Rubriek voor Dames.
OomPiet's vischschnit.
FEUILLETON.
Licht en Schadnw.
ONTGROENEN.
Eea eigenaardige soort van ontgroe
nen is in gebruik aan de Ecole ngtio-:
nale des Beaux-Arts te Parijs. Het is,
het „hangen aan een spiets" en is een
aardigheid van onschuld igen aard, dlie
een gevolg is van de goede kameraad
schap en de gulle vroolijkheid. die op
deze school plegen te heerschen.
De spiets, als op de plaat te zien is,
bestaat uit een sterken stok, waaraan
de n'ieuweline vastgemaakt is en aan
Er gaat iederen diag een jong
meisje langs mijn ramen, ik schat
haar bepaald niet ouder dan 18
jaar. Zij interesseert mij Waar
om Om verschillende redenen
ten eerste omdat haar jeugdtge
frischtieid mij aantrekt, dan omdat
zij iederen dag op dezelfde tjjden
voorbijgaat, en ik daaruit opmaak,
dat zij den strijd om 't. bestaan al
begonnen is. verder om haar niet
bepaald mooi maar energiek ge
zichtje. dat nu weer eens onbe
zorgde vroolijkheid en dan weer
zekere mate van ernst uitdrukt. Zij
wandelt of liever loopt meestal al
leen, behalve een enkelen keer.
wanneer een paar kinderen haar
schijnen tegemoet gegaan te zijn;
dan babbelt zij druk met haar
klein gezelschaphet is dan al le
ven wat aan haar is, hetgeen mij
dubbel doet genieten van dat tel
kens wederkeerend genoegen. Het
geen voor die hand lag, blijkt waar
te zijnzij is onderwijzeres op een
van de scholen bij mij in de buurt.
Laatst zag ik, ongeveer 10 minu
ten voor twaalf, een ander jong
meisje voorbijgaan, even frisch
maar sierlijker gekleed en nuffiger
bewegingen makendzij kwam
een poosje later terug met mijn on
derwijzeres je de twee schenen
goede vriendiunen te zijn, geani
meerd was het gesprek, dat kon
men wel zien, maar wat een ver
schil
Mijne oude kennis vertoonde de
.onbevangen aantrekkelijkheid en
bevalligheid van het voor zich
zelve onbewust zijn van die eigen
schappen, terwijl de ander bestu
deerd was, van het uitsteken van
haar voeten af tot het dragen van
hare parapl'uie. Ik kon haar stem
niet hooren, maar ik was overtuigd,
dat zij geaffecteerd moest zijn, ik
zou haar bepaald eens in het bal
con van den Schouwburg aantref
fen, rondkijkend met een air van
,.wat zeg je wel van mij, is mijn
kapsel niet. naar de laatste mode,
is mijn zijden blouse niet van Pa-
rijsch model, of heb ik geen chique
avondmantel over mijn schouders
hangen
Het zou mij verder niet verwon-
zijn knieën .hangt als voorbereiding
voor zijn eersten uitgang te midden,
van de hem volgende studenten. Deze
ontgroening door te maken houdt men
voor bepaald noodzakelijk, om den
trots van den nieuweling te breken. De
schilders in een atelier schilderen op
den hals van den nieuwen leerling een
groenen briljant ter grootte van een
erwt, anderen trekken zijn hemd weg
en bedekken zijn borst en zijn rug met
syinbolieke teekeningen. terwijl de
i beeldhouwers met de verzekering, dat
aan zijn heus fijne lijnen ontbreken,
i het gebrek hierdoor trachten te verhei-
pen. dat zij er hem een van leem op het
gelaat plaatsen.
Na don terugkeer in het atelier wordt
hij losgelaten, gelukgewenscht en on
der gebruikmaking van een over<-tep-
dige hoeveelheid terpentijn lielpt men
I hem de verf van zijn liuid verwijderen
dienen als zij eenige winters daarna
weer even sierlijk in den Schouw
burg kwam, maar nu met een ge
zicht van „Wat verveelt het mij.
