Verdacht.
Rnssisch Winterleven.
FEUILLETON.
Iheeverkoopers en Moedjiks.
(Bij de plaatjes.)
Wonderlijk land, het land van d«n
ezaar.
Een der eerste onder de groote mo
gendheden, .is het-, wat zijn beschaving
aangaat, den middeleeuwen maar wei
nig te boven, zelfs de beschaving der
hooge kringen is meer schijn dan we
zen.
Wel bezit Rusland geleerden1 en
kunstenaars, die de gelijken zijn van
de eerste mannen elders, doch dezen
zijn het volk ontgroeid.
Een broodwinning voor velen dier
moesjiksmannen uit de heffe des volks
is oolc het verzamelen van ijs uit de
groote rivieren, welk ijs bewaard tot
den zomer, met succes tegen het kunst
matig ijs concurreert.
Cm het platteland is de' winter de
ge'schikste tijd om te reizen, 's Zo
mers zijn de dfroge, door de zware
boerenwagens uitgegroefd© kleiwegen
bijna onbegaanbaar, maar 's winters
Wordt weg en wei, plas en poel een
onafzienbaar veld van sneeuw en ijs.
waarover de sleden bliksemsnel voort
glijden.
Dan bezoeken de tallooze landedelen
en dorpsgenooten hun vrienden en be
kenden, dan wor4en feesten en bals
gegeven, als in 't overig Europa.
't Is een merkwaardig landL het
Czarenrijk we zeiden 't al bij den
aanhef want terwijl de feesten on
der de voorname en rijke Russen niet
onderdoen voor die te Parijeen Lon
den, slapen in hun hutten vele arme
onderdanen van den czaar een soort
winterslaap, om bijna zonder vuur en
zonder voedsel den winter door te ko
men.
durft steken, staat Bets het raam uit
te kijken naar den blauwen sterren
hemel en 'die zwarte dennen.
Zeg, ga je nooit naar bed? klinkt
het opeens; Apie ruikt nog de lucht
van die ellendige kaars.
Zoo dadelijk.
Bets maakt een beetje verwonderd
de tweede streng in het blonde haar;
van den schouder af vlechten de vin
gers heel langzaam naar beneden. Ze
heeft nog wat te zeggen; maar ze zucht.
Apie is altijd zoo haastig. En zoo
zoo rechtuit. Slapen óf waken wil ze.
Misschien begrijpt ze haar niet eens
en dan zal ze wel lachen, 'tls heele-
maal geen meisje om verliefd1 te zijn...
Maar Bets, wat heb je toch? Scheelt
er wat aan?
Agathai is werkelijk bezorgd: Bets
heeft zeker weer hoofdpijn.
Betsi'e is op den rand van de bed
stee gaan zitten, Vlak tegenover die
van Agatha. Ze leunt met het hoofd
tegen den houten stijl.
Onder de lange nachtjapon uitspe
len de bloote voetjes, wit in den mane
schijn; ze strijken lang© en over el
kaar en verschuilen zich eindelijk ten
halve in een paar wijde, slappe
muiltjes.
Als je geen ergen slaap hebt, wou
ik nog wel wat praten.
Ik heb lieelemaal geen slaap. Ben
je heesc-h? Heb je wat nieuws?
Daar heb je het al. Bets heeft spijt
nu het zoover is. Apie is ook zoo
nuchter.
Agatiia gaat op den rand van 't bed
zitten, 't Is ook eigenlijk zonde zoo
vroeg naar bed te gaan. Ze vindt het
wel gzellig nog wat te babbelen; ze
trekt de voeten hoog op onder de
nachtjapon en vouwt de handen over
de knieën samen.
Heesch? Neen! zegt Bets, nadat
ze een paar keer de keel heeft geschrapt
en gehemd heeft; ze spreekt nu zoo
helder en verwonderd, als maar mo
gelijk is.
Apie verzet zich eens; de harde bed
steeplank zat haar een beetje in den
weg. Ze sleept de kussens van de pe
luw eii maakt er een steuntje van in
haar rug. Dan vraagt ze nog eens of
er iets bijzonders is en trekt de nacht
japon strak naar beneden, om de voe
ten heen.
Bets voelt zich ongeduldig worden
onder al die toebereidselen. Ze zoekt
naar woorden; het is zoo moeilijk te
zeggen wat ze op hehhart heeft.
