Rubriek voor Dames. OomPiet's vischschnit. FEUILLETON. Licht en Schadnw. ONTGROENEN. Eea eigenaardige soort van ontgroe nen is in gebruik aan de Ecole ngtio-: nale des Beaux-Arts te Parijs. Het is, het „hangen aan een spiets" en is een aardigheid van onschuld igen aard, dlie een gevolg is van de goede kameraad schap en de gulle vroolijkheid. die op deze school plegen te heerschen. De spiets, als op de plaat te zien is, bestaat uit een sterken stok, waaraan de n'ieuweline vastgemaakt is en aan Er gaat iederen diag een jong meisje langs mijn ramen, ik schat haar bepaald niet ouder dan 18 jaar. Zij interesseert mij Waar om Om verschillende redenen ten eerste omdat haar jeugdtge frischtieid mij aantrekt, dan omdat zij iederen dag op dezelfde tjjden voorbijgaat, en ik daaruit opmaak, dat zij den strijd om 't. bestaan al begonnen is. verder om haar niet bepaald mooi maar energiek ge zichtje. dat nu weer eens onbe zorgde vroolijkheid en dan weer zekere mate van ernst uitdrukt. Zij wandelt of liever loopt meestal al leen, behalve een enkelen keer. wanneer een paar kinderen haar schijnen tegemoet gegaan te zijn; dan babbelt zij druk met haar klein gezelschaphet is dan al le ven wat aan haar is, hetgeen mij dubbel doet genieten van dat tel kens wederkeerend genoegen. Het geen voor die hand lag, blijkt waar te zijnzij is onderwijzeres op een van de scholen bij mij in de buurt. Laatst zag ik, ongeveer 10 minu ten voor twaalf, een ander jong meisje voorbijgaan, even frisch maar sierlijker gekleed en nuffiger bewegingen makendzij kwam een poosje later terug met mijn on derwijzeres je de twee schenen goede vriendiunen te zijn, geani meerd was het gesprek, dat kon men wel zien, maar wat een ver schil Mijne oude kennis vertoonde de .onbevangen aantrekkelijkheid en bevalligheid van het voor zich zelve onbewust zijn van die eigen schappen, terwijl de ander bestu deerd was, van het uitsteken van haar voeten af tot het dragen van hare parapl'uie. Ik kon haar stem niet hooren, maar ik was overtuigd, dat zij geaffecteerd moest zijn, ik zou haar bepaald eens in het bal con van den Schouwburg aantref fen, rondkijkend met een air van ,.wat zeg je wel van mij, is mijn kapsel niet. naar de laatste mode, is mijn zijden blouse niet van Pa- rijsch model, of heb ik geen chique avondmantel over mijn schouders hangen Het zou mij verder niet verwon- zijn knieën .hangt als voorbereiding voor zijn eersten uitgang te midden, van de hem volgende studenten. Deze ontgroening door te maken houdt men voor bepaald noodzakelijk, om den trots van den nieuweling te breken. De schilders in een atelier schilderen op den hals van den nieuwen leerling een groenen briljant ter grootte van een erwt, anderen trekken zijn hemd weg en bedekken zijn borst en zijn rug met syinbolieke teekeningen. terwijl de i beeldhouwers met de verzekering, dat aan zijn heus fijne lijnen ontbreken, i het gebrek hierdoor trachten te verhei- pen. dat zij er hem een van leem op het gelaat plaatsen. Na don terugkeer in het atelier wordt hij losgelaten, gelukgewenscht en on der gebruikmaking van een over<-tep- dige hoeveelheid terpentijn lielpt men I hem de verf van zijn liuid verwijderen dienen als zij eenige winters daarna weer even sierlijk in den Schouw burg kwam, maar nu met een ge zicht van „Wat verveelt het mij. Dat stuk heb ik al zoo dikwijls ge hoord. Tegen al diezelfde menschen moet ik steeds weer lief doen en een kwijnend gesprek aan den gang houden énz. enz. I" Een innig gevoel van medelijden bekrimpt mij ,n.u, niet met mijn dagelijksche vriendin, die op haar manier al zorgen heeft, maar met haar vriendinnetje, dat op haar achttiende jaar gedoemd is ora over niets anders te denken dan mooie kleeren en uitgaan. O, zeker, zij kan lezen, zij kan musiceeren of teekenen, maar als zij voor die kunstvakken geen buitengewonen aanleg heeft, dan. blijven het im mers