EEN HALTE WEEK
Tweede Blad,
Dedoodevanden
zwarten koffer.
behoorende bij
„Haarlem's Dagblad"
van
Donderdag 14 November 1901.
No. 5633
Wereldgeschiedenis
De „Westminster Gazette" over
de redevoering van Lord Sa
lisbury in de Guildhall te
Londen. Onbeschaamdheid.
Jn ons nummer van Dinsdag jl- gaven
wij een overzicht van de rede in Guild
hall te Londen door Lord Salisbury ge
houden, zooals dit door Reuter is o\ er-
geseind. De minister had blijkbaar zijn
pessimisme van vroeger laten varen en
sloeg een toon aan, die er volkomen op
berekend was, de eenvoudigen van geest
gerust te stellen omtrent den afloop an
den Zuid-Afrikaanschen ooriog. Doch
Lord Salisbury vergist zich. als tij
meent met zijne holklinkende phrasen
de openbare meening in slaap te Tornen
gewiegd.
De Engelsche bladen zijn lang met
over de redevoering te spreken. Sommige
drijven er zelfs den spot mede. Zeer
scherp is de „Westminster Gazette" in
een hoofdartikel getiteld: „Saying and
doing" (zeggen en doen). Het blad her
innert aan de woorden van Salisbury be
treffende de critiek op de regeering: Jiet
is zeer gemakkelijk die dingen te zeg
gen en past deze woorden op de speech
van den lord zeiven toe. Indien de oor
log kon ten einde gebracht worden door
te zeggen: de oorlog is uit, de Boe-
en uit elkander gedreven konden wor
den d o o r t e z e g g e n, dat zij een ruw
en onbeschaafd volk zijn, en de moei
lijkheden, die er zullen rijzen, wanneer
de strijd gedaan is, konden opgeheven
worden door te zeggen, dat zij niet
bestaan, dan zouden wij inderdaad, al
dus de „Westminster Gazette", het vol
ste vertrouwen in Zijner Majesteits re
geering hebben. Er was nog nooit een
gouvernement, dat zoo volleerd was in
de kunst van dingen z e g g e n, of dat zoo
volkomen onschuldig is, indien de feiten
totaal in tegenspraak blijken met de
woorden der regeeringsleden.
In dat geval ligt de schuld niet aan het
Kabinet maar aan de feiten.
Dit was inderdaad de strekking van
Lord Salisbury's rede op Zaterdagavond
jl. Voor een enkele maal zijn gewone rol
van de Hamlet onzer politici verlooche
nend, ziet hij de wereld rond en vindt
alles bijzonder goed in orde, behalve in
een afgelegen hoek, waar een onbe
schaafd volk tegen alle redeneeringen en
precedenten in, volhardt in een nutte-
loozen oorlog. De meest beschaafde en
ontwikkelde natiën, doen, volgens Salis
bury, zoo iets niet. Wanneer eens hare
hoofdsteden in handen des vijands zijn
gevallen en het beslissende gevecht ge
leverd is, houden zij op met strijden en
teekenen den vrede.
Daaruit volgt, dat de oorlog uit had
moeten zijn, toen Lord Roberts verklaar
de. dat hij uit was en het gouvernement
dit bevestigde, en indien de kamp nog
niet, geëindigd is. dan ligt dat niet
aan de regeering, maar aan den onbe-
schaafden Boer, die niet bandelen wil,
volgens de bestaancfe gebruiken.
Ook komt het blad op tegen de bewe
ring, dat de critiek op het ministerie
slechts een vage berisping is. Wanneer
er ooit critiek tot in de bijzonderheden
uitvoerig was, dan is het wel deze, zegt
de „Westminster Gazette" en betoogt dan
verder, dat de schuld van den langen
duur des oorlogs eenvoudig gezocht moet
worden bij den spreker zeiven en zijne
collega's. Vau een voortgaan op den in
geslagen weg, ziet 't blad de treurigste
resultaten tegemoet.
En men meene niet, dat dit de eenige
persstem is, die zich verheven heeft te
gen de bluf-redevoering van den Brit-
schen premier. O, neen, er zijn vele, ve
le bladen, die gemeend hebben te moeten
protesteeren tegen de beschouwingen in
die toespraak ten beste gegeven. Is het
geen schande om, terwijl het land ver
keert in ernstiger omstandigheden dan
ooit te voren, nog te durven spreken van
een voortgaan naar een definitief suc
ces. Waarlijk Salisbury heeft van zijn
vriend Chamberlain, ten minste een ding
geleerd, en dat is: onbeschaamdheid.
