Licht en Schaduw. Zijn eerste optreden. half gekookte, half ongekookte lijn- olie inwrijven, daarna met een drogen doek uitwrijven, is mij altijd uitste kend bevallen. Porcelein en aardewerk moet gewas- sclxen worden in warm zeepwater Vlekken op porcelein kan men het best verwijderen door ze in te wrijven met vochtig zout. Zijn er vlekken op wit maimer, dan kan men die het best doen verdwijnen door ze in te wrijven met een meng sel van puinsteenpoeder, tweemaal zooveel fijne soda, en de helft daarvan fijne kalk, tot een papje gemaakt met ■wat water. Wrijf d'at uit met een zachten doek, waarop een paar drup pels alcohol en het marmer is als nieuw. Bamboe-meubeltjes en snuisterijen worden het best onderhouden met een zachten borstel en zout water. Afdro gen en dan oppoetsen met wat zoete olie. Leeren overtrekken van stoelen kan men weer een frisch aanzien geven door ze eerst zorgvuldig af te stoffen, se daarna met een vochtigen doek af te wrijven, dan af te dirogen en ein delijk bestrijken met heft wit van een goedgeklopt ei, en dan weer met een zachten doek afwrijven. Vetvlekken op behangsel gaan to taal weg door ze te bedekken met post papier en er dan een heet strijkijzer op te zetten. Vlekken op Japansch verlakt worden gewreven niet zoete olie en verdwij nen dan. DE ENGELSCHEN AMUSEEREH ZICH ïlen Zuid-Afrikaansche fantasie.) Volgens de laatste berichten hebben I afschrikken, de Engelschen houten soldaten uitge- Zij hebben een revolver-geweer in hun vonden, die voor de blokhuizenlinies i automatisch te bewegen armen en een worden opgesteld en de Boeren moeten officier laat, (loor middel van een elec- trische geleiding om het kwartier een plaats liggen, wijsgeerig naar het schouw algemeen salvo lossen. spel. Middelerwijl kijken de Engelschen, die i De Engelschen amuseeren zich.... meer naar achteren in een veilige schuil-1 Maar 's nachts komen de Boeren, die zich ook willen amuseeren, stilletjes aan geslopen en laten de poppen op haar as draaien. Wat tengevolge heeft, dat de oppen in plaats van in de richting van het'.dd. haar geweerloopen naar de zijde der blokhuizen richten. En als de Engelsche generaal de wtr- kin gder soldaat-poppen komt bewonde ren commandeert hij: Vuur! De Engelsche officier drukt op den electrischen knop en 60 geweerschoten brengen schrik en ontsteltenis in den -laf van den generaal. De uitvinder van het systeem heeft nog geen promotie gemaakt. door DAMASCUS. Of men Heihoek een dorp of een ge hucht moet noemen weet ik niet, voor het eerste is 't te klein, voor het laat ste te groot; ook maakt het op zichzelf geen gemeente uit, maar staat onder het vaderlijk bestuur van den burge meester van Brouwersdijk, en de zorg voor rust en veiligheid wordt ge dragen door den veldwachter van het laatstgenoemde dorp, die natuurlijk zijn tenten onder de eerbiedwaardige schaduwen van het raadhuis heeft opgeslagen. Een hooge verwachting van Heihoek behoeft gij ook niet te koesteren, want wanneer ik U zeg, dat de weg, waarop gij thans w andelt in het najaar beter is om te bevaren dan om er op te loopen; wanneer ik U aanraad om zoodra het donker wordt niet meer uit te gaan, aange zien lantaarnpalen hier overbodige weeldeartikelen zijn, en gij dus groot gevaar loopt, öf te verdwalen, óf een gratis bad te kunnen nemen in de poelen langs den weg, dan geloof ik wel, dat gij niet zeer verlangend zult zijn naar een verdere kennismaking. Toch wil ilc U er nog wijzen, dat in Heihoek geen regelmatige straten te vinden zijn; hier staat een boeren woning, ginds, op een minuut of vijf afstand, weder een, nog verder rijst het torentje der kerk boven het groen. Hjernaajst de pastorie en naast de pastorie de voornaamste herberg van het dorp, genaamd. „Het Dorstige Hert''. Dat dez ehier te vinden is be grijpt een ieder en de Heihoekers zijn er ook van overtuigd, dat wanneer dit het geval niet was, zij geen aan