ontspanningsbezigheden. En is het van een jong levenslustig mensch te vergen, dat zij zich zich gelukkig voelt buiten ernstige be zigheid Moet zij na een werkzaa... kinderleven van allerlei schooibe zigheden, nu plotseling geschikt zijn om zonder eenig beduidend werk met opgewektheid het leven door te gaan. Dat gaat misschien twee jaar hoogstens vier jaar goed en dan komt dat vervelend gevoel van onvoldaanheid en cynisme, dat een jong meisje meer dan iemand anders ontsiert en dat doet beslui ten tot een of andere mariage de raisou, die de rij van d'e ongeluk kige huwelijken nog met een komt vermeerderen. Vroeger ging dat beter, toen de dochters noodig wa ren in 't gezin om moeder bij te staan in de huishoudelijke plichten, maar tegenwoordig nu allerlei werk buitenshuis voordeeliger g daan wordt, nu hebben de volwas sen meisjes evenals de jongens een. werkkring noodig zij mag haar al vroeg zorgen opleggen, maar daar kunnen wij immers niet buiten Als schoolgaand kind heeft d. mensch al zijn plichten en toch een kind van zes jaar niet tevree °f het moet daar ook een deel van op zich hebben. Den volgenden dag zag ik mijn vriendinnetje weer met dezelfde opgewektheid naar school gaan. Ik hoorde later dat zij onderwijzeres was geworden:, omdat haar ouders dat beter vonden. Verstandige ouders, die voelden dat hun meisje j evengoed behoefte had aam een ern- j stige bezigheid, die haar de ont- j spanning des te meer deed geuie- I ten, als hun jongens RECEPTEN: t Een gebarsten ei kan men koken, 1 zonder dat het geheel breekt door het vooruit in een stukje zacht pa- j pier te wikkelen, j Witrieeren. schoenen of hand'schoe- j non worden het best schoonge- maakt met benzine en oppervlak- kige vlekjes met een stukje india- rubber. Naar het Zweedsch van TOR HEDBERG. Oude Piet was eigenlijk volstrekt nog niet oud, hij had dien naam al ge kregen. toen hij nog een jongen was, in den tijd toen hij bij Andries den vis- scher in dienst kwam; Andries' doch ter Anna had hem dien gegeven, om dat zijn gezicht zoo vol rimpels zat; en daar die naam met zijn doen en la ten overeenstemde had hij dien be houden. Hij kwam ook juist van pas, daar man eigenlijk geen anderen hij- naam voor hem had gevonden, die doel trof. En waarlijk, hij had er al wat rim pelig en zorgelijk uitgezien, toen hij ter w ereldkwam, alsof hij er een voor gevoel van had, dat hij wel wat on gelegen was gekomen. In zijn eerste jaren kwam hij tgn laste der diaco nie en dat mocht er wel weinig toe bij dragen om de rimpeis te verdrijven, want toen hij op veertien jarigen leef tijd bij visscher Andries in dienst kwam, zag hij er uit als een veteraan en toen had Anna, die vlug van oog en begrip was, hem aanstonds dien naam gegeven. Het was alsof zijn huid hem in te groote hoeveelheid was toebedeeld, I niettegenstaande zijn breed gezicht, of misschien wel op wat meer gezondheid of een meer behag'elijk leven moest wachten om gevuld te worden; daar het toeval dit echter niet had gewild hielden d'e rimpels stand en groeiden vast. Zij hadden zich hoofdzake i'l om de oogen en in de mondhoeken verzameld om de oogen, die klein en goedig waren, maar waaraan zij een bekommerde uitdrukking gaven en lom den mond, die groot en breed was, waaraan zij een eigenaardigen la;h verleenden, een lach die noch vretig- I de noch gedruktheid te kennen gaf.. I maar een blijde gelatenheid, die hein dan ook scheen aangeboren. Overigens was hij flink van postuur i en goed gebouwd en hoewel uiet over gezond, was hij toch onbegrijpelijk j sterk. Hij was een matig kostgan- |ger en een flink arbeider, zoodat vis- jscher Andries zeer met hun ingeno men was. Visscher Andries was van klein af begonnen, maar had ge luk gehad en verkeerde nu in gunsti ge omstandigheden. Toen Oude Piet twee jaar bij liem in dienst was geweest, begon hij mei twee schuiten te visschen; ia do groot ste roeide hij