Dat stuk heb ik al zoo dikwijls ge
hoord. Tegen al diezelfde menschen
moet ik steeds weer lief doen en
een kwijnend gesprek aan den
gang houden énz. enz. I"
Een innig gevoel van medelijden
bekrimpt mij ,n.u, niet met mijn
dagelijksche vriendin, die op haar
manier al zorgen heeft, maar met
haar vriendinnetje, dat op haar
achttiende jaar gedoemd is ora over
niets anders te denken dan mooie
kleeren en uitgaan. O, zeker, zij
kan lezen, zij kan musiceeren of
teekenen, maar als zij voor die
kunstvakken geen buitengewonen
aanleg heeft, dan. blijven het im
mers ontspanningsbezigheden. En
is het van een jong levenslustig
mensch te vergen, dat zij zich zich
gelukkig voelt buiten ernstige be
zigheid Moet zij na een werkzaa...
kinderleven van allerlei schooibe
zigheden, nu plotseling geschikt
zijn om zonder eenig beduidend
werk met opgewektheid het leven
door te gaan. Dat gaat misschien
twee jaar hoogstens vier jaar goed
en dan komt dat vervelend gevoel
van onvoldaanheid en cynisme, dat
een jong meisje meer dan iemand
anders ontsiert en dat doet beslui
ten tot een of andere mariage de
raisou, die de rij van d'e ongeluk
kige huwelijken nog met een komt
vermeerderen. Vroeger ging dat
beter, toen de dochters noodig wa
ren in 't gezin om moeder bij te
staan in de huishoudelijke plichten,
maar tegenwoordig nu allerlei
werk buitenshuis voordeeliger g
daan wordt, nu hebben de volwas
sen meisjes evenals de jongens een.
werkkring noodig zij mag haar al
vroeg zorgen opleggen, maar daar
kunnen wij immers niet buiten
Als schoolgaand kind heeft d.
mensch al zijn plichten en toch
een kind van zes jaar niet tevree °f
het moet daar ook een deel van op
zich hebben.
Den volgenden dag zag ik mijn
vriendinnetje weer met dezelfde
opgewektheid naar school gaan. Ik
hoorde later dat zij onderwijzeres
was geworden:, omdat haar ouders
dat beter vonden. Verstandige
ouders, die voelden dat hun meisje
j evengoed behoefte had aam een ern-
j stige bezigheid, die haar de ont-
j spanning des te meer deed geuie-
I ten, als hun jongens
RECEPTEN:
t Een gebarsten ei kan men koken,
1 zonder dat het geheel breekt door
het vooruit in een stukje zacht pa-
j pier te wikkelen,
j Witrieeren. schoenen of hand'schoe-
j non worden het best schoonge-
maakt met benzine en oppervlak-
kige vlekjes met een stukje india-
rubber.
Naar het Zweedsch
van TOR HEDBERG.
Oude Piet was eigenlijk volstrekt
nog niet oud, hij had dien naam al ge
kregen. toen hij nog een jongen was,
in den tijd toen hij bij Andries den vis-
scher in dienst kwam; Andries' doch
ter Anna had hem dien gegeven, om
dat zijn gezicht zoo vol rimpels zat;
en daar die naam met zijn doen en la
ten overeenstemde had hij dien be
houden. Hij kwam ook juist van pas,
daar man eigenlijk geen anderen hij-
naam voor hem had gevonden, die
doel trof.
En waarlijk, hij had er al wat rim
pelig en zorgelijk uitgezien, toen hij
ter w ereldkwam, alsof hij er een voor
gevoel van had, dat hij wel wat on
gelegen was gekomen. In zijn eerste
jaren kwam hij tgn laste der diaco
nie en dat mocht er wel weinig toe bij
dragen om de rimpeis te verdrijven,
want toen hij op veertien jarigen leef
tijd bij visscher Andries in dienst
kwam, zag hij er uit als een veteraan
en toen had Anna, die vlug van oog
en begrip was, hem aanstonds dien
naam gegeven.
