Licht eu Schaduw. Rubriek voor Dames. I Een gemerkt Man FEUILLETON. Vati babbelen tot kwaadspreken is zoon korten afstand, een enkele ver gissing, (en hoeveel begaan wij er niet dagelijks) is dikwijls in staat om het laatste nl. het kwaadspreken te berei ken. Laten wij in huis zoowel als in onze conversatie buitenshuis het gebabbel zooveel mogelijk trachten te weren. Dikwijls is het spreken over perso nen niet anders dan een gewoonte, waarvan bij afschaffing het gemis nauwelijks gevoeld wordt. Heeft een onzer vriendinnen of vrien den een groote fout. laten wij er zuster lijk niet haar of hem over spreken of er desnoods een ander inmengen als we veronderstellen, dat het zijn nut kan hebben maar zien we duidelijk voor ons, dat wij niet bij machte zijn het een of ander kwaad door onze woorden te voorkomen: latenwij er dan toch geheel over zwijgen en niet babbe len alleen ja waarom?ik ge loof om het genot te smaken voor een oogcnblik belangwekkend te zijn in het oog van anderen. "Waarom zouden wij het doen? We weten immers zelf zoo goed, dat we ook onze gebreken hebben en dat er verschillende dingen zijn. die we on gedaan zouden willen maken; wij denken eu spreken er daarom liefst niet meer over. Welnu laten wij die zelfde weldaad ook aan anderen be wijzen. Een „entre nous" of ..tusschen ons gezegd en gezwegen' of wel ..het blijft natuurlijk hier" zijn even zoovele nietszeggende uitdrukkingen. Waar om zouden wij ons verbeelden, dat ons belangwekkend verhaal geheim ge houden zou worden, wanneer wij zelve zoo mild zijn met hetgeen een ander ons toevertrouwd heeft. Daar komt nog bij. dat menigeen een professor is in het opsieren van dergelijke ver halen: er wordt wat afgenomen; er wordt wat bijgevoegd en ziedaar een verhaal, dat dikwijls heel weinig meer od do werkelijkheid lijkt. Hoeveel on aangename verhoudingen heeft der gelijk gebabbel al niet in 't leven ge roepen; vrienden zijn er door geschei den, familieverhoudingen vervreemd, er is kwaad bloed gezet alleen omdat iets door iemand gezegd onder den in druk van het oogenblik, door een an der herhaald is. Niet geheel onverdiend heeft onze sexe den naam het meest babbelachtig te zijn en ik wil graag toegeven, dat het dikwijls beschouwd kan worden als eên onschuldig vermaak. Meer malen heb ik bijgewoond, dat in een damesgezelschap het toilet van een niet aanwezige vriendin" behandeld moest worden of de excentrieke manie ren van een andere of. zoovele andere onbeduidende dingen meer Dergelijk gebabbel zal niet veel kwaad stichten, maar heeft het eenig nut? Verheft het eenigszins? Ik weet uit eigen ondervinding, dat een avond of middag met dergelijk geklets een onaangenaam gevoel na zich sleept. Hebben wij niet onze mooie boeken, die zooveel stof geven tot gedachten- wisseling. is het niet aardig om over reisindrukken te spreken: vormt onze werkkring niet een onderwerp tot dis cours zonder in het kwaad te verval len van over ons eigen werk te spre ken; dat meestal anderen niet zoo in teresseert? Er zijn zooveel onderwerpen en geen enkele is droog; dat hangt eenvoudig maar van de geestigheid of scherpzin nigheid zoowel als van den tact van de vertelster af. Als sommigen hun radde kwaad sprekende tong eens wilden gebruiken voor een gesprek over zaken en niet over personen, hoeveel minder kwaad zouden zij stichten, hoeveel prettiger indruk zouden zij achterlaten en last not least hoeveel