dan zelf met zijn vrouw in de kleinste Anna en Piet. Ilij had dus altijd twee schuiten gereed en als er eens overvloed van visch was, kon men zeker zijn, dat Andries er niet bij te kort schoot. Verscheidene jaren roeiden Piet en Anna dus te zamen en zij deden me nige gelukkige vangst; zij brachten meestal een paar manden meer bin nen dan de groote boot. Dat beweerde Anna altijd haar verdienste te zijn en Piet sprak haar niet tegen, zooais hij dat over 't algemeen eigen iq* niemand deed. Zij konden 't overigens best met I elkander vinden. Anna hield Piet wel eens wat erg voor den gek, maar verre i van daar boos over te worden, liet Piet zich zich dat met een z: ker wel gevallen steeds aanleunen, i Piet zat bij het roeien altijd op de achterbank en Anna op de voorbank, zooals dat het gebruik is als een knaap en een meisje te zamen roeien; maar 1 Piet richtte zijn riemslagen altijd naar 1 de hare, een attentie waarop Anna J hoogen prijs stelde, ofschoon zij er nimmer iets van zeide. Maar daar hij koers most houden, moest hij daarbij aanhoudend op haar letten en het aeed hem dan telkens genoegen haar in liet frissche rood bloeiende aangezicht te zien. Niemand hield dan ook zoo j nauwkeurig koers als hij. Op die wijze gebeurde het dat Piet heel veel van Anna ging houden. Dat kwam zoo langzamerhand, zonder slag of stoot, zonder dat hij er haar j iets van zeide, ja zonder dat hij het bijna zelf wist— hij begon enkel maar te voelen, dat er geen grooter vreug de voor hem bestond dan de schuit op te tuigen en dat had hij vroeger nooit zoo gezien; het kwam hem ook j voor, dat hij de oude boot begon lief te krijgen en dat trof hem altijd, als hij daar op de achterbank zat en het maakte hem zoo vertrouwend en ze ker, ja bijna een weinig trotsch als hij daar zat en roeide met Anna daar te genover hem. Zooals gezegd, stil en rustig, zonder schok of stoot ontwikkelde zich zijne liefde, had zij haar tijd van stil geluk, een tijd toen Anna's wezen tegenover hem begon te veranderen, waarin zij hem niet langer voor den gek hield, ook niet meer zoo spraakzaam was als i te voren, maar zwijgend aan haar roeispaan zat, maar toch een vroo- j lijke glans in haar kwam als Piet naar het roer keek; en even stil en kalm daalde ook het ongeluk op hem neder. Het begon daarmede, dat An- na soms onvriendelijk en vreemd te gen hem werd, dat haar stem een scherpen klank aannam, en wat Piet eigenlijk het meest hinderde, j dat zij, die anders zoo flink tégen j hem oproeide, steeds gelijk en maat- 1 vast, in dit alles begon te verslappen, j nu eens veel te haastig uitsloeg, dan weer bij hem achterbleef, zoodat Piet I alle moeite had om de boot recht te houden. Hij begreep niet. wat er aan haperde, maar dat er iets niet in den haak was, dat voelde hij en zijn blik werd zorgelijker en zijn lach verdween Na eenigen tijd ging Anna zelfs in haars vaders boot over, terwijl haar plaats in de zijne door de moeder in- i genomen werd, eene verandering, die Piet's hart zwaar maakte en waarover hij natuurlijk met niemand kon spre ken en het eind van dit alles was, dat Anna zich verloofde met een vis scher uit de buurt wiens erf bijna aan dan van hare ouders grensde. Hij heette Akerström, was al wat. op ja ren en wel wat zwaar op de hand, maar hij had' geld in d'e kist. Dat kon Piet begrijpen en hij zeide er dan ook niets over hij vond, dat alles ging zooals het gaan moest en hij zweeg hij leed misschien ook wel een weinig, maar zorgde, dat men hem dat niet kon aanzien. Het eenige wat hij d.cd was, dat hij Andries zijn dienst op zegde, en zich bij een ander verhuur de, en dat was geen geringe opoffe ring, want het was een beste diens! en het loon en de kost beter, dan hij die ergens anders kon verwachten. Toen dit alles vijf jaren geleden »vas, kwam hij terug met een kleine spaar penning en huurde een klein vertrek op hetzelfde eiland, waar