Het Huldeblijk der H. B. Scholen.
art. Door de hoofdcommissie wer-
!n de leerlingen per rijtuig en per
.ra van het station te Apeldoorn afge-
,ald. Nieuwsgierig stonden de men
iën te kijken naar die vroolijke
■oepjes. die al koutende voorbijkwa-
|en.
teeds nu was te bemerken, dat er een
sngename 'geest onder de jongelui
perschte, zoo zag men den voorzitter
q secretaris, gezeten in een rijtuig
let 2 jonge dames, aan de groepjes,
je zij tegenkwamen. Deventerkoek
(tdeelen. wat natuurlijk reeds groote
•eugde verwekte.
Het hoofdbestur bestond uit de hee-
,n: H. Munnik de Jongh, voorzitter;
Kroon, secretaris; J. Salomons,
inningmeester; G. Polak Daniels, 2e
lorziter; H. Marten, 2e secretaris; F.
W. van Engelenburg, 2e penningm.;
A. H. de Marez Oyens, Fr. van
tvisk, E. Deddes. H. Kortlandt en H.
oissevain.
De deelnemers, ongeveer 100 in ge-
1, vereenigden zich te half 2 voor
it basse-cour van het paleis, daarna
ok men met het hoofdbestuur aan
spits, naar de plaats der onthul-
ng. Hier werden de verschillende
gevaardigden opgesteld.
Te 2 uur verschenen H. M. de Ko
ingin en Prins Hendrik.
Aan H. M. werd door mej. Anne de
van de H. B. S. te Amsterdam,
me bouquet overhandigd, waarop de
Dorzitter, de heer Munniks de Jongh
volgende toespraak hield:
Majesteit, en Koninklijke Hoogheid!
Was het voor ons reeds een hooge
ir, den 7en M^art van dit jaar Uwe
[ajesteit en Z. K. H. den Prins der
ederlanden, het ontwerp te mogen
anbieden van het Huldeblijk der ge-
imenlijke Hoogere Burger Scholie-
;n in Nederland, zoowel voor jongens
ls voor meisjes, een nog hooger eer
alt ons thans te beurt, nu het ons is
irgund genoemd huldeblijk te ont-
ullen in de hooge tegenwoordigheid
an U. M. en U. K. H.. óp eene plaats
aartoe door U. M. en U. K. H. aan-
ïwezen en waaraan vooral v-oor Uwe
ajesteit aangename herinneringen
jn verbonden.
Op de zuil zullen Uwe Majesteit en
K. H. een zinnebeeldige voorstel-
Dg vinden van de gehechtheid van
jonge Nederland aan de Door-
ïchtige Huizen van Oranje en
[ecklenburg. De zijwanden zijn ver-
erd met de wapens der verschillende
eden. waar H. B. S. zijn gevestigd,
srwijl het geheel gedekt wordt door
ons zoo dierbare vorstelijke kroon.
Uit naam van mijne medeleerlingen
erzoek ik Uwe Majesteit en Uwe K.
eerbiedig dit huldeblijk wel te wil-
»n aanvaarden en mij toe te staan,
et omhulsel te laten vallen. Uwe Ma-
esteit en U. K. H. de verzekering ge-
ende, dat de datum, aan het hoofd
het monument prijkende, voor
het jonge Nederland, een ware
sestdag zal blijven.
Ik heb gezegd.
Daarna viel het doek. Hare Ma-
isteit dankte op zeer minzame wijze
n gaf herhaaldelijk te kennen dat Zij
e zuil zoo prachtig mooi vond.
Vervolgens maakte het Koninklijke
'aar eene wandeling rondom de zuil.
Srwijl 12 meisjes bloemen strooiden.
Nu onderhielden de Koningin en de
Jrins zich nog eenige oogenblikken
iet de leden van het hoofdbestuur en
e heeren Le Cornte. Mauser en Senf.
tn de fabriek. Tijdens «le plechtigheid
irden foto's genomen door den heer
'örtzgen, te Haarlem, die uitstekend
islaagd zijn.
