portretten
De wijze, waarop dit meisje van ne-
;en jaar alles deed. de netheid, die
jaar eigen was, de onwillekeurige te
genzin. dien zij koesterde voor luid-
■uchtige spelen, haar onberispelijk ge-
Irag. hare overgroote gevoeligheid
paren eigenschappen, wel geschikt om
laar aantrekkelijk te maken in de
oogen van een jongen zooals ik. die
jriftig. onhandig, ongehoorzaam en
irutaal was. En toch was het tegen
deel waar: van het oogenblik af, dat
zij mijn ATiendinnetje werd. verkreeg
zij op mij een grooten invloed, waar
aan ik rnij geenszins trachtte te ont
trekken.
Was ik eenmaal onder jongens, dan
bestond er geen kattekwaad, waarvoor
terugdeinsde, maar was het een
maal Donderdag- of Zondagmiddag,
waarop ik vrij had en bij Aline mocht
komen, dan was ik een andere jon
gen. Uit angst van deze kleine fee te
[mishagen, die nooit vuile handen had
of een scheur in haar jurk, sprak ik
zacht in plaats van te schreeuwen en
bonsde niet overal tegen aan, als ik
door de kamer liep. Het was mij een
even groot genot haar te gehoorzamen,
als anderen opzettelijk ongehoorzaam
te zijn. Ik voegde mij naar hare spel
letjes in plaats van haar de mijne op
te dringen. Ik bewonderde alles aan
liaar. tot zelfs het feit. dat zij haren
koek, dien zij op Palmpaschen kreeg,
versierd niet. palmtakjes, bonte vlag
getjes en sinaasappels, niet aanraakte,
terwijl de mijne nog geen uur, nadat
ik hem had gekregen, reeds half opge
geten was. De hare duundle tot in den
herfst, en toen wij er eindelijk een di
van wilden houden met haar eet-
serviesje, was hij zóó hard, dat wij
hem met een scherpen steen moesten
doorhakken. Maar nooit had mijn
koek mij zooveel pleizier gedaan.
Als wij niet in den grooten tuin
mochten spelen, en het laatste jaar
mocht dat bijna nooit meer, want mijn
vriendinnetje werd te zwak, waren wij
het liefst in haar kamertje. Het was een
kamer met een venster, dat uitkwam
op het plein, en van waai- wij duide
lijk de pluimen van den helm van den
generaal konldlen zien.
Heb ik reeds verteld, dat Aline al
leen woonde met haren vader en een
dienstmeisje, Miette? De vader bekleed
de eene ondergeschikte betrekking aan
de prefectuur. Maar dat de faniilie be
tere dagen scheen te hebben gekend,
daarvan getuigde de inrichting van
het huis. Aline bezat veel speelgoed',
maar bet meeste was nog afkomstig
van hare moeder.
Het mooiste voniden wij een kleine
komedie, daarvan de tooneelspelers
boeren en boerinnen moesten voorstel
len. die niets geleken op de boeren en
boerinnen, die ter markt kwamen in
i de stad. Het. waren integendeel allen
sierlijke herderinnen en fatterige her-
I ders. Maar er was nog meer moois,
en er zou niets aan mijn geluk heb
ben ontbroken, als ik bij Aline was,
indien haar vader niet telkens de tra
nen in zijne oogen had gekregen, als
hij naar ons kwam kijken.
Zooals ik reeds zeide, nam de groote
pop altijd deel aan onze spelen. Aline
sprak steeds van haar als: Manie is
erg gesteld op mooie kleeren". ..Ma
rie heeft dit of Marie heeft dat ge
daan". Ik vond dat heel natuurlijk,
evenals ik het natuurlijk vond, dat
Aline mij verzocht de tafel te dekken
voor Marie.
Wij hadden in den hoek van de ka
mer een kamertje voor haar gemaakt
en daar zat. zij tusschen meubels, die
voor haar waren, als eene reuzin op
een stoeltje, dat Aline van inij had
gekregen en waarop de pop juist
paste. Daar zat zij met haren eeuwig-
durenden glimlach, en Aline kon nooit
nalaten tot mij te zeggen: ,,Is zij niet
mooi? Men zou denken, dat zij zal j
gaan spreken
Speelde zij met haar pop, dan was
zij geheel kind; maar soms hield zij J
zulke diepzinnige gesprekken, dat men
niet zou denken, dat zij eerst negen j
jaar was.
