesprekken met
hare klanten en zij vond, dat de spil
op een toren rechtop behoorde te staan,
zoodat de haan zijn plicht zou kunnen
doen.
Nu waren al zes maanden verloo-
pen en lag hij nog op zijn rug. Zij
had zich bij den dominee beklaagd,
maar die antwoordde: „Beste juffrouw
Een Bisirarck-Zuil.
Eenige weken geleden is nabij Frie-
drichsruh de eerste steen gelegd van
een zuil, welke ter eere van Bismarck
door de studenten van alle Duitsche
hoogescholen wordt opgericht. Alleen
uit het buitenland kwam van Duitsche
hoogescholen een bedrag van 25.000 M.
in, Berliin gaf 5.000 mark.
Van de zuil, waarvan wij hierbij een
afbeelding geven, is het ontwerp ver
vaardigd door den beeldhouwer Kreisz
te Dresden. Zij is van eenvoudige,
waardige, monumentale structuur van
kwadraat-doorsnede, aan de kanten ge
flankeerd door vier zuilen, die een ar
chitraaf draagt, waarin zich een vuur-
reservoir bevindt, In de tusschenruim-
ten tusschen de zuilen worden inscrip
ties, wapens en portretten aange
bracht.
Het vuur. dat boven op de zuil moet
worden ontstoken, krijgt zijn plaats in
een uitholling van den bovensten steen.
De holte bezit een asbestlaag en dient
i tot opneming van een ketel, waarin 't
i vuur brandt. Het brandmateriaal
wordt binnendoor de holle zuil naar
boven gebracht.
i French, dat is het werk van de kerk-
1 voogden; ik heb mijn vrienden al zoo
dikwijls geplaagd en mijzelf arm ge
maakt voor het herstellen van de
kerk, meer kan ik niet doen."
Toen sprak zij met de kerkvoogden.
..Er zijn nu geen kerkbelastingen
meer," zeiden zij, „wat kunnen wij er
aan veranderen!"
.."t Is een schandaal," zeide Lydia,
„en nu komt nog wel het feest van de
Oddfellows, die zullen door het dorp
marcheeren, en de haan
Lydia dacht, peinsde en majakte
plannen :die windwijzer werd de plaag
van haar leven.
Daar kwamen, ieder van een ande
ren kant, de metselaar en de matroos
den winkel binnen.
Deze twee wisten elkaar altijd de
gelegenheid te ontnemen om de we
duwe alleen te kunnen spreken. De
matroos had iets voor op den metse
laar, doordat hij niet alle dagen op
zijn werk moest zijn. maar Newbold
wist het zoo in te richten, dat. als
Westcott naar de weduwe ging. wan
neer hij zelf op zijn werk was, altijd
zijn moeder of zuster den winkel in
kwamen stormen.
Niemand wist, wie de begunstigde
minnaar was, en geen wonder, Lydia
had zelf nog geen keuze gedaan.
„Goeden morgen, juffer," zeide de
metselaar. „Mag ik een ons Virginia-
tabak?"
„En ik moet Portorico hebben," zei
de de matroos.
„Mooi weertje, juffie," zeide New
bold.
„Hoe is de wind?" vroeg de weduwe.
„Oost noordoost," antwoordde de
matroos.
„O, dan zullen wij goed weer heb
ben voor de kermis."
,,'k Mag het hopen," zeide Newbold.
.,,'t Is ellendig, ik kan nooit zien hoe
de wind is. 't Is even cig, als een keu
kenklok te hebben, die niet gaat. Die
oude kerkdraaier daar juffrouw
French noemde hem alt::d zoo, mis
schien had zij dit van haar man, den
handelsreiziger, geleerd, of vond zij
het beschaafder.
„O!" zeide Newbold.
„Zoo, zoo!" zeide Westcott.
,,'t Is schande, dien armen vogel al
tijd zoo op zijn rug te laten liggen en
dat nog wel op den dag van ons dorps
feest. Wat zullen de menschen van
ons zeggen? Dat wij geen vaderlands
liefde hebben. Kunnen de boeren geen
lijst rond laten gaan? Zou het zoo erg
veel kosten Zouden ze een stelling
om den toren moeten bouwen tot aan
den top toe?"