Andries woonde en waar Anna sinds dien ge trouwd was. Hij wilde nu op eigen ge- legenlieid uit visschen gaan; hij had zelf eenige netten gebreid en had tegen billijken prijs een boot overgenomen. Het was dezelfde boot, waarin aij als jongen tegenover Anna gezeten en ge roeid had die was nu als wrak af gedankt en verkocht. Natuurlijk kwam hij Anna ook spoe dig tegen. Zij was groot en wat zwaar der geworden, en was vlugger en fris- scher dan ooit. Zij had zich naar d'e luimen van haar man leeren schik ken en had het overigens opperbest. Het terugzien was geheel ongedwon gen vriendelijk, bijna hartelijk. Piot schudde haar de hand sprak over ou de tijden en vroeg hoe zij het maakte. Daarna spraken zij over de viscli- vangst en verdere onverschillige ot derwerpen en bij het scheiden zeic Anna: En dus heeft Piet vaders oud boot gekocht? Ja. antwoordde Piet, ik kon hei goedkoop krijgen en een boot moei ik toch hebben. En zoo oud zal hij toe wel niet, zijn, of ik zal hem nog w kunnen oplappen. Ja, zeide Anna al lachende, ui je nu maar zorgt, dat je er niet ine naar den kelder gaat!" j O, neen, antwoordde Piet i lachend, zoo erg zal het wel niet woj den. I Later troffen zij elkander bijna elke i avond en spraken dan een poosje si (man. Anna plaagde hem weder ais i j voren en noemde hem weer Oude Pie en nooit verzuimde zij te vragen, ho het met de oude boot ging. Deze boe was zoo te zeggen een vereenïgings punt tusschen hen. Oude Piet deed intusschen zijn naar I steeds meer eer aan. De rimpels in zij [gezicht waren zoo mogelijk nog die [per geworden, zijn oog vriendelijkei i zijn. lach onnoozeder dan vroeger e Ide uitdrukking van zijn gelaat kon j merlijker dan ooit. En dat was oc igeen wonder want Oude Piet had gee heel gemakkelijk leven, veel geluk me i visschen had hij niet. en dat was toch zooals Anna vroeger altijd gezegd hac zijn grootste verdienste geweest. Al [het de anderen soms eens meeviel [kwam hij dikwijls met een leege boo j tehuis. Neen, hij was niet heel gelul! |kig. Oude Piet! Gelukkig was hij nog al handig i andere dingen hij was half kleei maker, half smid, schoenmaker zo noodig ja eenmaal had hij een ou de keukenklok gerepareerd, en daa was hij zeer trotsch op, omdat de ou de uurwerkmaker haar laag in huil In een ton over de Niagara. De ziekelijke zucht, sensatie te ma- j beschrijft dan, on 76 meter saamge ken. heeft dezer dagen weder een drongen, plotseling een rechten hoeli menschenleven gekost zoodat door den terugstoot van de g< Miss Maud Willard. een ondernemen- weldige watermassa tégen de rotsei de, jonge Amerikaansche te Ohio, liet van den linkeroever de wervelstroc de roem van haar bekenden landge- i men ontstaan, noot inr. C. D. Graham, die de stroom- j De ton. die miss Willard bij haa versnellingen van den Niagara in een [waagstuk gebruikte, was dezelfde, di voor deze gelegenheid gebouwde ton mr. Graham voor hetzelfde doel lie overgetrokken is. geen rust. Langen tijd bouwen en waarmee hij den 2den Jul had zij er over gedacht, 'tzelfde waag- I88G. n: i meer geluk dan de dame. ge stuk ook te ondernemen en zij heeft 't varen heeft, ten slotte uitgevoerd. Tot haar onge-1 Op de plaat is de ton voorgesteld luk werd het eigenaardige vaartuig j links er van staat miss Willard. recht echter meer dan 5 uren in den water- mr. Graham beiden in de uitrusting val been en weer geslingerd, voor het welke zij oi) hun tocht droegen. D ten slotte stoomafivaaHs aan land j ton is 1.60 meter hoog, heeft eei spoelde. Gedurende dien tijd is miss j fiddellijn van 65 cM. en is Willard gestorven, nadat zij waar- onderen smaller dan aan het bovenst schijnlijk reeds kort na het begin van einde. SteVige banden houden de du! den tocht haar bewustzijn had verlo- gen bijeen. De binnenzijde van de to: ren. I ia met kurk gevoerd en de ballast on De Niagara vormt zijn gevaarlijke der in bevestigd. Kantelen van