Het Huldeblijk der H. B. Scholen. art. Door de hoofdcommissie wer- !n de leerlingen per rijtuig en per .ra van het station te Apeldoorn afge- ,ald. Nieuwsgierig stonden de men iën te kijken naar die vroolijke ■oepjes. die al koutende voorbijkwa- |en. teeds nu was te bemerken, dat er een sngename 'geest onder de jongelui perschte, zoo zag men den voorzitter q secretaris, gezeten in een rijtuig let 2 jonge dames, aan de groepjes, je zij tegenkwamen. Deventerkoek (tdeelen. wat natuurlijk reeds groote •eugde verwekte. Het hoofdbestur bestond uit de hee- ,n: H. Munnik de Jongh, voorzitter; Kroon, secretaris; J. Salomons, inningmeester; G. Polak Daniels, 2e lorziter; H. Marten, 2e secretaris; F. W. van Engelenburg, 2e penningm.; A. H. de Marez Oyens, Fr. van tvisk, E. Deddes. H. Kortlandt en H. oissevain. De deelnemers, ongeveer 100 in ge- 1, vereenigden zich te half 2 voor it basse-cour van het paleis, daarna ok men met het hoofdbestuur aan spits, naar de plaats der onthul- ng. Hier werden de verschillende gevaardigden opgesteld. Te 2 uur verschenen H. M. de Ko ingin en Prins Hendrik. Aan H. M. werd door mej. Anne de van de H. B. S. te Amsterdam, me bouquet overhandigd, waarop de Dorzitter, de heer Munniks de Jongh volgende toespraak hield: Majesteit, en Koninklijke Hoogheid! Was het voor ons reeds een hooge ir, den 7en M^art van dit jaar Uwe [ajesteit en Z. K. H. den Prins der ederlanden, het ontwerp te mogen anbieden van het Huldeblijk der ge- imenlijke Hoogere Burger Scholie- ;n in Nederland, zoowel voor jongens ls voor meisjes, een nog hooger eer alt ons thans te beurt, nu het ons is irgund genoemd huldeblijk te ont- ullen in de hooge tegenwoordigheid an U. M. en U. K. H.. óp eene plaats aartoe door U. M. en U. K. H. aan- ïwezen en waaraan vooral v-oor Uwe ajesteit aangename herinneringen jn verbonden. Op de zuil zullen Uwe Majesteit en K. H. een zinnebeeldige voorstel- Dg vinden van de gehechtheid van jonge Nederland aan de Door- ïchtige Huizen van Oranje en [ecklenburg. De zijwanden zijn ver- erd met de wapens der verschillende eden. waar H. B. S. zijn gevestigd, srwijl het geheel gedekt wordt door ons zoo dierbare vorstelijke kroon. Uit naam van mijne medeleerlingen erzoek ik Uwe Majesteit en Uwe K. eerbiedig dit huldeblijk wel te wil- »n aanvaarden en mij toe te staan, et omhulsel te laten vallen. Uwe Ma- esteit en U. K. H. de verzekering ge- ende, dat de datum, aan het hoofd het monument prijkende, voor het jonge Nederland, een ware sestdag zal blijven. Ik heb gezegd. Daarna viel het doek. Hare Ma- isteit dankte op zeer minzame wijze n gaf herhaaldelijk te kennen dat Zij e zuil zoo prachtig mooi vond. Vervolgens maakte het Koninklijke 'aar eene wandeling rondom de zuil. Srwijl 12 meisjes bloemen strooiden. Nu onderhielden de Koningin en de Jrins zich nog eenige oogenblikken iet de leden van het hoofdbestuur en e heeren Le Cornte. Mauser en Senf. tn de fabriek. Tijdens «le plechtigheid irden foto's genomen door den heer 'örtzgen, te Haarlem, die uitstekend islaagd zijn. [Nu vertrokken de Koningin en de 'ins. waarop eene aangename ver sing volgde. De dames en heeren ich werden uitgenoodigd eenï" ver- Serschingen te gebruiken, die in groote ferscheidenheid op een prachtig ver- tierde tafel rijkelijk geëtaleerd waren in dien in eigenlijken, zoowel als fi guurlijken zin zeer in den smaak van e genood igden vielen. Vooral de meis- vonden deze verrassing dan ook .snoezig". Ten slotte werd onder lei- ling van den heer Van Steyn, een al- Brvriendelijksten mentor, eene wande- tag in het Park ondernomen. Dit af- eloopen zijnde, begaf men zich naar iet Paviljoen, waar allen zich aan een 'enieenschappelijk diner vereenigden, dat opgeluisterd werd door muziek. Tusschen de gerechten door werd nu en dan een walsje gemaakt. Na afloop reden allen zingende m Jan Pleiziers naar het station, waar afscheid geno men werd. Begunstigd door prachtig weer. im mers .een echt oranjezonnetje scheen, afgeloopen zonder eenigen tegenspoed, zal dzee dag voortleven in de dank bare herinnering van hen, die het ge noegen hadden aan de plechtigheid deel te nemen. „CL ARA". Naar het Deensch van SOPHUS BAUDITZ. 