Het was alsof zijn huid hem in te
groote hoeveelheid was toebedeeld,
I niettegenstaande zijn breed gezicht, of
misschien wel op wat meer gezondheid
of een meer behag'elijk leven moest
wachten om gevuld te worden; daar
het toeval dit echter niet had gewild
hielden d'e rimpels stand en groeiden
vast. Zij hadden zich hoofdzake i'l
om de oogen en in de mondhoeken
verzameld om de oogen, die klein
en goedig waren, maar waaraan zij
een bekommerde uitdrukking gaven en
lom den mond, die groot en breed was,
waaraan zij een eigenaardigen la;h
verleenden, een lach die noch vretig-
I de noch gedruktheid te kennen gaf..
I maar een blijde gelatenheid, die hein
dan ook scheen aangeboren.
Overigens was hij flink van postuur
i en goed gebouwd en hoewel uiet over
gezond, was hij toch onbegrijpelijk
j sterk. Hij was een matig kostgan-
|ger en een flink arbeider, zoodat vis-
jscher Andries zeer met hun ingeno
men was. Visscher Andries was van
klein af begonnen, maar had ge
luk gehad en verkeerde nu in gunsti
ge omstandigheden.
Toen Oude Piet twee jaar bij liem
in dienst was geweest, begon hij mei
twee schuiten te visschen; ia do groot
ste roeide hij dan zelf met zijn vrouw
in de kleinste Anna en Piet. Ilij had
dus altijd twee schuiten gereed en als
er eens overvloed van visch was, kon
men zeker zijn, dat Andries er niet bij
te kort schoot.
Verscheidene jaren roeiden Piet en
Anna dus te zamen en zij deden me
nige gelukkige vangst; zij brachten
meestal een paar manden meer bin
nen dan de groote boot. Dat beweerde
Anna altijd haar verdienste te zijn en
Piet sprak haar niet tegen, zooais hij
dat over 't algemeen eigen iq* niemand
deed. Zij konden 't overigens best met
I elkander vinden. Anna hield Piet wel
eens wat erg voor den gek, maar verre
i van daar boos over te worden, liet
Piet zich zich dat met een z: ker wel
gevallen steeds aanleunen,
i Piet zat bij het roeien altijd op de
achterbank en Anna op de voorbank,
zooals dat het gebruik is als een knaap
en een meisje te zamen roeien; maar
1 Piet richtte zijn riemslagen altijd naar
1 de hare, een attentie waarop Anna
J hoogen prijs stelde, ofschoon zij er
nimmer iets van zeide. Maar daar hij
koers most houden, moest hij daarbij
aanhoudend op haar letten en het aeed
hem dan telkens genoegen haar in liet
frissche rood bloeiende aangezicht te
zien. Niemand hield dan ook zoo j
nauwkeurig koers als hij.
Op die wijze gebeurde het dat Piet
heel veel van Anna ging houden. Dat
kwam zoo langzamerhand, zonder
slag of stoot, zonder dat hij er haar j
iets van zeide, ja zonder dat hij het
bijna zelf wist— hij begon enkel maar
te voelen, dat er geen grooter vreug
de voor hem bestond dan de schuit op
te tuigen en dat had hij vroeger
nooit zoo gezien; het kwam hem ook j
voor, dat hij de oude boot begon lief
te krijgen en dat trof hem altijd, als
hij daar op de achterbank zat en het
maakte hem zoo vertrouwend en ze
ker, ja bijna een weinig trotsch als hij
daar zat en roeide met Anna daar te
genover hem.