[Nu vertrokken de Koningin en de
'ins. waarop eene aangename ver
sing volgde. De dames en heeren
ich werden uitgenoodigd eenï" ver-
Serschingen te gebruiken, die in groote
ferscheidenheid op een prachtig ver-
tierde tafel rijkelijk geëtaleerd waren
in dien in eigenlijken, zoowel als fi
guurlijken zin zeer in den smaak van
e genood igden vielen. Vooral de meis-
vonden deze verrassing dan ook
.snoezig". Ten slotte werd onder lei-
ling van den heer Van Steyn, een al-
Brvriendelijksten mentor, eene wande-
tag in het Park ondernomen. Dit af-
eloopen zijnde, begaf men zich naar
iet Paviljoen, waar allen zich aan een
'enieenschappelijk diner vereenigden,
dat opgeluisterd werd door muziek.
Tusschen de gerechten door werd nu
en dan een walsje gemaakt. Na afloop
reden allen zingende m Jan Pleiziers
naar het station, waar afscheid geno
men werd.
Begunstigd door prachtig weer. im
mers .een echt oranjezonnetje scheen,
afgeloopen zonder eenigen tegenspoed,
zal dzee dag voortleven in de dank
bare herinnering van hen, die het ge
noegen hadden aan de plechtigheid
deel te nemen.
„CL ARA".
Naar het Deensch van SOPHUS
BAUDITZ.
't M as op zekeren achtermiddag,
laat in het najaar, in de pastorie van
Tirslund, een dorpje in het noorden
van Jutland. Domin' Borup had juist
de courant gelezen en haar daarna aan
den hulpprediker gegeven. Vervolgens
kregen de twee dochters van dominé
het blad en eindelijk kwam de beurt
aan zijne vrouw, die gewoon was de
feuilletons uit te knippen.
Elke middag aan de koffietafel deed
de courant op dezelfde wijze de ronde.
..Dat moet zeker een heel bijzonder
boek wezen." riep juffrouw Marie,
even ophoudende met lezen.
,,Welk hoek?" vroeg hare zuster, juf
frouw Louise.
„Een boek. dat hier in de courant
besproken wordt, een nieuwe roman.
Clara is de titel. Er wordt van gezegd,
dat er in jaren niet zulk eeu interes
sant werk is uitgekomen."
,,Ja, dat heb ik óók gezien," luidde
de opmerking van den hulpprediker,
terwijl dominé het bejammerde, dat de
prijs zoo hoog was; anders zou hij wel
lust hebben om het boek te koopen
want volgens de courant moet het iets
bijzonders zijn."
Buiten op het land bekijken de lieden
eene courant met geheel andere oogen
dan menschen in de stad; men gelooft
elk woord, dat er in staat, d. w. z. in
de courant, dié men zelf leest. In de
courant werd Clara geprezen, ergo
moest Clara een voortreffelijk boek
wezen zoo dacht men tenminste in
de pastorie te Tirslund.
Maar de andere bladen waren even
overvloedig met hun lof; het boek werd
verkocht en gelezen, besproken en ge-
critiseerd, en binnen den tijd van veer
tien dagen was het gezin van dominé
Borup op drie plaatsen in den omtrek
geweest, waai- Clara het voornaamste
onderwerp van het gesprek uitmaakte.
,,'t Is onuitstaanbaar om er bij te
zitten en geen woord te kunnen' mee
praten," klaagde juffrouw Marie het
literaire element in de familie. ..Ieder
een kent het boek behalve wij ik zou
in staat zijn om het zelf te koopen."
..Maar Marie, het kost vijf kronen!"
riep juffrouw Louisse. „Wat houdt gij
dan over voor uw Kerstgeschenken?"
..Ja. dat weet ik wel, en daarom doe
ik het liever niet; maar het is onuit
staanbaar."
„Misschien komt het boek de volgen
de week wel in de portefeuille," troost
te de moeder.
,,0 neen, zoo iets gebeurt nooit. De
dokter houdt altijd de nieuwe boeken,
die iets te beteekenen hebben, totdat
zijn geheele familie ze gelezen heeft,
en dan gaan ze eerst nog naar mole
naar Srensen. Dat kennen wij.