spraak konden maken een dorp naar den laalsten smaak te bewonen. Na dat ik U nog gewezen heb op de dorps school, geloof ik, dat gij niet Heihoek genoeg bekendl zijt. Jan Stopped heeft het druk, vreese- lijk druk. Groote vellen papier, een lmlf dozijn nieuwe pennen, potlood en. looden inktkoker, wijzen er U op, dat Jan Stoppel van plan is te gaan schrijven. Maar, zult ge mij vragen, „Wie is Jan Stoppel?" „Wel, de boer uit de vergulde Eg". Hij is niet groot van stuk, heeft hooge schouders en een zeer pokdalig ge zicht. Hij zit er warmpjes bij en in zijn stal staat menig stuk vee, dat de grootste heereboer hem kan benijden. Jan heeft een gezonde vrouw, een drie- j tal kinderen, kortom, alles, wat een I mensch gelukkig kan maken. En toch, gelukkig is hij niet. Sinds de laatste verkiezing voor den raad is Jan geheel veranderd. Vroeger was hij zuinig, arbeidzaam, kwam alleen des Zondags in „Het Dorstige Hert", maar tegenwoordig: werken doet hij bijna niet, de geheele boerderij laat hij aan de zorgen van knecht en meid over; 's avonds is hij zelden of nooit thuis, want immer moet hij ter verga dering. Ja, wezenlijk, ook in Hei hoek worden vergaderingen gehou den. Niet van een boerenbond of boe renleenbanken, die men, hoe nuttig ook, niet kent; maar wel van de nieu we comedieclub ,,de Comiekelingen." Ja, ja, en die club heeft aan Jan Stoppel haar ontstaan te danken. Jan was n.L candidaat voor den gemeen teraad en daar er nog iemand candi daat gesteld was en idle burgervader met één nieuw lid tevreden was, zoo moest er gestemd worden en, o gru wel, Jan Stoppel, de geniale boer uit de Vergulde Eg, moest voor zijn te genstander het veld ruimen. Hij dis zoo dikwijls in die stad geweest was, die altijd, zoo echt geloerd kon pra ten over „polletiek" en „ministreele crisis" viel, tot groote ergernis niet alleen van zijn vrienden, maar vooral van zich zelf, die, het zij onder ons ge zegd, een zeer groote gedachte van zichzelf had. Hij peinsde en dacht, hoe hij toch ook eens zijn kennis, zijn gaven van onder de korenmaat fe voorschijn zou brengen en jawel Fluks een tiental vrienden opgesnord, een beetje praten en nog eens praten en de vereeniging ,,de Comiekelingen" was gegrondvest Jan, de geniale Jan, werd president en een reglement werd opgemaakt, waarvan art. 2 luid de: „Lid van „de Comiekelingen" kunnen alleen zij worden, die gec ambt, bijv. dat van raadslid, beklee den (ook de schoolmeester is hieron der begrepen)". Nu het bestaan der vereeniging niet door zulke snoeshanen en oproerige elementen, zooals Stoppel ze noemde, bedreigd werd en hij, maar dit zeide hij niet, alleenheerscher was en zou blijven, werd overgegaan tot de keuze der stukken. „Wat stukken!" riep de boer, pron ken met een andermans veeren, dit doen wij niet. Ik zal den snoeshanen uit den raad eens laten zien, wat k kan, en met algemeenen bijval nam Stoppel de taak op zich een treurspel te maken in twee bedrijven. Denk er aan, Jan, zei de boer uit hoeve „Nooit gedacht" een stuk van moord en doodslag hoor! Niet zoo"< flauw ding. Dat hoef je me niet te vertellen, Klaas, ze zullen zitten te beven als een riet, laat dat maar aan mij over. Jan Stoppel is aan 't werk. Een treurspel! neen nergens* heeft men zoo iets gezien, 't Zal verrassend wor den. Heel Heihoek zal er versteld van staan. Ilij diroomt reeds van kran sen en verzen; hij leest zijn naam der „Kunst en Letteren" in „de Bode van Brouwersdijk"; het klinkt hem in de ooren: „Aan Jan Stoppel, den ge- uialen tooneelspeler, den verheven ac teur, die gerugsteund... een stand beeld neen zooveel eer, dat is wel een beetje te veel. Zijn pen krast verder op het papier en het duurt niet lang of het eerste bedrijf is gereed; Jan wischt zich het zweet van het aangezicht, en vol in- niig zelfbehageln doorbladert hij de beschreven vellen. Twintig bladzij den!... hoe is het mogelijk... en dat heeft hij zelf gemaakt. Hij wist wri dat er genie in hem stak. Nu het twee de bedrijf: de gevangenneming van den moordenaar door drie veldwach ters en twee politieagenten. Ja, een vreeselijke moord is ontdekt, en in al zijn verschrikkelijkheid zal Stop pel het den Heihoekers voor oogen stellen. De grootste hoogte der kunst zal echter bereikt worden in het twee de bedrijf. Daarbij moeten de zakdoe ken te voorschijn komen. 