Vindt je niet, dat die kaars nog
ruikt?? klinkt het opeens. We moeten
er werkelijk in het vervolg aan denken
er den domper op te metten.
Bets voelde zich moe worden. Het
was ondoenlijk Agatha tot vertrouwde
te maken; ze kon evengoed aan een
helder brandend lamplicht vragen, of
het de schemering niet lieflijk en poë
tisch vond. Toch probeerde ze het nog
en nam een aanloopje bijna tegen haar
zin:
houdt?
Mijn broer Piet van Lucie Wit
ting? Maar Bets, ben je dwaas? Hoe
kom je daaraan? Ze is net een jongen.
En bij behandelt haar ook zoo kame
raadschappelijk'. Verbeeld jc(: Lucie
met haar korte haar, haai' groote voe
ten en die dragonderachtige stem!
Ze zou zichzelf doodlachen, als je het
haar vroeg!
Apie schaterde en Bets lachte mee,
hoewel ze zelf nog zoo zeker niet was
van de onmogelijkheid.
Hoe kwam je op het idee?
Och, zoo maar; ik vond, dat hij
bijzonder aardig tegen haar was.
- Hij vindt haar een fideele meid,
meer niet; hij heeft met niemand veel
op; ik geloof dat hij in zijn hart niets
om meisjes geeft.
Bets had van. alle verdere pogingen
afgezien.
Willen we gaan slapen? vroeg ze.
Apie begreep ham* niet. Ze vond in
die vraag iets zóó straks en kils, dat
ze er door ontroerde. Opeens meende
ze alles te doorzien, 't Gaf haar een
schok.Wat een ezel was ze geweest,
dat ze dat niet gemerkt had'. Bets hield
van Piet; daarom wou ze haai' uithoo-
ren, en nu bad zij gezegd, dat Piet.
Apie schrok.
Wat wist ze er van? Had ze de min
ste reden gehad Bets te ontmoedigen?
Natuurlijk: Piet. zou het haar niet
zeggen; je zuster nam je niet in ver
trouwen.
Ze keek naar Bets, die met haar ge
zicht naar den muurgekeerd lag. Arme
Bets!
Agatha was zelf gaan-leggen. Ze
sloot de oogen en bedekte ze ten over
vloede met de handen. Ze wou eens
rustig denken, alles bedaard en koel
nagaan. Ze haid) nooit op Piet en Bets
gelet. Piet was hoffelijk tegen meis
jes, maar ze waren hem onverschil
lig. Tegen Bets had. hij niets. Hij zou
haar eenvoudig lief vinden; eigenlijk
had hij zich nooit over haar uitgela
ten.
Apie woelde en keerde zich om. Hoe
jammer, dat Bets van zoo'n kouden
jongen was gaan houden! Misschien
was het wel goed, dat ze Bets in haar
onwetenlie(id zoo flink de waarheid
had gezegd. Piet had niets met meis
jes op, integendeel!
Wel te rusten, Apie! Vroolijk en
opgewekt klonk die groet.
Goeden nacht! zei Apie hartelijk.
Ze zou wel bij Be-ts willen gaan liggen
en haar troosten.
Opeens kreeg ze een kleur, Eend,
die ze was!
Wét had Piet gezegd, toen hij hoor
de, dat Bets zou komen 'logeeren? Hij
had 'gezegd Zoo, dat is heel aardig.
'tZal haar goed doen; ze heeft immers
zoo dikwijls hoofdpijn.
Hoewel ze de oogen nog altijd stijf
dicht hieLd), was het Apie of het licht
werd om haar heen.
Dét had hij gezegd: Het is heel aar
dig. Natuurlijk, geestdriftig was het
niet; maar kon hij zich duidelijker
Een sledevaart.
uiten, zonder zich te verraden? Was
het niet al vrij onomwonden voor ie
mand. die het land aan meisjes had?
En dan die hartelijke belangstel
ling: Zal haar goed doen; ze heeft im
mers zoo dikwijls hoofdpijn.
Apie tobde niet meer. Men gelooft
graag wat men hoopt, en bet scheen
haar langzamerhand een uitgemaakte
zaak, dat Piet Bets liefhad. Ze voelde
zich verplicht het Betsie te zeggen;
maar toch éls ze zich eens vergiste?