de to: stroomversnellingen, terwijl hij zich j is tengevolge van haar stabiliteit wel 'tusschen 100 meter hooge rotsen in een j iswaar niet mogelijk, doch het verblij nauwte van slechts 90 meter door- j er in moet zeer vermoeiend zijn, om wringt. De stroom is bij de zoogenaam- j dat zij door de *troomversnellingei de Whii-lpool-Rapids in het midden 6 j als een noted op heen en weer geslin k 7 meter hooger dan aan do oevers en gerd wordt. ihhêtun ran DEK A. De oude woning. Nu was hij er! Het waren moeielijke jaren geweest niet slechts door de harde studie, maar ook door het harde leven. Het was alsof de maatschappij zich uit sloofde om de gaven die hij van. na tuur gekregen had, te verstikken. Arm, heel arm, nijpend arm had hij het gehad. Hij had zijn viool, hij had zijn stu die: dat was zijn alles, maar toch niet alles voor een kunstenaar die nog ge vormd moet worden in goede richting; een kunstenaar die vooral ook door veel moois te zien en te hooren moet ontwikkelen de schoone talenten die in hem zijn. Zijn vader was wat wij in de wande ling gewoon zijn te noemen, een oud- roestman, een vuile sjaggerende koon man door een toevalligheid, omdat zij zoo dicht bij de haven woonden, handelaar in oud-roest der schepen; oud-roest van ankers, van kettingen, van stoombootschroeven enz. Zijn eerste kinder- en jongelingsja ren had hij daar doorgebracht, op de lage. vunze bovenkamer, waar het rook naar bedervende dingen, voor werpen die vergaan, uit de bergplaats en winkel van zijn vader. En heel spoe dig, toen hij in de wereld was, had I deze hem geleerd te haten het donkere straatje, neer te zien op het krot en 1 den handel van zijn vader. Zijn vader och, hij zag in hem slechts den han delaar. Zijn gevoelige kunstenaarsna- tuur was vreemd aan de listige, on gevoelige koopmansstreken. Hij was niet lang thuis gebleven, De- zelfde met dagelijksch vuil en scheeps- ;pek bezoedelde geldstukken, waarvan i hij eigenlijk zoo'n afkeer had, bezorg den hem een plaats op het conserva- torium. Als veel menschen, die hun leven hard hebben moeten ploeteren, bezat zijn vader, hoe eenvoudig hij overigens ook was, een levenswijsheid, die hem deed begrijpen en billijken, dat zijn zoon hooger op wilde, streef- i de naar de zilveren, sterren die zoo I heel hoog aan. den hemel staan. I Nu was hij er! Op het Conservatorium waar hij eens kwam als bedeesd, jong, leerlingetje, het schuchtere zoontje van een armen oud-roest-koopman, was hij tot leeraar benoemd. Tot leeraar! Op een prachtig inko men. En dat vermeerderd met de par- j ticulïere lessen, die men hem van alle zijdien kwam vragen, stelde hem in. staat geheel onafhankelijk te leven. en zijn armen, zwoegenden vader een onbezorgden ouden dag te verschaffen. Ja, verbeeld je zoo iets. Eerst wilde de man er niet eens aan. Hij had zijn zoon spottend met de kleine glinste rende oovies aangekeken, en was toen in lachen uitgebarsten- Wat, ik van mijn renten leven. Ik zou je wat danken. Daar ben ik nog niet rijk ge noeg voor." Zijn zoon had hem van die zorg wil len bevrijden,, maar lachend weer viel hij hem in de rede, zeggend dat dit maar gekheid was geweest. Hij wist wel dat zijn zoon hem niet in den steek zou laten. Maar heusch, men moest hem voorloopig in zijn handel laten, dat was zijn lust en zijn leven. Hij zou doodgaan, doedkniezen, als hij eiken dag deftigjes achter een raam móest gaan zitten om een pijn te rooken, of met andere oude heeren op 'n bank van een park moest kletsen over het weer, van vandaag, en... het weer van gisteren... en het weer van eergiste ren En om te toonen. hoe sterk hij was tilde hij een zwaar ijzeren anker boven zijn hoofd, en zwaaidie er lus tig mee rond. Tóch had hij ten slotte moeten toe geven: van alle zijden kwam pressie; zijn zoon toonde zich heel boos, en be droefd ook wel wat; en alle kennissen scholden hem voor stommerd uit. En een