Licht eu Schaduw.
Rubriek voor Dames.
I Een gemerkt Man
FEUILLETON.
Vati babbelen tot kwaadspreken is
zoon korten afstand, een enkele ver
gissing, (en hoeveel begaan wij er niet
dagelijks) is dikwijls in staat om het
laatste nl. het kwaadspreken te berei
ken.
Laten wij in huis zoowel als in onze
conversatie buitenshuis het gebabbel
zooveel mogelijk trachten te weren.
Dikwijls is het spreken over perso
nen niet anders dan een gewoonte,
waarvan bij afschaffing het gemis
nauwelijks gevoeld wordt.
Heeft een onzer vriendinnen of vrien
den een groote fout. laten wij er zuster
lijk niet haar of hem over spreken of
er desnoods een ander inmengen als
we veronderstellen, dat het zijn nut
kan hebben maar zien we duidelijk
voor ons, dat wij niet bij machte zijn
het een of ander kwaad door onze
woorden te voorkomen: latenwij er dan
toch geheel over zwijgen en niet babbe
len alleen ja waarom?ik ge
loof om het genot te smaken voor een
oogcnblik belangwekkend te zijn in
het oog van anderen.
"Waarom zouden wij het doen? We
weten immers zelf zoo goed, dat we
ook onze gebreken hebben en dat er
verschillende dingen zijn. die we on
gedaan zouden willen maken; wij
denken eu spreken er daarom liefst
niet meer over. Welnu laten wij die
zelfde weldaad ook aan anderen be
wijzen.
Een „entre nous" of ..tusschen ons
gezegd en gezwegen' of wel ..het blijft
natuurlijk hier" zijn even zoovele
nietszeggende uitdrukkingen. Waar
om zouden wij ons verbeelden, dat ons
belangwekkend verhaal geheim ge
houden zou worden, wanneer wij zelve
zoo mild zijn met hetgeen een ander
ons toevertrouwd heeft. Daar komt
nog bij. dat menigeen een professor
is in het opsieren van dergelijke ver
halen: er wordt wat afgenomen; er
wordt wat bijgevoegd en ziedaar een
verhaal, dat dikwijls heel weinig meer
od do werkelijkheid lijkt. Hoeveel on
aangename verhoudingen heeft der
gelijk gebabbel al niet in 't leven ge
roepen; vrienden zijn er door geschei
den, familieverhoudingen vervreemd,
er is kwaad bloed gezet alleen omdat
iets door iemand gezegd onder den in
druk van het oogenblik, door een an
der herhaald is.
Niet geheel onverdiend heeft onze
sexe den naam het meest babbelachtig
te zijn en ik wil graag toegeven, dat
het dikwijls beschouwd kan worden
als eên onschuldig vermaak. Meer
malen heb ik bijgewoond, dat in een
damesgezelschap het toilet van een
niet aanwezige vriendin" behandeld
moest worden of de excentrieke manie
ren van een andere of. zoovele andere
onbeduidende dingen meer
Dergelijk gebabbel zal niet veel
kwaad stichten, maar heeft het eenig
nut? Verheft het eenigszins? Ik weet
uit eigen ondervinding, dat een avond
of middag met dergelijk geklets een
onaangenaam gevoel na zich sleept.
Hebben wij niet onze mooie boeken,
die zooveel stof geven tot gedachten-
wisseling. is het niet aardig om over
reisindrukken te spreken: vormt onze
werkkring niet een onderwerp tot dis
cours zonder in het kwaad te verval
len van over ons eigen werk te spre
ken; dat meestal anderen niet zoo in
teresseert?
Er zijn zooveel onderwerpen en geen
enkele is droog; dat hangt eenvoudig
maar van de geestigheid of scherpzin
nigheid zoowel als van den tact van de
vertelster af.
Als sommigen hun radde kwaad
sprekende tong eens wilden gebruiken
voor een gesprek over zaken en niet
over personen, hoeveel minder kwaad
zouden zij stichten, hoeveel prettiger
indruk zouden zij achterlaten en last
not least hoeveel meer achting zouden
zij voor zichzelven hebben.