„Dat is de manier, waarop metse
laars het zouden doen," zeide Jack
verachtelijk.
„En hoe zouden matrozen het doen?"
„Er in klimmen," zeide Jack.
„Loop heen. dat kan immers niet."
„Wel zeker, ik verwed er mijn schoe
nen onder, dat het kan, maar jij
en de matroos haalde de schouders op.
..Ja, zie je, het kan wel gedaan wor
den," zeide de metselaar na even na
gedacht te hebben. ,en 't zou niet veel
kosten ook. Aan iederen kant van de
spits is een raam, daar zou je wel
planken door kunnen steken en zoo
een soort platje maken en dan een lad
der tegen de spits zetten."
„O, natuurlijk, zulk werk is altijd
gevaarlijk, maar wat moet, dat moet."
„Ik wed, dat ik er zonder al die kun
sten van jou wel op kan komen," zei
de de matroos.
„Misschien we' antwoordde de met
selaar langzaam? Er is meer te doen
dan eenpikbroek aan de spits te spij
keren; je moet den spil er af nemen en
voorzichtig naar beneden laten zak
ken. Bij veel dingen komt veel kij
ken, daar denken lui van jou soort
nooit aan," merkte Newbold wijs op.
„Ik wed, dat ik het doen kan!" zeide
de matroos.
„Ik ook, wed ik!" riep de metselaar.
,,Maar," voegde hij er bij. „ik waag
mijn dierbaar leven niet voor niets."
,Nou, luister dan eens," zeide West
cott. „Wij draaien nu al zoo lang om
dit dierbare schatje heen en koesteren
ons in haar zonnige oogjes, maar wij
komen niets verder. Wij zijn beiden
sterke kerels, de^en gewoon aan mas
ten, de ander aan steigers
„Ik begrijp je wel," viel de metse
laar hem in de rede; „je wilt, dat wij
samen uit liefde voor dit engelachtige
wezen den weerhaan in orde maken."
„Dat nu juist niet," zeide de ma
troos, „samen zou dat niet best gaan.
Verbeeld je. dat wij ieder van een an
deren kant in den toren klommen, dan
zouden wij immers hoe langer hoe
dichter bij elkaar komen en eindelijk
kop aan kop staan. Wij zouden el
kaar. wed ik. niet lief ontvangen, wij
zouden allicht gaf 'kharen."
„Hé. is vreeselijk," zeide de weduwe
rillend, „een gevecht op de torenspits
en dat alles om mij, ik ben het niet
waard."
„Niet waard!" riep de metselaar en
wilde op zijn knieën vallen, maar de
matroos wees op zijn laars en zwaaide
veelbeteekenend met zijn voet.
„Zoo iets kan ik niet uitstaan, waar
ik bij ben."
„Wij zullen loten, wie naar boven
zal klimmen om het te probeeren,"
zeide de metselaar.
„En wie ruim baan zal hebben en
niet gehinderd zal worden in de
vrijage," zeide de matroos.
„Ik neem het aan," zeide Newbold.
„Top!" riep Westcott.
„Maar ik stel één voorwaarde," zeide
de metselaar. Als hij, die het eerst
er in gaat. naar beneden valt en ge
wond wordt, dan mag de ander niet
zoo maar met de dame gaan strijken,
maar dan moet hij het ook probeeren
als een man."
„Als een man!' herhaalde de pik
broek. „Engeland wil. dat iedere man
zijn plicht doet. Kom. laten wij loten."
„Gooi dan maar op."
„De winner heeft ruim baan en die
twee zullen door den heiligen echte
band gebonden worden."
„Hier is een penny." zeide Newbold.
„Een penny! Je moest je schamen;
voor zoo'n lief mooi juffertje gooi ik
niet minder dan goud op. Daar is een
souverein: koning of wapen?"
„Koning!" riep Newbold.
..Wapen voor mij...!" zeide Jack West
cott.