Ze nam zich voor goed op hen te
'letten en er voor te zorgen, dat ze dik
wijls samen waren: Den volgennon
dag zouden ze met een clubje naar de
Lage Vuursche fietsen. Dat was een
prachtige gelegenheid om haar plan
nen uit te voeren. Ze werd al ongdul-
dig, toen ze aan Lucie Witting dacht,
die Piet in beslag zou nemen. En ze
zou er ook voor oppassen, dat Piet zich
niet, zooals anders, gedurig bij Gerrit
Verheijen aansloot. Piet en hij konden
uren praten over gloeiende fuiven en
mooie ziektegevallen en botjes en pi ef
fen". Dat moest ook uit zijn.
In gedachten had Apie alles al be
stuurd. Lucie Witting reed voorop,
heel alleen. Zij had Gerrit tot cavalier
genomen; en achteraan, heel achter
aan, kwamen Bets en Piet.
Piet en Bets! Wat heerlijk! 'tWae
zoo goddelijk, als twee mensehen van
elkaar hielden.
Nu had Apie donkerrood© wangen
en ze voelde, dat haar oogen schitter
den
Zij had ook haar roman. Niemand
vermoedde het en gevraagd was ze nog
niet. Maar dat deed er niets toe.
Bespottelijk toch, die bedsteden! Hoe
hadden de menschen ©r! vroeger in
kunnen slapen. Dat ze niet gestikt
waren!
Apie stond op. Ze stootte de donkere
buiten-jajljDuzie open.
Kijk zoo'n hemel eens! Enkel klaar
heid en stergeflonker! Wat was het
belachelijk om nu te gaan slapen!
II.
Apie'e koppelarijen vlotten niet.
En alles werkte nogal zoo samen!
Lucie Witting schreef, dat ze be
zoek kreeg en onmogelijk mee kon.
Het weer was prachtig! Heel in de
vroegte had een flinke bui hemel en
aarde gezuiverd. Nu scheen de zon en
er was een kruidige geur van vochtig
eiken-hakhout.
Bets zag er kostelijk uit. Het blonde
haar kroesde geestig om de blanke
oortjes onder de matelot uit; ze had
een kleur en haar donkerblauwe oogen
lachten.
Overigens houdt een fiets de men
schen op een afstand en biedt weinig
gelegenheid tot intieme gesprekkea.
Als wij maar eerst aan de Lage
Vuursche zijn, dacht Apie. Maar- on
derweg werd ze toch kregel. Als Piet
van Bets hield, waarom nam hij dan
zoo weinig notitie van haar? Gerrit
had zich warempel nog meer met Bets
bemoeid! En toen zijzelf een halfuur
lang naast Gerrit had gereden, had
Piet toen werk van Bets gemaakt?
Neen, mijnheer was op een woeste
wijs aan het spurten gegaan om zich
„lenig en lekker te maken", zooals hij
later meedeelde.
Agatha was gejaagd en onvoldaan.
Ze wou nu, dat Piet en Bets wat op
schoten. AL kwam het maar zoover,
dat ze elkaar bij den naam noemden.
Opeens werd ze rood en lachte ze.
Verbeeld je, dat zeker iemand eens aan
baar vroeg: Mag ik u Apie noemen?
Gelukkig dat Bets niet zoo'n dwazen
naam had)!
Al<s een vlucht moede, hongerige
vogels streken ze aan de Lage Vuur
sche neer, in de koel schaduw van
een forsche linde. Eerst toen ze een
glas melk gedronken had en aan haar
tweede broodje begonnen was, be
merkte Agatha, dat zo het uitzicht
hadden op de plompe Dolmin, 'thuis
en de kippen, en dat wa s saai en wei
nig idyllisch.
We moesten daar in het prieel
tje gaan zitten, stelde ze voor, en te
gelijk verhuisde ze met haar bordje
en haar tweede glas, het aan Gerrit
overlatend haar met hoed en voet
bankje te volgen.
Ik hoop, dat het je hier nu maar
Het winnen van ijs uit de Newa.
bevalt, zei Bet©. Ik ben doodmoe en
heb geen plan om op te staan, vóór
we over een uurwegrijden.
Agatha moest moeite doen om geen
scheef gezicht te trekken.
Bets was vervelend. Ze was zeker
van. plan al haar plannen, te verijde
len en te blijven zitten, terwijl Pieten
Gerrit en zij wat gingen wandelen.