Eenige, naar ik hoop. practisclic
wenken:
Een Zeemansverhaal naar hei EnyeUch
van W. W. JACOJiS.
Het kloven van het hout vóór de
bewerking.
I. Katoen kan men onderscheiden
van linnen, door een vochtigen vinger
op de stof te drukken. Als het vocht
dadelijk in de stof dringt is ze linnen,
wanneer er katoen in zit is er eenigen
tijd noodig voor het. vocht om door de
stof heen te dringen. Bovendien zijn
de draden van linnen meer ongelijk.
II. Vergulde lijsten kan men schoon
maken en oppoetsen n\ei water, waarin
wat azijn. Met een zacht borsteltje
moeten ze schoongemaakt worden.
III. De onaangename geur, die
ontstaat bij overkoken van melk of
iets anders op het fornuis kan men
bedwingen door er wat zout op te
strooien.
Het leven van een
Cricket-bat.
(Bij de plaatjes).
Waarschijnlijk zijn weinig cricke
ters op de hoogte van de verschillende
behandelingen, waaraan een stuk wil
genhout wordt onderworpen, voor het
is veranderd in een cricketbat. Eerst
wordt de wilgeboom geveld: de Engel-
schen betrekken hun beste boomen uit
het graafschap Middlesex, doch de
voorraad wilgenhout is daar bijna uit
geput. Het bout wordt met een bijl
gekloofd, in lange bladen gebeiteld en
gladgemaakt. Dan wordt het blad
hout in een schroef gezet, de „schou
der" gefatsoeneerd en het toebereid.
Het blad wordt dan gereed gemaakt
voor de pers, d. w. z. het wordt met
een schaaf behandeld en in den vorm
gedaan. Door persen wordt het hout
verhard en een niet-geperste bat is
onbruikbaar. Het handvat wordt in
hoofdzaak saamgesteld uit 14 a 16 aan
elkaar gelijmde stukken rotting. Ten
slotte wordt het handvat gedraaid en
de bat is klaar om gepolijst te wor
den.
De wilgeboom is de snelst groeiende
van alle boomen: een stammetje van
15 duim hoogte groeide in 16 jaar tot
een boom van 70 voet hoogte, waar
van 97 bats werden gemaakt.- De En-
gelsche firma Warsop and Sons, spe
cialiteit in bats, verwerkte eens een
wilg van 101 voet hoogte, die 53 jaar
oud was en waarvan 1179 bats werden
gemaakt.
„Tatoueeren is een gaaf", zei de
man, die de hondenwacht had, zeer be
slist. „En dat, moet bet ook wezen,
zooals je wel begrijpen kunt. Iemand
moet weten wat hij tatoueeren wil en
hoe je kunt het later niet meer uit
vegen of veranderen, 't Is een gaaf
en kan niet geleerd worden. Ik heb
een man gekend, die elke reis probeer
de het tatoueeren te leeren op een
scheepsjongen. Hij was een langza
me man, die zich erg veel moeite gaf
en de taal, die de jongens gebruikten
onder het werk was nauwelijks te ge-
looven. maar nadat hij het vijftien jaar
lang geprobeerd had moest hij 't opge
ven en zich op knoopen toeleggen.
Sommige menschen willen in het
geheel niet getatoueerd worden om
dat ze trotsch zijn op hun huid, of
zoo iets en zoo con was Ginger Dick,
een man van wien ik jelui vroeger al
eens verteld heb. Hij had, zooals veel
roodharige menschen, een zeer witte
huid waarop hij heel trotsch was, tot
dat hij in de hoop om er zijn fortuin
mee te maken, zich tatoueeren liet.
Dat kwam zoo. Hij, de oude Sam
Small en Peter Russet hadden hun
geld van de laatste reis gekregen en
brachten een heel pleizierigen tijd
door aan wal. Zij waren op hun ma
nier voorzichtige lui en hadden daar
om een kamer genomen aan den East
India Road en de huur daarvan een
maand vooruit betaald. Dat was
goedkooper dan een logement en 'tl
was bovendien vrijer en netter, waar
op de oude Sam altijd een beetje ge
steld was.