..Ja, daar is iets van aan," moest
dominé bekennen, en de uitkomst be
wees, dat juffrouw Marie de zaak niet
te donker had ingezien. Er kwam geen
Clara in de portefeuille van het lees
gezelschap, die dezen keer een zeer be
langrijke verhandeling over de Pseudo-
Isidorische Decrealen en het tweede
deel van den „Groenen Ridder" be
vatte. 't Was werkelijk bedroevend.
..Mij dunkt, ik moest eens naar do
miné Larsen te Egebaek gaan." zeide
de hulpprediker op een der volgende
dagen. „Ik heb gehoord, dat hij Clara
uit de stad heeft laten komen. Wie
weet of wij het niet van hem kunnen
leenen."
„Ja, doe dat, mijn goede Jensen",
sprak dominé. „Ik ben inderdaad
nieuwsgierig naar dat boek."
En de goede Jensen begaf zich op
pad, in de hoop het zoozeer begeerde
voorwerp machtig te worden.
Doch de uitslag van zijn tocht was
niet bevredigend, 't Is waar. Dominé
Larsen had Clara van een vriend uit
de stad gekregen, maar het boek was
al weer uitgeleend en nog aan drie
anderen beloofd.
„Komt tijd, komt raad", zeide do
miné Borup. „wij zullen het boek toch
wel eenmaal in handen krijgen."
Intusschen naderde het Kerstfeest
met rassche schreden.
„Morgen moeten wij waarlijk de sle
de hebben om naar de stad te gaan,
sprak de domin"s vrouw op zekeren
dag tot haren echtegenoot. „Wij heb
ben nog geen enkel Kerstgeschenk ge
kocht,"
„Och, altijd die geschenken," prut
telde dominé. „Wat mij betreft, ik geef
er niets om."
En de goede man had recht van spre
ken. want het was de gewoonte van
zijne dierbare wederhelft hem steeds
gelukkig te maken met geschenken, in
den vorm van het en of ander huishou
delijk artikel, waaraan hij voor zich
zelf niets had: nu eens een tafelkleed,
dan weer nieuwe gordijnen of iels der
gelijks.
Maar het gebeurde, zooals dat in elke
goed geordend huishouden gaat: de
vrouw kreeg haar zdn en den volgenden
morgen stond de slede voor de deur.
Juffrouw Marie en de hulpprediker
deze twee hadden zich met het doen
der boodschappen belast namen
plaats in het voertuig, half bedolven
onder pelsmantels en reisdekens, ter
wijl Niels, de koetsier, op het laatste
oogenblik nog allerlei instructies
kreeg natuurlijk op schrift daar
hij ze anders toch vergat. Juist toen
de slede het tuinhek inreed, riep de
dominé's vrouw hem nog met luide
stem achterna:
„Denk er aan, Niels, twee lood kar-
deinon, dat vergat ik op te schrijven.
Vooral niet vergeten, hoor. twee lood
kardemon."
Een oogenblik later stierf het- gerin
kel der bellen weg in de verte.
In de stad gekomen, gingen de hulp
prediker en juffrouw Marie ieder zijns
weegs, na eerst eendrachtelijk in eene
inrichting te zijn geweest om chocolade
te drinken.
Marie moest eerst bij de hoedenjuf-
frouw wezen, daarna in den manufac
tuurwinkel, toen in de apotheek en ein
delijk in den goedkoopen bazar, waar
zij een geruimen tijd vertoefde, 't Was
reeds laat in den namiddag, toen zij
een boekenwinkel binnenstapte.
„Ik wilde gaarne Clara hebben."
zeide zij beslist.
De letterkundige juffer was name
lijk op den inval gekomen om hare zus
ter het boek te vereeren. Niet zoozeer
omdat zij geloofde, dat Louise er bij
zonder op gesteld was, maar meer om
dat zij het graag zelf wenschte te le
zen en het toch al te gek vond het voor
zich zelf te koopen.
,,'t Spijt mij zeer," antwoordde de
boekhandelaar, „maar er is geen en
kel exemplaar meer voorhanden."