Een van mijn vogels was gestorven.
Ik had haar dit verteld en zij vroeg
mij: ,,Zou jij bang zijn om te sterven?"
..Dat weet ik niet." antwoordde ik. j
„Ik vind het leven zoo vervelend.
Het is altijd weer hetzelfde: opstaan,
aankleedfen. eten. spelen, naar bed
gaan. en den volgenden dag begint
het weer van voren af aan. Maarj
als men dood is
„Als men dood is. dan wordt men.
een geraamte."
„Neen", zeide zij,, „dan zie ik ma-i
ma en de engelen."
Aline was nog veel zieker dan ik
»ig opgewekt uit Ik sloeg geen enke
len keer over om hein op te zoeken, als
ik thuis was. Ik vond hem altijd in
de kamer naast die, welke aan Aline
had toebehoord.
Eens stond de deur naar die kamer
open. Ik trachtte er een blik in te
werpen en haar vader, die dezen blik
opving, vroeg: ..Zou je haar kamertje
nog eens willen zien?"
Wij gingen er samen binnen. Haar
vader deed' de blinden open en het zon
licht stroomde naar binnen. Alles
stond er nog. Met bed. waarop ik
haar het laatst zoo bleek had zien lig
gen. haar speelgoed en op het stoeltje
Marie met haar bolrond gezicht en
haar eeuwigen glimlach.
„Herinner je je nog, hoeveel zij van
haar pop hield?zeide haar vader, de
pop opnemend. „Heb ik je wel eens
verteld, dat zij mij had gevraagd om
die pop in hare armen te leggen, als
zij dood zou zijn? Zij wilde die mee
naar den hemel nemen en aan mama
laten zien. Miette wilde haar in de
kist leggenMaar ik kon niet schei
den van een voorwerp, dat haar zoo
dierbaar was geweest
wel wist. Op zekeren dag, ik was hij
na tien jaar. zeide men mij, dat ik
dien dag niet met Aline mocht spelen, j
daar zij ziek was. Zij lag acht dagen
te bed', en ik mocht haar niet zien. zij
was te zwak. Op zekeren dag bracht
men mij bij haar om afscheid van
haar te nemen. Zij lag daar dood op
haar bedje met een kruis tusschen ha
re smalle vingertjes en Marie de pep
onbeweeglijk naast haar, met haren
eeuwigen glimlach op haar bolrond
gelaat. Naast het bed zat haar vader
even onbewegelijk als de pop, maar
met eene wanhopende uitdrukking op
zijn gelaat. De geheele kamer was
doortrokken van den geur van bloe
men. die de oude dame van beneden
hadl gezonden: witte seringen, vlak
vóór Kerstmis. Ik verwon derde mij,
waar zij die in den winter had van
daan gehaald.
Miette, die mij bij de hand hield,
zeide mij, dat ik nu afscheid van Ali
ne moest nemen, en ik hukte mij over
mijn gestorven vriendinnetje heen en
kuste haar op die koude wang. Ik was
diep bedroefd en begon bitter te
schreien.
De tijd) ging voorbij en mijne ouders
oordeelden het noodig, dat ik naar de
kostschool ging; sedert Aline geen in
vloed meer op mij had. scheen ik on
handelbaar te zijn. Eens in de maand
ging ik een geheelen Zondag naar
huis. maar daar de school in dezelfde
plaats was, ontmoette ik op onze
wandelingen dikwijls Aline's vader, die
mij altijdlmet de oogen zocht onder de
bende jongens, die daar zoo zoet twee
aan twee wandelden. Hij zag er wei-
llet was drie jaren later en in dien
tijd was er veel veranderd. Op zeke
ren dag kwam Miette op de kostschool
en vroeg mij te spreken. Zij vertelde
mij. dat Aline's vader ging hertrou
wen met een weduwe, die een -doch
tertje van acht jaar had. Dit meisje
zou in Alines kamertje slapen, en
Miette was zoo verontwaardigd, dat
zij terstond den dienst aan haren
meester had opgezegd.
