portretten De wijze, waarop dit meisje van ne- ;en jaar alles deed. de netheid, die jaar eigen was, de onwillekeurige te genzin. dien zij koesterde voor luid- ■uchtige spelen, haar onberispelijk ge- Irag. hare overgroote gevoeligheid paren eigenschappen, wel geschikt om laar aantrekkelijk te maken in de oogen van een jongen zooals ik. die jriftig. onhandig, ongehoorzaam en irutaal was. En toch was het tegen deel waar: van het oogenblik af, dat zij mijn ATiendinnetje werd. verkreeg zij op mij een grooten invloed, waar aan ik rnij geenszins trachtte te ont trekken. Was ik eenmaal onder jongens, dan bestond er geen kattekwaad, waarvoor terugdeinsde, maar was het een maal Donderdag- of Zondagmiddag, waarop ik vrij had en bij Aline mocht komen, dan was ik een andere jon gen. Uit angst van deze kleine fee te [mishagen, die nooit vuile handen had of een scheur in haar jurk, sprak ik zacht in plaats van te schreeuwen en bonsde niet overal tegen aan, als ik door de kamer liep. Het was mij een even groot genot haar te gehoorzamen, als anderen opzettelijk ongehoorzaam te zijn. Ik voegde mij naar hare spel letjes in plaats van haar de mijne op te dringen. Ik bewonderde alles aan liaar. tot zelfs het feit. dat zij haren koek, dien zij op Palmpaschen kreeg, versierd niet. palmtakjes, bonte vlag getjes en sinaasappels, niet aanraakte, terwijl de mijne nog geen uur, nadat ik hem had gekregen, reeds half opge geten was. De hare duundle tot in den herfst, en toen wij er eindelijk een di van wilden houden met haar eet- serviesje, was hij zóó hard, dat wij hem met een scherpen steen moesten doorhakken. Maar nooit had mijn koek mij zooveel pleizier gedaan. Als wij niet in den grooten tuin mochten spelen, en het laatste jaar mocht dat bijna nooit meer, want mijn vriendinnetje werd te zwak, waren wij het liefst in haar kamertje. Het was een kamer met een venster, dat uitkwam op het plein, en van waai- wij duide lijk de pluimen van den helm van den generaal konldlen zien. Heb ik reeds verteld, dat Aline al leen woonde met haren vader en een dienstmeisje, Miette? De vader bekleed de eene ondergeschikte betrekking aan de prefectuur. Maar dat de faniilie be tere dagen scheen te hebben gekend, daarvan getuigde de inrichting van het huis. Aline bezat veel speelgoed', maar bet meeste was nog afkomstig van hare moeder. Het mooiste voniden wij een kleine komedie, daarvan de tooneelspelers boeren en boerinnen moesten voorstel len. die niets geleken op de boeren en boerinnen, die ter markt kwamen in i de stad. Het. waren integendeel allen sierlijke herderinnen en fatterige her- I ders. Maar er was nog meer moois, en er zou niets aan mijn geluk heb ben ontbroken, als ik bij Aline was, indien haar vader niet telkens de tra nen in zijne oogen had gekregen, als hij naar ons kwam kijken. Zooals ik reeds zeide, nam de groote pop altijd deel aan onze spelen. Aline sprak steeds van haar als: Manie is erg gesteld op mooie kleeren". ..Ma rie heeft dit of Marie heeft dat ge daan". Ik vond dat heel natuurlijk, evenals ik het natuurlijk vond, dat Aline mij verzocht de tafel te dekken voor Marie. Wij hadden in den hoek van de ka mer een kamertje voor haar gemaakt en daar zat. zij tusschen meubels, die voor haar waren, als eene reuzin op een stoeltje, dat Aline van inij had gekregen en waarop de pop juist paste. Daar zat zij met haren eeuwig- durenden glimlach, en Aline kon nooit nalaten tot mij te zeggen: ,,Is zij niet mooi? Men zou denken, dat zij zal j gaan spreken Speelde