't M as op zekeren achtermiddag, laat in het najaar, in de pastorie van Tirslund, een dorpje in het noorden van Jutland. Domin' Borup had juist de courant gelezen en haar daarna aan den hulpprediker gegeven. Vervolgens kregen de twee dochters van dominé het blad en eindelijk kwam de beurt aan zijne vrouw, die gewoon was de feuilletons uit te knippen. Elke middag aan de koffietafel deed de courant op dezelfde wijze de ronde. ..Dat moet zeker een heel bijzonder boek wezen." riep juffrouw Marie, even ophoudende met lezen. ,,Welk hoek?" vroeg hare zuster, juf frouw Louise. „Een boek. dat hier in de courant besproken wordt, een nieuwe roman. Clara is de titel. Er wordt van gezegd, dat er in jaren niet zulk eeu interes sant werk is uitgekomen." ,,Ja, dat heb ik óók gezien," luidde de opmerking van den hulpprediker, terwijl dominé het bejammerde, dat de prijs zoo hoog was; anders zou hij wel lust hebben om het boek te koopen want volgens de courant moet het iets bijzonders zijn." Buiten op het land bekijken de lieden eene courant met geheel andere oogen dan menschen in de stad; men gelooft elk woord, dat er in staat, d. w. z. in de courant, dié men zelf leest. In de courant werd Clara geprezen, ergo moest Clara een voortreffelijk boek wezen zoo dacht men tenminste in de pastorie te Tirslund. Maar de andere bladen waren even overvloedig met hun lof; het boek werd verkocht en gelezen, besproken en ge- critiseerd, en binnen den tijd van veer tien dagen was het gezin van dominé Borup op drie plaatsen in den omtrek geweest, waai- Clara het voornaamste onderwerp van het gesprek uitmaakte. ,,'t Is onuitstaanbaar om er bij te zitten en geen woord te kunnen' mee praten," klaagde juffrouw Marie het literaire element in de familie. ..Ieder een kent het boek behalve wij ik zou in staat zijn om het zelf te koopen." ..Maar Marie, het kost vijf kronen!" riep juffrouw Louisse. „Wat houdt gij dan over voor uw Kerstgeschenken?" ..Ja. dat weet ik wel, en daarom doe ik het liever niet; maar het is onuit staanbaar." „Misschien komt het boek de volgen de week wel in de portefeuille," troost te de moeder. ,,0 neen, zoo iets gebeurt nooit. De dokter houdt altijd de nieuwe boeken, die iets te beteekenen hebben, totdat zijn geheele familie ze gelezen heeft, en dan gaan ze eerst nog naar mole naar Srensen. Dat kennen wij. ..Ja, daar is iets van aan," moest dominé bekennen, en de uitkomst be wees, dat juffrouw Marie de zaak niet te donker had ingezien. Er kwam geen Clara in de portefeuille van het lees gezelschap, die dezen keer een zeer be langrijke verhandeling over de Pseudo- Isidorische Decrealen en het tweede deel van den „Groenen Ridder" be vatte. 't Was werkelijk bedroevend. ..Mij dunkt, ik moest eens naar do miné Larsen te Egebaek gaan." zeide de hulpprediker op een der volgende dagen. „Ik heb gehoord, dat hij Clara uit de stad heeft laten komen. Wie weet of wij het niet van hem kunnen leenen." „Ja, doe dat, mijn goede Jensen", sprak dominé. „Ik ben inderdaad nieuwsgierig naar dat boek." En de goede Jensen begaf zich op pad, in de hoop het zoozeer begeerde voorwerp machtig te worden. Doch de uitslag van zijn tocht was niet bevredigend, 't Is waar. Dominé Larsen had Clara van een vriend uit de stad gekregen, maar het boek was al weer uitgeleend en nog aan drie anderen beloofd. „Komt tijd, komt raad", zeide do miné Borup. „wij zullen het boek toch wel eenmaal in handen krijgen." Intusschen naderde het Kerstfeest met rassche schreden. „Morgen moeten wij waarlijk de sle de hebben om naar de stad te gaan, sprak de domin"s vrouw op zekeren dag tot haren echtegenoot. „Wij heb ben nog geen enkel Kerstgeschenk ge