allerlei. 7 ff Op een terras. pen om. met wapperende vaandels en 1 muziek optochten door het dorp hiel den en daarna in de Peal of Bells het een en ander gingen gebruiken. Op het kerkplein werden dan kra men gezet, waar gerstesuikerstokjes, gedraaide pijpen pepermunt, brande- wijnballetjes. gemberbier en limonade verkocht werden en waarin men om noten schieten kon. Lvdia's winkel was bij die feesten altijd stampvol. Zij had trouwens de klandizie van het geheele dorp en het kostte haar min der moeite hare waren aan den man te brengen dan hare kleine rekenin gen betaald te krijgen. Maar al waren er achterblijvers, de meesten betaalden toch prompt, an ders had Lydia er nu ook niet zoo goed ingezeten. Zij zag er welgedaan uit en kon zich soms zelfs een zijden ja pon koopen; ook ging zij iedere week iets naar de Bank brengen en haar pronkkamer had zij pas overbehan- gen met wit en goud papier. Lydia was uiterst goedig. Als de kinderen voor een stuiver zuurtjes of amandelen kochten, liet zij de weeg schaal altijd in hun voordeel over slaan, waardoor zij hunne algemeene bewondering opwekte; of als hunne moeders katoen kwamen koopen. keek zij niet op een kwart. el. Lydia French was weduwe; zij was een jaar lang met een handelsreiziger getrouwd geweest, die haar verdraag zaamheid sterk op de proef gesteld en veel van haar fortuintje opgemaakt had; en nu was zij sedert drie jaar weduwe zonder kinderen. Veirscheidenen hadden om haar hand gedongen, maar zij had de handelsrei zigers al gauw aan het verstand ge bracht. dat zij niets van hen wilde weten. Er was er één, die reisde met Wel lington's leven," versierd met prach tige staalgravuren, dat in afleveringen verscheen. Hij belegerde haar en wil de geen ,,neen" tot antwoord nemen; toen zij daarop weigerde meer afleve ringen te koopen, dreigde hij haar met rechterlijke vervolging, daar zij zich, volgens hem, van de wieg tot het graf aan Wellington verbonden had. Zij betaalde liever, dan dat zij naar het gerecht ging, en wilde van dat oogen- blik af niets meer van handelsreizigers weten. Haar eigen man was al erg genoeg geweest, maar die Wellington man was verschrikkelijk. 't Was toch waarlijk te dwaas, dat zoo'n mooie, rijke, aardige vrouw haar man niet vinden zou. Er waren er genoeg, die haar hebben wilden, maar zij was zoo moeilijk in haar keus. Een jonge boer zij hield niet van het boerenwerk; zij wilde den winkel niet opgeven. De rijke slager zij haatte zijn beroep. Een knappe koetsier die dronk. Eindelijk scheen zij nog tusschen twee te aarzelen John Newbold, den metselaar, en. Jack Westcott, of. zoo als de jongens hem noemden, Jackie Waiscoat, den matroos. Beiden wa ren flinke mannen en pasten goed op; de eerste was te stil. de laatste te le vendig. Maar waar kan men op de wereld volmaaktheid vinden? Bij de vrouw- misschien ja zeker maar niet bij den man. Wien van deze twee zij ook nam. heer zaak zon zij niet aan kant behoe ven te doen. Zij was aan den winkel gehecht: die maakte haar een persoon van gewicht in het dorp. bracht haar met iedereen in aanraking en zij ver diende er veel geld door. Dit was haar sine-qua-non: dat zij den winkel na het huwelijk zou kunnen houden. Daarbij wilde zij ook geen man heb ben. die altijd om haar heen draaide als een vlieg, die maar niet te verja gen is. Zij was altijd aan onafhan kelijkheid gewoon geweest en zou niet kunnen verdragen, dat er den gehee- len dag een man over den vloer was. Lydia zat in haar winkel; er was vandaag niet veel te doen. zij had haar rekening