zij met haar pop, dan was zij geheel kind; maar soms hield zij J zulke diepzinnige gesprekken, dat men niet zou denken, dat zij eerst negen j jaar was. Een van mijn vogels was gestorven. Ik had haar dit verteld en zij vroeg mij: ,,Zou jij bang zijn om te sterven?" ..Dat weet ik niet." antwoordde ik. j „Ik vind het leven zoo vervelend. Het is altijd weer hetzelfde: opstaan, aankleedfen. eten. spelen, naar bed gaan. en den volgenden dag begint het weer van voren af aan. Maarj als men dood is „Als men dood is. dan wordt men. een geraamte." „Neen", zeide zij,, „dan zie ik ma-i ma en de engelen." Aline was nog veel zieker dan ik »ig opgewekt uit Ik sloeg geen enke len keer over om hein op te zoeken, als ik thuis was. Ik vond hem altijd in de kamer naast die, welke aan Aline had toebehoord. Eens stond de deur naar die kamer open. Ik trachtte er een blik in te werpen en haar vader, die dezen blik opving, vroeg: ..Zou je haar kamertje nog eens willen zien?" Wij gingen er samen binnen. Haar vader deed' de blinden open en het zon licht stroomde naar binnen. Alles stond er nog. Met bed. waarop ik haar het laatst zoo bleek had zien lig gen. haar speelgoed en op het stoeltje Marie met haar bolrond gezicht en haar eeuwigen glimlach. „Herinner je je nog, hoeveel zij van haar pop hield?zeide haar vader, de pop opnemend. „Heb ik je wel eens verteld, dat zij mij had gevraagd om die pop in hare armen te leggen, als zij dood zou zijn? Zij wilde die mee naar den hemel nemen en aan mama laten zien. Miette wilde haar in de kist leggenMaar ik kon niet schei den van een voorwerp, dat haar zoo dierbaar was geweest wel wist. Op zekeren dag, ik was hij na tien jaar. zeide men mij, dat ik dien dag niet met Aline mocht spelen, j daar zij ziek was. Zij lag acht dagen te bed', en ik mocht haar niet zien. zij was te zwak. Op zekeren dag bracht men mij bij haar om afscheid van haar te nemen. Zij lag daar dood op haar bedje met een kruis tusschen ha re smalle vingertjes en Marie de pep onbeweeglijk naast haar, met haren eeuwigen glimlach op haar bolrond gelaat. Naast het bed zat haar vader even onbewegelijk als de pop, maar met eene wanhopende uitdrukking op zijn gelaat. De geheele kamer was doortrokken van den geur van bloe men. die de oude dame van beneden hadl gezonden: witte seringen, vlak vóór Kerstmis. Ik verwon derde mij, waar zij die in den winter had van daan gehaald. Miette, die mij bij de hand hield, zeide mij, dat ik nu afscheid van Ali ne moest nemen, en ik hukte mij over mijn gestorven vriendinnetje heen en kuste haar op die koude wang. Ik was diep bedroefd en begon bitter te schreien. De tijd) ging voorbij en mijne ouders oordeelden het noodig, dat ik naar de kostschool ging; sedert Aline geen in vloed meer op mij had. scheen ik on handelbaar te zijn. Eens in de maand ging ik een geheelen Zondag naar huis. maar daar de school in dezelfde plaats was, ontmoette ik op onze wandelingen dikwijls Aline's vader, die mij altijdlmet de oogen zocht onder de bende jongens, die daar zoo zoet twee aan twee wandelden. Hij zag er wei- llet was drie jaren later en in dien tijd was er veel veranderd. Op zeke ren dag kwam Miette op de kostschool en vroeg mij te spreken. Zij vertelde mij. dat Aline's vader ging hertrou wen met een weduwe, die een -doch tertje van acht jaar had. Dit meisje zou in Alines kamertje slapen, en Miette was zoo verontwaardigd, dat zij terstond den dienst aan haren meester had opgezegd. Ik was even verontwaardigd als Miette. Ik was te jong om