meer achting zouden zij voor zichzelven hebben. Eenige, naar ik hoop. practisclic wenken: Een Zeemansverhaal naar hei EnyeUch van W. W. JACOJiS. Het kloven van het hout vóór de bewerking. I. Katoen kan men onderscheiden van linnen, door een vochtigen vinger op de stof te drukken. Als het vocht dadelijk in de stof dringt is ze linnen, wanneer er katoen in zit is er eenigen tijd noodig voor het. vocht om door de stof heen te dringen. Bovendien zijn de draden van linnen meer ongelijk. II. Vergulde lijsten kan men schoon maken en oppoetsen n\ei water, waarin wat azijn. Met een zacht borsteltje moeten ze schoongemaakt worden. III. De onaangename geur, die ontstaat bij overkoken van melk of iets anders op het fornuis kan men bedwingen door er wat zout op te strooien. Het leven van een Cricket-bat. (Bij de plaatjes). Waarschijnlijk zijn weinig cricke ters op de hoogte van de verschillende behandelingen, waaraan een stuk wil genhout wordt onderworpen, voor het is veranderd in een cricketbat. Eerst wordt de wilgeboom geveld: de Engel- schen betrekken hun beste boomen uit het graafschap Middlesex, doch de voorraad wilgenhout is daar bijna uit geput. Het bout wordt met een bijl gekloofd, in lange bladen gebeiteld en gladgemaakt. Dan wordt het blad hout in een schroef gezet, de „schou der" gefatsoeneerd en het toebereid. Het blad wordt dan gereed gemaakt voor de pers, d. w. z. het wordt met een schaaf behandeld en in den vorm gedaan. Door persen wordt het hout verhard en een niet-geperste bat is onbruikbaar. Het handvat wordt in hoofdzaak saamgesteld uit 14 a 16 aan elkaar gelijmde stukken rotting. Ten slotte wordt het handvat gedraaid en de bat is klaar om gepolijst te wor den. De wilgeboom is de snelst groeiende van alle boomen: een stammetje van 15 duim hoogte groeide in 16 jaar tot een boom van 70 voet hoogte, waar van 97 bats werden gemaakt.- De En- gelsche firma Warsop and Sons, spe cialiteit in bats, verwerkte eens een wilg van 101 voet hoogte, die 53 jaar oud was en waarvan 1179 bats werden gemaakt. „Tatoueeren is een gaaf", zei de man, die de hondenwacht had, zeer be slist. „En dat, moet bet ook wezen, zooals je wel begrijpen kunt. Iemand moet weten wat hij tatoueeren wil en hoe je kunt het later niet meer uit vegen of veranderen, 't Is een gaaf en kan niet geleerd worden. Ik heb een man gekend, die elke reis probeer de het tatoueeren te leeren op een scheepsjongen. Hij was een langza me man, die zich erg veel moeite gaf en de taal, die de jongens gebruikten onder het werk was nauwelijks te ge- looven. maar nadat hij het vijftien jaar lang geprobeerd had moest hij 't opge ven en zich op knoopen toeleggen. Sommige menschen willen in het geheel niet getatoueerd worden om dat ze trotsch zijn op hun huid, of zoo iets en zoo con was Ginger Dick, een man van wien ik jelui vroeger al eens verteld heb. Hij had, zooals veel roodharige menschen, een zeer witte huid waarop hij heel trotsch was, tot dat hij in de hoop om er zijn fortuin mee te maken, zich tatoueeren liet. Dat kwam zoo. Hij, de oude Sam Small en Peter Russet hadden hun geld van de laatste reis gekregen en brachten een heel pleizierigen tijd door aan wal. Zij waren op hun ma nier voorzichtige lui en hadden daar om een kamer genomen aan den East India Road en de huur daarvan een maand vooruit betaald. Dat was goedkooper dan een logement en 'tl was bovendien vrijer en netter, waar