Zooals gezegd, stil en rustig, zonder
schok of stoot ontwikkelde zich zijne
liefde, had zij haar tijd van stil geluk,
een tijd toen Anna's wezen tegenover
hem begon te veranderen, waarin zij
hem niet langer voor den gek hield,
ook niet meer zoo spraakzaam was als i
te voren, maar zwijgend aan haar
roeispaan zat, maar toch een vroo- j
lijke glans in haar kwam als Piet
naar het roer keek; en even stil en
kalm daalde ook het ongeluk op hem
neder. Het begon daarmede, dat An-
na soms onvriendelijk en vreemd te
gen hem werd, dat haar stem een
scherpen klank aannam, en wat
Piet eigenlijk het meest hinderde, j
dat zij, die anders zoo flink tégen j
hem oproeide, steeds gelijk en maat- 1
vast, in dit alles begon te verslappen, j
nu eens veel te haastig uitsloeg, dan
weer bij hem achterbleef, zoodat Piet I
alle moeite had om de boot recht te
houden. Hij begreep niet. wat er aan
haperde, maar dat er iets niet in den
haak was, dat voelde hij en zijn blik
werd zorgelijker en zijn lach verdween
Na eenigen tijd ging Anna zelfs in
haars vaders boot over, terwijl haar
plaats in de zijne door de moeder in- i
genomen werd, eene verandering, die
Piet's hart zwaar maakte en waarover
hij natuurlijk met niemand kon spre
ken en het eind van dit alles was,
dat Anna zich verloofde met een vis
scher uit de buurt wiens erf bijna aan
dan van hare ouders grensde. Hij
heette Akerström, was al wat. op ja
ren en wel wat zwaar op de hand,
maar hij had' geld in d'e kist. Dat kon
Piet begrijpen en hij zeide er dan ook
niets over hij vond, dat alles ging
zooals het gaan moest en hij zweeg
hij leed misschien ook wel een weinig,
maar zorgde, dat men hem dat niet
kon aanzien. Het eenige wat hij d.cd
was, dat hij Andries zijn dienst op
zegde, en zich bij een ander verhuur
de, en dat was geen geringe opoffe
ring, want het was een beste diens!
en het loon en de kost beter, dan hij
die ergens anders kon verwachten.
Toen dit alles vijf jaren geleden »vas,
kwam hij terug met een kleine spaar
penning en huurde een klein vertrek
op hetzelfde eiland, waar Andries
woonde en waar Anna sinds dien ge
trouwd was. Hij wilde nu op eigen ge-
legenlieid uit visschen gaan; hij had
zelf eenige netten gebreid en had tegen
billijken prijs een boot overgenomen.
Het was dezelfde boot, waarin aij als
jongen tegenover Anna gezeten en ge
roeid had die was nu als wrak af
gedankt en verkocht.
Natuurlijk kwam hij Anna ook spoe
dig tegen. Zij was groot en wat zwaar
der geworden, en was vlugger en fris-
scher dan ooit. Zij had zich naar d'e
luimen van haar man leeren schik
ken en had het overigens opperbest.
Het terugzien was geheel ongedwon
gen vriendelijk, bijna hartelijk. Piot
schudde haar de hand sprak over ou
de tijden en vroeg hoe zij het maakte.
Daarna spraken zij over de viscli-
vangst en verdere onverschillige ot
derwerpen en bij het scheiden zeic
Anna:
En dus heeft Piet vaders oud
boot gekocht?
Ja. antwoordde Piet, ik kon hei
goedkoop krijgen en een boot moei
ik toch hebben. En zoo oud zal hij toe
wel niet, zijn, of ik zal hem nog w
kunnen oplappen.
Ja, zeide Anna al lachende, ui
je nu maar zorgt, dat je er niet ine
naar den kelder gaat!"
j O, neen, antwoordde Piet
i lachend, zoo erg zal het wel niet woj
den.
I Later troffen zij elkander bijna elke
i avond en spraken dan een poosje si
(man. Anna plaagde hem weder ais i
j voren en noemde hem weer Oude Pie
en nooit verzuimde zij te vragen, ho
het met de oude boot ging. Deze boe
was zoo te zeggen een vereenïgings
punt tusschen hen.