te begrij pen. dat die eenzame man weer naar een huiselijk leven verlangde. In mijne verontwaardiging ging ik hem dan ooi: niet meer opzoeken. Zelfs sprak ik geen woord tegen Einilie. een grof, gezond kind. dat alle moeite deed om rnij tot speelmakker te krijgen. En wat niij nog meer ontstemde, was. dat ik na eenige maanden „Ma rie" op den arm zag van deze Emilie. Ik herinner mij nog best, hoe woe dend ik was, toen ik op zekeren dag onder de wandeling met mijne mede leerlingen Aline's vader tegenkwam met zijn tweede vrouw en haar doch tertje. Dat was den eersten keer, dat ik Emilie zag met „onze dochter". Wie weet hoe moeilijk het Aline's vader gevallen was deze pop aan zijn stief dochtertje te geven! Maar hij had het natuurlijk niet kunnen weigeren. Ik haatte van dat oogenblik af aan niet alleen Emilie, maar ook Aline's vader, want. ik kon op dien leeftijd zijne be weegredenen niet billijken. Het, was de sterfdag van Aline. Ik had vacantie en een vriendje was bij mij komen spelen in den tuin, die dik onder de sneeuw lag. Het was een dag vóór Kerstmis. Wij waren druk bezig een glijbaantje te maken, toen Emilie van hare wandeling met de bonne thuis kwam. Zij hoorde ons lachen en haastte zich om bij ons in den tuin te komen. Zij bleef een oogenblik in de tuindeur staan niet hare bonne, en toen ik opkeek, zag ik tot mijn ergernis, dat zij Marie" in hare armen droeg. Zonder notitie va nhaar te nemen, zetten wij ons spel voort, wel wetende, dat zij toch niet mee kon doen, al had zij nog zooveel lust. Eensklaps echter kan zij zich niet. langer weerhouden; zij zet haar pop Een jacht, die in Westersche lan den nu bijna geheel verdwenen is. is die met roofvogels van verschillende soort op viervoetig of gevederd wild. Deze jacht is van Oostersche herkomst en stamt uit noordelijk Indië. Van hier werd zij overgebracht naar China, van daar naar de volksstammen van Midden-Azië: Tartaren, Kirgizen en Perzen. In de 13e eeuw bloeide de valkenjacht in Frankrijk. Duitschland en Engeland, maar vooral, in de Ne derlanden. Men trachtte met allerlei roofvogels te jagen; niet alleen met verschillende valksoorten, maar ook met sperwers en haviken, met visch- arenden op visschen enz. Zelfs wer den met steen -en goudarenden proe ven genomen voor de jacht op trap ganzen. wilde ganzen, herten en nog grover wild. Deze proeven hebber, echter nimmer geleid tot de doorvoe ring van de jacht met groote roofvo gels. Een oude manier, om roofvogels af te richten voor de jacht, is ook den Roofvogels op de jacht. Kirgizen. Tartaren en Perzen bekend. Iedere vogel wordt gewend aan een bepaalden persoon, die hem reeds als I nestjong ter verpleging neemt, hem j altijd voedert en verzorgt. Nadar de roofvogels de eerste jeugd en da eer ste dressuurni;iHtre:-fi n achter den rug heb! ca en zeifstandig beginnen te etên. worden zij er door de Perzen aan gewend, hun voer te eten uit de oog holten van opgezetten huiden van viervoetige dieren, waarbij alleen de schedel echt moet zijn. Eenigen tijd daarna zet men die opgezette dieren op losse, op rollen beweegbare gestellen en trekt ze, met het voer voor de roofvogels in de oogholten, langzaam voort. De jonge, doch reeas tamme vogels volgen, door den hon ger gedreven. Men maakt de bewe ging ielkens sneller en spant ten slotte sneïioopende paarden voer gestel- de africhting zoover gevorderd is, be de africhting zaover gevorderd is. be gint de fijnere dressuur. De africhter trekt met zijn nu vol komen vliegen kunnende pupil door de steppe en laat hem eerst van het paard af (want de volksstammen van Midden-Azië jagen te paard mat ro.