op de oude Sam altijd een beetje ge steld was. Ze waren omstreeks drie weken aan wal geweest-, toen Sam en Peter op een goeden dag alleen uitgingen, om dat Ginger niet met hen mee wou gaan. Hij zei daar heel wat bij, ver telde dat hij wel eens ondervinden wou hoe rustig hij slapen kon zonder een ouden man in de kamer, die snork te om er ellendig onder te worden en een ander, die den heelen nacht met een dubbeltje op den schoorsteenman tel klopte en riep. waarom hij niet bediend werd. Toen ze weg waren sliep Ginger Dick rustig in; daarna werd hij wak ker en nam een teug uit de waterkan. Hij zou wel meer gedronken hebben, maar iemand had de zeep in de kan laten vallen, derhalve sliep hij maar weer in. Eerst laat in den middag werd hij wakker en zag aan het eind van zijn bed Sam en Peter, die naar hem keken. „Waar zijn jullie geweest?" vroeg Ginger, terwijl hij zich uitrekte en geeuwde. ..Zaken." zeide Sam, terwijl hij ge wichtig ging zitten. „Terwijl jij den heelen dag op je rug lag hebben Peter Russet en ik wat hoofdwerk gedaan". „Zoo," zeide Ginger. „Waarom?" Sam kuchte en Peter begon te flui ten en Ginger lag stil. glimlachte te gen de zoldering en begon zich weer in een aangename stemming te gevoe len. „Nu, wat is er aan de hand?" vroeg hij ten slotte. Sam keek Peter aan, maar deze schudde zijn hoofd. „We zijn juist met een zaakje in aanraking gekomen," zei Sam einde lijk. ..ik en Peter gelooven dat we als we het voorzichtig aanpakken en een beetje geluk hebben, op den goeden weg zijn om ons fortuin te maken. Pe ter is anders niet gewoon om de za ken van den vroolijken kant te be schouwen. maar hij denkt het ook." „Dat doe ik," zei Peter, „maar het gaat nooit goed als je het aan ieder een vertelt." „We moeten er nog iemand bij heb ben, Peter", zei Sam, „en wat meer is: hij moet roodachtig haar hebben. En daarom is het niet meer dan behoor lijk en netjes, dat onze oude kameraad Ginger de eerste kans heeft." Sam was niet altijd zoo vriendelijk I en Ginger begreep er dan ook niets van. Zoolang hij licm kende had de oude man altijd plannetjes gemaakt om geld te verdienen zonder er voor te werken. Het waren domme plan nen. maar hoe dommer ze waren, des te meer was Sam er op gesteld. „Wat is het dan?" vroeg Ginger. Oude Sam ging naar de deur en sloot die. Toen ging hij op het bed zitten en sprak zoo zacht, dat Ginger hem ternauwernood verstaan kon. „Er is een kleine herberg", zei hij, ..de eigenares is een roodharige oude weduwe, die eigen huisjes heeft en die zoo geschikt zou wezen voor moe der als iemand maar wenschen zou." „Voor moeder!" zei Ginger verbaasd. „Dan is er een knappe buffetjuf frouw," zei Peter, „met blauwe oogen en geel haar. die het nichtje van den roodharigen man worden zou." „Zeg eens," zei Ginger, „ben je van plan om mij in gewone taal te zeg gen wat er aan de hand is, of niet?" „Peter en ik zijn in een kleine her- herg geweest," vertelde Sam, „en we zullen je er meer van zeggen als je ons belooft mee te doen en samen te deelen. Die herberg wordt gehouden door een weduwe, die een eenigen zoon had'met rood haar. Drie en twin tig jaar geleden, toen hij veertien jaar was, ging hij naar zee en is nooit meer teruggekomen. Omdat wij zeelui wa ren vertelde zij ons er alles van en zei, dat ze hoopt, dat hij nog eens terug zal komen voordat, ze sterft." „Veertien dagen geleden heeft ze ge- Het persen. droomd, dat