kocht," „Och, altijd die geschenken," prut telde dominé. „Wat mij betreft, ik geef er niets om." En de goede man had recht van spre ken. want het was de gewoonte van zijne dierbare wederhelft hem steeds gelukkig te maken met geschenken, in den vorm van het en of ander huishou delijk artikel, waaraan hij voor zich zelf niets had: nu eens een tafelkleed, dan weer nieuwe gordijnen of iels der gelijks. Maar het gebeurde, zooals dat in elke goed geordend huishouden gaat: de vrouw kreeg haar zdn en den volgenden morgen stond de slede voor de deur. Juffrouw Marie en de hulpprediker deze twee hadden zich met het doen der boodschappen belast namen plaats in het voertuig, half bedolven onder pelsmantels en reisdekens, ter wijl Niels, de koetsier, op het laatste oogenblik nog allerlei instructies kreeg natuurlijk op schrift daar hij ze anders toch vergat. Juist toen de slede het tuinhek inreed, riep de dominé's vrouw hem nog met luide stem achterna: „Denk er aan, Niels, twee lood kar- deinon, dat vergat ik op te schrijven. Vooral niet vergeten, hoor. twee lood kardemon." Een oogenblik later stierf het- gerin kel der bellen weg in de verte. In de stad gekomen, gingen de hulp prediker en juffrouw Marie ieder zijns weegs, na eerst eendrachtelijk in eene inrichting te zijn geweest om chocolade te drinken. Marie moest eerst bij de hoedenjuf- frouw wezen, daarna in den manufac tuurwinkel, toen in de apotheek en ein delijk in den goedkoopen bazar, waar zij een geruimen tijd vertoefde, 't Was reeds laat in den namiddag, toen zij een boekenwinkel binnenstapte. „Ik wilde gaarne Clara hebben." zeide zij beslist. De letterkundige juffer was name lijk op den inval gekomen om hare zus ter het boek te vereeren. Niet zoozeer omdat zij geloofde, dat Louise er bij zonder op gesteld was, maar meer om dat zij het graag zelf wenschte te le zen en het toch al te gek vond het voor zich zelf te koopen. ,,'t Spijt mij zeer," antwoordde de boekhandelaar, „maar er is geen en kel exemplaar meer voorhanden." „Hoe is dat mogelijk!" riep Marie niet weinig uit het veld geslagen. „Maar vóór Kerstmis kan ik het toch wel krijgen?" „Onmogelijk," luidde het troostelooze bescheid, „de geheele oplaag is uitver kocht en de nieiiwe druk verschijnt eerst na Nieuwjaar. Het boek vliegt weg." .Zou ik het dan niet bijFruelsen kunnen krijgen?" Fruelsen was de an dere boekverkooper in de stad. „Evenmin; hij verkocht gisteravond het laatste. Dezen morgen had ik nog vier exemplaren, maar zij zijn vanmid dag alle vier weggegaan." Aldus reed juffrouw Marie naar Tirslund terug met den hulpprediker, maar zonder Clara, en Niels, de koet sier. gaf dien avond rekenschap van al de hem opgedragen boodschappen, waarbij het bleek, dat hij aan alles had gedacht, behalve aan de kardemon. De Kerstavond brak aan. Een Kerst psalm werd gezongen en daarna ging men over tot de aanbieding der ge schenken. „Hier is iets voor u, manlief, daar- meê zult gij zeker in uw schik zijn," sprak de dominé's vrouw, terwijl zij haren echtgenoot een pakje overreikte. Dominé maakte het papier los en keek niet weinig verbaasd, toen hij Clara in de hand hield. ..Hoe ter wereld komt gij er toe mij dat boek te geven!" riep hij half boos. ..Is dat Clara?" vroeg de hulppredi ker beteuterd. „Wel, dat treft al heel ongelukkig, ik had er mij een feest van gemaakt er dominé meè te verras sen als 't u blieft, hier is mijn exem plaar." „Gij ook. goede Jensen!" klonk het van dominé's lippen op den toon. waar op Caesar het beroemd: „Ook g:: mijn zoon Brutus," moet uitgeroepen heb ben. ..Ik zal u mijn Kerstgeschenk maai' liever niet geven. Marie", zeide de goede Louise zuchtend, „want het is óók al Clara. Gij hebt zoo naar dat boek verlangd, en toen dacht ik „Neen maar, dat is toch al te erg." riep Marie, met. de grootste veront waardiging. „Hoe is 't mogelijk, dat moeder, èn Jensen èn „Ja. ja, "t kon al niet slimmer," klaagde de dominé's vrouw. „Maar wat is dat voor een pakje aan mijn adres? 