„Hoe is dat mogelijk!" riep Marie
niet weinig uit het veld geslagen.
„Maar vóór Kerstmis kan ik het toch
wel krijgen?"
„Onmogelijk," luidde het troostelooze
bescheid, „de geheele oplaag is uitver
kocht en de nieiiwe druk verschijnt
eerst na Nieuwjaar. Het boek vliegt
weg."
.Zou ik het dan niet bijFruelsen
kunnen krijgen?" Fruelsen was de an
dere boekverkooper in de stad.
„Evenmin; hij verkocht gisteravond
het laatste. Dezen morgen had ik nog
vier exemplaren, maar zij zijn vanmid
dag alle vier weggegaan."
Aldus reed juffrouw Marie naar
Tirslund terug met den hulpprediker,
maar zonder Clara, en Niels, de koet
sier. gaf dien avond rekenschap van
al de hem opgedragen boodschappen,
waarbij het bleek, dat hij aan alles
had gedacht, behalve aan de kardemon.
De Kerstavond brak aan. Een Kerst
psalm werd gezongen en daarna ging
men over tot de aanbieding der ge
schenken.
„Hier is iets voor u, manlief, daar-
meê zult gij zeker in uw schik zijn,"
sprak de dominé's vrouw, terwijl zij
haren echtgenoot een pakje overreikte.
Dominé maakte het papier los en
keek niet weinig verbaasd, toen hij
Clara in de hand hield.
..Hoe ter wereld komt gij er toe mij
dat boek te geven!" riep hij half boos.
..Is dat Clara?" vroeg de hulppredi
ker beteuterd. „Wel, dat treft al heel
ongelukkig, ik had er mij een feest
van gemaakt er dominé meè te verras
sen als 't u blieft, hier is mijn exem
plaar."
„Gij ook. goede Jensen!" klonk het
van dominé's lippen op den toon. waar
op Caesar het beroemd: „Ook g:: mijn
zoon Brutus," moet uitgeroepen heb
ben.
..Ik zal u mijn Kerstgeschenk maai'
liever niet geven. Marie", zeide de
goede Louise zuchtend, „want het is
óók al Clara. Gij hebt zoo naar dat
boek verlangd, en toen dacht ik
„Neen maar, dat is toch al te erg."
riep Marie, met. de grootste veront
waardiging.
„Hoe is 't mogelijk, dat moeder, èn
Jensen èn
„Ja. ja, "t kon al niet slimmer,"
klaagde de dominé's vrouw. „Maar
wat is dat voor een pakje aan mijn
adres? 't Is de hand van vader."
„O, dat is niets," antwoordde haar
man snel; „neen, neen. "t is een ver-
1 gissing."
Maai- voordat hij het verhinderen
kon. had zijne vrouw het pakje open
gemaakt, en jawel natuurlijk: do-
1 miné Borup had denzelfden inval ge-
had als zijne dochter Marie, en daar
zijne vrouw hem altijd geschenken
vereerde, die zij zelf gebruikte, zoo
had hij voor dezen éénen keer de ver
zoeking geen weerstand kunnen bie
den om haar met dezelfde munt te be
talen, en bijgevolg stond zij daar met
Clai'a no. 4 in de hand.
Het kon ook niet erger!' herhaalde
zij. „Dat Niels ook aan al deze boeken
gedacht heeft! Had hij er maar een
paar vergeten en mij liever mijn kar
demon meègebracht,"
H et orakel.
(Eene vertelling.)
Naar het Duitsch van
ERNST VON WILDENBRUCH.
Als men 'snachts niet slapen kan...
Waren de menschen, of althans
eenigen, maar eens op de gedachte ge
komen, 's morgens, als zij na een sla-
peloozen nacht opstaan, alles neer te
schrijven wat hen door hoofd en hart
ging, terwijl zij den slaap niet vatten
konden, welk een massa merkwaardige
bijzonderheden zouden wij hooren,
welk een nieuwe wereld zou ons ge
opend worden!