Ik was even verontwaardigd als
Miette. Ik was te jong om te begrij
pen. dat die eenzame man weer naar
een huiselijk leven verlangde. In mijne
verontwaardiging ging ik hem dan
ooi: niet meer opzoeken. Zelfs sprak
ik geen woord tegen Einilie. een grof,
gezond kind. dat alle moeite deed om
rnij tot speelmakker te krijgen.
En wat niij nog meer ontstemde,
was. dat ik na eenige maanden „Ma
rie" op den arm zag van deze Emilie.
Ik herinner mij nog best, hoe woe
dend ik was, toen ik op zekeren dag
onder de wandeling met mijne mede
leerlingen Aline's vader tegenkwam
met zijn tweede vrouw en haar doch
tertje. Dat was den eersten keer, dat
ik Emilie zag met „onze dochter". Wie
weet hoe moeilijk het Aline's vader
gevallen was deze pop aan zijn stief
dochtertje te geven! Maar hij had het
natuurlijk niet kunnen weigeren. Ik
haatte van dat oogenblik af aan niet
alleen Emilie, maar ook Aline's vader,
want. ik kon op dien leeftijd zijne be
weegredenen niet billijken.
Het, was de sterfdag van Aline. Ik
had vacantie en een vriendje was bij
mij komen spelen in den tuin, die dik
onder de sneeuw lag. Het was een
dag vóór Kerstmis. Wij waren druk
bezig een glijbaantje te maken, toen
Emilie van hare wandeling met de
bonne thuis kwam. Zij hoorde ons
lachen en haastte zich om bij ons in
den tuin te komen. Zij bleef een
oogenblik in de tuindeur staan niet
hare bonne, en toen ik opkeek, zag ik
tot mijn ergernis, dat zij Marie" in
hare armen droeg. Zonder notitie
va nhaar te nemen, zetten wij ons spel
voort, wel wetende, dat zij toch niet
mee kon doen, al had zij nog zooveel
lust.
Eensklaps echter kan zij zich niet.
langer weerhouden; zij zet haar pop
Een jacht, die in Westersche lan
den nu bijna geheel verdwenen is. is
die met roofvogels van verschillende
soort op viervoetig of gevederd wild.
Deze jacht is van Oostersche herkomst
en stamt uit noordelijk Indië. Van
hier werd zij overgebracht naar China,
van daar naar de volksstammen van
Midden-Azië: Tartaren, Kirgizen en
Perzen. In de 13e eeuw bloeide de
valkenjacht in Frankrijk. Duitschland
en Engeland, maar vooral, in de Ne
derlanden. Men trachtte met allerlei
roofvogels te jagen; niet alleen met
verschillende valksoorten, maar ook
met sperwers en haviken, met visch-
arenden op visschen enz. Zelfs wer
den met steen -en goudarenden proe
ven genomen voor de jacht op trap
ganzen. wilde ganzen, herten en nog
grover wild. Deze proeven hebber,
echter nimmer geleid tot de doorvoe
ring van de jacht met groote roofvo
gels.
Een oude manier, om roofvogels af
te richten voor de jacht, is ook den
Roofvogels op de jacht.
Kirgizen. Tartaren en Perzen bekend.
Iedere vogel wordt gewend aan een
bepaalden persoon, die hem reeds als I
nestjong ter verpleging neemt, hem j
altijd voedert en verzorgt. Nadar de
roofvogels de eerste jeugd en da eer
ste dressuurni;iHtre:-fi n achter den
rug heb! ca en zeifstandig beginnen te
etên. worden zij er door de Perzen aan
gewend, hun voer te eten uit de oog
holten van opgezetten huiden van
viervoetige dieren, waarbij alleen
de schedel echt moet zijn. Eenigen
tijd daarna zet men die opgezette
dieren op losse, op rollen beweegbare
gestellen en trekt ze, met het voer
voor de roofvogels in de oogholten,
langzaam voort. De jonge, doch reeas
tamme vogels volgen, door den hon
ger gedreven. Men maakt de bewe
ging ielkens sneller en spant ten slotte
sneïioopende paarden voer gestel-
de africhting zoover gevorderd is, be
de africhting zaover gevorderd is. be
gint de fijnere dressuur.