Api werd ontevreden. Op die manier
ging de dag verloren.
Je gaat toch straks mee wat loo-
pen? vroeg ze met iets uitdagends in
haar toon.
Liever niet. Bets schikte zich be
haaglijk op den stoel en trok het voet
bankje wat dichter naar zich toe. Ik
ben blij, dat ik hier al elke grasspriet
ken.
Ongeduldig frommelde Apie het
vloeipapieren ©er vet je ineen tot een
hard balletje. Ze wierp het onder de
kippen, die hen gevolgd waren en nu
wegstoven. Wat een gansje was die
Bets!
Met een krachtige beweging knipte
ze een kruimeltje weg van haar blou
se. Ze wou zich niet laten dwarsboo-
men; er moest toch iets op te vinden
zijn.
Ze: voelde- minachting voor Piet,
omdat hij zoo weinig vindingrijk was,
geen hartstocht kende en niet wist door
te zetten wat hij wilde. Hij had ook
gevraagd, of Bets de mooie lanen nog
niet eens zien wou, maar zoo flauw
tjes, zonder vuur, niet meesleepend.
O, zij zou anders gesproken hebben
in zijn plaats! Ze zou Bets desnoods
hebben: opgenomen en meegevoerd,
zonder één woord te verspillen.
Waarom zie je me zoo woedend
aan, Aap?
Met eem genoeglijken lach gooide
Piet zich achterover in zijn stoel; hij
vond het kostelijk, dat Agatha hem
in gedJachten zoo boos fixeerde.
Je droomt! zei Apie, en ze nam
haar melkglas op en dronk het laat
ste teugje met veel opgewektheid. Het
weer blijft prachtig, zei ze toen met
„bijpassend" gezicht,
Maar in stilte mokte ze. Ze had hem
wel een duw willen geven om zijn
.laksheid.
Opeens kwam een eenvoudige ge
dachte haar brein verlichten en haar
hart opvroolijken.
Mijnheer Verheij'e.n, vroeg ze,
zullen wij eens het bosch ingaan, ter
wijl Piet Bets gezelschap houdt?
Verheijen liet zijn eitje in den steek
en stond op met veel haast. Apie was
al vooruitgestapt,
Ik had u toch willen vragen eene
kleine wandeling te maken; 't is hier
heerlijk, klonk het achter haar met
veel warmte
Hij denkt, dat ik hem expres heb
meegetroond, dacht Apie, en ze wou
niet, dat hij dat veronderstelde. Ze
liep wat harder voort en liet een takje,
dat ze in de hand had, tegen een glad
den beukenstam striemen. Ze zou hem
Naar het Duitsch
van. E. WERNER.
1)
Nu zitten wij reeds drie volle da
gen hier op den aanslag te wachten
en de moord heeft nog altijd niet plaats
gehad! Mijnheer Sebald, ik begin
waarachtig te gelooven dat men u
voor den gek heeft gehouden en Zijne
Excellentie den lieer hofmaarschalk
er bij!
Stil, Haller, niet zoo luid! Je ver
geet altijd dat wij voorzichtig moeten
zijn, hoogst voorzichtig denk er
aan!
De heide sprekers bevonden zich in
het tuintje van een dorpsherberg dat
het uitzicht had op een door bergen
omringd! meer. Het was een klein,
liefelijk plaatsje, diep in de bergen ge
legen. en waarheen die stroom van rei
zigers nog niet den weg had1 gevon
den. De eeniige, hoogst eenvoudige
herberg werd groot en deels alleen door
bewoners van den omtrek bezocht en
slechts nu en dan voor enkele toeris
ten die van de groote route waren af
gedwaald, maar ook spoedig weder
heengingen om meer bekende en
grootscher punten in die landstreek op
te zoeken. De heer, diie need© sedert
eeuiige dagen hier verblijf had' gehou
den, had ook bij den herbergier voor
gegeven voor zijn genoegen te reizen,
en vergezeld van zijn bediende een
tocht door de bergen te willen maken,
maar het gesprek dat zij bedden met
gedempte stem voerden, scheen op een
heel ander reisdoel te wijzen.
