Licht en Schaduw.
Zijn eerste optreden.
half gekookte, half ongekookte lijn-
olie inwrijven, daarna met een drogen
doek uitwrijven, is mij altijd uitste
kend bevallen.
Porcelein en aardewerk moet gewas-
sclxen worden in warm zeepwater
Vlekken op porcelein kan men het best
verwijderen door ze in te wrijven met
vochtig zout.
Zijn er vlekken op wit maimer, dan
kan men die het best doen verdwijnen
door ze in te wrijven met een meng
sel van puinsteenpoeder, tweemaal
zooveel fijne soda, en de helft daarvan
fijne kalk, tot een papje gemaakt met
■wat water. Wrijf d'at uit met een
zachten doek, waarop een paar drup
pels alcohol en het marmer is als
nieuw.
Bamboe-meubeltjes en snuisterijen
worden het best onderhouden met een
zachten borstel en zout water. Afdro
gen en dan oppoetsen met wat zoete
olie.
Leeren overtrekken van stoelen kan
men weer een frisch aanzien geven
door ze eerst zorgvuldig af te stoffen,
se daarna met een vochtigen doek af
te wrijven, dan af te dirogen en ein
delijk bestrijken met heft wit van een
goedgeklopt ei, en dan weer met een
zachten doek afwrijven.
Vetvlekken op behangsel gaan to
taal weg door ze te bedekken met post
papier en er dan een heet strijkijzer
op te zetten.
Vlekken op Japansch verlakt worden
gewreven niet zoete olie en verdwij
nen dan.
DE ENGELSCHEN AMUSEEREH ZICH
ïlen Zuid-Afrikaansche fantasie.)
Volgens de laatste berichten hebben I afschrikken,
de Engelschen houten soldaten uitge- Zij hebben een revolver-geweer in hun
vonden, die voor de blokhuizenlinies i automatisch te bewegen armen en een
worden opgesteld en de Boeren moeten officier laat, (loor middel van een elec-
trische geleiding om het kwartier een plaats liggen, wijsgeerig naar het schouw
algemeen salvo lossen. spel.
Middelerwijl kijken de Engelschen, die i De Engelschen amuseeren zich....
meer naar achteren in een veilige schuil-1 Maar 's nachts komen de Boeren, die
zich ook willen amuseeren, stilletjes aan
geslopen en laten de poppen op haar as
draaien.
Wat tengevolge heeft, dat de oppen
in plaats van in de richting van het'.dd.
haar geweerloopen naar de zijde der
blokhuizen richten.
En als de Engelsche generaal de wtr-
kin gder soldaat-poppen komt bewonde
ren commandeert hij: Vuur!
De Engelsche officier drukt op den
electrischen knop en 60 geweerschoten
brengen schrik en ontsteltenis in den -laf
van den generaal.
De uitvinder van het systeem heeft
nog geen promotie gemaakt.
door DAMASCUS.
Of men Heihoek een dorp of een ge
hucht moet noemen weet ik niet, voor
het eerste is 't te klein, voor het laat
ste te groot; ook maakt het op zichzelf
geen gemeente uit, maar staat onder
het vaderlijk bestuur van den burge
meester van Brouwersdijk, en de
zorg voor rust en veiligheid wordt ge
dragen door den veldwachter van het
laatstgenoemde dorp, die natuurlijk
zijn tenten onder de eerbiedwaardige
schaduwen van het raadhuis heeft
opgeslagen. Een hooge verwachting
van Heihoek behoeft gij ook niet te
koesteren, want wanneer ik U zeg,
dat de weg, waarop gij thans w andelt
in het najaar beter is om te bevaren
dan om er op te loopen; wanneer ik
U aanraad om zoodra het donker
wordt niet meer uit te gaan, aange
zien lantaarnpalen hier overbodige
weeldeartikelen zijn, en gij dus groot
gevaar loopt, öf te verdwalen, óf een
gratis bad te kunnen nemen in de
poelen langs den weg, dan geloof ik
wel, dat gij niet zeer verlangend zult
zijn naar een verdere kennismaking.
Toch wil ilc U er nog wijzen, dat in
Heihoek geen regelmatige straten te
vinden zijn; hier staat een boeren
woning, ginds, op een minuut of vijf
afstand, weder een, nog verder rijst
het torentje der kerk boven het groen.