hij terugkwam, gezond en wel en met roode knevels," zei Pe ter. Ginger Dick ging overeind zitten eu staarde hem aan zonder een woord te zeggen. Toen stapte hij het bed uit. duwde Sam op zijde en kleedde zich aan. Ten slotte keerde hij zich om en vroeg aan Sam, of hij dronken was of alleen maar gek. „Ook goed," zei Sam, „als je niet mee wilt doen, zullen we iemand an ders zoeken. Er is volstrekt geen re den om daarover lomp te worden. Je bent de eenige roodharige man niet op de wereld." Ginger antwoordde niet en kleedde zich verder aan, maar keek nu en dan naar Sam en liet dan een lachje boe- ren. dat Sam's bloed aan 't koken bracht. „Er is niets te lachen, Ginger," zei hij: ,de zoon zou nu even oud wezen als jij bent, hij heeft een wrat op zijn linker ooglid evenals jij. Verder had hij heldere, blauwe oogen. een kleinen goed gevormden neus en een mooien 1 mond." „Precies als jij. Ginger," zei Peter, uit het venster kijkende. Ginger kuchte en keek nadenkend. ,,'t Klinkt, heel mooi, jongens", zei hij eindelijk, „maar ik begrijp niet hoe we het doen moeten. Ik heb geen lust om voor bedrog in de gevangenis te worden gezet. „Je kunt niet in de gevangenis ko men," zei Sam, „als je bet zóó aanlegt, j dat zij jou ontdekt en opeisebt als haar zoon. We zullen nog eens ver der met haar praten en alles hooren wat er over te hooren is. vooral over de tatouagemerken. die hij op zijn lichaam had." „Tatouagemerken?" vroeg Ginger. „Dat is de hoofdzaak." zei Sant. ..Haar jongen had een zeeman, die de horlepijp danst, op zijn linkerpols ge tatoueerd en een paar dolphijnen op zijn rechterpols. Op zijn borst was een schip met volle zeilen getatoueerd en op zijn rug tusschen de schouder bladen stonden zijn drie voorletters ,,C. R. S. Charles Robert. Smith. „Welnu, malle, oude vent," zei Gin ger opstuivende, „dat bederft het im mers 'heelemaal. Ik heb geen enkel tatouagemerk. Oude Sam glimlachte tegen hem en klopte hem op den schouder. „Daar toon je nu je gebrek aan verstand. Ginger," zei hij vriendelijk. „Denk toch vóórdat je spreekt. Wat is ge makkelijker. dan ze te laten aanbren gen?" „Wat?" schreeuwde Ginger. „Mij tatoueeren? Mijn huid bederven met een hoop afschuwelijke blauwe merken? Ik niet, dank je wel, ik zou wel eens willen zien, wie dat probee- ren zou". Hij was zoo woest, dat hij niet naar rede luisteren wou. Zooals Sam zei: hij kon niet meer drukte gemaakt heb ben als zij hem levend hadden willen villen. Peter Russet trachtte te be wijzen. dat de huid van een mensch gemaakt is om te worden getatoueerd, anders zouden er toch geen menschen zijn die dat vak uitoefenden. Zoo had ook, zei Peter, de mensch twee beenen gekregen opdat hij een pantalon zou kunnen dragen. Maar alle verstan dige betoogen stuitten op Ginger af, hij wou er niet naar luisteren. Zij probeerden het den volgenden dag weer, maar alles wat Sam en Pe ter zeiden kon. hem niet bewegen, hoe aandoenlijk Sam ook sprak over de vreugde van een weduwe, die baar zoon na zooveel jaar terug zou krij gen. Het bracht hern zelfs de tranen in zijn oogen. Dien avond gingen ze naar de her berg en Ginger, die zei dat. hij er nieuwsgierig naar was, wilde ook mee gaan. Sam evenwel, die nog altijd op hem hoopte, wou daar niet van hoo ren. zoodat ten slotte werd overeen gekomen, dat Ginger niet binnen zou gaan, maar even door de deur een kijkje nemen. Ze stapten op een tram te Aldgaie en Sam en