't Gaat allies vlug en gezwind, de pen vliegt over het papier en 's avonds reeds leest hij vol vuur zijn penne- vrucht in de vergadering der „Comie kelingen" voor. De comiekelingen staan versteld; neen, zoo iets hadden zij nooit achter Jan Stoppel gezocht, zooveeil genie, zooveel talent, en met eerbiedige bewondering blikken zij naar hun president. Felicitatie volgt op felicitatie, wijn komt op tafel en het moet gezegd worden, Jan kijkt niet op een flesch. Fluks worden de rollen verdeeld. Stoppel neemt natuurlijk de hoofdrol en reeds na eenige dagen beginnen de repetities, want over twee weken is het kermis en dan, dan zullen de snoes hanen van den raad eens zien, welk genie zij tot nu toe vertrapt, veron gelijkt hebben. Heden avond om zeven uur groote uitvoering in Het dorstige Hert, door „de Comliekalingen" president Jan Stoppel. Opvoering van een geheel nieuw, versch vervaardigd stuk, „De Bloedhond, of drie-en-twin tig moorden in één nacht", treurspel in twee be drijven, door Jan Stoppel, geheel zelf gemaakt. Na afloop bal. Dat gaf me een opschudding in het anders zoo rustige Heihoek. Iedereen moest het ziein. Drie en twintig moor den in één nacht! Hoe is het moge lijk! en nog voordat de klok des mid dags twaalf uur sloeg, was er geen plaatsbewijs mecjr in Het Dorstige Hert te krijgen. Iedereen was vol ver langen naar die uitvoering, en op de eerste plaats het jonge volk, vooral getrokken door de woorden „Na af loop bal." Wat had Jan Stoppel het druk dien dag! Een tooneel was in geheel Hei hoek niet te vinden,maar het was niets; fluks werden een tiental her bergtafeltjes bij elkander gezet, aan de voorzijde eenig vlaggedoek, om de pooten onzichtbaar te maken, en het tooneel was gereed. Het trapje, dat naar het woonvertrek van den her bergier Leidde, \v|drd weggenomen, het tooneel tegen den muur geplaatst en nu konden de spelers uit die op kamer te voorschijn komen. Maar een scherm? Iloe kon men comedie spe len zonder scherm? Alles werd gepro beerd, alles bedacht, maar alles was vergeefsch. Dan maar zonder scherm spelen, dat kon ook wel; de president zou wel een kort woordje spreken om dit goed te maken. 't Slaat zeven uur. De zaal van Het Dorstige Hert is tot in zijn uiterste hoeken bezet. Een dichte damp, ver oorzaakt door een groot aantal pijpen en sigaren, vermengd met een geur van bier en jenever, maken de atmos feer verre van verkwikkelijk. De mu zikanten, voor deze. gelegenheid op zettelijk uit Brouwersdijk overgeko men, strijken en blazen dat het een lust is, en menigeen, wiens hart niet blaakt voor de edele kunst van het tooneel, wenscht reeds dat de dans een aanvang neme. Een gerekt sstsssst klinkt dooT de zaal. De deur van de opkamer wordt geopend en met hoogen hoed, witte das en handschoenen stapt Jan Stoppel naar voren. Hij weet wel hoe het hoort, hij is zoo dikwijls in de stad geweest. Na even gekucht te hebben vangt hij van met spreken: „Dames en heeren! Van harte roep ik U allen een oprecht gemeend wel kom toe. De groote opkomst doet mij duidelijk zien, dat mijn streven door U allen gewaardeerd wordt; dat er in Heihoek harten kloppen, die voor de kunst wat over hebben; en die kunst zal uwe verwachtingen niet be schamen, het stuk is prachtig, daar sta ik voor in, want ik heb het zelf ge maakt, en wat uit mijn handen komt is goed. Ook de rollen, vooral de hoofdrollen zijn aan goede handen toevertrouwd. Een scherm echter hebben wij niet, zoodat wij zoo maar moeten beginnen. Om nu goed te we