Want voor ons. van het zonlicht le
vende menschen, is en blijft, de nacht
eene andere wereld, en als de slaap ons
niet te hulp komt en onder zijnen man
tel meevoert door de spelonken der
duisternis, dan is het eene verschrik
kelijke wereld. Het verstand, dat ons
gedurende den dag regeert, verliest
zijn macht; allerlei voorstellingen,
waar we ons te vergeefs tegen verzet
ten, beheerschen ons; alle gevoelsaan-
doeningen nemen grootere verhoudin
gen aan, brengen ons onder een juk en
worden ons de baas. En naast deze zie
kelijke overdrijving van ons gevoels
leven ontstaat in ons een vermogen,
waarvan wij bij dag., als de plichten
van het dagelijksch leven ons geheel
innemen, niets bemerken, die wij in
onszelven niet vermoeden. Onze phan-
tasie, akelig sterk als de nhantasie in
den droom, springt jaren en honder
den jaren over. brengt heel ons leven
samen tot één enkel punt. en doet het
aan onzen geest voorbijgaan.
Wij herinneren ons.
Doch niet denkend, zooals bij dag,
maar ziende, gevoelend, proevend, rui
kend, met alle organen en alle zintui
gen, als waren we met een zesde zin
tuig bedeeld. Wij doorleven het beleef
de nog eenmaal weder
Gezichten, lang vergeten, staan plot
seling als levend voor ons; stemmen,
die wij eenmaal, als kinderen, gehoord
hebben, en daarna niet meer. spreken
tot ons. en klinken ons zoo gewoon, al:
hadden we ze gisteren nog gehoord.
Zulk een gezicht was het dat in zulk
een nacht plotseling uit het verleden
voor mij opdoemde; zulk. een stem,
j die weder tot mij sprak.-
Het gezicht was dat van een knaap,
van een dikken, stevigen, om zoo te
zeggen kogelronden jongen, met wien
ik te Halle één kwartaal op kostschool
was. Heel duidelijk zag ik hem voor
mij. in zijn groen lakensch buisje, met
het vest. dat telkens optrok, de grijze
kousen, die altijd een beetje te kort
waren, het groote ronde hoofd, dat al
tijd een beetje voorover hing en waarop
hij een donkerblauwe wollen muts
droeg.
Jongens die er aldus uitzien, hebben
het onder hun medescholieren gewoon
lijk hard te verantwoorden; ze worden
uitgelachen en geplaagd, tenzij ze zich
onderscheiden door bijzondere vlug
heid in het leeren, of door lichaams
kracht zich weten te doen respecteeren.
Evenwel, noch het een. noch het ander
was bij het kleine dikkertje het geval.
Hij behoorde tot de middelmatlgen,
zooal niet t'ot.de minder bedeelden door
de natuur.
In de klasse was hij geen licht, was
hij ook niet lui, maar altijd droome-
rig en in gedachten; buiten de klasse
was hij geen held. maar week bijna
schuw, gesloten, in één woord zooals
men onder jongens zegt ..'n flau
wert"
Dit kwam vooral uit bij al de lessen
in de gymnastiek, waar op school veel
werk van gemaakt werd. Terstond na
het eerste proefwerk werd de kleine
dikzak in de rij gestopt, waar de klein
sten en zwaksten waren, en ook daar
was hij vrijwel de minste.
Een algemeene hoeraatje ging er op.
als „Mops" zoo was hij al dadelijk
den eersten dag gedoopt langs de
touwladder omhoog klimmen moest.
Met handen en voeten slierend en schar.
reiend, werkte hef onbeholpen lichaam
l zich een paar voet op, hield dan hij-
gend stil. en bleef als een visch, die
'naar lucht snakt, aamechti hangen,
i tot een ongeduldig: „nu, kom dan maar
t terug", hem het sein was. dat hij zich
naar beneden mocht laten glijden. Een
paar tikjes met het eind van het touw
j op zijn achterkwartier, dat als een
rond kussen onder het groene buis uit
stak. waren geregeld het besluit van
de mislukte klimpartij.
..Een moederskindje dus luidde
het algemeene oordeel, want met al de
wreedheid, waarmee schooljongens de
zwakheden hunner kameraden plegen
op te sporen, was men weldra er ach
ter gekomen, dat hij voor de eerste
maal van huis was en heimwee had.