De matroos gooide het goudstuk op.
„Koning," zeide hij.
„Wij zullen driemaal gooien," zeide
de metselaar goedig.
„Wapen!" zeide Jack na den tweeden
gooi.
Nu zwegen zij en keken elkaar aan.
De weduwe werd bang. Weer vloog
het geldstuk door de lucht en nu
wachtte Jack even, voor hij zijn hand
openmaakte.
„Kom kerel, laat zien wie de eerste
kans heeft," zeide Newbold.
De matroos lichtte zijn rechterhand
op en in de linker lag de souverein het
onderste boven.
„Ik heb het gewonnen, ik zal het
eerste schot op den weerhaan hebben,"
zeide Newbold.
„En ik blijf bij de dame," zeide de
zeeman.
„Laat eens kijken," peinsde New
bold. „Ik ben op het oogenblik op kar
wei bij mijnheer Theobold, dat zal nog
een weekje aanhouden en mijn ladders
zijn daar allemaal noodig. Maar Maan
dag over acht dagen kan ik wel, dat is
nog tijd genoeg vóór het feest."
„O, mijnheer Newbold, waag u toch
niet," riep de weduwe.
„Juffie, voor jou, zou ik alles wa
gen," antwoordde hij ernstig.
Het bericht, dat John Newbold in
den toren zou klimmen om den wind
wijzer in orde te maken, verheugde alle
dorpelingen en iedereen was nieuws
gierig hoe hij te werk zou gaan.
Het was mooi weer, een grijze dag,
nu en dan mistig, maar er was geluk
kig geen wind. Iedereen stónd te kij
ken, maar juffrouw French niet; zij
vond het beneden haar waardigheid
tusschen het volk naar de lucht te
staan staren. Ook kon het niet met
den winkel, want zooveel volk buiten
beloofde klanten voor gemberbier bin
nen.
Daar kwam Jack Westcott aan.
„Goeden morgen, juffrouw. Met je
permissie, zal ik mijn zak met Porte-
rico vullen. En als je er niets tegen
hebt, zou ik hier binnen wel eens wil
len kijken, wat die vrind uitvoert."
De weduwe boog. „Gelooft u, dat er
gevaar bij is, mijnheer Westcott; ik
zou mijzelve nooit vergeven."
„Weineen, die metseljongen zou niets
doen wat het topje van zijn neus scha
den kon. Hij zal een paar planken uit
zetten, een stuk hout er op spijkeren,
zijn ladders goed vastbinden en die
tegen den toren opzetten. Hij zal er
wel veilig komen."
„Maar het lijkt zoo'n waaghalzerij,
mijnheer Westcott."
„Niet gevaarlijker dan dit,1' zeide
de matroos, terwijl hij zich eensklaps
over de toonbank zwaaide. „Neem me
niet kwalijk, mijn lieve schepsel, maar
ik kan door de reclameplaten voor de
deur niet goed naar buiten zien."
,,U kunt een stoel nemen, mijnheer
Westcott."
„Nooit! of je moest ook gaan zitten."
Na wat over en weer praten, gingen
zij aan denzelfden kant van de toon
bank voor het raam naar buiten zit
ten kijken. Nu zag men den metselaar
uit een raam in de spits te voorschijn
komen en er voorzichtig een korte lad
der tegenop zetten; daar klom hij op,
nadat hij haar stevig vastgemaakt
had. Toen kwam een lange ladder, die
hij aan de eerste vastmaakte, en klom
er in.
,'t Is niet zoo gemakkelijk als een
leugen te vertellen." zeide de matroos.
„Ik geloof, dat er ijzeren haken in den
toren zitten."
„Maar het lijkt zoo vreeselijk onvei
lig." zeide de weduwe. uKijk, hij zit
als een vlieg tegen een lijmstok."
„Meer als een hommel." zeide Jack.
„Als hij zijn hoofd eens kwijt raak
te!"
„Niet zooveel gevaar voor bij hem
als bij mij," zuchtte de matroos.
„Wat meent u, mijnheer Westcott?"