ten wanneer wij klaar zijn, zal ik na afloop wel roepen, dat het uit is. Ik heb gezegd!" Een daverend „bravo!" en handge- klap volgt en weldra is Jan Stoppel 1 in de opkamer verdwenen. Nadat de muziek nog eenige vroolijke deuntjes heeft doen hooren, klinkt de bel en „de bloedhond", voorgesteld door den schrijver zelf, treedt te voorschijn. Een reusachtig mes in de eene, een pistool in de andere hand loopt Stop pel als een razende eenige malen over het tooneel, of liever, over de wagge lende tafltjes. Een doodse lie stilte in de zaal: „Bloed, dood, wraak, ik wil men- schenbloed! De gierigaard, hij zal sterven. O, kon ik de geheede wereld verslinden, in één hap! en vreeselijk spert hij den mond open. „Honderd duizend gulden had ik te erven en nu, nu heeft de schurk mij onterfd." Bij deze woorden stampt hij op den vloer, die een verdacht gekraak laat hooren. Zoo buldert hij een tijd lang voort. „En thans, thans haat ik de wereld, dood aan ieder, die mij voor die voeten komt!" De achterdeur gaat open en zingend komt een jongentje op het tooneel. „Wat, nu nog zingen, als de wereld 7.00 ellendig is? Ter dood! Met het mes omhoog stormt hij op den jongen los. Deze zet het op een loopen, achter volgd door Stoppel. Eenige malen het tooneel in de rondte, en dan... krak, krak. eenige tafeltjes vallen om, en moordenaar en vervolgde liggen op den heganen grond. Groote hilariteit in de zaal! Spoedig is Stoppel weer op de been, de tafeltjes worden goed gezet, en na eenige oogenblikken ligt het eerste slachtoffer van don bloed dorst, levenloos op het tooneel. „Ziezoo, brult Jan, dat is nummer één!" En het bleef hier niet bij. Na een klein kwartier bedekten meer dan tien dooden den grond en op het tooneel blijft weinig plaats meer voor Stoppel over. Hij wist echter raad. „Allo, jongens! een beetje op zij, als je blieft!" en weldra hadden alle dooden de wijk genomen naar een der hoeken en lagen daar als gepakte ha ring op elkander. Een donderend hoer- ra klonk door de zaal en ofschoon het „den bloedhond" zichtbaar goed deed, zoo riep hij toch: „Stilte, als 't je blieft, als het uit is, zal ik het wel zeggen!" De eerzame Heihoeksche burgerij amuseerde zich kostelijk. Zooveel doo den, neen dat had men nog nooit ge zien! Eu toen kort daarna zes politie agenten, diie den moordenaar wilden arresteeren, de een na den ander wer den neergestoken of doodgeschoten, toen kende de geestdrift geen grenzen hot- stuk was prachtig en werd tot in de wolken verheven. Neen, wezen lijk, men behoefde niet naar de stad te gaan om te zien spelen; hier iu Hei hoek kon men het evengoed, zoo niet beter. Iedereen die op het tooneel kwam, lag na eenige oogenblikken, door den machtigen arm van Stoppel geveld en werd naar een der hoeken getrans porteerd. Eindelijk riep hij, onder geweldige gesticulatie: „Drie en twin tig moorden in één nacht! maar wacht ik zal even tellen." Jan telde, telde nog eens... twee en twintig. Daar be greep hij niets van. „Waar is Klaas Jorissen?" Deze was nergens te vinden eu toch hij was beslist dood! Eindelijk werd Klaas gevonden, niet op, maar achter het tooneel, op den grond. Klaas had namelijk, natuurlijk om courage t« krijgen, de flesch goed aangesproken en was zoodoende van de tafel, waar op hij lag, afgerold. Nogmaals "riep Stoppel dan ook: „Drie en twintig dooden, 't is in orde! Nu ga ik rusten, mijn taak is volbracht." Hij legde zich op het tooneel neder, liet eenige malen een snorkend geluid hooren en riep dan zoo bard hij kon: „Klappen, 't stuk is uit!' Onder het handgeklap van alle aan wezigen, stonden de doode comieke lingen op en begaven zich met hun president aan het hoofd naar de op kamer, om vandaar herhaalde malen het donderend applaus der toeschou wers iu ontvangst te komen nemen. Een Boeren-spion. Het volgende is het verhaal van een Boer, die als marskramer zich toegang wist te verschaffen tot een der