Oude Piet deed intusschen zijn naar
I steeds meer eer aan. De rimpels in zij
[gezicht waren zoo mogelijk nog die
[per geworden, zijn oog vriendelijkei
i zijn. lach onnoozeder dan vroeger e
Ide uitdrukking van zijn gelaat kon
j merlijker dan ooit. En dat was oc
igeen wonder want Oude Piet had gee
heel gemakkelijk leven, veel geluk me
i visschen had hij niet. en dat was toch
zooals Anna vroeger altijd gezegd hac
zijn grootste verdienste geweest. Al
[het de anderen soms eens meeviel
[kwam hij dikwijls met een leege boo
j tehuis. Neen, hij was niet heel gelul!
|kig. Oude Piet!
Gelukkig was hij nog al handig i
andere dingen hij was half kleei
maker, half smid, schoenmaker zo
noodig ja eenmaal had hij een ou
de keukenklok gerepareerd, en daa
was hij zeer trotsch op, omdat de ou
de uurwerkmaker haar laag in huil
In een ton over de Niagara.
De ziekelijke zucht, sensatie te ma- j beschrijft dan, on 76 meter saamge
ken. heeft dezer dagen weder een drongen, plotseling een rechten hoeli
menschenleven gekost zoodat door den terugstoot van de g<
Miss Maud Willard. een ondernemen- weldige watermassa tégen de rotsei
de, jonge Amerikaansche te Ohio, liet van den linkeroever de wervelstroc
de roem van haar bekenden landge- i men ontstaan,
noot inr. C. D. Graham, die de stroom- j De ton. die miss Willard bij haa
versnellingen van den Niagara in een [waagstuk gebruikte, was dezelfde, di
voor deze gelegenheid gebouwde ton mr. Graham voor hetzelfde doel lie
overgetrokken is. geen rust. Langen tijd bouwen en waarmee hij den 2den Jul
had zij er over gedacht, 'tzelfde waag- I88G. n: i meer geluk dan de dame. ge
stuk ook te ondernemen en zij heeft 't varen heeft,
ten slotte uitgevoerd. Tot haar onge-1 Op de plaat is de ton voorgesteld
luk werd het eigenaardige vaartuig j links er van staat miss Willard. recht
echter meer dan 5 uren in den water- mr. Graham beiden in de uitrusting
val been en weer geslingerd, voor het welke zij oi) hun tocht droegen. D
ten slotte stoomafivaaHs aan land j ton is 1.60 meter hoog, heeft eei
spoelde. Gedurende dien tijd is miss j fiddellijn van 65 cM. en is
Willard gestorven, nadat zij waar- onderen smaller dan aan het bovenst
schijnlijk reeds kort na het begin van einde. SteVige banden houden de du!
den tocht haar bewustzijn had verlo- gen bijeen. De binnenzijde van de to:
ren. I ia met kurk gevoerd en de ballast on
De Niagara vormt zijn gevaarlijke der in bevestigd. Kantelen van de to:
stroomversnellingen, terwijl hij zich j is tengevolge van haar stabiliteit wel
'tusschen 100 meter hooge rotsen in een j iswaar niet mogelijk, doch het verblij
nauwte van slechts 90 meter door- j er in moet zeer vermoeiend zijn, om
wringt. De stroom is bij de zoogenaam- j dat zij door de *troomversnellingei
de Whii-lpool-Rapids in het midden 6 j als een noted op heen en weer geslin
k 7 meter hooger dan aan do oevers en gerd wordt.
ihhêtun ran DEK A.
De oude woning.
Nu was hij er!
Het waren moeielijke jaren geweest
niet slechts door de harde studie,
maar ook door het harde leven. Het
was alsof de maatschappij zich uit
sloofde om de gaven die hij van. na
tuur gekregen had, te verstikken.
Arm, heel arm, nijpend arm had hij
het gehad.
Hij had zijn viool, hij had zijn stu
die: dat was zijn alles, maar toch niet
alles voor een kunstenaar die nog ge
vormd moet worden in goede richting;
een kunstenaar die vooral ook door
veel moois te zien en te hooren moet
ontwikkelen de schoone talenten die
in hem zijn.