Feuilleton.
Vrij naar het Engels h
van
MAARTEN MAARTENS.
Ik kan hen dat tijdverlies be
sparen. De naam mijner tante was
miss Elizabeth Raynell. Ze was onge
huwd, en woonde No. 13 Upper Nor
ton Crescent, Haverstock Hill. Ze
woonde den laatsten tijd te Southend
voor herstel van gezondheid, en daar
zijn stem daalde moet ze den
dood1 hebben gevonden.
Miss Sixnpkinson viel op de sofa
neer en verborg het gelaat in de ban
den.
Ik vind, mijnheel-, clat u verstan
dig dJoet de politie zooveel mogelijk
behulpzaam te zijn, zei ik. Het helpt
niet feiten te verbloemen, die vroeg of
Iaat toch aan het licht moeten ko-
Stadsnieuws.
He': Boven zinnelijke.
Mén schrijft ons nog het vólgende:
De eerste openbare vergadering, uitge
schreven door de „Vereeniging, gewijd
aan het onderzoek op geestelijk gebied"
alhier, had plaats op Zondag 10 Nov, 1.1.
in t gebouw van den Protestantenbond,
De heer J. S. Göbel uit Utrecht trad
voor een talrijk gehoor op. met een voor
dracht over: „het Bovenzinnelijke, de
sleutel tot alle dingen."
Na een uiteenzetting van doel en stre
ven dezer bijeenkomsten, wees spreker
erop, dat het bestaan der bovenzinnelijke
verschijnselen na het zorgvuldig weten
schappelijk onderzoek, door verschillen
de geleerden der wereld, onomstootelijk
is bewezen.
De studie van het Bovenzinnelijke leidt
tot de erkenning en toepassing der waar
heid dat dewereld der zinnen omringd en
doordrongen is van de geestenwereld en
dat de gemeenschap tusschen beiden
nooit ophoudt. Alle Christenen, die ge-
looven in den Bijbel en in de onsterfe
lijkheid, zijn in zooverre aanhangers van
van 't bovenzinnelijke. De Bijbel is vol
dergelijke verschijnselen. Van het eerste
boek tot het laatste, dus over een tijdvak
van 15 eeuwen wordt er in verhaald van
de gemeenschap tusschen de zichtbare
en de onzichtbare wereld tusschen de
levenden en de zoogenaamde dooden.
Met tal van voorbeelden licht spreker
dit toe en noemt het een ongerijmdheid
dat velen, die gelooven in den Bijbel,
dus in een gemeenschap met de geesten
wereld in overoude tijden, ontkennen
het bestaan van dergelijke verschijnse
len, die nu geschieden. Het bovenzinne
lijke geeft den onderzoeker den sleutel
tot verklaring, omdat het door feiten be
wijst, dat die overoude verhalen geheel
of ten deele waar kunnen zijn. Boven
dien toont spreker met voorbeelden aan,
welk een verrassend licht het werpt over
veel, dat onbegrijpelijk en tegenstrijdig
in den Bijbel schijnt.
't Meest practische nut van de studie
dezer verschijnselen voor de wereld zal
niet zijn de openbaring van de geesten
wereld aan den mensch, maar de
openbaring van den mensch aan zichzel-
ven. Is dit leven, van werken, eten, drin
ken, slapen en langzaam sterven het ge-
heele leven van den mensch? Of is daar
iets in, iets achter, iets dat dieper ligt,
dat. een belofte bevat van vooruitgang,
wanneer de harde en ruwe lessen in deze
wereld met vrucht zijn doorgemaakt?
Het Bovenzinnelijke wijst de richting
aan, waarin het antwoord ligt op deze
vraag: de onsterfelijkheid, een eenvou
dig gevolg eener natuurwet.
Welk een moreele invloed moet de
wetenschap op den mensch hebben, dat
wij steeds omringd zijn van onze gelief
de dooden, die zich vol droefheid afwen
den, als wij een verkeerde daad verrich
ten, maar ook steeds van verlangen bran
den, om ons tot 't goede aan te sporen?
Spreker toont dit door spontaan ontvan
gen ervaringen uit eigen leven aan.
Zoodra de wetenschap het: „ken u zei
ven" niet langer beperkt tot den stoffe-
lijken mensch, maar uitbreidt tot de stu
die van den wezenlijken mensch, den
geest, zal een nieuw veld van onderzoek
voor haar ontsloten worden. Een omme
keer zal plaats hebben, die den mensch
tot heil zal strekken.