Peter praatten onderweg fluisterend over de zaak en wezen elkaar op roodharige mannen die zij ontmoetten, een en ander tot groot displezier van Ginger, Het beviel hem evenmin, toen ze aan de Blauwe Leeuw kwamen en Sairi en Peter binnen gingen, terwijl ze hein buiten lieten staan. Door een kier van de deur zag hij, hoe de herbergierster hun beiden heel vriendschappelijk da hand gaf, terwijl de buffetjuffrouw, een heel aardig meisje, verbazend ver-': notitie scheen te nemen van Peter. Ginger wachtte een paar uur buiten en eindelijk kwamen zij weer bij hen pratend en lachend, Peter versierd met een witte roos, die de buffetjuffrouw hem gegeven had. Ginger Dick had er heel wat over te zeggen, dat zij hem zoolang hadden laten wachten, maar Sam zei, dat zij kostbare informatie hadden gekregen en dat de zaak hoe langer hoe gemak kelijker bleek te wezen. Daarop wilden hij en Peter Ginger vaarwel zoggen, om een roodharigen vriend van Peter, zekeren Charlie Bates te gaan op<n )- ren. Intusschen gebeurde dat toch niefJ maar bleven ze bij elkander en gingen I samen ergens een glaasje bier drinken Na oen poosje begon Ginger de zaak in een heel ander licht Ie zien en werd be- I schaamd oirer zijn zelfzucht, zoo zelfs dat hij uit Sam's glas ging drinken als bewijs, dat er bij hem volstrekt geen gevoelens van vijandschap bestonden, wat Sam ook graag wou gelooven. Toen sprak Sam weer over tatoueeren en Ginger verklaarde, dat iedereen in het land getatoueerd moest worden 'als voorbehoedmiddel tegen de pokken. Hij werd daarover zóó opgewonden, dat Sam hem alleen tot bedaren kon brengen met de belofte, dat hij nog dienzelfden nacht zou worden getatou- eord. Daarop gingen ze allen naar huis met den arm om elkanders schouder geslag n. maar op zeker oogenblik ne- merkte Ginger, dat Sam's schouder er niet meer was en hij bleef staan en sprak daarover ernstig met Peter. De ze verklaarde, dat hij er niets van be greep en had zooveel moeite om Ginger mee naar huis te krijgen, dat hij vrees de, dat ze er nooit zouden komen Ten slotte kreeg hij Ginger toch veilig in zijn bed en viel zelf in slaap, terwri hij op de thuiskomst van Sam zat t wachten. Ginger was de laatste die des mor gens wakker werd en voor hij de oogen opende, liet hij een nönliik g: kreun hooren. Zijn hoofd deed hem pijn alsof het barsten wou, zijn tong was zoo droog als kurk en zijn lichaam deed hem zooveel pijn, dat hij nauwe lijks adem halen kon. Toen hij de oogen open deed zag hij Sam en Peter én een klein mannetje met een zwar ten knevel. „Wees vroolijk Ginger." zei Sam met een vriendelijke stem. „het gaat heel mooi." j „Mijn hoofd barst," zei Ginger hreu- I nehd en ik voel spelden en naalden I over mijn lichaam." „Alleen naalden." zei de man met den zwarten knevel, „ik gebruik nooit I spelden zij veroorzaken bloedvargif- I tiging." Ginger ging overeind zitten en staar de hem aan, toen boog hij het hoofd en bekeek zijn borst. Het volgende oogen blik was hij uit het bed gesprongen en trachtte de tatoueerder te verwurgen wat deze en de andere zeelui moeite hadden om te beletten. Sam legde hem al worstelend uit dat de tatoueerder het hoogste toppunt van zijn kunst had bereikt en dat het een fortuintje was dat zij hem hadden I aangetroffen. Daarbij herinnerde hij Ginger aan j wat deze den vorigen avond had ge zegd en meende, dat hij er zijn leven I dankbaar voor wezen zou. „Hoeveel is er