Zijn vader was wat wij in de wande
ling gewoon zijn te noemen, een oud-
roestman, een vuile sjaggerende koon
man door een toevalligheid, omdat
zij zoo dicht bij de haven woonden,
handelaar in oud-roest der schepen;
oud-roest van ankers, van kettingen,
van stoombootschroeven enz.
Zijn eerste kinder- en jongelingsja
ren had hij daar doorgebracht, op de
lage. vunze bovenkamer, waar het
rook naar bedervende dingen, voor
werpen die vergaan, uit de bergplaats
en winkel van zijn vader. En heel spoe
dig, toen hij in de wereld was, had
I deze hem geleerd te haten het donkere
straatje, neer te zien op het krot en
1 den handel van zijn vader. Zijn vader
och, hij zag in hem slechts den han
delaar. Zijn gevoelige kunstenaarsna-
tuur was vreemd aan de listige, on
gevoelige koopmansstreken.
Hij was niet lang thuis gebleven, De-
zelfde met dagelijksch vuil en scheeps-
;pek bezoedelde geldstukken, waarvan
i hij eigenlijk zoo'n afkeer had, bezorg
den hem een plaats op het conserva-
torium. Als veel menschen, die hun
leven hard hebben moeten ploeteren,
bezat zijn vader, hoe eenvoudig hij
overigens ook was, een levenswijsheid,
die hem deed begrijpen en billijken,
dat zijn zoon hooger op wilde, streef-
i de naar de zilveren, sterren die zoo
I heel hoog aan. den hemel staan.
I Nu was hij er!
Op het Conservatorium waar hij eens
kwam als bedeesd, jong, leerlingetje,
het schuchtere zoontje van een armen
oud-roest-koopman, was hij tot leeraar
benoemd.
Tot leeraar! Op een prachtig inko
men. En dat vermeerderd met de par-
j ticulïere lessen, die men hem van alle
zijdien kwam vragen, stelde hem in.
staat geheel onafhankelijk te leven.
en zijn armen, zwoegenden vader een
onbezorgden ouden dag te verschaffen.
Ja, verbeeld je zoo iets. Eerst wilde
de man er niet eens aan. Hij had zijn
zoon spottend met de kleine glinste
rende oovies aangekeken, en was toen
in lachen uitgebarsten- Wat, ik
van mijn renten leven. Ik zou je wat
danken. Daar ben ik nog niet rijk ge
noeg voor."
Zijn zoon had hem van die zorg wil
len bevrijden,, maar lachend weer viel
hij hem in de rede, zeggend dat dit
maar gekheid was geweest. Hij wist
wel dat zijn zoon hem niet in den steek
zou laten. Maar heusch, men moest
hem voorloopig in zijn handel laten,
dat was zijn lust en zijn leven. Hij zou
doodgaan, doedkniezen, als hij eiken
dag deftigjes achter een raam móest
gaan zitten om een pijn te rooken, of
met andere oude heeren op 'n bank
van een park moest kletsen over het
weer, van vandaag, en... het weer van
gisteren... en het weer van eergiste
ren En om te toonen. hoe sterk hij
was tilde hij een zwaar ijzeren anker
boven zijn hoofd, en zwaaidie er lus
tig mee rond.
Tóch had hij ten slotte moeten toe
geven: van alle zijden kwam pressie;
zijn zoon toonde zich heel boos, en be
droefd ook wel wat; en alle kennissen
scholden hem voor stommerd uit. En
een stommerd wilds hij niet heeten;
daar was hij jarenlang te goed han
delsman voor geweest.
Dus eindelijk en ten laatste dan, zou
hij het maar doen, en zou hij zich
maar voor afbraak laten verkoopen,
zooals hij half schertsend, half wee
moedig zeide.
Vandaag was het de dag.
Het handeltje was overgedaan
voor 'n prikkie.
De zoon had. dat in orde gemaakt.
Vader moest zich nu maar nergens
meer bezorgd over maken; hij had zijn
tijd van tobben en denken gehad, nu
was de beurt aan zijn zoon.
Hij liet het stil tóe. Nu het er een
maal toe gekomen was, scheen eens
klaps alle kracht van tegenweer, alle
energie en sluwheid uit hem gevaren.