Spreker toont dit door een sprekend
voorbeeld van een zenuw!ijderes uit eigen
ervaring aan.
1-Iet Bovenzinnelijke werpt een helder
licht over 't geheele leven.
De geestelijke stroomingen van 't le
ven zijn de eigenlijke stroomingen. Het
geheele streven en bedoelen van 't le
ven is 't onzienlijke, en niet 't zienlijke,
ligt in hetgeen gij zijt, en niet in hetgeen
gij hebt. Het zegt hoe het leven zijn moet
in iedere phase ervan. Het bevat, de be
lofte van bet leven van heden en van
dat, hetwelk komen zal.
Spreker toont vervolgens aan, hoe de
studie van het „Bovenzinnelijke" leert,
alle godsdiensten der wereld een plaats
te geven in den natuurlijken ontwikke
lingsgang der volken. Het biedt den
sleutel daartoe, doordat het aantoont,
dat gemeenschap tusschen de zienlijke
en onzienlijke wereld natuurlijk en uni
verseel is en altijd bestaan heeft. Het
leert, dat een ideale godsdienst men-
schelijk moet zijn en niet pries
terlijk, huiselijk en niet kerkelijk, prak
tisch en uïet ceremonieel. Vervolgens
wijst hij met zekere wijding in
zijn voordracht aan,-hoe het bovenzin
nelijke den sleutel geeft tot verklaring
van 't leven van Jezus, die in zoo nauwe
betrekking met de geestenwereld en de
geestelijke machten leefde, dat hetgeen
ons bovennatuurlijk schijnt voor Hem
natuurlijk was. Volgt men die aanwij-
zing niet, dan ligt, liet praktisch gevolgj
men, en dat zou de zaak nog maar
erger maken.
Ik was boos op miss Simpkinsou
over haar vreemd en onredelijk ge
drag.
Ze deed haar handen voor haar ge
laat.
Ik weet het, zei ze.
De moord werd te Southend ge
pleegd, ging ik voort, dat wist ik
reeds toen ik hier kwam. Maar wat
was de drijfveer'?
Doodsche stilte. De verloofden ke
ken elkaar aan.
Welk recht heeft u ons uit te
lioorcn vroeg miss Simpkinson op
verontwaardigden toon.
Geen, zei ik, en dat is mijn
bedoeling ook niet. Ik dacht alleen
dat ik u soms van dienst zou kun
nen zijn. Er is een moord begaan, en
iemand moet er voor gestraft wor
den, mejuffrouw, en het zou mij aan
genaam zijn indien gij het niet waart.
Gestraft, riep Mr. Harvey,
moord, groote Hemel, Edith
Wij keken elkaar aan, hij wanho
pig, zij trotsch, ik besluiteloos.
Edith, Edith, herhaalde hij,
je bent tegen je-zelf, arme lieveling.
Vraag wat u wilt, mijnheer, en lvelp
ons zooveel u kunt. Wij moeten met
voor ons In de twee hoofdpartijen' der
hedendaagsche kerk: de Orthodoxen, die
Jezus als God aanbidden, terwijl Hijzelf
zich onzen broeder noemde en de Mo
dernen, de critische rationalistische
Christenen, die staan voor het slot, het
zgn. bovennatuurlijke, zonder sleutel.
Spreker sloot zijne voordracht door
aan te toonen, dat uit meergemelde ver
schijnselen blijkt, dat de dood even na
tuurlijk is als de geboorte, dat de gele
genheid tot verdere ontwikkeling daarna
niet heeft opgehouden, dat het onvol
tooide werk zal hervat worden onder be
tere voorwaarden, dat volmaakte recht
vaardigheid zal geschieden.
De vice-president van den Raad van
State, voorzitter der afdeeling voor de
geschillen van bestuur .roept op de
belanghebbenden, iu zake van het be
roep. ingesteld door P. Coelen te Sant
poort. tegen het besluit van Burge
meester en Wethouders van Haarlem
van 25 Juni 1901, waarbij hem ver
gunning is geweigerd tot oprichting
van eene door eene stoommachine van
5 p.k. gedreven inrichting tot het pas-
teuriseeren van melk in het perceel aan
den Kruisweg no. 70 alhier, om zoo zij
dit noodig achten hunne memorieën,
en bewijsstukken in te zenden vóór
25 dezer aan den Raad van State te
's Gravenhage.