Ze waren omstreeks drie weken aan
wal geweest-, toen Sam en Peter op
een goeden dag alleen uitgingen, om
dat Ginger niet met hen mee wou
gaan. Hij zei daar heel wat bij, ver
telde dat hij wel eens ondervinden
wou hoe rustig hij slapen kon zonder
een ouden man in de kamer, die snork
te om er ellendig onder te worden en
een ander, die den heelen nacht met
een dubbeltje op den schoorsteenman
tel klopte en riep. waarom hij niet
bediend werd.
Toen ze weg waren sliep Ginger
Dick rustig in; daarna werd hij wak
ker en nam een teug uit de waterkan.
Hij zou wel meer gedronken hebben,
maar iemand had de zeep in de kan
laten vallen, derhalve sliep hij maar
weer in. Eerst laat in den middag
werd hij wakker en zag aan het eind
van zijn bed Sam en Peter, die naar
hem keken.
„Waar zijn jullie geweest?" vroeg
Ginger, terwijl hij zich uitrekte en
geeuwde.
..Zaken." zeide Sam, terwijl hij ge
wichtig ging zitten. „Terwijl jij den
heelen dag op je rug lag hebben Peter
Russet en ik wat hoofdwerk gedaan".
„Zoo," zeide Ginger. „Waarom?"
Sam kuchte en Peter begon te flui
ten en Ginger lag stil. glimlachte te
gen de zoldering en begon zich weer
in een aangename stemming te gevoe
len.
„Nu, wat is er aan de hand?" vroeg
hij ten slotte.
Sam keek Peter aan, maar deze
schudde zijn hoofd.
„We zijn juist met een zaakje in
aanraking gekomen," zei Sam einde
lijk. ..ik en Peter gelooven dat we als
we het voorzichtig aanpakken en een
beetje geluk hebben, op den goeden
weg zijn om ons fortuin te maken. Pe
ter is anders niet gewoon om de za
ken van den vroolijken kant te be
schouwen. maar hij denkt het ook."
„Dat doe ik," zei Peter, „maar het
gaat nooit goed als je het aan ieder
een vertelt."
„We moeten er nog iemand bij heb
ben, Peter", zei Sam, „en wat meer is:
hij moet roodachtig haar hebben. En
daarom is het niet meer dan behoor
lijk en netjes, dat onze oude kameraad
Ginger de eerste kans heeft."
Sam was niet altijd zoo vriendelijk I
en Ginger begreep er dan ook niets
van. Zoolang hij licm kende had de
oude man altijd plannetjes gemaakt
om geld te verdienen zonder er voor
te werken. Het waren domme plan
nen. maar hoe dommer ze waren, des
te meer was Sam er op gesteld.
„Wat is het dan?" vroeg Ginger.
Oude Sam ging naar de deur en sloot
die. Toen ging hij op het bed zitten
en sprak zoo zacht, dat Ginger hem
ternauwernood verstaan kon.
„Er is een kleine herberg", zei hij,
..de eigenares is een roodharige oude
weduwe, die eigen huisjes heeft en
die zoo geschikt zou wezen voor moe
der als iemand maar wenschen zou."
„Voor moeder!" zei Ginger verbaasd.
„Dan is er een knappe buffetjuf
frouw," zei Peter, „met blauwe oogen
en geel haar. die het nichtje van den
roodharigen man worden zou."
„Zeg eens," zei Ginger, „ben je van
plan om mij in gewone taal te zeg
gen wat er aan de hand is, of niet?"
„Peter en ik zijn in een kleine her-
herg geweest," vertelde Sam, „en we
zullen je er meer van zeggen als je
ons belooft mee te doen en samen te
deelen. Die herberg wordt gehouden
door een weduwe, die een eenigen zoon
had'met rood haar. Drie en twin
tig jaar geleden, toen hij veertien jaar
was, ging hij naar zee en is nooit meer
teruggekomen. Omdat wij zeelui wa
ren vertelde zij ons er alles van en zei,
dat ze hoopt, dat hij nog eens terug
zal komen voordat, ze sterft."
„Veertien dagen geleden heeft ze ge-
Het persen.
droomd, dat hij terugkwam, gezond
en wel en met roode knevels," zei Pe
ter.