Hjernaajst de pastorie en naast de
pastorie de voornaamste herberg van
het dorp, genaamd. „Het Dorstige
Hert''. Dat dez ehier te vinden is be
grijpt een ieder en de Heihoekers zijn
er ook van overtuigd, dat wanneer
dit het geval niet was, zij geen aan
spraak konden maken een dorp naar
den laalsten smaak te bewonen. Na
dat ik U nog gewezen heb op de dorps
school, geloof ik, dat gij niet Heihoek
genoeg bekendl zijt.
Jan Stopped heeft het druk, vreese-
lijk druk. Groote vellen papier, een
lmlf dozijn nieuwe pennen, potlood
en. looden inktkoker, wijzen er U op,
dat Jan Stoppel van plan is te gaan
schrijven. Maar, zult ge mij vragen,
„Wie is Jan Stoppel?"
„Wel, de boer uit de vergulde Eg".
Hij is niet groot van stuk, heeft hooge
schouders en een zeer pokdalig ge
zicht. Hij zit er warmpjes bij en in
zijn stal staat menig stuk vee, dat de
grootste heereboer hem kan benijden.
Jan heeft een gezonde vrouw, een drie-
j tal kinderen, kortom, alles, wat een
I mensch gelukkig kan maken.
En toch, gelukkig is hij niet. Sinds
de laatste verkiezing voor den raad
is Jan geheel veranderd. Vroeger was
hij zuinig, arbeidzaam, kwam alleen
des Zondags in „Het Dorstige Hert",
maar tegenwoordig: werken doet hij
bijna niet, de geheele boerderij laat
hij aan de zorgen van knecht en meid
over; 's avonds is hij zelden of nooit
thuis, want immer moet hij ter verga
dering. Ja, wezenlijk, ook in Hei
hoek worden vergaderingen gehou
den. Niet van een boerenbond of boe
renleenbanken, die men, hoe nuttig
ook, niet kent; maar wel van de nieu
we comedieclub ,,de Comiekelingen."
Ja, ja, en die club heeft aan Jan
Stoppel haar ontstaan te danken. Jan
was n.L candidaat voor den gemeen
teraad en daar er nog iemand candi
daat gesteld was en idle burgervader
met één nieuw lid tevreden was, zoo
moest er gestemd worden en, o gru
wel, Jan Stoppel, de geniale boer uit
de Vergulde Eg, moest voor zijn te
genstander het veld ruimen. Hij dis
zoo dikwijls in die stad geweest was,
die altijd, zoo echt geloerd kon pra
ten over „polletiek" en „ministreele
crisis" viel, tot groote ergernis niet
alleen van zijn vrienden, maar vooral
van zich zelf, die, het zij onder ons ge
zegd, een zeer groote gedachte van
zichzelf had. Hij peinsde en dacht,
hoe hij toch ook eens zijn kennis, zijn
gaven van onder de korenmaat fe
voorschijn zou brengen en jawel
Fluks een tiental vrienden opgesnord,
een beetje praten en nog eens praten
en de vereeniging ,,de Comiekelingen"
was gegrondvest Jan, de geniale
Jan, werd president en een reglement
werd opgemaakt, waarvan art. 2 luid
de: „Lid van „de Comiekelingen"
kunnen alleen zij worden, die gec
ambt, bijv. dat van raadslid, beklee
den (ook de schoolmeester is hieron
der begrepen)".
Nu het bestaan der vereeniging niet
door zulke snoeshanen en oproerige
elementen, zooals Stoppel ze noemde,
bedreigd werd en hij, maar dit zeide
hij niet, alleenheerscher was en zou
blijven, werd overgegaan tot de keuze
der stukken.
„Wat stukken!" riep de boer, pron
ken met een andermans veeren, dit
doen wij niet. Ik zal den snoeshanen
uit den raad eens laten zien, wat k
kan, en met algemeenen bijval nam
Stoppel de taak op zich een treurspel
te maken in twee bedrijven.
Denk er aan, Jan, zei de boer uit
hoeve „Nooit gedacht" een stuk van
moord en doodslag hoor! Niet zoo"<
flauw ding.
Dat hoef je me niet te vertellen,
Klaas, ze zullen zitten te beven als
een riet, laat dat maar aan mij over.
Jan Stoppel is aan 't werk. Een
treurspel! neen nergens* heeft men
zoo iets gezien, 't Zal verrassend wor
den. Heel Heihoek zal er versteld van
staan. Ilij diroomt reeds van kran
sen en verzen; hij leest zijn naam
der „Kunst en Letteren" in „de Bode
van Brouwersdijk"; het klinkt hem in
de ooren: „Aan Jan Stoppel, den ge-
uialen tooneelspeler, den verheven ac
teur, die gerugsteund... een stand
beeld neen zooveel eer, dat is wel
een beetje te veel.