„Als ik maar iemand in een mast of
zoo zie klimmen, dan moet ik mij altijd
aan iets vasthouden. Mag ik de leuning
van je stoel beet pakken?"
„Jawel, mijnheer Westcott."
„Ik geloof niet. dat die leuning heel
sterk is," zeide Jack.
„O! kijk toch eens!" riep de wedu
we, „hij staat op een ladder en houdt
een andere boven zijn hoofd! Als hij
eens uitglijdt of de ladder, o! ik word
zoo flauw en duizelig."
„Leun maar tegen mij aan." zeide
Jack. „Die leuning is gebroken. Zoo
is het beter voor ons allebei." Hij sloeg
zijn arm om haar middel. „Engeland
wil, dat iedere man zijn plicht doet."
„Ik kan niet aanzien, dat die arme
mijnheer Newbold zoo zijn kostbare
leven waagt."
„Kijk er dan maar niet naar," zeide
Westcott
Hij stond op en zette de flesschen
zuurtjes en amandelen tegen elkaar
aan.
„Zoo, nou kan je niet zien of gezien
worden. Ben je nu beter, mijn engel?"
„Ja," antwoordde Lydia flauwtjes,
„maar ik beef zoo. Als hij eens viel!"
„Dan zouden wij samen op zijn graf
gaan huilen," zeide de matroos. „Luis
ter nou eens."
„Ik kan niet. mijn hoofd draait zoo
en, o. Jack! er hangt zoo'n mist over
den top ik kan niets meer zien;
of bedriegen mijn oogen mij? Hij is
weg! Hij is verdwenen!"
„Ja, 't is een voorbij drijvende mist.
Hij zit daar best. 't zal hem wat be
koelen. Maar Lydia, dit gaat zoo niet;
je zult je zelf nog ziek maken, als je
nog tusschen die flesschen en blikken
door naar hem blijft kijken. Ik nroet
je ergens brengen, waar je hem niet
meer zien kunt; en geen beter plaats
daarvoor dan binnen in de kerk, en
heerejé daar loopt de dominee. Ik zal
hem roepen, hij zal ons binnen laten,
en Lydia, ik heb alvast een permissie
biljet gekocht; dat kostte een halve
guintje hier is het. Je zou nu toch
niet willen, dat ik geld voor niets uit
gegeven had. Kom maar mee."
„O Jack, ik zou iets slechts en on
eerlijks niet willen doen. Hij daar in
den toren met haai* kin wees zij
naar de spits, die nog in den mist ver
borgen was, „hij zal mij willen heb
ben, als hij met den kraaier beneden
komt."
„Niets daarvan, liefje. Er staat niets
op papier, maar ik roep jou tot getuige
hij, die won, zou in den toren klim-
koffiehuizen zijner boulevards. Het is
moeielijk uit te maken, hoe men er
toe gekomen is, het met stoelen en ta
feltjes gemeubelde trottoirdeel voor
een Parijsch café met den naam terras
te betitelen, maar 't is nu eenmaal zoo.
En het Parijsch terras is de heerlijkste
plaats ter wereld, waar de Parijze-
naar zijn zucht om op straat te leven
kan botvieren. In Maurid. Napels en
Rome. waar de bevolking ook op
straat leeft, treft men geen terrassen,
of iets. dat er mee overeenkomt aan:
het koffiehuis-terras is iets speciaal
Parijsch.
Het. terras is de goedkoopste schouw
burg. Tegen betalir van 40 cen
times voor een klein glaasje bier heeft
men er een plaatsje, van waar men
behalve de wandelaars ook de straat
figuren. die grootendeels van de
men en den ander ruim baan laten om
je te vragen en hij mocht niet hinderen.
Was het zoo niet?"
„Dat heb ik er eigenlijk niet uit be
grepen."
„Maar ik wel."
„Maar mijnheer Newbold dan?"
„Mijn beste Lydia. die zat hoog en
droog in den mist. Engeland wil, dat
iedere man zijn plicht doet: hier is de
vergunning voor ons huwelijk, kom
mee."