't Is de hand van vader." „O, dat is niets," antwoordde haar man snel; „neen, neen. "t is een ver- 1 gissing." Maai- voordat hij het verhinderen kon. had zijne vrouw het pakje open gemaakt, en jawel natuurlijk: do- 1 miné Borup had denzelfden inval ge- had als zijne dochter Marie, en daar zijne vrouw hem altijd geschenken vereerde, die zij zelf gebruikte, zoo had hij voor dezen éénen keer de ver zoeking geen weerstand kunnen bie den om haar met dezelfde munt te be talen, en bijgevolg stond zij daar met Clai'a no. 4 in de hand. Het kon ook niet erger!' herhaalde zij. „Dat Niels ook aan al deze boeken gedacht heeft! Had hij er maar een paar vergeten en mij liever mijn kar demon meègebracht," H et orakel. (Eene vertelling.) Naar het Duitsch van ERNST VON WILDENBRUCH. Als men 'snachts niet slapen kan... Waren de menschen, of althans eenigen, maar eens op de gedachte ge komen, 's morgens, als zij na een sla- peloozen nacht opstaan, alles neer te schrijven wat hen door hoofd en hart ging, terwijl zij den slaap niet vatten konden, welk een massa merkwaardige bijzonderheden zouden wij hooren, welk een nieuwe wereld zou ons ge opend worden! Want voor ons. van het zonlicht le vende menschen, is en blijft, de nacht eene andere wereld, en als de slaap ons niet te hulp komt en onder zijnen man tel meevoert door de spelonken der duisternis, dan is het eene verschrik kelijke wereld. Het verstand, dat ons gedurende den dag regeert, verliest zijn macht; allerlei voorstellingen, waar we ons te vergeefs tegen verzet ten, beheerschen ons; alle gevoelsaan- doeningen nemen grootere verhoudin gen aan, brengen ons onder een juk en worden ons de baas. En naast deze zie kelijke overdrijving van ons gevoels leven ontstaat in ons een vermogen, waarvan wij bij dag., als de plichten van het dagelijksch leven ons geheel innemen, niets bemerken, die wij in onszelven niet vermoeden. Onze phan- tasie, akelig sterk als de nhantasie in den droom, springt jaren en honder den jaren over. brengt heel ons leven samen tot één enkel punt. en doet het aan onzen geest voorbijgaan. Wij herinneren ons. Doch niet denkend, zooals bij dag, maar ziende, gevoelend, proevend, rui kend, met alle organen en alle zintui gen, als waren we met een zesde zin tuig bedeeld. Wij doorleven het beleef de nog eenmaal weder Gezichten, lang vergeten, staan plot seling als levend voor ons; stemmen, die wij eenmaal, als kinderen, gehoord hebben, en daarna niet meer. spreken tot ons. en klinken ons zoo gewoon, al: hadden we ze gisteren nog gehoord. Zulk een gezicht was het dat in zulk een nacht plotseling uit het verleden voor mij opdoemde; zulk. een stem, j die weder tot mij sprak.- Het gezicht was dat van een knaap, van een dikken, stevigen, om zoo te zeggen kogelronden jongen, met wien ik te Halle één kwartaal op kostschool was. Heel duidelijk zag ik hem voor mij. in zijn groen lakensch buisje, met het vest. dat telkens optrok, de grijze kousen, die altijd een beetje te kort waren, het groote ronde hoofd, dat al tijd een beetje voorover hing en waarop hij een donkerblauwe wollen muts droeg. Jongens die er aldus uitzien, hebben het onder hun medescholieren gewoon lijk hard te verantwoorden; ze worden uitgelachen en geplaagd, tenzij ze zich onderscheiden door bijzondere vlug heid in het leeren, of door lichaams kracht zich weten te doen respecteeren. Evenwel, noch het een. noch het ander was bij het kleine dikkertje het geval. Hij behoorde tot de middelmatlgen, zooal niet t'ot.de minder bedeelden door de natuur. In de klasse was hij geen licht, was hij ook niet lui, maar altijd droome- rig en in gedachten; buiten de klasse was hij geen held. maar week bijna schuw, gesloten, in één woord zooals men onder jongens zegt ..'n flau wert" Dit kwam vooral uit bij al de lessen in de gymnastiek, waar op school veel werk van gemaakt werd. Terstond na