Ginger Dick ging overeind zitten eu
staarde hem aan zonder een woord te
zeggen. Toen stapte hij het bed uit.
duwde Sam op zijde en kleedde zich
aan. Ten slotte keerde hij zich om en
vroeg aan Sam, of hij dronken was
of alleen maar gek.
„Ook goed," zei Sam, „als je niet
mee wilt doen, zullen we iemand an
ders zoeken. Er is volstrekt geen re
den om daarover lomp te worden. Je
bent de eenige roodharige man niet
op de wereld."
Ginger antwoordde niet en kleedde
zich verder aan, maar keek nu en dan
naar Sam en liet dan een lachje boe-
ren. dat Sam's bloed aan 't koken
bracht.
„Er is niets te lachen, Ginger," zei
hij: ,de zoon zou nu even oud wezen
als jij bent, hij heeft een wrat op zijn
linker ooglid evenals jij. Verder had
hij heldere, blauwe oogen. een kleinen
goed gevormden neus en een mooien 1
mond."
„Precies als jij. Ginger," zei Peter,
uit het venster kijkende.
Ginger kuchte en keek nadenkend.
,,'t Klinkt, heel mooi, jongens", zei
hij eindelijk, „maar ik begrijp niet
hoe we het doen moeten. Ik heb geen
lust om voor bedrog in de gevangenis
te worden gezet.
„Je kunt niet in de gevangenis ko
men," zei Sam, „als je bet zóó aanlegt, j
dat zij jou ontdekt en opeisebt als
haar zoon. We zullen nog eens ver
der met haar praten en alles hooren
wat er over te hooren is. vooral over
de tatouagemerken. die hij op zijn
lichaam had."
„Tatouagemerken?" vroeg Ginger.
„Dat is de hoofdzaak." zei Sant.
..Haar jongen had een zeeman, die de
horlepijp danst, op zijn linkerpols ge
tatoueerd en een paar dolphijnen
op zijn rechterpols. Op zijn borst was
een schip met volle zeilen getatoueerd
en op zijn rug tusschen de schouder
bladen stonden zijn drie voorletters
,,C. R. S. Charles Robert. Smith.
„Welnu, malle, oude vent," zei Gin
ger opstuivende, „dat bederft het im
mers 'heelemaal. Ik heb geen enkel
tatouagemerk.
Oude Sam glimlachte tegen hem en
klopte hem op den schouder. „Daar
toon je nu je gebrek aan verstand.
Ginger," zei hij vriendelijk. „Denk
toch vóórdat je spreekt. Wat is ge
makkelijker. dan ze te laten aanbren
gen?"
„Wat?" schreeuwde Ginger. „Mij
tatoueeren? Mijn huid bederven
met een hoop afschuwelijke blauwe
merken? Ik niet, dank je wel, ik zou
wel eens willen zien, wie dat probee-
ren zou".
Hij was zoo woest, dat hij niet naar
rede luisteren wou. Zooals Sam zei: hij
kon niet meer drukte gemaakt heb
ben als zij hem levend hadden willen
villen. Peter Russet trachtte te be
wijzen. dat de huid van een mensch
gemaakt is om te worden getatoueerd,
anders zouden er toch geen menschen
zijn die dat vak uitoefenden. Zoo had
ook, zei Peter, de mensch twee beenen
gekregen opdat hij een pantalon zou
kunnen dragen. Maar alle verstan
dige betoogen stuitten op Ginger af,
hij wou er niet naar luisteren.
Zij probeerden het den volgenden
dag weer, maar alles wat Sam en Pe
ter zeiden kon. hem niet bewegen, hoe
aandoenlijk Sam ook sprak over de
vreugde van een weduwe, die baar
zoon na zooveel jaar terug zou krij
gen. Het bracht hern zelfs de tranen
in zijn oogen.