-r vogels) cp zwak wild. mormeldieren bijv., vliegen. Heeft de jonge vogel hierin de noodige bekwaamheid ver kregen. dan wordt hij gedrild voor de vossenjacht. Hij wordt echter eerst als volleerd beschouwd, als hij niet met succes den steppenwolf kan be vechten. Met een vos komt een steen arend. met een wolf nimmer alleen klaar. Maar de bereden jagers volgen ben en. voor de aan de oogen verwon de wolf tot bezinning is gekomen, is hij omsingeld en verloren. Een afgerichte steenarend, die een wolf aanvalt en ook bruikbaar is voor de jacht op stcppen-antilopen .is een kostbare jachtgenoot voor de Kirgizen cn geldt hun altijd meer dan een ge woon. ja minstens evenveel als het beste paard. op den grond tegen den muur en pro beert te glijden. Zij valt, de bonne snelt toe, van schrik begint zij te hui len en het volgend oogenblik heeft de bonne haar meegenomen, zonder dat wij iets tegen haar hebben gezegd. Toen zij weg was. zie ik, dat zij de pop heeft vergeten. Deze zat. met hetzelfde blozende gelaat naar ons te kijken, waarmee zij Aline vroeger aan keek. Mijne woede kende geen grenzen. Hoe het denkbeeld bij mij opkwam om de pop te doen verdwijnen, zou ik niet hebben kunnen zeggen. Het was een plotselinge inval, en gebruik ma kende van een oogenblik. dat mijn vriend mij den rug toekeerde om de sneeuw van zijne zolen te krabben, greep ik de pop, snelde er mee naar een schuurtje en wierp haar daar in, op gevaar af, dat zij haren porseleinen kop brak op de stapels hout- Wij waren weer druk aan het glij den. toen de bonne van Emile ver scheen en naar de pop begon te zoe ken. „Hebt jelui de pop van Emilie niet gezien?" Gelukkig keek zij mijn vriend bij deze vraag aan en deze antwoordde: ..Een pop? Wel neen!" „Maar zij heeft toch gezegd, dat zij de pop tegen den muur heeft gezet." „Dat kan niet, want wij zijn geen oogenblik hier vandaan geweest". ..Daar begrijp ik niets van. Maar mijnheer zal mooi kwaad zijn, en Emï- lie zal een standje van belang krijgen". Ik was anders niet boosaardig van natuur, maar het, denkbeeld, dat Enii- lie eene strenge berisping zou oploopen van haren stiefvader, vervulde mij nu met de grootste vreugd. En ik zou er mij nog meer over hebben verheugd, als ik niet was gekweld door het denk beeld. wat nu verder met de pop te doen. Dit denkbeeld verliet mij geen oogen blik. Zelfs het vooruitzicht van den Kerstboom ten huize van mijn vriend, het Kesrtdiner thuis, niets van al de pretjes, die er dezer dagen zouden plaats hebben, was in staat mijne ge dacht en af te leiden van de pop, die claar nog altijd in het schuurtje lag. Ik moest steeds denken: „Als ze maar niet wordt gevonden". En mijn haat tegen Emilie nam toe. Ik zag haar in mijne verbeelding in het bed van Aline liggen en met hare vuile vingers de zijden deken bezoedelen. Ik zag haar met het speelgoed, dat zij der lieve doode had ontstolen, want in mijne oógen was dat diefstal, spelen; ik begreep, dat zij al die dierbare voor wei-pen zou bederven, want zij was on handig en ruw. Het beeld van Aline stond weer hel derder dan ooit voor mij; ik herinnerde mii weer hetgeen haar vader mij had verteld, dat namelijk Aline hem had verzocht de pop met haar te begraven. Dat was een ingeving; morgen zou ik naar den doodgraver gaan met de pop en hem verzoeken de pop bij Aline in bet graf te leggen; ik zou naar het kerkhof gaan en al mijn geld meene men, dan zou hij het zeker