tot aan den zomer opgemaakt en de balans was goed; zij voelde zich dus tevreden gestemd. Zij had het ruwweg berekend en alles was in orde. Het huisje, dat haar toebehoorde, was in een uitstekenden toestand: en zij had de rekening aan Newbold, die het geheel gerepareerd had. betaald. De schoorsteen had gerookt; dit was hersteld door een draaiende kap. Als er metselwerk gedaan moest worden, was Newbold heel nuttig. Zou zij voor altijd lief en leed met hem kunnen deelen? Lydia keek op en zag door het kleine raam naar buiten. Daarvoor stonden flesschen met roode en witte zuurtjes, verschrompeld^ sinaasappelen, die niet meer verkocht konden worden, veters, gemberbier, een mosterdvat en een beschuitblik; en toen zag zij, het geen haar voortdurend ergerde, den weerhaan op den kerktoren. Met den laatsten Novemberstorm was hij omver gewaaid; de spil, waar hij zooveel jaren om heen gedraaid had, was zóó gebogen, dat de arme vogel nu op zijn rug tusschen hemel en aarde zweefde en zich niet kon op richten of draaien. Juffrouw French, de ordelijkheid zelve, kon in winkel of huis niets on behoorlijks verdragen. Zij wist altijd graag uit welken hoek de wind woei 't. gaf haar stof voor gesprekken met hare klanten en zij vond, dat de spil op een toren rechtop behoorde te staan, zoodat de haan zijn plicht zou kunnen doen. Nu waren al zes maanden verloo- pen en lag hij nog op zijn rug. Zij had zich bij den dominee beklaagd, maar die antwoordde: „Beste juffrouw Een Bisirarck-Zuil. Eenige weken geleden is nabij Frie- drichsruh de eerste steen gelegd van een zuil, welke ter eere van Bismarck door de studenten van alle Duitsche hoogescholen wordt opgericht. Alleen uit het buitenland kwam van Duitsche hoogescholen een bedrag van 25.000 M. in, Berliin gaf 5.000 mark. Van de zuil, waarvan wij hierbij een afbeelding geven, is het ontwerp ver vaardigd door den beeldhouwer Kreisz te Dresden. Zij is van eenvoudige, waardige, monumentale structuur van kwadraat-doorsnede, aan de kanten ge flankeerd door vier zuilen, die een ar chitraaf draagt, waarin zich een vuur- reservoir bevindt, In de tusschenruim- ten tusschen de zuilen worden inscrip ties, wapens en portretten aange bracht. Het vuur. dat boven op de zuil moet worden ontstoken, krijgt zijn plaats in een uitholling van den bovensten steen. De holte bezit een asbestlaag en dient i tot opneming van een ketel, waarin 't i vuur brandt. Het brandmateriaal wordt binnendoor de holle zuil naar boven gebracht. i French, dat is het werk van de kerk- 1 voogden; ik heb mijn vrienden al zoo dikwijls geplaagd en mijzelf arm ge maakt voor het herstellen van de kerk, meer kan ik niet doen." Toen sprak zij met de kerkvoogden. ..Er zijn nu geen kerkbelastingen meer," zeiden zij, „wat kunnen wij er aan veranderen!" .."t Is een schandaal," zeide Lydia, „en nu komt nog wel het feest van de Oddfellows, die zullen door het dorp marcheeren, en de haan Lydia dacht, peinsde en majakte plannen :die windwijzer werd de plaag van haar leven. Daar kwamen, ieder van een ande ren kant, de metselaar en de matroos den winkel binnen. Deze twee wisten elkaar altijd de gelegenheid te ontnemen om de we duwe alleen te kunnen spreken. De matroos had iets voor op den metse laar, doordat hij niet alle dagen op zijn werk moest zijn. maar Newbold wist het zoo in te richten, dat. als Westcott naar de weduwe ging. wan neer hij zelf op zijn werk was, altijd zijn moeder of zuster den winkel in kwamen stormen. Niemand wist, wie de begunstigde minnaar was, en geen wonder, Lydia had zelf nog geen keuze gedaan. „Goeden morgen, juffer," zeide de metselaar. „Mag ik een ons Virginia- tabak?" „En ik moet Portorico hebben," zei de de matroos. „Mooi weertje, juffie," zeide New bold. „Hoe is de wind?" vroeg de weduwe. „Oost noordoost," antwoordde de matroos. „O, dan zullen wij goed weer heb ben voor de kermis." ,,'k Mag het hopen," zeide Newbold. .,,'t Is ellendig, ik kan nooit zien hoe de wind is. 