Eventjes slechts had hij gebromd over
den lagen prijs, -en gezegd dat de zaak
nog wel minder waard was als er een
man zonder kop in kwam. Maar zijn
zoon suste het, en het bleèf zóó.
Voor het laatst liep hij even rond,
haast onherkenbaar in zijn deftige
zwarte jas, met z'n nieuwen
hoed op. Hij vond zichzelf vreemd en.
ongewoon, betrapte er zich op dat hij
op een oogenblik de slippen van zijn
jas oplichtte, om ze niet vuil te maken.
O, die oude slobberjas, wat kon hij
daar lekker in scharrelen. Diepe zak
ken zaten daar in, waar je den afbraak
van een heel schip wel in had kunnen
berge-n, en sterke stof dat dat was!
Zelfs de jarenlange wrijving met al
het ruwe ijzer had er niet meer dan
eenige franjes van af kunnen halen,
met en benevens een paar scheuren,
maar dat kwam door toevallige, nij
dige spijkers.
Om 10 uur zou de nieuwe huurder
den sleutel komen halen. Nou zou het
wel haast zoo laat zijn. Jawel, de scha
duw van het wijnhuis aan de over
zijde, viel net voor zijp deur. Daar
speelde dé klok alen daar klonken
ook de voetstappen.
Het was zijn zoon.
..Hé, jij hier, wat kom jij hier doen?"
,.Ja vader, ik dacht misschien dat
het u gemakkelijker zou vallen aan
mij den sleutel te geven dan aan den
nieuwen huurder, daarom ben ik
maar zelf gekomen, en ook, ik
wou het oude huis nog wel eens zien,
zoo voor het laatst".
,.Ja, wel voor het laatst voor
het laatst".
Hij stokte even, kampend met de
ontroering, maar toen barstte hij uit
met een plotselinge herleving van
kracht en helderheid:
„Och, jongen, jij weet niet wat ik
er aan verlies, hier aan 't oude huis.
Rijkdom heb ik er niet mee verworven,
en hoogheid ook niet. Ze hebben mij
niet gekend in de groote wereld zooals
jij. Maar was ik niet geëerd door elk
die met mij omging, gaf ik niet het
1 volle wicht, betaalde ik niet contant.
Niemand heeft ooit. wat aan mij gele-
den. Dat is mijn trots. En ook, ik ben
j met niets begonnen, met minder dan
jij jongen. Jij had ten minste nog
1 de Herpel is mijn getuige dat ik er mij
niet op verhoovaardig een. vader
die je geld kon geven voor je studee
j ren. Maar ik moest beginnen met niets
j met minder dan niéts, met een ïekor
in mijn maag en aan kleeren. Toen
j kwam ik zóóver, dat ik een vrouw kon
I kiezen, dat. ik zou kreeg. Dat was a
j een heele hoogte voor mij, en ik was
er tevreden mee, ik vroeg niet naar
j meer. Jij wil het mij nu geven, en ik
ben er je dankbaar voor. maar het ii
:uch wel hard om heen te moeten gaan
de zaak voor zoo'n prikkie te ver
kpopen. Maar het is uit, uit; gedani
zaken nemen geen keer. 't Is uit."
Met 'n ruk draaide: hij zich om, greei
de zware, stoffige luiken op, en plaat
ste ze zonder nu aan zijn mooie jas
te denken voor de ramen, als in eei
sterfhuis. Het werd donker in de die
pe pakhuisholte, en de benauwdheii
van de almospheer scheen nog zwaar
der te drukken. Even bleef hij nof
staan, keek naar de verzakkende, weg
gevreten muren, de vuile balken, hee
het schurftige inboedeltje, toen haald<
hij als in gedachten iets te voorschijn
een grooten oók-roestigen sleutel.
„Hier jongen, pak aan, doe h$n
weg. laat hem mij nooit meer zien. Ik
wil niet, hoor je, ik wil niet Ik kon
i hier nooit meer terug!"