doen, als ik hem dit gaf Toen ik den volgenden morgen ontwaakte, begreep ik. dat het plan, dat ik den vorigen avond had gemaakt, onuitvoerbaar was. Ik stond vroeg op en besloot de pop zelf te begraven. De laatste wensch van Aline was dan toch vervuld: de pop was begraven evenals zij. Indien er tegen tien uur iemand in den verlaten tuin was gekomen, had hij een jongen van dertien jaar kun nen zien. die in den uitersten hoek on der de seringeboomen bezig was een diep gat te graven. Er hing een dikke mist op de stad en alle daken waren bedekt met eene dikke laag sneeuw. De meeste menschen waren naar de mis gegaan, de anderen, die thuis waren gebleven, waren druk met de toebereid selen voor het Kerstdiner bezig. De knaap legt het uitgegraven zand zorg vuldig op een hoop om zoo weinig mo gelijk sporen van zijn arbeid na te laten. Telkens kijkt hij naar den hemel, of deze niet meer sneeuw zal zenden om hem behulpzaam te zijn. Naast hem op de sneeuw ligt een pop, die den laafsten tijd een hard leven schijnt te hebben gehad; de kleeren zijn ge scheurd en over het blozende, nog al tijd glimlachende gelaat loopen leelij- ke schrammen. Eindelijk is het gat diep genoeg. De knaap neemt de nop teeder in zijn ar men, gust ze op het gelaat het haar en de handen en legt ze voor; ig in haar eraf. waarna h': haastig het gat met aarde. Daarna schept hij er sneeuw over. Het sneeuwt nu hard. Op de tweede verd;epïng wordt een venster geopend: „Claude, waar ben je?" Hier in den tuin," roept de knaap o^Teruimd. „Je moet in huis komen. Wat heb je toch uitgevoerd?" ..Ik heb een glijbaantje gemaakt:" en de knaap snelt het huis in. Het was een leugen en hij had zich schuldig gemaakt aan diefstal boven- dien. Maar hij heeft er nooit berouw over gehad, dat hij op dien Kerstmorgen. ond r die dichte sneeuwbui, de dochter l met de blauwe oogen en de blonde ha- ren van zi'n vriendinnetje in de zach- I x j sneeuw heeft begraven. Een luchtschip uit 1850. Nu de luchtvaart in den laatsten tijd meer dan ooit op den voorgrond is ge treden. eensdeels door de vele proeven van den Brartliaanschen luchtreizi ger Santos Dumont te Parijs met. zijn bestuurbaren luchtballon, anderdeels door de poging van den Franschen graaf De la Vaulx, om met een lucht ballon de Middellandsche Zee over te steken tusschen Toulon en Algiers, is het belangwekkend in herinnering te brengen pogingen, die in 1850 zijn aan- i gewend door den Duitscher Peters, om het probleem der bestuurbare ballons tot oplossing te brengen. Peters' po- j gingc-n gelukten niet. Hïj_stelde zich ten doel. het personenverkeer mogelijk j te maken door bestuurbare ballons. Daartoe ontwierp hij een luchtschip van den vorm, als op de plaat is afge- I beeld. Twee lahge, van leuningen voorziene en stevig met elkaar verbonden gnlerij- I en werden door een aantal groote bal lons zwevende gehouden. Scheeps- schroefvormige, horizontaal gemon teerde luchtraderen, die met motoren in verbinding stonden, vormden de drijfkracht in Lengterichting van het gevaarte, terwijl men door andere groo. 1 te raderen met scheef gerichte bladen een dwarse beweging kon maken. Een tentdak, over het geheele schip ge- spannen, diende bij eventueele onge- vallen als valscherm. Het bedrijf zou I op zóó groote schaal plaats hebben. 