't Is even cig, als een keu kenklok te hebben, die niet gaat. Die oude kerkdraaier daar juffrouw French noemde hem alt::d zoo, mis schien had zij dit van haar man, den handelsreiziger, geleerd, of vond zij het beschaafder. „O!" zeide Newbold. „Zoo, zoo!" zeide Westcott. ,,'t Is schande, dien armen vogel al tijd zoo op zijn rug te laten liggen en dat nog wel op den dag van ons dorps feest. Wat zullen de menschen van ons zeggen? Dat wij geen vaderlands liefde hebben. Kunnen de boeren geen lijst rond laten gaan? Zou het zoo erg veel kosten Zouden ze een stelling om den toren moeten bouwen tot aan den top toe?" „Dat is de manier, waarop metse laars het zouden doen," zeide Jack verachtelijk. „En hoe zouden matrozen het doen?" „Er in klimmen," zeide Jack. „Loop heen. dat kan immers niet." „Wel zeker, ik verwed er mijn schoe nen onder, dat het kan, maar jij en de matroos haalde de schouders op. ..Ja, zie je, het kan wel gedaan wor den," zeide de metselaar na even na gedacht te hebben. ,en 't zou niet veel kosten ook. Aan iederen kant van de spits is een raam, daar zou je wel planken door kunnen steken en zoo een soort platje maken en dan een lad der tegen de spits zetten." „O, natuurlijk, zulk werk is altijd gevaarlijk, maar wat moet, dat moet." „Ik wed, dat ik er zonder al die kun sten van jou wel op kan komen," zei de de matroos. „Misschien we' antwoordde de met selaar langzaam? Er is meer te doen dan eenpikbroek aan de spits te spij keren; je moet den spil er af nemen en voorzichtig naar beneden laten zak ken. Bij veel dingen komt veel kij ken, daar denken lui van jou soort nooit aan," merkte Newbold wijs op. „Ik wed, dat ik het doen kan!" zeide de matroos. „Ik ook, wed ik!" riep de metselaar. ,,Maar," voegde hij er bij. „ik waag mijn dierbaar leven niet voor niets." ,Nou, luister dan eens," zeide West cott. „Wij draaien nu al zoo lang om dit dierbare schatje heen en koesteren ons in haar zonnige oogjes, maar wij komen niets verder. Wij zijn beiden sterke kerels, de^en gewoon aan mas ten, de ander aan steigers „Ik begrijp je wel," viel de metse laar hem in de rede; „je wilt, dat wij samen uit liefde voor dit engelachtige wezen den weerhaan in orde maken." „Dat nu juist niet," zeide de ma troos, „samen zou dat niet best gaan. Verbeeld je. dat wij ieder van een an deren kant in den toren klommen, dan zouden wij immers hoe langer hoe dichter bij elkaar komen en eindelijk kop aan kop staan. Wij zouden el kaar. wed ik. niet lief ontvangen, wij zouden allicht gaf 'kharen." „Hé. is vreeselijk," zeide de weduwe rillend, „een gevecht op de torenspits en dat alles om mij, ik ben het niet waard." „Niet waard!" riep de metselaar en wilde op zijn knieën vallen, maar de matroos wees op zijn laars en zwaaide veelbeteekenend met zijn voet. „Zoo iets kan ik niet uitstaan, waar ik bij ben." „Wij zullen loten, wie naar boven zal klimmen om het te probeeren," zeide de metselaar. „En wie ruim baan zal hebben en niet gehinderd zal worden in de vrijage," zeide de matroos. „Ik neem het aan," zeide Newbold. „Top!" riep Westcott. „Maar ik stel één