het eerste proefwerk werd de kleine dikzak in de rij gestopt, waar de klein sten en zwaksten waren, en ook daar was hij vrijwel de minste. Een algemeene hoeraatje ging er op. als „Mops" zoo was hij al dadelijk den eersten dag gedoopt langs de touwladder omhoog klimmen moest. Met handen en voeten slierend en schar. reiend, werkte hef onbeholpen lichaam l zich een paar voet op, hield dan hij- gend stil. en bleef als een visch, die 'naar lucht snakt, aamechti hangen, i tot een ongeduldig: „nu, kom dan maar t terug", hem het sein was. dat hij zich naar beneden mocht laten glijden. Een paar tikjes met het eind van het touw j op zijn achterkwartier, dat als een rond kussen onder het groene buis uit stak. waren geregeld het besluit van de mislukte klimpartij. ..Een moederskindje dus luidde het algemeene oordeel, want met al de wreedheid, waarmee schooljongens de zwakheden hunner kameraden plegen op te sporen, was men weldra er ach ter gekomen, dat hij voor de eerste maal van huis was en heimwee had. Heimwee! In stilte hadden het de meesten. misschien allen op school; maar wie zou dat hebben doen blijken? j Hoe flauw! In de kamer, die hem toegewezen werd, zat hij altijd te schrijven. Werkte hij? Neen. hij schreef brieven. Steeds met groote, lompe letters, brieven, en altijd naar huis, aan zijne moeder. Met geweld bijna moest de secondant hem het papier onder de handen weg nemen en hem naar buiten jagen, om tien voorgeschreven tijd in den tuin, in de buitenlucht, door te brengen. En daarna kwam men tot eene ont dekking. die de kroon zette op alle an dere: na de groote vacantie was hij op school gekomen; met Kerstmis zou hij voor de eerste maal naar huis kunnen gaan, naar zijn ouders. Men ontdekte, dat hij zelf een kalender iremaakt had. Zooveel dagen als hij nog van de Kerst- vacantie af was, zooveel loodrechte streepjes had hij op een velletje papier gezet. lederen avond haalde hij er een door; weer een dag minder. En van den morgen tot den avond had hij slechts één gedachte: dat hij over eeni ge uren weer een dag uitschrappen kon. Zoodra dit bekend was. hoorde men van alle kanten: „Mops, hoe staat het met je kalender?" „Mops, hoeveel dagen nog vóór we Kerstvacantie krij gen?" „Mops, meneer heeft gezegd: jij mag met de vacantie niet naar huis!" Als de kuaap deze laatste woorden hoorde, werd hij doodsbleek, al wist De vijflioornige Giraffe. Kort geleden is door een Engelsche drie, welke bij de tot dusver bekende ganda. Het waren twee mannetjes en expeditie in de binnenlanden van Afri- giraffe-soorten worden aangetroffen, twee wijfjes. De wijfjes bezaten slechts ka ontdekt een bijzonder soort van gi- Er werden vier exemplaren van de drie hoorns, de beide mannetjes had- raffe, waarvan de mannetjes vijf ho-vijflioornige giraffe door de expeditie den er vijf. Een afbeelding van den kop rens dragen, in plaats van de twee of geschoten in het noordwesten van U- van één der mannetjes geeft de plaat. hij. dat het slechts gezegd werd uit de grap, om hem te plagen. Dit gaf dan weer aanleiding tot een algemeen ge lach die Mops was ook zoo vreeselijk dom! Alles ging op bij hem! Het werd inmiddels winter Novem ber en het was zeer koud. Het on derwijs in de gymnastiek werd nu in een besloten lokaal gegeven: de plaats, waar des zomers gewerkt werd. werd door niemand bezocht. Op zekeren middag, toen wij. inter nes, de overjas aan. onze gewone wan deling door den tuin maakten, zag ik, bij den muur. die de gvmnastiekplaats van den tuin scheidde, een troepje jon gens bijeenstaan. Er waren zelf? eeni ge externes hij. die lachend de anderen wenkten. Met den jongen, met wien ik liep. trad ik nader. Men gaf ons een teeken ons zoo stil mogelijk te houden „Mops maakt gymnastiek." fluisterde men, met een onderdrukt gegichel. Hij mocht niet merken, dat men hem bespiedde. „Mops gymnastiseert?" Wij gluurden over den muur heen. die slechts een paar voet hoog was, en