De africhter trekt met zijn nu vol
komen vliegen kunnende pupil door
de steppe en laat hem eerst van het
paard af (want de volksstammen van
Midden-Azië jagen te paard mat ro.-r
vogels) cp zwak wild. mormeldieren
bijv., vliegen. Heeft de jonge vogel
hierin de noodige bekwaamheid ver
kregen. dan wordt hij gedrild voor de
vossenjacht. Hij wordt echter eerst
als volleerd beschouwd, als hij niet
met succes den steppenwolf kan be
vechten. Met een vos komt een steen
arend. met een wolf nimmer alleen
klaar. Maar de bereden jagers volgen
ben en. voor de aan de oogen verwon
de wolf tot bezinning is gekomen, is
hij omsingeld en verloren.
Een afgerichte steenarend, die een
wolf aanvalt en ook bruikbaar is voor
de jacht op stcppen-antilopen .is een
kostbare jachtgenoot voor de Kirgizen
cn geldt hun altijd meer dan een ge
woon. ja minstens evenveel als het
beste paard.
op den grond tegen den muur en pro
beert te glijden. Zij valt, de bonne
snelt toe, van schrik begint zij te hui
len en het volgend oogenblik heeft de
bonne haar meegenomen, zonder dat
wij iets tegen haar hebben gezegd.
Toen zij weg was. zie ik, dat zij de
pop heeft vergeten. Deze zat. met
hetzelfde blozende gelaat naar ons te
kijken, waarmee zij Aline vroeger aan
keek. Mijne woede kende geen grenzen.
Hoe het denkbeeld bij mij opkwam
om de pop te doen verdwijnen, zou ik
niet hebben kunnen zeggen. Het was
een plotselinge inval, en gebruik ma
kende van een oogenblik. dat mijn
vriend mij den rug toekeerde om de
sneeuw van zijne zolen te krabben,
greep ik de pop, snelde er mee naar
een schuurtje en wierp haar daar in,
op gevaar af, dat zij haren porseleinen
kop brak op de stapels hout-
Wij waren weer druk aan het glij
den. toen de bonne van Emile ver
scheen en naar de pop begon te zoe
ken.
„Hebt jelui de pop van Emilie niet
gezien?"
Gelukkig keek zij mijn vriend bij
deze vraag aan en deze antwoordde:
..Een pop? Wel neen!"
„Maar zij heeft toch gezegd, dat zij
de pop tegen den muur heeft gezet."
„Dat kan niet, want wij zijn geen
oogenblik hier vandaan geweest".
..Daar begrijp ik niets van. Maar
mijnheer zal mooi kwaad zijn, en Emï-
lie zal een standje van belang krijgen".
Ik was anders niet boosaardig van
natuur, maar het, denkbeeld, dat Enii-
lie eene strenge berisping zou oploopen
van haren stiefvader, vervulde mij nu
met de grootste vreugd. En ik zou er
mij nog meer over hebben verheugd,
als ik niet was gekweld door het denk
beeld. wat nu verder met de pop te
doen.
Dit denkbeeld verliet mij geen oogen
blik. Zelfs het vooruitzicht van den
Kerstboom ten huize van mijn vriend,
het Kesrtdiner thuis, niets van al de
pretjes, die er dezer dagen zouden
plaats hebben, was in staat mijne ge
dacht en af te leiden van de pop, die
claar nog altijd in het schuurtje lag.
Ik moest steeds denken: „Als ze maar
niet wordt gevonden".
En mijn haat tegen Emilie nam toe.
Ik zag haar in mijne verbeelding in het
bed van Aline liggen en met hare vuile
vingers de zijden deken bezoedelen.
Ik zag haar met het speelgoed, dat zij
der lieve doode had ontstolen, want in
mijne oógen was dat diefstal, spelen;
ik begreep, dat zij al die dierbare voor
wei-pen zou bederven, want zij was on
handig en ruw.
Het beeld van Aline stond weer hel
derder dan ooit voor mij; ik herinnerde
mii weer hetgeen haar vader mij had
verteld, dat namelijk Aline hem had
verzocht de pop met haar te begraven.