'lat eeirge honderden personen tegelij- 1 kertijd vervoerd konden worden. I Een groote gelijkenis wordit door het spreekwoord vergeleken met die tus schen twee druppels water; ten onrech te echter .want ze zijn niet gelijk, even min als in de grootste bosschen twee gelijke bladeren kunnen gevonden worden. Van de milliarden bladeren, die aan de op onze aarde groeiende hoornen groeien, heeft elk zijn afwij king wat vorm. afmeting of getal dei- nerven betreft. Hoeveel te meer zal dit waar zijn ten opzichte van den mensch: en toch worden wij- vaak door treffende gelij kenissen getroffen; in de geschiedenis hebben ze meermalen een groote rol gespeeld. Bekend is Herodotus' verhaal van den magiër Snierdis, die van de om standigheid, dat hij veel geleek op den broeder van Cambyses van Per- zië, gebruik maakte om den troon te bemachtigen. Maar aan éón (ling had hij niet gedacht, nl. dat hij geen ooren had, daar deze op bevel van den ko ning bij alle magiërs waren afgesne den en daardoor kwam de list uit en werd. de valsche Snierdis te dood ge bracht. In de nieuwere geschiedenis vorm de na den dood van czaar Peter III, een zekere Pougatchev, die sprekend, op den overleden vorst geleek, een le gertje om zich heen tegenover Cathe rine de Groote; maar de opstand mis lukte en kostte hem liet ïéveïi. Ook de litteratuur heeft vaak van personen-gelijkenissen gebruik ge maakt: Plantus' comedie „de Menaech. mi" is meer dan eens nagevolgd. Maar hoe sprekend de gelijkenissen ook schijnen, bij een nauwkeurig on derzoek blijken ze steeds zeer volko men te zijn. Zeer verschillen o. a. de lichaamsbouw en het beenderengestel, zoozeer zelfs, dat er zeker geen twee personen gevonden zouden kunnen worden, die men in dit opzicht niet van elkaar zou kunnen onderkennen. Sommige gedeelten nu van het been- dergestel kunnen gemeten worden: de taille, de afstand van do vingertoppen, als men de armen aan beide zijden horizontaal heeft opgelicht, de breedte van het hoofd, de lengte van den voet. van den onderarm en van den mid denvinger. Wanneer men daarbij voegt den vorm van het oor en den neus en de kleur der oo~en. dan heeft men de voornaamste kenmerken bijeen, om een idïvidu te karakteriseeren. B'ï era dergelijk onderzoek verdwijnt de overeenkomst, tusschen de meest op elkaar gelijkende personen. Van dit systeem nu heefi men gebruik gemankt om de identiteit vast te stellen van ver dachte personen en misdadigers. Hun tatlooze listen om bij eeri tweede of derde verschiining voor de rechtbank niet herkenbaar te worden zijn nu nut teloos geworden. De merkt :"t wer den uit het linnengoed getornd, de voering u:t den hoed gescheurd, om 't adres van den hoedenmaker geheim te houden Onbekendheid met de taal. stomheid. idiotisme werden voorge wend. Werd iemand gephötogra heerd, dan trachtte hij door het trekken van gezichten zijn gelaat onkenbaar te ma ken. Valsche namen en woonplaatsen werden opgegeven. Maar dit alles helpt nu niet meer. Vroeger werd wel van iederen misda diger een nhotographie genomen, maar het getal daarvan werd zoo groot, dat men er niet meer met succes onder kon zoeken. Doch het systeem van Alphonse Bertillon heeft nu een vaste regelmati ge orde doen ontstaan. We willen het meten van een individu eens bijwonen. Er zijn daarvoor aparte zalen en de arbeid wordt met de grootste nauw- keurgheid verricht. Eerst wordt de lengte van Vt "<\iec-ltc* lichaam bloots voets genomen, daarna wordt de no.;-- gemeten en horizontaal uitg-rstrek.e armen. Met een specialen passer neemt men de twee diameters van het hoofd i-ngte en breedte die van het oor w r den met een kleiner instrument geme- ten. De afmetingen van den linkervoet worden opgeteekend, terwijl 't lichaam j daarop rust. Nu volgt