stommerd wilds hij niet heeten; daar was hij jarenlang te goed han delsman voor geweest. Dus eindelijk en ten laatste dan, zou hij het maar doen, en zou hij zich maar voor afbraak laten verkoopen, zooals hij half schertsend, half wee moedig zeide. Vandaag was het de dag. Het handeltje was overgedaan voor 'n prikkie. De zoon had. dat in orde gemaakt. Vader moest zich nu maar nergens meer bezorgd over maken; hij had zijn tijd van tobben en denken gehad, nu was de beurt aan zijn zoon. Hij liet het stil tóe. Nu het er een maal toe gekomen was, scheen eens klaps alle kracht van tegenweer, alle energie en sluwheid uit hem gevaren. Eventjes slechts had hij gebromd over den lagen prijs, -en gezegd dat de zaak nog wel minder waard was als er een man zonder kop in kwam. Maar zijn zoon suste het, en het bleèf zóó. Voor het laatst liep hij even rond, haast onherkenbaar in zijn deftige zwarte jas, met z'n nieuwen hoed op. Hij vond zichzelf vreemd en. ongewoon, betrapte er zich op dat hij op een oogenblik de slippen van zijn jas oplichtte, om ze niet vuil te maken. O, die oude slobberjas, wat kon hij daar lekker in scharrelen. Diepe zak ken zaten daar in, waar je den afbraak van een heel schip wel in had kunnen berge-n, en sterke stof dat dat was! Zelfs de jarenlange wrijving met al het ruwe ijzer had er niet meer dan eenige franjes van af kunnen halen, met en benevens een paar scheuren, maar dat kwam door toevallige, nij dige spijkers. Om 10 uur zou de nieuwe huurder den sleutel komen halen. Nou zou het wel haast zoo laat zijn. Jawel, de scha duw van het wijnhuis aan de over zijde, viel net voor zijp deur. Daar speelde dé klok alen daar klonken ook de voetstappen. Het was zijn zoon. ..Hé, jij hier, wat kom jij hier doen?" ,.Ja vader, ik dacht misschien dat het u gemakkelijker zou vallen aan mij den sleutel te geven dan aan den nieuwen huurder, daarom ben ik maar zelf gekomen, en ook, ik wou het oude huis nog wel eens zien, zoo voor het laatst". ,.Ja, wel voor het laatst voor het laatst". Hij stokte even, kampend met de ontroering, maar toen barstte hij uit met een plotselinge herleving van kracht en helderheid: „Och, jongen, jij weet niet wat ik er aan verlies, hier aan 't oude huis. Rijkdom heb ik er niet mee verworven, en hoogheid ook niet. Ze hebben mij niet gekend in de groote wereld zooals jij. Maar was ik niet geëerd door elk die met mij omging, gaf ik niet het 1 volle wicht, betaalde ik niet contant. Niemand heeft ooit. wat aan mij gele- den. Dat is mijn trots. En ook, ik ben j met niets begonnen, met minder dan jij jongen. Jij had ten minste nog 1 de Herpel is mijn getuige dat ik er mij niet op verhoovaardig een. vader die je geld kon geven voor je studee j ren. Maar ik moest beginnen met niets j met minder dan niéts, met een ïekor in mijn maag en aan kleeren. Toen j kwam ik zóóver, dat ik een vrouw kon I kiezen, dat. ik zou kreeg. Dat was a j een heele hoogte voor mij, en ik was er tevreden mee, ik vroeg niet naar j meer. Jij wil het mij nu geven, en ik ben er je dankbaar voor. maar het ii :uch wel hard om heen te moeten gaan de zaak voor zoo'n prikkie te ver kpopen. Maar het is uit, uit; gedani zaken nemen geen keer. 't Is uit." Met 'n ruk draaide: hij zich om, greei de zware, stoffige luiken op, en plaat ste ze zonder nu aan zijn mooie jas te denken voor de ramen, als in eei sterfhuis. Het werd donker in de die pe pakhuisholte, en de benauwdheii van de almospheer scheen nog zwaar der te drukken. Even bleef hij nof staan, keek naar de verzakkende, weg gevreten muren, de vuile balken, hee het schurftige inboedeltje, toen haald< hij als in gedachten iets te voorschijn een grooten oók-roestigen sleutel. „Hier jongen, pak aan, doe h$n weg. laat hem mij nooit meer zien. Ik wil niet, hoor je, ik wil niet Ik kon i hier nooit meer terug!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1901 | | pagina 6