keken naar omlaag, naar het ietwat dieper liggen de gymnastiek-terrein. Ja. waarlijk! Op de plaats, waar de verschillende werktuigen stonden, liep de knaap, de handen in de zakken zijner overjas, moederziel alleen op en neer. Hij scheen over iets na te denken. Het dikke hoofd hing nog meer dan anders op de borst. Bovendien hield hij de oogen voortdurend gericht op den horizontalen mast in het midden. Eindelijk scheen hij een besluit ge nomen te hebben, hij klauterde op den mast. zoo onhandig, dat hij bijna op hetzelfde oogenblik aan den anderen kant er weder aftuimelde. Alleen een krachtig, zwijgend wenken van de jon gens, die boven op den muur zaten, voorkwam het spottend gejuich dat ons op de lippeh lag. Wat drommel voerde die malle jon gen daar uit? Blijkbaar overlegde hij met zichzelven. of hij den mast van het begin tot het einde zou kunnen afioo- pan. Maar waarom? Met welk doel? Tot tijdverdrijf? Of om zich te oefenen? Dat leek niets naar Mops Juist ging hem, zoo het scheen, een licht op. Met de overjas aan. zou hij zijn voornemen stellig niet ten uitvoer kunnen brengen. Nog eenmaal liet hij zich naar beueden. en hoe koud het ook was hij trok zijn jas uit en legde ze op het uiterste puntje van der mast. Men kon het hem aanzien, dat hij door en door koud was; de handen zagen blauw, de vingers zoo rood als een biet. En wat ging hij nu beginnen? Behoedzaam keek hij om zich heen, of niemand hem zien kon floep! ver dwenen alle hoofden achter den muur! li ij zag niemand. En toen vouwde hij de halfbevroren handjes in elkaar, als bad hij. Bad hij, dat het hem mocht geluk ken den zwiependen mast tot het ein de toe af te loopen? Bad hij daarom? Achter den muur ontstond een steeds toenemend, krampachtig ingehouden proesten en snuiven; de razende lachlust was bijna niet te bedwingen. Eindelijk was Mops klaar. Voor de tweede maal klom lui op den mast. en toen. de beide armen een eind van het lichaam houdend,"om zijn evenwicht te bewaren, met een gezicht als stonden leven of dood op het spel, ving hij zijn wandeling aan. In den beginne, zoolang hij het dik ste gedeelte van den mast onder de voeten had. ging het tamelijk goed. Maar hij begon bedenkelijk te wanke len naarmate de mast dunner werd. Niettemin iiad hij het er misschien zonder ongelukken afgebracht, als de plaagzucht zijner mede-scholieren het gedoogd had. W ant plotseling staken al de hoofden boven den muur uit en ging er een uitbundig gejuich op. en Mops. je valt! Mops, je valt!" Zij zagen duidelijk, dat de jongen schrikte. Maar nog gaf Mops de proef niet op. Als door wanhoop gedreven, klemde hij de handen opeen en zette zijn tocht voort. Thans echter spron gen allen over den muur; een der kna pen pakte met beide handen het uitein de van den mast beet en begon hem naar links en rechts te schudden. Neen!" schreeuwde hij. „Neen!" Maar de ander bleef schudden. Het volgende oogenblik tuimelde Mops van den mast af. Een brullend gelach weerklonk, ter stond gevolgd door een kreet van woe de. Mops. die anders geen vlieg kwaad deed. die. wanneer hij geplaagd werd, als een slak in zijn huisje kroop, was als een razende op den plaaggeest aan gevlogen, die hem had doen vallen, en sloeg met beide vuisten op hem los Na tuurlijk bleef dit niet onbeantwoord; anderen schoten te hulp want een dergelijke brutaliteit van den kleinen Mops was iets ongehoords. En het duurde niet lang. of het arme schaap hing over den mast, het gezicht in de armen verborgen, als een wanhopige te schreien. De honte muts was hem van het hoofd gevallen hij bemerkte het niet Hoe verkleumd ook. nog altijd was hij zonder overjas hij voelde het niet. Eindelijk kwamen de oudere jongens tusschenbeide. Zij joegen de plagen- den weg. die hem nog steeds stonden uit te lachen en uit te jouwen; zij spra ken hem vriendelijk toe. trachtten hem van den mast af te krijgen te ver-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7