Dat was een ingeving; morgen zou ik
naar den doodgraver gaan met de pop
en hem verzoeken de pop bij Aline in
bet graf te leggen; ik zou naar het
kerkhof gaan en al mijn geld meene
men, dan zou hij het zeker doen, als
ik hem dit gaf
Toen ik den volgenden morgen
ontwaakte, begreep ik. dat het plan,
dat ik den vorigen avond had gemaakt,
onuitvoerbaar was. Ik stond vroeg op
en besloot de pop zelf te begraven. De
laatste wensch van Aline was dan
toch vervuld: de pop was begraven
evenals zij.
Indien er tegen tien uur iemand in
den verlaten tuin was gekomen, had
hij een jongen van dertien jaar kun
nen zien. die in den uitersten hoek on
der de seringeboomen bezig was een
diep gat te graven. Er hing een dikke
mist op de stad en alle daken waren
bedekt met eene dikke laag sneeuw. De
meeste menschen waren naar de mis
gegaan, de anderen, die thuis waren
gebleven, waren druk met de toebereid
selen voor het Kerstdiner bezig. De
knaap legt het uitgegraven zand zorg
vuldig op een hoop om zoo weinig mo
gelijk sporen van zijn arbeid na te
laten. Telkens kijkt hij naar den hemel,
of deze niet meer sneeuw zal zenden
om hem behulpzaam te zijn. Naast
hem op de sneeuw ligt een pop, die den
laafsten tijd een hard leven schijnt te
hebben gehad; de kleeren zijn ge
scheurd en over het blozende, nog al
tijd glimlachende gelaat loopen leelij-
ke schrammen.
Eindelijk is het gat diep genoeg. De
knaap neemt de nop teeder in zijn ar
men, gust ze op het gelaat het haar en
de handen en legt ze voor; ig in
haar eraf. waarna h': haastig het gat
met aarde. Daarna schept hij er
sneeuw over. Het sneeuwt nu hard.
Op de tweede verd;epïng wordt een
venster geopend: „Claude, waar ben
je?"
Hier in den tuin," roept de knaap
o^Teruimd.
„Je moet in huis komen. Wat heb je
toch uitgevoerd?"
..Ik heb een glijbaantje gemaakt:"
en de knaap snelt het huis in.
Het was een leugen en hij had zich
schuldig gemaakt aan diefstal boven-
dien.
Maar hij heeft er nooit berouw over
gehad, dat hij op dien Kerstmorgen.
ond r die dichte sneeuwbui, de dochter
l met de blauwe oogen en de blonde ha-
ren van zi'n vriendinnetje in de zach-
I x j sneeuw heeft begraven.
Een luchtschip uit 1850.
Nu de luchtvaart in den laatsten tijd
meer dan ooit op den voorgrond is ge
treden. eensdeels door de vele proeven
van den Brartliaanschen luchtreizi
ger Santos Dumont te Parijs met. zijn
bestuurbaren luchtballon, anderdeels
door de poging van den Franschen
graaf De la Vaulx, om met een lucht
ballon de Middellandsche Zee over te
steken tusschen Toulon en Algiers, is
het belangwekkend in herinnering te
brengen pogingen, die in 1850 zijn aan-
i gewend door den Duitscher Peters, om
het probleem der bestuurbare ballons
tot oplossing te brengen. Peters' po-
j gingc-n gelukten niet. Hïj_stelde zich
ten doel. het personenverkeer mogelijk
j te maken door bestuurbare ballons.
Daartoe ontwierp hij een luchtschip
van den vorm, als op de plaat is afge-
I beeld.
Twee lahge, van leuningen voorziene
en stevig met elkaar verbonden gnlerij-
I en werden door een aantal groote bal
lons zwevende gehouden. Scheeps-
schroefvormige, horizontaal gemon
teerde luchtraderen, die met motoren
in verbinding stonden, vormden de
drijfkracht in Lengterichting van het
gevaarte, terwijl men door andere groo.
1 te raderen met scheef gerichte bladen
een dwarse beweging kon maken. Een
tentdak, over het geheele schip ge-
spannen, diende bij eventueele onge-
vallen als valscherm. Het bedrijf zou
I op zóó groote schaal plaats hebben.
'lat eeirge honderden personen tegelij-
1 kertijd vervoerd konden worden.