De heer G. H. A. Tjeenk Willink,
benoemd notaris te Wormerveer, is
Dinsdlag ter terechtzitting van de arr.-
rechtbank alhier als zoodanig beëedigd.
Bij vonnis van de arrondissements
rechtbank te Haarlem, d.d. 12 Nov.
1901, is F. Th. Maas, timmerman en
aannemer te Haarlem, verklaard in
staat van faillissement. Rechter-com-
missaris jhr. mr. R. de Marees van
Swinderen.
12 Nov. Examen Vrije- en ordeoefenin
gen. Geëxamineerd 6 vrouw. Candida-
ten. Geslaagd de dames: M. C. Huyert
van Amsterdam en A. G. Keizer van
Hoorn.
Prov. Staten van N.-Holland
Prof. Dr. JOSEPIIUS JITTA wil
geen exclusief stelsel ten opzichte van
de verpleging, noch van godsdienstig,
noch van gezinsverpleging.
Spr, wil zich bepalen tot de kern der
zaak en sprak als zijne meening uit,
dut hij het stelsel der cité-médicale
afkeurde, omdat dit leidde tot het stel
sel der ruzie. En werkelijk het rap
port wil ruzie, dat spreekt van wrij
ving en zegt dat er dan verbetering
komt. Neen. zeide Spr., dat is nadee-
lig voor de patiënten. Het eenigste
voordeel, dat tegenover de groote na-
de el en in 't niet zinkt, is het groo
te medische verkeer. Maar dat is in
dezen tijd van congressen en vergade
ringen niet meer noodig. Ten opzichte
van het voorst el-Si llem zeide Spr., diat
hij aan Gcd. Staten wel de bevoegd
heid wilde verleenen, doch alleen „des
noods" en liefst onder goedkeuring
van Provinciale Staten. Verder kon
Spr. hot denkbeeld van dien heer Wijn
malen niet aanbevelen, omdat de
zaak te Amsterdam nog steeds in over
weging is.
Do heer SILLEM zeide dat hetgeen
door den heer mr. Heemskerk gezegd
was over den eigendomsovergang der
vereeniging tot Christelijke verple
ging. verkeerd was voorgesteld. Ver
der beantwoordde Spr. den heer Laan
over enkele onjuistheden door hem ge
zegd. Deze1 Spreker spreekt van een
millioen, dat zou worden gevoteerd
alleen ten bate der geneeskundigen.
Dit moet hij ten stelligste tegenspre
ken. Daarna weerlegde Spi\ hetgeen
de heer Josephus Jitta gezegd had.
Ged. Staten blijven van harte aanbet-
velen plan A. (cité-médicale).
De heer Mr. FAB1US noemde het op
treden van Ged. Staten inzake de Ver
eeniging van Christelijke verpleegden,
niet gelukkig. Voorts achtte Spr. het
wenschelijker om in plaats van het
woord „desnoods" dat de heer Jitta
voorstelde in het amendement-Sillem
om gronden te koopen, te voegen, daar
voor te plaatsen „onder voorbehoud
der goedkeuring van Provinciale Sta
ten".
De VOORZITTER antwoordde dat
Ged. Staten niets liever gewild had
den d!an in overleg (e treden met ge
stichten op Cliristelijken grondslag.
Alles hebben zij gedaan om de verple
ging van die krankzinnigen te bevor
deren.
Wat de vereeniging (e Amsterdam,
betreft. Ged. Staten hebben met eene
commissie uit die Vereeniging onder
handeld. Inzake rente-garantie en
verpleegkosten scheen men tot een
overeenkomst gekomen te zijn, doch
ons geweten uitmaken in boeverre we
u kunnen antwoorden. Maar we kun
nen niet zeggen, wie den moord be
dreven heeft, want dat weten we niet
en wij durven niet te zeggen, om wel
ke reden wij vermoeden dat de mis
daad gepleegd zal zijn.
Woonde u bij uw tante vroeg ik.
Neen, zei hij. Ik woonde te
Southend eu het was vooral omdat
ik daar woonde, dat tante Southend
koos, toen de doktoren zeiden dat ze
de zeelucht moest hebben.
Woonde ze alleen
Ja, met twee meiden, een oude
en een jonge.
Waren die toen bij haar?
Neen, ze had. ze in Londen ach
tergelaten en was en pension.
En wat was haar adres in
Southend
Zeg het hem niet, riep miss
Simpkinsou.
Lieve Edith Nr. 17 Marine Pa
rade.
Ik schreef het adres in mijn zak
boekje. Miss Simpkinson sloeg mij
onrustig gade. Ik begreep niets van
haar.