Dien avond gingen ze naar de her
berg en Ginger, die zei dat. hij er
nieuwsgierig naar was, wilde ook mee
gaan. Sam evenwel, die nog altijd op
hem hoopte, wou daar niet van hoo
ren. zoodat ten slotte werd overeen
gekomen, dat Ginger niet binnen zou
gaan, maar even door de deur een
kijkje nemen. Ze stapten op een tram
te Aldgaie en Sam en Peter praatten
onderweg fluisterend over de zaak en
wezen elkaar op roodharige mannen
die zij ontmoetten, een en ander tot
groot displezier van Ginger,
Het beviel hem evenmin, toen ze aan
de Blauwe Leeuw kwamen en Sairi en
Peter binnen gingen, terwijl ze hein
buiten lieten staan. Door een kier van
de deur zag hij, hoe de herbergierster
hun beiden heel vriendschappelijk da
hand gaf, terwijl de buffetjuffrouw,
een heel aardig meisje, verbazend ver-':
notitie scheen te nemen van Peter.
Ginger wachtte een paar uur buiten
en eindelijk kwamen zij weer bij hen
pratend en lachend, Peter versierd met
een witte roos, die de buffetjuffrouw
hem gegeven had.
Ginger Dick had er heel wat over te
zeggen, dat zij hem zoolang hadden
laten wachten, maar Sam zei, dat zij
kostbare informatie hadden gekregen
en dat de zaak hoe langer hoe gemak
kelijker bleek te wezen. Daarop wilden
hij en Peter Ginger vaarwel zoggen,
om een roodharigen vriend van Peter,
zekeren Charlie Bates te gaan op<n )-
ren.
Intusschen gebeurde dat toch niefJ
maar bleven ze bij elkander en gingen
I samen ergens een glaasje bier drinken
Na oen poosje begon Ginger de zaak in
een heel ander licht Ie zien en werd be-
I schaamd oirer zijn zelfzucht, zoo zelfs
dat hij uit Sam's glas ging drinken als
bewijs, dat er bij hem volstrekt geen
gevoelens van vijandschap bestonden,
wat Sam ook graag wou gelooven.
Toen sprak Sam weer over tatoueeren
en Ginger verklaarde, dat iedereen in
het land getatoueerd moest worden
'als voorbehoedmiddel tegen de pokken.
Hij werd daarover zóó opgewonden,
dat Sam hem alleen tot bedaren kon
brengen met de belofte, dat hij nog
dienzelfden nacht zou worden getatou-
eord.
Daarop gingen ze allen naar huis
met den arm om elkanders schouder
geslag n. maar op zeker oogenblik ne-
merkte Ginger, dat Sam's schouder er
niet meer was en hij bleef staan en
sprak daarover ernstig met Peter. De
ze verklaarde, dat hij er niets van be
greep en had zooveel moeite om Ginger
mee naar huis te krijgen, dat hij vrees
de, dat ze er nooit zouden komen Ten
slotte kreeg hij Ginger toch veilig in
zijn bed en viel zelf in slaap, terwri
hij op de thuiskomst van Sam zat t
wachten.
Ginger was de laatste die des mor
gens wakker werd en voor hij de
oogen opende, liet hij een nönliik g:
kreun hooren. Zijn hoofd deed hem
pijn alsof het barsten wou, zijn tong
was zoo droog als kurk en zijn lichaam
deed hem zooveel pijn, dat hij nauwe
lijks adem halen kon. Toen hij de
oogen open deed zag hij Sam en Peter
én een klein mannetje met een zwar
ten knevel.
„Wees vroolijk Ginger." zei Sam
met een vriendelijke stem. „het gaat
heel mooi."
j „Mijn hoofd barst," zei Ginger hreu-
I nehd en ik voel spelden en naalden
I over mijn lichaam."
„Alleen naalden." zei de man met
den zwarten knevel, „ik gebruik nooit
I spelden zij veroorzaken bloedvargif-
I tiging."
Ginger ging overeind zitten en staar
de hem aan, toen boog hij het hoofd en
bekeek zijn borst. Het volgende oogen
blik was hij uit het bed gesprongen en
trachtte de tatoueerder te verwurgen
wat deze en de andere zeelui moeite
hadden om te beletten.
Sam legde hem al worstelend uit dat
de tatoueerder het hoogste toppunt
van zijn kunst had bereikt en dat het
een fortuintje was dat zij hem hadden
I aangetroffen.
Daarbij herinnerde hij Ginger aan
j wat deze den vorigen avond had ge
zegd en meende, dat hij er zijn leven
I dankbaar voor wezen zou.