Heimwee! In stilte hadden het de
meesten. misschien allen op school;
maar wie zou dat hebben doen blijken?
j Hoe flauw!
In de kamer, die hem toegewezen
werd, zat hij altijd te schrijven. Werkte
hij? Neen. hij schreef brieven. Steeds
met groote, lompe letters, brieven, en
altijd naar huis, aan zijne moeder.
Met geweld bijna moest de secondant
hem het papier onder de handen weg
nemen en hem naar buiten jagen, om
tien voorgeschreven tijd in den tuin,
in de buitenlucht, door te brengen.
En daarna kwam men tot eene ont
dekking. die de kroon zette op alle an
dere: na de groote vacantie was hij op
school gekomen; met Kerstmis zou hij
voor de eerste maal naar huis kunnen
gaan, naar zijn ouders. Men ontdekte,
dat hij zelf een kalender iremaakt had.
Zooveel dagen als hij nog van de Kerst-
vacantie af was, zooveel loodrechte
streepjes had hij op een velletje papier
gezet. lederen avond haalde hij er een
door; weer een dag minder. En van
den morgen tot den avond had hij
slechts één gedachte: dat hij over eeni
ge uren weer een dag uitschrappen kon.
Zoodra dit bekend was. hoorde men
van alle kanten: „Mops, hoe staat het
met je kalender?" „Mops, hoeveel
dagen nog vóór we Kerstvacantie krij
gen?" „Mops, meneer heeft gezegd:
jij mag met de vacantie niet naar huis!"
Als de kuaap deze laatste woorden
hoorde, werd hij doodsbleek, al wist
De vijflioornige Giraffe.
Kort geleden is door een Engelsche drie, welke bij de tot dusver bekende ganda. Het waren twee mannetjes en
expeditie in de binnenlanden van Afri- giraffe-soorten worden aangetroffen, twee wijfjes. De wijfjes bezaten slechts
ka ontdekt een bijzonder soort van gi- Er werden vier exemplaren van de drie hoorns, de beide mannetjes had-
raffe, waarvan de mannetjes vijf ho-vijflioornige giraffe door de expeditie den er vijf. Een afbeelding van den kop
rens dragen, in plaats van de twee of geschoten in het noordwesten van U- van één der mannetjes geeft de plaat.
hij. dat het slechts gezegd werd uit de
grap, om hem te plagen. Dit gaf dan
weer aanleiding tot een algemeen ge
lach die Mops was ook zoo vreeselijk
dom! Alles ging op bij hem!
Het werd inmiddels winter Novem
ber en het was zeer koud. Het on
derwijs in de gymnastiek werd nu in
een besloten lokaal gegeven: de plaats,
waar des zomers gewerkt werd. werd
door niemand bezocht.
Op zekeren middag, toen wij. inter
nes, de overjas aan. onze gewone wan
deling door den tuin maakten, zag ik,
bij den muur. die de gvmnastiekplaats
van den tuin scheidde, een troepje jon
gens bijeenstaan. Er waren zelf? eeni
ge externes hij. die lachend de anderen
wenkten.
Met den jongen, met wien ik liep.
trad ik nader. Men gaf ons een teeken
ons zoo stil mogelijk te houden „Mops
maakt gymnastiek." fluisterde men,
met een onderdrukt gegichel. Hij mocht
niet merken, dat men hem bespiedde.
„Mops gymnastiseert?" Wij gluurden
over den muur heen. die slechts een
paar voet hoog was, en keken naar
omlaag, naar het ietwat dieper liggen
de gymnastiek-terrein. Ja. waarlijk!
Op de plaats, waar de verschillende
werktuigen stonden, liep de knaap, de
handen in de zakken zijner overjas,
moederziel alleen op en neer.
Hij scheen over iets na te denken.
Het dikke hoofd hing nog meer dan
anders op de borst. Bovendien hield hij
de oogen voortdurend gericht op den
horizontalen mast in het midden.