voorwaarde," zeide de metselaar. Als hij, die het eerst er in gaat. naar beneden valt en ge wond wordt, dan mag de ander niet zoo maar met de dame gaan strijken, maar dan moet hij het ook probeeren als een man." „Als een man!' herhaalde de pik broek. „Engeland wil. dat iedere man zijn plicht doet. Kom. laten wij loten." „Gooi dan maar op." „De winner heeft ruim baan en die twee zullen door den heiligen echte band gebonden worden." „Hier is een penny." zeide Newbold. „Een penny! Je moest je schamen; voor zoo'n lief mooi juffertje gooi ik niet minder dan goud op. Daar is een souverein: koning of wapen?" „Koning!" riep Newbold. ..Wapen voor mij...!" zeide Jack West cott. De matroos gooide het goudstuk op. „Koning," zeide hij. „Wij zullen driemaal gooien," zeide de metselaar goedig. „Wapen!" zeide Jack na den tweeden gooi. Nu zwegen zij en keken elkaar aan. De weduwe werd bang. Weer vloog het geldstuk door de lucht en nu wachtte Jack even, voor hij zijn hand openmaakte. „Kom kerel, laat zien wie de eerste kans heeft," zeide Newbold. De matroos lichtte zijn rechterhand op en in de linker lag de souverein het onderste boven. „Ik heb het gewonnen, ik zal het eerste schot op den weerhaan hebben," zeide Newbold. „En ik blijf bij de dame," zeide de zeeman. „Laat eens kijken," peinsde New bold. „Ik ben op het oogenblik op kar wei bij mijnheer Theobold, dat zal nog een weekje aanhouden en mijn ladders zijn daar allemaal noodig. Maar Maan dag over acht dagen kan ik wel, dat is nog tijd genoeg vóór het feest." „O, mijnheer Newbold, waag u toch niet," riep de weduwe. „Juffie, voor jou, zou ik alles wa gen," antwoordde hij ernstig. Het bericht, dat John Newbold in den toren zou klimmen om den wind wijzer in orde te maken, verheugde alle dorpelingen en iedereen was nieuws gierig hoe hij te werk zou gaan. Het was mooi weer, een grijze dag, nu en dan mistig, maar er was geluk kig geen wind. Iedereen stónd te kij ken, maar juffrouw French niet; zij vond het beneden haar waardigheid tusschen het volk naar de lucht te staan staren. Ook kon het niet met den winkel, want zooveel volk buiten beloofde klanten voor gemberbier bin nen. Daar kwam Jack Westcott aan. „Goeden morgen, juffrouw. Met je permissie, zal ik mijn zak met Porte- rico vullen. En als je er niets tegen hebt, zou ik hier binnen wel eens wil len kijken, wat die vrind uitvoert." De weduwe boog. „Gelooft u, dat er gevaar bij is, mijnheer Westcott; ik zou mijzelve nooit vergeven." „Weineen, die metseljongen zou niets doen wat het topje van zijn neus scha den kon. Hij zal een paar planken uit zetten, een stuk hout er op spijkeren, zijn ladders goed vastbinden en die tegen den toren opzetten. Hij zal er wel veilig komen." „Maar het lijkt zoo'n waaghalzerij, mijnheer Westcott." „Niet gevaarlijker dan dit,1' zeide de matroos, terwijl hij zich eensklaps over de toonbank zwaaide. „Neem me niet kwalijk, mijn lieve schepsel, maar ik kan door de reclameplaten voor de deur niet goed naar buiten zien." ,,U kunt een stoel nemen, mijnheer Westcott." „Nooit! of je moest ook gaan zitten." Na wat over en weer praten, gingen zij aan denzelfden kant van de toon bank voor het raam naar buiten zit ten kijken. Nu zag men den metselaar uit een raam in de spits te voorschijn komen en er voorzichtig een korte lad der tegenop zetten; daar klom hij op, nadat hij haar stevig vastgemaakt had. Toen kwam een lange ladder, die hij aan de eerste vastmaakte, en klom er in. ,'t Is niet zoo gemakkelijk als een leugen te vertellen." zeide de