„Hoeveel is er al gedaan?" vroeg
Ginger eindelijk, met een wanhopige
stem. Sam zei het hem en toen bleef
i Ginger stil liggen en schold de tatoueer-
I der uit voor alles wat hem te binnen
kwam, hetgeen heel wat tijd in beslag
nam.
„Dat dient allemaal nergens voor,
j Ginger," zei Sam. „Op dit oogenblik
i is je huid toch bedorven, maar als je
hem wilt laten voortgaan zal het
i oen waar schilderij worden."
Het binden van he handvat.
Schetsen van DE KA
Levenslang.
Héél snel had zich alles afgespeeld.
En 't was hem of hij zelf niet de
hoofdpersoon was geweest in het ze
nuwschokkend treurspel, maar slechts
'n onverschillig toeschouwer, een nuch
terling onder de honderdkoppige be
langstellende menigte uit de zaal, een
die wel is waar voor een groot gedeel
te mééleeft, maar toch voelt, dat nij
er buiten staat, en in den schouwburg
zit.
Een gekke gevoelloosheid was over
hem gekomen, na de verschrikkelijke
opwinding. Hij wist dat zijn tegenpar
tij hem venijnig gesard had en ruw
beleedigd, hij wist ook dat hem ein
delijk het bloed naar het hoofd was
gestegen, een blinde woede over hem
was gekomen, maar verder herinner
de hij zich alles slechts zeer onduide
lijk. 't Was of hij in een nevelig ver
schiet keek, of hij alleen van hooren
zeggen wist dat hij zijn vijand met 'n
stoel de hersenpan had ingeslagen,
dat men hem gegrepen had en „moor
denaar" gescholden, dat hij voor liet
gerecht was gebracht en veroordeeld,
veroordeeld om hier te zitten in den
dompigen kerker... zijn leven lang
Neen, zóó erg was het niet. Alleen
maar de eerste vijf jaar, en dan zou
hij arbeid krijgen, gevangenisarbsid
Denken over zijn toestand deed hij
niet, maar toch gaf het hem een snort
van veilig gevoel, hier alleen te zijn
met zich zelf, geen verw-enschingen
meer te hooren, geen oogen meer te
zien, die naar hem keken vol veront
waardiging naar hem, den moor
denaar!
Men liet hem maar met rust. De ge-
vangenisdokter had hem gadegesla- j
gen, en last gegeven hem voorloopig j
onder de zieken te rekenen. Hij hoef-
de nog niet mee te doen aan den dage-
lijkschen cirkelgang op he; gevan
genis-plein, aan de afschuwelijke draai
ende beweging die men wandel.ng
pleegde te noemen, 'n wandeling voor
de gezondheid! Ook geen bezoeker
hoefde hij te ontvangen men liet
hom maar alleen in z'n cel, en schoof
hem op geregelde tijden eten toe.
Daar gebruikte hij van. d. w. z. niet
met menschelijk begrip, maar niet
dierlijk instinct. Zijn stoffelijk om
hulsel vroeg er naar, en zijn geest
was zóó willoos, zoo suffend, dat hij
zich nergens tegen zou hebben verzet,
al was het vet, en de boonen ook be
dorven, het water ook stinkend ge
weest.
„Kom sta eens op, slaperd, dor is be
zoek gemeld voor nummer 275."
Hij hoorde het niet.
„Vooruit, slaap je nog al. Als je zoo
lang wacht gaat je familie nog weg
ook. Want ze zulle der wel niks lekker
op zijn jou te moeten bezoeken!"
Bij het woord „familie" hief hij
langzaam z'n doffe, zware hoofd op,
en keek naar den man in uniform,
heel flauw en droomend, als 'n dier
dat een bekende stem hoort
Toen liet hij zich wezenloos mee
voeren naar de wachtkamer, die in
tweeën was verdeeld door een zwaar
ijzeren hek.
„Haast je wat hoor, want je tijd is
gauw om," zei de bewaker kortaf, ter
wijl hij hem bij wijze van opwekking
een stoot gaf.