al gedaan?" vroeg Ginger eindelijk, met een wanhopige stem. Sam zei het hem en toen bleef i Ginger stil liggen en schold de tatoueer- I der uit voor alles wat hem te binnen kwam, hetgeen heel wat tijd in beslag nam. „Dat dient allemaal nergens voor, j Ginger," zei Sam. „Op dit oogenblik i is je huid toch bedorven, maar als je hem wilt laten voortgaan zal het i oen waar schilderij worden." Het binden van he handvat. Schetsen van DE KA Levenslang. Héél snel had zich alles afgespeeld. En 't was hem of hij zelf niet de hoofdpersoon was geweest in het ze nuwschokkend treurspel, maar slechts 'n onverschillig toeschouwer, een nuch terling onder de honderdkoppige be langstellende menigte uit de zaal, een die wel is waar voor een groot gedeel te mééleeft, maar toch voelt, dat nij er buiten staat, en in den schouwburg zit. Een gekke gevoelloosheid was over hem gekomen, na de verschrikkelijke opwinding. Hij wist dat zijn tegenpar tij hem venijnig gesard had en ruw beleedigd, hij wist ook dat hem ein delijk het bloed naar het hoofd was gestegen, een blinde woede over hem was gekomen, maar verder herinner de hij zich alles slechts zeer onduide lijk. 't Was of hij in een nevelig ver schiet keek, of hij alleen van hooren zeggen wist dat hij zijn vijand met 'n stoel de hersenpan had ingeslagen, dat men hem gegrepen had en „moor denaar" gescholden, dat hij voor liet gerecht was gebracht en veroordeeld, veroordeeld om hier te zitten in den dompigen kerker... zijn leven lang Neen, zóó erg was het niet. Alleen maar de eerste vijf jaar, en dan zou hij arbeid krijgen, gevangenisarbsid Denken over zijn toestand deed hij niet, maar toch gaf het hem een snort van veilig gevoel, hier alleen te zijn met zich zelf, geen verw-enschingen meer te hooren, geen oogen meer te zien, die naar hem keken vol veront waardiging naar hem, den moor denaar! Men liet hem maar met rust. De ge- vangenisdokter had hem gadegesla- j gen, en last gegeven hem voorloopig j onder de zieken te rekenen. Hij hoef- de nog niet mee te doen aan den dage- lijkschen cirkelgang op he; gevan genis-plein, aan de afschuwelijke draai ende beweging die men wandel.ng pleegde te noemen, 'n wandeling voor de gezondheid! Ook geen bezoeker hoefde hij te ontvangen men liet hom maar alleen in z'n cel, en schoof hem op geregelde tijden eten toe. Daar gebruikte hij van. d. w. z. niet met menschelijk begrip, maar niet dierlijk instinct. Zijn stoffelijk om hulsel vroeg er naar, en zijn geest was zóó willoos, zoo suffend, dat hij zich nergens tegen zou hebben verzet, al was het vet, en de boonen ook be dorven, het water ook stinkend ge weest. „Kom sta eens op, slaperd, dor is be zoek gemeld voor nummer 275." Hij hoorde het niet. „Vooruit, slaap je nog al. Als je zoo lang wacht gaat je familie nog weg ook. Want ze zulle der wel niks lekker op zijn jou te moeten bezoeken!" Bij het woord „familie" hief hij langzaam z'n doffe, zware hoofd op, en keek naar den man in uniform, heel flauw en droomend, als 'n dier dat een bekende stem hoort Toen liet hij zich wezenloos mee voeren naar de wachtkamer, die in tweeën was verdeeld door een zwaar ijzeren hek. „Haast je wat hoor, want je tijd is gauw om," zei de bewaker kortaf, ter wijl hij hem bij wijze van opwekking een stoot gaf. Haasten!, hij wist niet meer wat dat was lichaam en geest hadden het verleerd. Maar wèl kwam er een flau we opwekking in hem. In de ruime, hooge