Eindelijk scheen hij een besluit ge
nomen te hebben, hij klauterde op den
mast. zoo onhandig, dat hij bijna op
hetzelfde oogenblik aan den anderen
kant er weder aftuimelde. Alleen een
krachtig, zwijgend wenken van de jon
gens, die boven op den muur zaten,
voorkwam het spottend gejuich dat ons
op de lippeh lag.
Wat drommel voerde die malle jon
gen daar uit? Blijkbaar overlegde hij
met zichzelven. of hij den mast van het
begin tot het einde zou kunnen afioo-
pan. Maar waarom? Met welk doel?
Tot tijdverdrijf? Of om zich te oefenen?
Dat leek niets naar Mops
Juist ging hem, zoo het scheen, een
licht op. Met de overjas aan. zou hij
zijn voornemen stellig niet ten uitvoer
kunnen brengen. Nog eenmaal liet hij
zich naar beueden. en hoe koud het
ook was hij trok zijn jas uit en legde
ze op het uiterste puntje van der mast.
Men kon het hem aanzien, dat hij door
en door koud was; de handen zagen
blauw, de vingers zoo rood als een
biet.
En wat ging hij nu beginnen?
Behoedzaam keek hij om zich heen, of
niemand hem zien kon floep! ver
dwenen alle hoofden achter den muur!
li ij zag niemand. En toen vouwde
hij de halfbevroren handjes in elkaar,
als bad hij.
Bad hij, dat het hem mocht geluk
ken den zwiependen mast tot het ein
de toe af te loopen? Bad hij daarom?
Achter den muur ontstond een steeds
toenemend, krampachtig ingehouden
proesten en snuiven; de razende
lachlust was bijna niet te bedwingen.
Eindelijk was Mops klaar. Voor de
tweede maal klom lui op den mast. en
toen. de beide armen een eind van het
lichaam houdend,"om zijn evenwicht te
bewaren, met een gezicht als stonden
leven of dood op het spel, ving hij zijn
wandeling aan.
In den beginne, zoolang hij het dik
ste gedeelte van den mast onder de
voeten had. ging het tamelijk goed.
Maar hij begon bedenkelijk te wanke
len naarmate de mast dunner werd.
Niettemin iiad hij het er misschien
zonder ongelukken afgebracht, als de
plaagzucht zijner mede-scholieren het
gedoogd had. W ant plotseling staken
al de hoofden boven den muur uit en
ging er een uitbundig gejuich op. en
Mops. je valt! Mops, je valt!"
Zij zagen duidelijk, dat de jongen
schrikte. Maar nog gaf Mops de proef
niet op. Als door wanhoop gedreven,
klemde hij de handen opeen en zette
zijn tocht voort. Thans echter spron
gen allen over den muur; een der kna
pen pakte met beide handen het uitein
de van den mast beet en begon hem
naar links en rechts te schudden.
Neen!" schreeuwde hij. „Neen!" Maar
de ander bleef schudden. Het volgende
oogenblik tuimelde Mops van den mast
af.
Een brullend gelach weerklonk, ter
stond gevolgd door een kreet van woe
de. Mops. die anders geen vlieg kwaad
deed. die. wanneer hij geplaagd werd,
als een slak in zijn huisje kroop, was
als een razende op den plaaggeest aan
gevlogen, die hem had doen vallen, en
sloeg met beide vuisten op hem los Na
tuurlijk bleef dit niet onbeantwoord;
anderen schoten te hulp want een
dergelijke brutaliteit van den kleinen
Mops was iets ongehoords. En het
duurde niet lang. of het arme schaap
hing over den mast, het gezicht in de
armen verborgen, als een wanhopige
te schreien.
De honte muts was hem van het
hoofd gevallen hij bemerkte het niet
Hoe verkleumd ook. nog altijd was hij
zonder overjas hij voelde het niet.
Eindelijk kwamen de oudere jongens
tusschenbeide. Zij joegen de plagen-
den weg. die hem nog steeds stonden
uit te lachen en uit te jouwen; zij spra
ken hem vriendelijk toe. trachtten hem
van den mast af te krijgen te ver-