Haasten!, hij wist niet meer wat dat
was lichaam en geest hadden het
verleerd. Maar wèl kwam er een flau
we opwekking in hem. In de ruime,
hooge kamer was de lucht zooveel zui-
I verder, de atruospheer minder ge
drukt en aan. den overkant zag je door
een raam de ruime, blauwe lucht, de
i verre weilanden waarin wit-zwarte
koeien stemden te staart-zwaaien. En
de zon. de groote, erbarmïngsvolle
zon vergulde alles, deed de kleuren
tinten, blonk in de gladde slooten, en
j viel vroolijk lachend naar binnen in
I de grafacht ig zwarte kamer, vlak voor
zijn voeten.
Hij liep wat naar voren toe, altijd
maar kijkend naar dat Licht!, dat
i Licht!!, dat Licht!!!. Eerst knipten zij
ne oogen wat hij was die volle glo
rie ontwend maar toen werden ze
grootcr, ze gingen dl meer open 't
was of hij levenslang een blinde was
geweest, die nou voor het eerst zag
het Wonderbaarlijk- Heerlijke, het
Goddelijk geschenk aan de aarde.
Hij stak z'n hoofd door de tralies,
zoo ver hij kon. Achter hem bromde
de cipier was hij hoorde het niet.
Maar hij koesterde zich met het ge-
j noegen van een gek die zich wèl voelt,
I in het uiteinde van den tintelenden
zonnebundel. Het warmde op z'n kort
j geknipt hoofd, het scheen op zijn pijn
lijk saamgetrokken gezicht, op z'n
grof-grijze gevangeniskleren. Hij
j sloot de oogen van geluk, zóó had hij
uren kunnen blijven staan; het was
den door de menschen uitgeworpen?,
of hij een glimp Hoogere genade mocht
deelachtig worden.
..Kom is het nou haast uif met dat
kinderspel", ruwde het opeens ach
ter hem.
Hij schrok geweldig, werd weer dier,
I kromp ineen als een paard dat de
j zweep boven zich voelt zwiepen. Hij
I wendde zich af van het gelukkige
licht en toen
Toen zag hij haar zitten in een hoek,
heel klein, heel armoedig en heel oud.
burgervrouwtje met zwart wollen
mutsje op de spaarzame, groen-grijze
haren, 'n rosse en palmdoek om de rua-
gere schouders, de dorre handen ge
vouwen in het bonte boezelaar,
j Snel bliksemde de herinnering in
z'n donker denken hij herkende
haar zijn moedertje. Opeens begaf
hem de starre onnatuurlijke kracht;
i zijn handen grepen nog de ijzeren spa
ken, maar toch zonk hij neer op de
knieën, niet in staat zich op te hou-
den. Van het hemelsche licht zag hij
nu opeens in de aardsche ellende. Hij
zag hoe het propere, aardige vrouwtje
j door zijn schuld vóór den tijd oud en
leelijk en ellendig was geworden.
Hij voelde hoe zij keek naar zijn
bleeken niisdadïgersknp. met ontz'-tte.
bange oogen, hoe zij met angstige liui-
j vering staarde naar zijri hrevenpait.
I Nu stond zij op, met 'n sn:k die geen
huilen wilde worde en liep op nem
toe. de bevende oude handen aarzelend
naar hem uitgestrekt. Maar vlak 6ij
hem viel ze neer. Door de tralies kuste
zij zijn liarde trekken, en zij trok zijn
kille handen naar zich toe, door de
tralies, om ze te verwarmen in haar
schoot.
„O, jongen, jongen, wat heb je ge
daan," klaagde zij.
't Was tijd!
Eu toen zij weg moest sloeg hij zóó
wild de handen tegen het dreunende
hek, dat drie man noodig waren om
hem te overmeesteren, en naar zijn
cel terug te brengen. Nu waren lichaam
en geest weer één. Hij schreeuwde en
worstelde als een wild dier, maar zij
waren hem te sterk. Men sloeg hem in
boeien, en sloot hem weer op.
„Ja. ja. manneke." zei zijn eigen
cipier, voor hij wegging. „Dat dacht
ik we!. De koppigheid zou wel breken,
en plaats maken voor tranen. Maar
die komen nou te laat. daar had je
eerder aan moeten denken! Trouwens
je heb al en tijd om te denken!"