Britschè open, teneinde rich op de hoogte te stellen van de sterkte der Engelschen Zoodra ik mij in de nabijheid van het vijandelijk kamp bevond, kwam Schetsen van DEKA. Malligheid. Alles wordt gewoonte. Zoo de bediende van een financieele instelling die zelf, met heel ijverig zijn plicht doen, zes honderd gulden tjes verdient, en toch niet voelt de waar de van de vijf ion, die hij ergens heen- brengt voor zijn kantoor. Zoo de acteur, die op den eersten avond van een succes trilde van blijd schap,maar later mechanisch buigt voor het daverend handgeklap, en achter de coulissen bedaard het gesprek weder opvat, dat hij voor zijn optreden met een zijner collega's was begonnen. Zoo de soldaat, die eerst gruwt van dat steken en schieten naar een levend lichaam, een ander mensch, dat net als hij, leeft, denkt, liefheeft en haat; doch het later als een beroepsbezigheid op vat, en in koelen bloede uitvoert; alsof hij deelneemt aan vrije- en ordeoefenin gen in een gymnastiekvereeniging. Zoo ook mijn procureur. Mijn procureur was nog een jong man, pas gepromoveerd als advocaat, en nu tevens procureur. Hij was een goed mensch, inderdaad, in den volsten zin des woords. Dat kon getuigen zijn moeder, die weduwe was, en hem met opoffering van al haar krachten, opvoedde tot een nuttig lid van de maatschappij. Hij promoveerde gelukkig en met glans. Toch, al schreef hij ook het mr. voor zijn naam, toch was hij gebleven haar kind. Nog steeds kon hij zitten, dicht naast haar, op 'n laag stoeltje, als 't schemerdonker werd in het vertrek, en de vlammen in de haard lustig speelden, en schaduwen beefden op het behang, glanspuntjes schitterden in de meubelen. Dan, niets geen geleerd heid of verwaandheid of grootheid. Dan was hij nog altijd haar jongen. Dat kon ook later getuigen zijn echt- genoote, die hij zich nam tot vrouw, al hadden beiden geen geld, en noemde de wereld het een domheid. Kom, wat was dat voor gekheid. Een jongen van zijn uiterlijk en zijn capa citeiten, met zoo'n goede toekomst, die tal van rijke en lieve meisjes kon krij gen, die zou zulk een armzalig huwe lijk sluiten- Toch deed hij het, en geen van beiden had er berouw van, want het werd een jong Hollandsch binnen huisje van vriendelijk geluk en zoeten vrede. Vooral toen er een kleintje kwam; lief klein wezentje, dat het leven toekraaide, en met zijn roze handjes rond zich greep vol dartele speelschheid. Maar bulten zijn huis in zijn vak... Hij zag de menschelijke gerechtigheid richten over de menschelijke feilen en misdaden. O, die eerste pleidooien, wat grepen ze hem aan. Of het jonge kin deren waren, of vervallen oude men- schen, hij voelde zoo goed de hardheid van dat straffen, den eenen mensch door den andere. In den eersten tijdl Want langzamerhand werd het ge woonte. Niet dat hij harder werd. Thuis bleef hij dezelfde. Niemand zag veran dering in hem. Hij bleef het zelfde be minnelijke mensch in gezelschappen, denzelfden goeden zoon en liefhebbenden vader. Maar ook het meest ontroeren de beroep wordt gewoonte, en langza merhand voelde hij de scherpe kanten minder. En het kon zijn, als hij een jong meisje, van diefstal beschuldigd, met gloed en bezieling voor de rechtbank had verdedigd, dat hij meteen daarna met zijn collega's een interessant geval be sprak in de civiele rechtszaken, of bab belde over het weer, of een sterfgeval. Maar eens op 'n dag kwam hij anders dan gewoonlijk thuis. Heel stil zat hij bij het vuur, kuste zijn vrouw verstrooid, en streek zijn kindje nadenkend door de lokken. Dien ochtend was hem iets zonder lings overkomen, 'n Snaar van buiten het vak had getrild. Er moest een inboedel wegens belas tingschuld verkocht worden. Hij was de procureur en bracht daar om eens een bezoek aan het bewuste huisgezin, 't Kleine huisje zag er Mme- lijk en kaal uit, maar 't was propertjes tot in alle hoeken en gaten. Fatsoenlij ke menschen, dat had