Wilt u dat de schuldige ontdekt
wordt, vroeg ik.
Neen, zei ze»
daarna wilde de commissie dat de
rente-garantie en de aflossing in de
verpleegkosten door de Provincie werd
gedragen, waarna door de Provincie
werd gevraagd of de provincie dan
ook eigenares zou worden van het ge
sticht. Deze vraag zou wórden behan
deld in eene algemeene vergadering
der vereeniging en met 40 tegen 31 werd
op geheel andere gronden dë rente-ga
rantie der Provincie verworpen.
Mocht evenwel nog een voorstel in
dien geest worden gedaan, zullen Ged.
Stalen iu dien geest alsnog handelen.
Dit zeide Spr.. om te doen zien, dat
aan Ged. Staten geenszins de schuld
ligt dat de handelingen zijn afgespron
gen. 'f.
De heer FABIUS beweerde dat hët-
geen de Voorzitter verdedigde, geens
zins betwist was.
De heer SILLEM heeft geen bezwaar
tegen het ingediende amendement,
doch het zou niet onmogelijk zijn, dat
door een dergelijk amendement eene
beslissing werd verdaagd.
Ten slotte werd zonder stemming
aangenomen het sub-amendement van
den heer Fabius. en daarna het amen-
dement-Sillem in stemming gebracht.
Dit amendement op de conclusie der
commissie werd aangenomen.
Daarna werd de conclusie der com
missie, aldus geamendeerd, in stem
ming: gebracht en aangenomen met 59
tegen 13 stemmen, zoodat dus een
nieuw gesticht elders zal moeten wor
den gebouwd, en het plan der cité-mé
dicale is verworpen.
(Zie vervolg 1ste Blad;.
Uit de Omstreken.
Heemstede.
Woensdag 20 Nov. e.k. zal alhier in
het Wapen van. Heemstede, des av. te
8 uur eene algemeene vergadering
worden gehouden van de leden der
afdeeling Heemstede en Bennebroek
van Volksweerbaarheid.
Punten van behandeling:
1. Rekening ©n verantwoording van
den penningmeester; 2. Benoeming
eener commissie, tot nazien en goed
keuring der rekening; 3. Voorstel van
het bestuur om de gelden der afdeeling
over te dragen in de kas van de af-
deelingen Heemstede en Bennebroek
van het Witte Kruis; 4. Bestemming
van het archief der afdeeling.
Letteren en Kunst.
Bij die firma Joh.. Naman Zn.
is verschenen een Bloemlezing
ui't Gehiele Nederlandise Letterkun
de" samengesteld dloor den beer
A. van Gent.
Laat ons beginnen met de waar
dje dezer bloemlezing in hiet licht
te stellen.
De heer Van Gent is uitgegaan
van de mfeening, dat het een gebrek
van vele bloemlezingen is, dat ze
zich bepalen tot een beperkt getal
kleine of groote stukken uit dicht
en prozawerken. Door de lezing
van zoo'n verzameling komt men
op verre ma niet in kennJis miet 't
bij' uitstek lezenswaardige in onze
letteren.
En daarin heeft hij gelijk.
Zooveel doenlijk zal hij dan ook
de werken in hun geheel opnemen,
wat voor de studie onzer letteren
'natuurlijk van het grootste belang
is.
De voornaamste werken der mid-
deleeuwsche letteren, dier littera
tuur uit de zestiende' eeuw e-n van
de jaren> 1680 tot 1830 i© mede dloor
de. opname van werken in hun ge
heel vertegenwoordigd, en dan een
bloemleaiiïg uit die werken van Bil-
derdijk en der schrijvers van dJe
19e eeuw na hem, tot 1875.
De auteur heeft gemeend' de miid-
deleeuwsche geschriften in de oor
spronkelijke spelling te moeten
houden. Daar kan niets tegen zijn.
Maar voor de zoogenaamde nieuw-
Nederlandsche letteren, d. i. alles
wat na 1500 ongeveer werd' ge
schreven, is de Koll'ewijnse spel
ling gekozen.
En dat is al heel zonderling.
Voor ons is d'e spelling wel de
gelijk de- spelling het uiterlijke
kleed waarin dichters en schrijvers
hun talekinderen gestoken hebben,
en het gaat onzes inziens niet aan
heel eigen machtig en, laten we
het maar zeggen, eigenwijs dat
kleed te veranderen.
Wij wenschen absoluut het on-
gerwon-e niet af te keuren omdat liet
ongewoon is, maar voelen toch
Wilt u dan zijn of haar
plaats innemen?