I
Een groote gelijkenis wordit door het
spreekwoord vergeleken met die tus
schen twee druppels water; ten onrech
te echter .want ze zijn niet gelijk, even
min als in de grootste bosschen twee
gelijke bladeren kunnen gevonden
worden. Van de milliarden bladeren,
die aan de op onze aarde groeiende
hoornen groeien, heeft elk zijn afwij
king wat vorm. afmeting of getal dei-
nerven betreft.
Hoeveel te meer zal dit waar zijn
ten opzichte van den mensch: en toch
worden wij- vaak door treffende gelij
kenissen getroffen; in de geschiedenis
hebben ze meermalen een groote rol
gespeeld.
Bekend is Herodotus' verhaal van
den magiër Snierdis, die van de om
standigheid, dat hij veel geleek op
den broeder van Cambyses van Per-
zië, gebruik maakte om den troon te
bemachtigen. Maar aan éón (ling had
hij niet gedacht, nl. dat hij geen ooren
had, daar deze op bevel van den ko
ning bij alle magiërs waren afgesne
den en daardoor kwam de list uit en
werd. de valsche Snierdis te dood ge
bracht.
In de nieuwere geschiedenis vorm
de na den dood van czaar Peter III,
een zekere Pougatchev, die sprekend,
op den overleden vorst geleek, een le
gertje om zich heen tegenover Cathe
rine de Groote; maar de opstand mis
lukte en kostte hem liet ïéveïi.
Ook de litteratuur heeft vaak van
personen-gelijkenissen gebruik ge
maakt: Plantus' comedie „de Menaech.
mi" is meer dan eens nagevolgd.
Maar hoe sprekend de gelijkenissen
ook schijnen, bij een nauwkeurig on
derzoek blijken ze steeds zeer volko
men te zijn. Zeer verschillen o. a. de
lichaamsbouw en het beenderengestel,
zoozeer zelfs, dat er zeker geen twee
personen gevonden zouden kunnen
worden, die men in dit opzicht niet
van elkaar zou kunnen onderkennen.
Sommige gedeelten nu van het been-
dergestel kunnen gemeten worden: de
taille, de afstand van do vingertoppen,
als men de armen aan beide zijden
horizontaal heeft opgelicht, de breedte
van het hoofd, de lengte van den voet.
van den onderarm en van den mid
denvinger. Wanneer men daarbij voegt
den vorm van het oor en den neus en
de kleur der oo~en. dan heeft men de
voornaamste kenmerken bijeen, om
een idïvidu te karakteriseeren.
B'ï era dergelijk onderzoek verdwijnt
de overeenkomst, tusschen de meest
op elkaar gelijkende personen. Van dit
systeem nu heefi men gebruik gemankt
om de identiteit vast te stellen van ver
dachte personen en misdadigers. Hun
tatlooze listen om bij eeri tweede of
derde verschiining voor de rechtbank
niet herkenbaar te worden zijn nu nut
teloos geworden. De merkt :"t wer
den uit het linnengoed getornd, de
voering u:t den hoed gescheurd, om
't adres van den hoedenmaker geheim
te houden Onbekendheid met de taal.
stomheid. idiotisme werden voorge
wend. Werd iemand gephötogra heerd,
dan trachtte hij door het trekken van
gezichten zijn gelaat onkenbaar te ma
ken. Valsche namen en woonplaatsen
werden opgegeven.
Maar dit alles helpt nu niet meer.
Vroeger werd wel van iederen misda
diger een nhotographie genomen, maar
het getal daarvan werd zoo groot, dat
men er niet meer met succes onder kon
zoeken. Doch het systeem van Alphonse
Bertillon heeft nu een vaste regelmati
ge orde doen ontstaan. We willen het
meten van een individu eens bijwonen.
Er zijn daarvoor aparte zalen en de
arbeid wordt met de grootste nauw-
keurgheid verricht. Eerst wordt de
lengte van Vt "<\iec-ltc* lichaam bloots
voets genomen, daarna wordt de no.;--
gemeten en horizontaal uitg-rstrek.e
armen. Met een specialen passer neemt
men de twee diameters van het hoofd
i-ngte en breedte die van het oor w r
den met een kleiner instrument geme-
ten. De afmetingen van den linkervoet
worden opgeteekend, terwijl 't lichaam
j daarop rust. Nu volgt de maat van nud-
den- en ringvinger en van den gehee
len onderarm.