hij dadelijk ge zien. En even voelde hij wellicht de bard heid van de wet toen hij daar zat, pra tend met den verslagen man een zoon van fatsoenlijke ouders. De geschiedenis? Och, er was eigen lijk geen geschiedenis; 't was een ge woon geval van verarming buiten schuld. Er zijn van die menschen, men ontmoet ze dagelijks, die al maar schijnen te roeien tegen een sterken stroom. Lang houden de krachten het uit, want men weet wat het is, als de handen vermoeid in den schoot vallen; dan wordt het schuitje in een oogwenk teruggesleurd in den ondergang. En toch komt dit 00- genblik eens, als geen hulp wordt ver leend een hulp die in het gewone le ven zoo zelden voorkomt. Want alle din gen gaan in onze maatschappij hun ge wonen, natuurlijken gang. Man en vrouw hadden gehuild, dat zag mijn procureur dadelijk, en die tranen waren welsprekender dan iets. Het wa ren lang opgekropte heete tranen, tra nen van overspanning en onmacht. Je zag er de sporen van op de magere wan gen, bleek van zorg en kommer. Hij was toch een oogenblik geroerd geweest. Want ik zeide u immers reeds dat hij was een goed mensch (en hij was nog niet lang in het vak!) Hij had mede lijden met hen, waarachtig diep mede lijden, maar hij mocht de reddende hand toch niet uitsteken. Dat was tegen zijn principe tegen het principe. Waar moest dat heen, als hij, in zijn vak, tot dergelijke dwaasheden overging. En het recht moest zijn loop hebben. Zoo vele duizenden tranen waren geschreid als deze, en wellicht als de man of de vrouw dit of dat gedaan of nagelaten hadden, was het niet zoover met hen gekomen. Neen, komaan, geen zwakheid hier, daar mocht hij niet aan toegeven. En zoo kalm mogelijk volvoerde hij zjjn beroepsbezigheden. Opeens een korte, scherpe gil. De jon ge vrouw, die tegenover hem zat, was in elkaar gezakt, met doodsbleek gelaat en starende oogen, het schuim op den mond. Met 'n schreeuw sprong haar man op, vergetend eigen leed, en nam haar in zijn armen, drukte haar tegen zich aan, en suste haar in wilde ontzetting, als moest hij de tranen drogen van een kind. En met moeite slechts liet hij zich door zijn procureur overhalen om snel naar den dokter te gaan. Heen liep hij, we zenloos, zonder hoed., en een oogenblik was het stil In het huisje! De procureur haalde wat water, en bette het hoofd en de polsen van de bezwijmde, terwijl bij zichzelf beknorde over zijn zenuwach tigheid. Alloh, alloh, dit was toch al te gek. Kom, kom, hij moest zichzelf baas blijven. Plotseling werd er stil en bescheiden tegen de deur getikt. „Binnen", riep hij verruimd, blij dat er ten minste nog iemand met hem thuis was. Maar de deurknop draaide niet. Toen stond hij op, en opende de de deur. En Een klein dodderig kindje een meisje als het zijne eens worden zou, over een paar jaartjes, want dit was wat ouder. Wel, liefje Maar 't kindje zei niets. Angstig keek het naar moeder, die zwaar lag te zuch ten. Eerst wees het trillend, met uitge strekt vingertje, naar de nu wat bijko mende vrouw, toen drong het zich ver schrikt aan tegen den vreemde, die het kwam verdringen uit huis en hof En die nam het op den schoot, drukte het mollige, warme lichaampje tegen zich aan, en kuste de traantjes weg. Zoo zag de vader ze zitten, toen hij la ter met den dokter terug kwam. Hij was nu kalmer geworden, Norsch rukte hij het slapende kind uit de armen van den man dei- wet. Die was al heen, voor de vrouw geheel bijkwam. Met iets als wroeging. Malligheid, overdreven malligheid! Was hij nu heelemaal stapel! Hij was toch niets anders dan de uitvoerder van de wet, der moesten toch wetten zijn. En hij lachte er dan ook spoedig weer om. Maar dien avond, thuis, toen hij met zijn kindje speelde, en met zijn vrouw sprak, dacht hij toch even Kom, kom, malligheid! Daar was je procureur voor. Morgen was er misschien wéér een dergelijk geval.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 8