matroos. „Ik geloof, dat er ijzeren haken in den toren zitten." „Maar het lijkt zoo vreeselijk onvei lig." zeide de weduwe. uKijk, hij zit als een vlieg tegen een lijmstok." „Meer als een hommel." zeide Jack. „Als hij zijn hoofd eens kwijt raak te!" „Niet zooveel gevaar voor bij hem als bij mij," zuchtte de matroos. „Wat meent u, mijnheer Westcott?" „Als ik maar iemand in een mast of zoo zie klimmen, dan moet ik mij altijd aan iets vasthouden. Mag ik de leuning van je stoel beet pakken?" „Jawel, mijnheer Westcott." „Ik geloof niet. dat die leuning heel sterk is," zeide Jack. „O! kijk toch eens!" riep de wedu we, „hij staat op een ladder en houdt een andere boven zijn hoofd! Als hij eens uitglijdt of de ladder, o! ik word zoo flauw en duizelig." „Leun maar tegen mij aan." zeide Jack. „Die leuning is gebroken. Zoo is het beter voor ons allebei." Hij sloeg zijn arm om haar middel. „Engeland wil, dat iedere man zijn plicht doet." „Ik kan niet aanzien, dat die arme mijnheer Newbold zoo zijn kostbare leven waagt." „Kijk er dan maar niet naar," zeide Westcott Hij stond op en zette de flesschen zuurtjes en amandelen tegen elkaar aan. „Zoo, nou kan je niet zien of gezien worden. Ben je nu beter, mijn engel?" „Ja," antwoordde Lydia flauwtjes, „maar ik beef zoo. Als hij eens viel!" „Dan zouden wij samen op zijn graf gaan huilen," zeide de matroos. „Luis ter nou eens." „Ik kan niet. mijn hoofd draait zoo en, o. Jack! er hangt zoo'n mist over den top ik kan niets meer zien; of bedriegen mijn oogen mij? Hij is weg! Hij is verdwenen!" „Ja, 't is een voorbij drijvende mist. Hij zit daar best. 't zal hem wat be koelen. Maar Lydia, dit gaat zoo niet; je zult je zelf nog ziek maken, als je nog tusschen die flesschen en blikken door naar hem blijft kijken. Ik nroet je ergens brengen, waar je hem niet meer zien kunt; en geen beter plaats daarvoor dan binnen in de kerk, en heerejé daar loopt de dominee. Ik zal hem roepen, hij zal ons binnen laten, en Lydia, ik heb alvast een permissie biljet gekocht; dat kostte een halve guintje hier is het. Je zou nu toch niet willen, dat ik geld voor niets uit gegeven had. Kom maar mee." „O Jack, ik zou iets slechts en on eerlijks niet willen doen. Hij daar in den toren met haai* kin wees zij naar de spits, die nog in den mist ver borgen was, „hij zal mij willen heb ben, als hij met den kraaier beneden komt." „Niets daarvan, liefje. Er staat niets op papier, maar ik roep jou tot getuige hij, die won, zou in den toren klim- koffiehuizen zijner boulevards. Het is moeielijk uit te maken, hoe men er toe gekomen is, het met stoelen en ta feltjes gemeubelde trottoirdeel voor een Parijsch café met den naam terras te betitelen, maar 't is nu eenmaal zoo. En het Parijsch terras is de heerlijkste plaats ter wereld, waar de Parijze- naar zijn zucht om op straat te leven kan botvieren. In Maurid. Napels en Rome. waar de bevolking ook op straat leeft, treft men geen terrassen, of iets. dat er mee overeenkomt aan: het koffiehuis-terras is iets speciaal Parijsch. Het. terras is de goedkoopste schouw burg. Tegen betalir van 40 cen times voor een klein glaasje bier heeft men er een plaatsje, van waar men behalve de wandelaars ook de straat figuren. die grootendeels van de men en den ander ruim baan laten om je te vragen en hij mocht niet hinderen. Was het zoo niet?" „Dat heb ik er eigenlijk niet uit be grepen." „Maar ik wel." „Maar mijnheer Newbold dan?" „Mijn beste Lydia. die zat hoog en droog in den mist. Engeland wil, dat iedere man zijn plicht doet: hier is de vergunning voor ons huwelijk, kom mee." Twee uurlater stapte Newbold in triomf den winkel binnen, terwijl hij een grooten, versleten, rooden weer haan achter zich aan sleepte. Eens was deze verguld geweest, nu echter ver roest en gevlekt. Daarbinnen zag hij de weduwe en de matroos naast elkaar zitten. ,,'t Is klaar!" riep hij; ik heb den haan!" ,,'t Is klaar!" antwoordde de matroos; „ik heb de hen!" „Ik ben in de wolken geweest!" zeide Newbold. „En ik ben nu in den zevenden he- meL Mag ik je mevrouw Westcott oor- stellen?" Straatkunstenaar. terrasbezoekers levenkan na gaan. Daar zijn de Italiaansche kooplui met gipseubeeldjes. de came- lots, de staatkunstenmakers, de brons figuren. Deze laatsten trekken in troepjes van twee, drie of vier perso nen rond. Gewoonlijk zijn het twee mannen en een vrouw. De mannen dragen uniformen, waarvan er een minstens van een zouaaf of een turco moet zijn. Zij dragen ook sabels en geweren De dame van den troep draagt een bij de uniformen passend costuum: zij is ziekenverpleegster of marketentster. Uniformen, wapenen, gezichten en handen, alles is mooi ge bronsd, zoodat ze bij stilstaan den in druk van levende standbeelden maken. Deze menschen stellen voor de terras sen levende beelden voor: De aanval, de verwonding, de laatste patroon, de dood voor het vaderland enz. Een ander straattype is nog de „eind jeszoeker," die in alle hoeken en gaten weggeworpen eindjes sigaar zoekt en ze met een stok, aan welks uiteinde een kromme spijker bevestigd is, naar zich toehaalt, om ze in zijn zakte laten glijden. Van die eindjes wordt rook tabak gemaakt, die inen in de armoe dige wijken rookt. Op het Terras. (Bij de Platen.) Als de Parijzenaar la terrasse", op het terras, zegt. denkt hij aan de Blauw geverfd. Eene aardige geschiedenis worat ver meld hoe een verver twee inbrekers behandelde, die bezig waren eenige kostbare verfstoffen te stelen. De heer S„ de eigenaar van de be doelde ververii houdt zich dikwijls laat in den avond met proefnemingen bezig, en soms brengt hij den nacht door in het chemisch laboratorium, dat in de bergplaats uitkomt, waar de groote kuipen met verf staan. De die ven kwamen, naar het scheen, in een van die nachten, toen de heer S. in het laboratorium sliep. Hij slaapt los, en even na middernacht hoorde hij stemmen in de bergplaats van de kui pen. Hij zag een lichtschijnsel, ver moedde dat er dieven waren stond stil van zijne sofa op, nam zijne revolver, en door de duisternis verborgen, slo hij de bewegingen van de twee man nen gade. Hij zag. dat ieder een pak nieuwe en kostbare verfstof droeg. Meenende dat het nu ver genoeg was gegaan, trad hii vooruit, haalde zijne revolver over en zeide bedaard: „Ik heb die verf noodig: jelui moest ze lie ver laten liggen." De verschrikte dieven legden hun buit neder en wilden wegloopen van de eene kuip naar de andere springende. In de duisternis echter had de een den afstand niet berekend en tuimelde hals- over-kop in eene kuip met indigo, ter wijl zijn makker, die den plomp hoor de en omkeek om te zien wat er ge beurd was zijn evenwicht verloor en in dezelfde kuip viel. „Zoo is 't goed", zejde de heer S.. half schertsend, terwijl hij naar den rand van de kuip trad en de twee die ven onder bereik van zijne revolver hield. „Ik gun jelui wel genoeg van die indigo om er je kleeren en je huid mee te verven. Jelui hoeft je niet te haasten om er uit te komen. De verf moet tijd genoeg hebben om in te ken."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7