Daar gaf ze geen antwoord op. Ik
zag dat ik uit haar niet veel kon krij
gen. Ik kreeg plotseling een inge
ving. Ik wilde nog iets van de kist
weten.
Excuseer mij, zei ik, u woont
in Greenwich, niet waar
Neen. gaf ze kort ten antwoord
Tooting. De politie heeft mijn adres.
Pardon, zei ik, ik dacht dat
het Greenwich was. Greenwich is een
mooie plaats en heerlijk om in te wo
nen, niet waar?
Ik weet het niet. Ik ben er nooit
geweest.
Dat was alles wat ik wilde weten.
Ik had niet verwacht mijn informaties
zoo gemakkelijk te zullen krijgen.
In elk geval, ging ik voort,
werd de kist niet het lijk gisterenmor
gen uit Charing Cross verzonden. Ik
ontken niet dat die kist u toebehoort.
Maar wilt u soms ook zeggen dat u er
het lijk ingepakt hebt
Ze werd bleek tot aan haar lippen
en gaf luid ten antwoord, „neen, dat
heb ik niet gezegd."
Wilt u dan zeggen dat u tegen
woordig waart toen een ander het
deed
zachtst, genomen wrevel, wanneer
we dien koninklijken Vondel in
Kollewijnse spelling, die in elk ge
val een heel leelijk keed' is, voor
ons afgedrukt zien.
Dit is een schaduwzijde van deze
uiInemende bloemlezing.
De October-aflevering van „De
Hollandsche Revue" bevat als fron
tispiece een portret van d'en heer
en mevr Herman Heijermans Jr.
In d'e karakterschets wordt be
handeld Dr. N. Mansvelt, de super
intendant voor onderwijs in de
Zuid-Afrikaansche Republiek, lei-
wijl de ..Brieven aan Cd. Busken
Huetdoor E. J. Potgieter" als „Boek
van de maand" besproken wor
den.
Van d'e hand van Mej. A. G. Kui
per, de bekende schrijfster van
meisjesboeken, die zeer in trek
zijn, is nu bij de Erven
Loosjes een. tooneelstukje ver
schenen „Een angstige avond",
blijspel in een bedrijf, voor „jeug
dige amateur-actrices, die stukjes
zoeken, waarin alleen meisjesroi-
len voorkomen en die in de huis
kamer kunnen worden gespeeld."
In 't keurslijf van dit verband is
het stukje zee-r wel geslaagd en zal
voor bedoelde tooneelspeel-grage
jonge meisjes het wel „doen." Een
goede eigenschap is het welverzorg
de Hollandlsch en de vlugge dialoog.
Met platrAmsterdamsch schijnt mej.
A. C. Kuiper niet op al te besten
voet te verkeeren. hetgeen blijkt
uit d'e woorden, die zij de dienst
maagd in den mond legt.
INGEZONDEN.
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de
redactie zich niet aansprakelijk.
Van ingezonden stukken, geplaatst of
niet geplaatstwordt de kopy niet
aan den inzender teruggegeven.
Mijnheer de Redacteur!
Verzoeke onderstaande letteren in
uw veelgelezen blad te willen opne
men.
Zaterdagavond omstreeks elf uur
werd mijn meisje door de twee
rechercheurs Van Zomeren en Fenger
in de Rollandstraat vastgegrepen en
tegen den muur gedrukt, met de woor
den: „wat heeft u daar in dat bierhuis
gedaan?"
U moet weten dat mijn meiisje eerst
bij den tapper Reinsdorp in de Oranje
boomstraat iets had gehaald, en later
mijn broer, die in het bierhuis zat te
praten, ging roepen.
Mijn meisje was zeer verschrikt dooi
den onverwachten aanval en niet in
staat een'ige woorden te spreken, daar
zij geheel en al door den schrik over
mand was; zij werd door een vriend
van mij thuis gebracht.
De rechercheurs hadden haar afge
nomen hetgeen zij bij zich droeg. Naar
mijn oordeel en het kan oolc niet zijn
dat de wet dit toelaat, mag zoo iets
op den publieken weg in den laten
avond niet plaat© hebben door twee
personen tegenover een meisje.
Nu vraag ik geachte lezers wat of
u daar wel van zou denken. Verbeeldt
u als uwe vrouw, kinderen of meisje
zooiets op den openbaren weg zou
overkomen? eHt mag niet plaats heb
ben.