Mijnheer Sebald liet zijne blikken
argwanend rondgaan, ofschoon zich
op het open grasveld', slechts met 'en
kele vruchtboomen versierd', geen luis
teraar kou verbergen, en vervolgde op
fluisterenden toon: Het is mogelijk
dat wij de geheele week hier zullen
moeten blijven totdat er zich iets ver
dachts vertoont, en dat het zich ver-
tooneu zal is buiten twijfel. Zijne
Excellentie zeide mij bij het afscheid
nemen nadrukkelijk: het is eene hoogst
belangrijke aangelegenheid die ik u
toevertrouw, waarde Sebald, zij ver-
eischt de grootste behendigheid1 en vóór
alles, de grootste discretie. Ik ben
helaas! niet in staat u nadere med'e-
deelingen te kunnen doen, maar het
zal wel voldoende zijn u tot ijver aan
.te sporen als ik u zeg dat het een aan
slag tegen het Doorluchtig Vorsten
huis betreft, die tot eiken prijs moet
worden belet toen wist ik genoeg.
Dat is echter bijzonder weinig,
meende Haller bedenkelijk. Hoe kun
nen wij den persoon, die den aanslag
wil doen, vangen, als wij niet eens zijn
signalement hebben?
Wij moeten hem ook in 't geheel
niet vangen, maar hem voorloopig al
leen in het oog houden. Mijnheer de
hofmaarschalk schijnt zich .de eigen-
njke leiding der zaak persoonlijk te
willen voorbehouden. Hij bevindt zich
op drie uur afstand in de badplaats,
wij moeten dadelijk bericht zenden
als er iets verdachts voorkomt en dan
nadere orders afwachten.
Er valt echter absoluut niets voor
in dit ellendige, kleine bergnest, waar
de een den ander al van kind af kent.
Als men naar iemand vraagt, krijgt
men dadelijk zijn heele levensgeschie
denis te hooren tot aan zijn overgroot,
vader toe, en de vreemdelingen, die
wij in de verloopen drie dagen te zien
kregen, zijn ook niet de moeite waard
om over te spreken. Een paarden
koopman, twee boeren en een reiziger
in cognac en andere spiritualiën
akelig solide menschen! Er was er geen
enkel bij om hem bij den kraag te pak-
j ken.
De laatste woorden klonken zeer
weemoedig, maar de chef schudde on
tevreden het hoofd.
Bij den kraag pakken! Dat is het
A en O van je wijsheid en dat kan
toch eigenlijk elk gewoon gendarme.
Wij moeten uitkijken, bespieden, al
les met elkander in verband brengen,
om denmisdadiger op te sporen
het oppakken volgt dan van zelf. Zijne
Excellentie lieeft uitdrukkelijk ver
langd dat ik in elk geval een ver
trouwd persoon zou medenemen en ik
heb jou gekozen. Ik hoop, Haller,
dat je mijn vertrouwen zult rechtvaar
digen.
Aan mij zal het. niet liggen! brom
de Haller, als wij maar eerst iets ver
dachts in 't zicht krijgen.
Hij keek met een uitdrukking van
de grootste verveling naar buiten naar
het meer, het bekoorlijke landschap
interesseerde hem niet in het minst
omdat er helaas! niets verdachts in
was.
Kijk daar komt iets! riep Se
bald plotseling en wees naar de
straat die van de bergen in het dal
afdaalde. Een reiskoets!
Ja, maar er zijn alieen twee da
mes in.
Om 't even, wij mogen ook de
kleinste omstandigheid' niet over het
hoofd zien laten wij opletten!
Hij haalde een kleinen verrekijker
te voorschijn en begon het rijtuig met
zijn inhoud' ijverig op te nemen. Het
was een eenvoudige, open landauer,
die door de achteraan gebonden kof
fers een nog onschuldiger aanzien
kreeg en de beide dames, eene oudere
en eene jongere, die oogenschijnlijk
niet vermoedden dat zij het voorwerp
waren van zoo ingespannen waarne
ming, voerden met elkander een le
vendig gesprek.
Ik begrijp je inderdaad niet, Va-
leska, zeide de oudste. Hoe kan zulk
een kleinigheid1 je zoo opwinden en
kwetsen? Al kent mijnheer Von Below
werkelijk ons reisplan
Dan zal hij ons volgen en zoo-
als gewoonlijk niet van mijne zijde
-wijken! U wist dat er mij ditmaal on
eindig veel aan gelegen ligt dat onze
reis geheel onbekend bleef, daarom
moest niemand' er van weten, ik heb