de maat van nud- den- en ringvinger en van den gehee len onderarm. Deze maten worden aangeteekend op een kaart, waarop twee photographie- ëu van den persoon voorkonten, een „en profil" en een „en face". Dit is nu een anthropometrische kaart Daarbij worden nog gevoegd de af drukken van de met inkt bestreken vin gertoppen. omdat de lijnen van de op perhuid bij een individu zeer constant blijven, maar zeer verschillend zijn van die van andore personen, zoodat die afdrukken bij de Chineezen zelfs als handteekening gebruikt, worden. De persoon, van wien zulk een ant- thropometrische kaart gemaakt is. moet. alle hoop opgeven, dat hij niet herkend zou kunnen worden. Na 10, 20 jaren nog, hoe veranderd en verou derd iemands uiterlijk ook zij, wordt binnen vijf minuten zijn signalement gevonden. Want de kaarten worden er op zeer vernuftige wijze geclassificeerd en zoo bewaard. Dit. archief bevat reeds van meer dan 100.000 mannen, vrou wen en kinderen dit nauwkeui*ig sig nalement. Elke aangeklaagde wordt gemeten en onmiddelijk wordt nagezien, of er zich reeds een kaart van hem in 't ar chief bevindt. De hoof cl verdeel ing is in drie klassen, naar de lengte van het hoofd: klein, gemiddeld engroot, die elk dus ongeveer 30,000 kaarten bevat ten. Deze afdeelingen zijn weder in drie ën gesplitst» naar de breedte van het hoofd, die elk dus ongeveer 10,000 kaar ten bevatten en die weer in drie groe pen van 3000 verdeeld zijn naar de lengte van clen middenvinger; de vol gende splitsing in. afdeelingen van on geveer 1000 kaarten is naar de lengte van den voet; de afmeting van den bcnedenavm mankt een nieuwe onder verdeeling in drieën en de lengte van het lichaam nog een laatste, zoodat slechts een honderdtal kaarten over blijft. waaruit gemakkelijk de gezochte kan gevonden worden. Alle listen hou- den nu op en de verwonderde misda- diger kan niets doen dan berusten, als hem zijn kaart getoond wordt, I Naast dit signalement bestaat nog een ander, het zoogenaamde beschrij- I vende, volgens welk een geoefend oog j iemand op het gezicht kan herkennen. Hierbij heeft Bertdlon gebruik ge- maakt van een uitspraak van den be- I roemden anatomist Peissc: ,,'t Oog ziet in de dingen slechts datgene, wat als idee reeds in den geest bestaat. Reeds vroeger werden dergelijke sig nalementen gegeven op paspoorten en dergelijke stukken, maar deze waren te vaag. dan dat ze bij een gerechtelijk onderzoek van eenige waarde konden zijn. Want dat moeten de afwijkin gen en eigenaardigheden met de groot ste nauwkeurigheid beschreven zijnen dit kan niet gebeuren, tenzij de uit wendige organen als neus en ooren behoorlijk geclassificeerd en gegroe peerd zijn. De neus bv. is vaak een zeer karak teristiek deel van een gelaat. Men denke slechts aan den „arendsneus" van Caesar en van Napoleon, aan den neus der Bourbons, aan dien van Cy rano de Bergerac e. a. m. Bertillon nu heeft de neuzen bestudeerd en in klas sen verdeeld. De 1500.000.000 neuzen op de aarde vervallen zoo naar hun profiel in drie groepen; recht, bol of hol. In elke d -z r groepen kan de punt horizontaal zijn, naar boven of naar beneden gericht. Zoo krijgen we 9 ty- j pen, weder met verschillende afwij- kragen. D? vorm van het gelaat of het hoof I i is het kenmerk, waarnaar ook dit in 9 soorten verdeeld wordt: pyrami te- of peervormig, vierkant, rond. sym metrisch, ruhvori;. enz. I 't Oor is een nog veel zekerder he.-i- merk. daar dit in het leven ïtiti ver-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 7