't Is toch niet gepermitteerd dat elk
vrouwelijk wezen maar op den open
baren weg mag aangerand worden en
gevisiteerd.
U, mijnheel' de Redacteur, dankende
voor de plaatsruimte, zoo teeken ik mij
Uw dsw. dienaar.
H. F. HUIS IN T VELD.
Assendelvei-straat No. 32.
Karakterschets van Dreyfus.
Onlangs verscheen van de hand van
Julien Benda in de „Revue franco-alle-
mande" een karakterschets van Dreyfus,
die veel verklaart van hetgeen in „de
Zaak" en vooral in de houding van den
kapitein duister is gebleven. De hoofd
inhoud van deze schets of beter van deze
zielkundige ontleding, komt hierop neer.
Benda bezocht Dreyfus en vond hem
in gesprek met twee dames. Toen die
weggegaan waren, zei Dreyfus: „Ik ben
blij, dat zij weg zijn. Zij spreken over
mijn geval steeds alleen van het senti
menteels standpunt uit. Van dit stand
punt bezien is alles gezegd, wanneer
men zegt, dat ik veel geleden heb en zeer
Ncen-
Indien de kist dan uw eigendom
is, moet een ander die zonder uw toe
stemming hebben kunnen openmaken.
Neen. Sinds ik, een dag of vijf
geleden, de kist kocht, heeft die al
tijd in mijn kamer gestaan. Mijn
meid- heeft hein gisterenmorgen ge
pakt. Vraag het haar maar.
Ik dachtZe ontwijkt, ze schip
pert en zegt maar de halve waarheid.
Indien haar meid de kist gepakt
heeft, moet dat gisterenochtend zijn
geweest, maar toen was hij in het ho
tel te Londen, want te Southend was
haar meid nog niet bij haar. Het is
tot nu toe onmogelijk uit te vorschen
wat waarheid is en wat niet. Maar
ze zal zichzelf verraden.
U gelooft me niet, zei ze. Dat
komt er ook niet opaan. Maar ik wil
zweren dat de kist mijn kamer niet
verlaten heeft Hoe het lijk van de
arme miss Raynell er in is gekomen,
en door wicn, dat zal de politie moe
ten uitmaken.
Zij wierp een verwijtenden blik op
haar verloofde.
Die zal het uitmaken, zei ik
kalm.
Mijn tegenwoordigheid werd onnoo-
dig en zelfs belachelijk. Ik Bring daar
in bokingen ben. Veel liever is mij de
behandeling der zaak uit een weten
schappelijk oogpunt, liet naspeuren van
haar oorzaken." Zij spraken daarna twee
uren over de.zaak, zoo kalm. alsof Ben
da niet een anderen Dreyfusist te doen
ha«i. Ja. wanneer Benda zich soms liet
verleiden tot eenige levendige woorden
over generaal Mercier. dan beduidde
Dreyfus hem, dat hij partijdig was. Drey
fus bezit en behoudt het vermogen om
zijn gevoel in twee deelen te splitsen,
een subjectief en een objectief; d. w. z.
hij bezit liet vermogen, zijn martelaar
schap e enerzijds en zijn vervolgers an
derzijds gescheiden te beschouwen en
zijn persoonlijke gevoelens niet met de
zaak zelve te vermengen. Zoo vindt hij
steeds verontschuldigingen en verkla
ringen voor het gedrag van zijn kame
raden, van het volk en van de rechters.
Zijn persoonlijk aandeel in de zaak
schijnt hem gering en hij wil er liever
niet bij stilstaan; alleen aan den objec
tieven kant wil hij al zijn aandacht wij
den
Benda doet, om dit te bewijzen, tal
van aanhalingen uit het boek ..Cinq an-
nées de ma vie", en toont dan aan. dat
Dreyfus een soort van objectief mensch
is. zooals Nietsche en Charles Richet
dien geschilderd hebben.
..In het proces van 1894'. aldus gaat
Benda voort, „werden zijn physieke
slapheid en zijn gebrek aan deelneming
algemeen opgemerkt. In het proces te
Rennes toonde hij dezelfde slapheid, uit
gezonderd toen hij generaal Mercier en
een anderen getuige in de rede viel bij
het verhoor van Roget. Toen Demange
hem in de gevangenis te Rennes opwek
te om een meer heldhaftige houding
aan te nemen en meer te doen blijken
van zijn verontwaardiging en zijn ont
zetting, verklaarde hij, dat dit onmoge
lijk was, daar hij zich eenvoudig be
lachelijk zou maken; hij was niet gewoon
aan zulke gevoelens uiting te geven. In
zijn boek van 300 bladzijden vindt men
maar vier regels, die 't bewijs leveren
van een onwillekeurige uitbarsting van
woede en wraak. Hij is wel gevoelig en
voor aandoeningen vatbaar, maar die
eigenschappen heeft hij, om zoo te zeg
gen, geheel overwonnen. Het eenige ge
noegen, dat hij kent, is intellectueele in
spanning. Dat zegt hij zelf in een brief.