kamer was de lucht zooveel zui- I verder, de atruospheer minder ge drukt en aan. den overkant zag je door een raam de ruime, blauwe lucht, de i verre weilanden waarin wit-zwarte koeien stemden te staart-zwaaien. En de zon. de groote, erbarmïngsvolle zon vergulde alles, deed de kleuren tinten, blonk in de gladde slooten, en j viel vroolijk lachend naar binnen in I de grafacht ig zwarte kamer, vlak voor zijn voeten. Hij liep wat naar voren toe, altijd maar kijkend naar dat Licht!, dat i Licht!!, dat Licht!!!. Eerst knipten zij ne oogen wat hij was die volle glo rie ontwend maar toen werden ze grootcr, ze gingen dl meer open 't was of hij levenslang een blinde was geweest, die nou voor het eerst zag het Wonderbaarlijk- Heerlijke, het Goddelijk geschenk aan de aarde. Hij stak z'n hoofd door de tralies, zoo ver hij kon. Achter hem bromde de cipier was hij hoorde het niet. Maar hij koesterde zich met het ge- j noegen van een gek die zich wèl voelt, I in het uiteinde van den tintelenden zonnebundel. Het warmde op z'n kort j geknipt hoofd, het scheen op zijn pijn lijk saamgetrokken gezicht, op z'n grof-grijze gevangeniskleren. Hij j sloot de oogen van geluk, zóó had hij uren kunnen blijven staan; het was den door de menschen uitgeworpen?, of hij een glimp Hoogere genade mocht deelachtig worden. ..Kom is het nou haast uif met dat kinderspel", ruwde het opeens ach ter hem. Hij schrok geweldig, werd weer dier, I kromp ineen als een paard dat de j zweep boven zich voelt zwiepen. Hij I wendde zich af van het gelukkige licht en toen Toen zag hij haar zitten in een hoek, heel klein, heel armoedig en heel oud. burgervrouwtje met zwart wollen mutsje op de spaarzame, groen-grijze haren, 'n rosse en palmdoek om de rua- gere schouders, de dorre handen ge vouwen in het bonte boezelaar, j Snel bliksemde de herinnering in z'n donker denken hij herkende haar zijn moedertje. Opeens begaf hem de starre onnatuurlijke kracht; i zijn handen grepen nog de ijzeren spa ken, maar toch zonk hij neer op de knieën, niet in staat zich op te hou- den. Van het hemelsche licht zag hij nu opeens in de aardsche ellende. Hij zag hoe het propere, aardige vrouwtje j door zijn schuld vóór den tijd oud en leelijk en ellendig was geworden. Hij voelde hoe zij keek naar zijn bleeken niisdadïgersknp. met ontz'-tte. bange oogen, hoe zij met angstige liui- j vering staarde naar zijri hrevenpait. I Nu stond zij op, met 'n sn:k die geen huilen wilde worde en liep op nem toe. de bevende oude handen aarzelend naar hem uitgestrekt. Maar vlak 6ij hem viel ze neer. Door de tralies kuste zij zijn liarde trekken, en zij trok zijn kille handen naar zich toe, door de tralies, om ze te verwarmen in haar schoot. „O, jongen, jongen, wat heb je ge daan," klaagde zij. 't Was tijd! Eu toen zij weg moest sloeg hij zóó wild de handen tegen het dreunende hek, dat drie man noodig waren om hem te overmeesteren, en naar zijn cel terug te brengen. Nu waren lichaam en geest weer één. Hij schreeuwde en worstelde als een wild dier, maar zij waren hem te sterk. Men sloeg hem in boeien, en sloot hem weer op. „Ja. ja. manneke." zei zijn eigen cipier, voor hij wegging. „Dat dacht ik we!. De koppigheid zou wel breken, en plaats maken voor tranen. Maar die komen nou te laat. daar had je eerder aan moeten denken! Trouwens je heb al en tijd om te denken!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6