Twee uurlater stapte Newbold in
triomf den winkel binnen, terwijl hij
een grooten, versleten, rooden weer
haan achter zich aan sleepte. Eens was
deze verguld geweest, nu echter ver
roest en gevlekt.
Daarbinnen zag hij de weduwe en
de matroos naast elkaar zitten.
,,'t Is klaar!" riep hij; ik heb den
haan!"
,,'t Is klaar!" antwoordde de matroos;
„ik heb de hen!"
„Ik ben in de wolken geweest!" zeide
Newbold.
„En ik ben nu in den zevenden he-
meL Mag ik je mevrouw Westcott oor-
stellen?"
Straatkunstenaar.
terrasbezoekers levenkan na
gaan. Daar zijn de Italiaansche
kooplui met gipseubeeldjes. de came-
lots, de staatkunstenmakers, de brons
figuren. Deze laatsten trekken in
troepjes van twee, drie of vier perso
nen rond. Gewoonlijk zijn het twee
mannen en een vrouw. De mannen
dragen uniformen, waarvan er een
minstens van een zouaaf of een turco
moet zijn. Zij dragen ook sabels en
geweren De dame van den troep
draagt een bij de uniformen passend
costuum: zij is ziekenverpleegster of
marketentster. Uniformen, wapenen,
gezichten en handen, alles is mooi ge
bronsd, zoodat ze bij stilstaan den in
druk van levende standbeelden maken.
Deze menschen stellen voor de terras
sen levende beelden voor: De aanval,
de verwonding, de laatste patroon, de
dood voor het vaderland enz.
Een ander straattype is nog de „eind
jeszoeker," die in alle hoeken en gaten
weggeworpen eindjes sigaar zoekt en
ze met een stok, aan welks uiteinde
een kromme spijker bevestigd is, naar
zich toehaalt, om ze in zijn zakte laten
glijden. Van die eindjes wordt rook
tabak gemaakt, die inen in de armoe
dige wijken rookt.
Op het Terras.
(Bij de Platen.)
Als de Parijzenaar la terrasse",
op het terras, zegt. denkt hij aan de
Blauw geverfd.
Eene aardige geschiedenis worat ver
meld hoe een verver twee inbrekers
behandelde, die bezig waren eenige
kostbare verfstoffen te stelen.
De heer S„ de eigenaar van de be
doelde ververii houdt zich dikwijls
laat in den avond met proefnemingen
bezig, en soms brengt hij den nacht
door in het chemisch laboratorium, dat
in de bergplaats uitkomt, waar de
groote kuipen met verf staan. De die
ven kwamen, naar het scheen, in een
van die nachten, toen de heer S. in
het laboratorium sliep. Hij slaapt los,
en even na middernacht hoorde hij
stemmen in de bergplaats van de kui
pen. Hij zag een lichtschijnsel, ver
moedde dat er dieven waren stond stil
van zijne sofa op, nam zijne revolver,
en door de duisternis verborgen, slo
hij de bewegingen van de twee man
nen gade. Hij zag. dat ieder een pak
nieuwe en kostbare verfstof droeg.
Meenende dat het nu ver genoeg was
gegaan, trad hii vooruit, haalde zijne
revolver over en zeide bedaard: „Ik
heb die verf noodig: jelui moest ze lie
ver laten liggen."
De verschrikte dieven legden hun
buit neder en wilden wegloopen van de
eene kuip naar de andere springende.
In de duisternis echter had de een den
afstand niet berekend en tuimelde hals-
over-kop in eene kuip met indigo, ter
wijl zijn makker, die den plomp hoor
de en omkeek om te zien wat er ge
beurd was zijn evenwicht verloor en
in dezelfde kuip viel.
„Zoo is 't goed", zejde de heer S..
half schertsend, terwijl hij naar den
rand van de kuip trad en de twee die
ven onder bereik van zijne revolver
hield. „Ik gun jelui wel genoeg van
die indigo om er je kleeren en je huid
mee te verven. Jelui hoeft je niet te
haasten om er uit te komen. De verf
moet tijd genoeg hebben om in te
ken."