Hij houdt zich voor 't slachtoffer van
ideeën, en hijzelf heeft zeer besliste denk
beelden, waarnaar hij zich strikt richt:
plichten tegenover zij'n land, tegenover
zijn familie, tegenover zijn betrekking;
hij vereert zijn vaandel en het komman-
do; hij huldigt het belang van den staat
als 't hoogste. De maatschappelijke zijde
van de kwestie boezemt hem alleen be
lang in, voor zoover 't zijn kinderen be
treft; hij is bang, dat zij misschien pa
ria's zullen worden, als zijn onschuld
niet erkend wordt. Degradatie, verban
ning, volkswoede enz., hij protesteert er
tegen, omdat zij tegen een onschuldige
gericht zijn; dat zij tegenover een schul
dige gewettigd zouden zijn, daaraan twij
felt hij geen oogenbiik. De vraag, of mis
schien een andere gestrafte niet even
onschuldig lijdt als hij, komt niet bij
hem op. Zijn zuiver deductieve metho
de heeft hem geleid tot absolute verloo
chening van de menschelijke natuur.
Aan de meening van Bertillon, die zoo
noodlottig voor hem werd, hechtte hij
niet de minste waarde; „dat", zei hij,
„was 't werk van een gek", ilij dacht
dus, dat het werk van een gek op de
menschen geen invloed zou hebben.
In deze zuiver deductieve methode om
do zedelijke en maatschappelijke ver
schijnselen te verklaren ziet Benda de
gevolgen van mathematische opvoeding.
De wiskunde heeft een paar grondstel
lingen, waarvan zij door redeneering
zonder proeven alles afleidt. Dreyfus is
zoo'n mathematicus, dat hij ook vaak in
zijn brieven wiskunstige uitdrukkingen
gebruikt. Hij heeft een paar zinnen, die
hem verstandig toeschijnen, en daaruit
leidt hij al het overige af. Zoo b.v de
discipline Is verstandig; de maatschap
pelijke organisatie beoogt 't goede; alles
moet aan 't licht komen; een goede zaak
moet triomfeeren. Hij gelooft aan de
mathematische loglka der dingen en zoo
komt hij noodzakelijk tot verkeerde ge
volgtrekkingen. I-Iij weet niets van den
geestestoestand van zijn meerderen, noch
van zijn rechters en hij heeft verzuimd,
zich daarnaar te richten.
HIJ is ook impopulair. Vrienden en vij
anden hebben hem evenzeer verweten,
dal hij koeler was dan zij zelf. Ten slotte
schrijft Benda: „Deze man. die zoo wéi
nig geschikt was om zijn geluk te be
waren, was door de zelfde oorzaken uit
stekend toegerust om aan 't ongeluk
weerstand te bieden: doordat hem senti
mentaliteit en een kritische geest ont
braken, is hij voor twee vreeselijke din
gen gespaard. Hoe wanhopig zou niet
om naar de deur.
Die kist is de uwe niet. miss
Simpkinson, zei ik. terwijl ik heen
ging
HOOFDSTUK VIIL
De theorie der licee kisten.
Dit laatste gezegde was waarschijn-
lijk dom en ook onvriendelijk, maar
het was mijn wraak voor de wijze
waarop de jonge dame me behandel
de. Een jong meisje vau twintig jaar
onder verdenking van moord zoo koud
als steen! Het was te erg. ik kon haar
vergi-veu, zoolang ik dacht dat er de
een of andere liefdesgeschiedenis in
het spel was, maar zelfs een schijn
daarvan was hier in deze zaak niet
te bespeuren. Ik had geen medelijden
met haar. Ze verdient gehangen te
worden, zei ik, hoewel ik het niet
meende.
Ik was omtrent de kist volkomen
zekeitoen ik sprak. De zwarte kist
was aan het Fransche politiekantoor
geweest, was van Greenwich naar
Southend verzonden, daaromtrent kon
geen twijfel bestaan, de label die ik
onder die van Parijs ontdekt had, be
wees dat voldoende. En als miss