Deze maten worden aangeteekend op
een kaart, waarop twee photographie-
ëu van den persoon voorkonten, een
„en profil" en een „en face". Dit is nu
een anthropometrische kaart
Daarbij worden nog gevoegd de af
drukken van de met inkt bestreken vin
gertoppen. omdat de lijnen van de op
perhuid bij een individu zeer constant
blijven, maar zeer verschillend zijn
van die van andore personen, zoodat
die afdrukken bij de Chineezen zelfs
als handteekening gebruikt, worden.
De persoon, van wien zulk een ant-
thropometrische kaart gemaakt is.
moet. alle hoop opgeven, dat hij niet
herkend zou kunnen worden. Na 10,
20 jaren nog, hoe veranderd en verou
derd iemands uiterlijk ook zij, wordt
binnen vijf minuten zijn signalement
gevonden. Want de kaarten worden er
op zeer vernuftige wijze geclassificeerd
en zoo bewaard. Dit. archief bevat reeds
van meer dan 100.000 mannen, vrou
wen en kinderen dit nauwkeui*ig sig
nalement.
Elke aangeklaagde wordt gemeten
en onmiddelijk wordt nagezien, of er
zich reeds een kaart van hem in 't ar
chief bevindt. De hoof cl verdeel ing is
in drie klassen, naar de lengte van het
hoofd: klein, gemiddeld engroot, die
elk dus ongeveer 30,000 kaarten bevat
ten.
Deze afdeelingen zijn weder in drie
ën gesplitst» naar de breedte van het
hoofd, die elk dus ongeveer 10,000 kaar
ten bevatten en die weer in drie groe
pen van 3000 verdeeld zijn naar de
lengte van clen middenvinger; de vol
gende splitsing in. afdeelingen van on
geveer 1000 kaarten is naar de lengte
van den voet; de afmeting van den
bcnedenavm mankt een nieuwe onder
verdeeling in drieën en de lengte van
het lichaam nog een laatste, zoodat
slechts een honderdtal kaarten over
blijft. waaruit gemakkelijk de gezochte
kan gevonden worden. Alle listen hou-
den nu op en de verwonderde misda-
diger kan niets doen dan berusten, als
hem zijn kaart getoond wordt,
I Naast dit signalement bestaat nog
een ander, het zoogenaamde beschrij-
I vende, volgens welk een geoefend oog
j iemand op het gezicht kan herkennen.
Hierbij heeft Bertdlon gebruik ge-
maakt van een uitspraak van den be-
I roemden anatomist Peissc: ,,'t Oog ziet
in de dingen slechts datgene, wat als
idee reeds in den geest bestaat.
Reeds vroeger werden dergelijke sig
nalementen gegeven op paspoorten en
dergelijke stukken, maar deze waren
te vaag. dan dat ze bij een gerechtelijk
onderzoek van eenige waarde konden
zijn. Want dat moeten de afwijkin
gen en eigenaardigheden met de groot
ste nauwkeurigheid beschreven zijnen
dit kan niet gebeuren, tenzij de uit
wendige organen als neus en ooren
behoorlijk geclassificeerd en gegroe
peerd zijn.
De neus bv. is vaak een zeer karak
teristiek deel van een gelaat. Men
denke slechts aan den „arendsneus"
van Caesar en van Napoleon, aan den
neus der Bourbons, aan dien van Cy
rano de Bergerac e. a. m. Bertillon nu
heeft de neuzen bestudeerd en in klas
sen verdeeld. De 1500.000.000 neuzen
op de aarde vervallen zoo naar hun
profiel in drie groepen; recht, bol of
hol. In elke d -z r groepen kan de punt
horizontaal zijn, naar boven of naar
beneden gericht. Zoo krijgen we 9 ty-
j pen, weder met verschillende afwij-
kragen.
D? vorm van het gelaat of het hoof I
i is het kenmerk, waarnaar ook dit in
9 soorten verdeeld wordt: pyrami te-
of peervormig, vierkant, rond. sym
metrisch, ruhvori;. enz.
I 't Oor is een nog veel zekerder he.-i-
merk. daar dit in het leven ïtiti ver-