Zijn pen krast verder op het papier
en het duurt niet lang of het eerste
bedrijf is gereed; Jan wischt zich het
zweet van het aangezicht, en vol in-
niig zelfbehageln doorbladert hij de
beschreven vellen. Twintig bladzij
den!... hoe is het mogelijk... en dat
heeft hij zelf gemaakt. Hij wist wri
dat er genie in hem stak. Nu het twee
de bedrijf: de gevangenneming van
den moordenaar door drie veldwach
ters en twee politieagenten. Ja, een
vreeselijke moord is ontdekt, en in
al zijn verschrikkelijkheid zal Stop
pel het den Heihoekers voor oogen
stellen. De grootste hoogte der kunst
zal echter bereikt worden in het twee
de bedrijf. Daarbij moeten de zakdoe
ken te voorschijn komen.
't Gaat allies vlug en gezwind, de
pen vliegt over het papier en 's avonds
reeds leest hij vol vuur zijn penne-
vrucht in de vergadering der „Comie
kelingen" voor. De comiekelingen
staan versteld; neen, zoo iets hadden
zij nooit achter Jan Stoppel gezocht,
zooveeil genie, zooveel talent, en met
eerbiedige bewondering blikken zij
naar hun president.
Felicitatie volgt op felicitatie, wijn
komt op tafel en het moet gezegd
worden, Jan kijkt niet op een flesch.
Fluks worden de rollen verdeeld.
Stoppel neemt natuurlijk de hoofdrol
en reeds na eenige dagen beginnen de
repetities, want over twee weken is
het kermis en dan, dan zullen de snoes
hanen van den raad eens zien, welk
genie zij tot nu toe vertrapt, veron
gelijkt hebben.
Heden avond om zeven uur groote
uitvoering in Het dorstige Hert, door
„de Comliekalingen" president Jan
Stoppel. Opvoering van een geheel
nieuw, versch vervaardigd stuk, „De
Bloedhond, of drie-en-twin tig moorden
in één nacht", treurspel in twee be
drijven, door Jan Stoppel, geheel zelf
gemaakt. Na afloop bal.
Dat gaf me een opschudding in het
anders zoo rustige Heihoek. Iedereen
moest het ziein. Drie en twintig moor
den in één nacht! Hoe is het moge
lijk! en nog voordat de klok des mid
dags twaalf uur sloeg, was er geen
plaatsbewijs mecjr in Het Dorstige
Hert te krijgen. Iedereen was vol ver
langen naar die uitvoering, en op de
eerste plaats het jonge volk, vooral
getrokken door de woorden „Na af
loop bal."
Wat had Jan Stoppel het druk dien
dag! Een tooneel was in geheel Hei
hoek niet te vinden,maar het was
niets; fluks werden een tiental her
bergtafeltjes bij elkander gezet, aan
de voorzijde eenig vlaggedoek, om de
pooten onzichtbaar te maken, en het
tooneel was gereed. Het trapje, dat
naar het woonvertrek van den her
bergier Leidde, \v|drd weggenomen,
het tooneel tegen den muur geplaatst
en nu konden de spelers uit die op
kamer te voorschijn komen. Maar een
scherm? Iloe kon men comedie spe
len zonder scherm? Alles werd gepro
beerd, alles bedacht, maar alles was
vergeefsch. Dan maar zonder scherm
spelen, dat kon ook wel; de president
zou wel een kort woordje spreken om
dit goed te maken.
't Slaat zeven uur. De zaal van Het
Dorstige Hert is tot in zijn uiterste
hoeken bezet. Een dichte damp, ver
oorzaakt door een groot aantal pijpen
en sigaren, vermengd met een geur
van bier en jenever, maken de atmos
feer verre van verkwikkelijk. De mu
zikanten, voor deze. gelegenheid op
zettelijk uit Brouwersdijk overgeko
men, strijken en blazen dat het een
lust is, en menigeen, wiens hart niet
blaakt voor de edele kunst van het
tooneel, wenscht reeds dat de dans
een aanvang neme.
Een gerekt sstsssst klinkt dooT
de zaal. De deur van de opkamer
wordt geopend en met hoogen hoed,
witte das en handschoenen stapt Jan
Stoppel naar voren. Hij weet wel hoe
het hoort, hij is zoo dikwijls in de
stad geweest.
Na even gekucht te hebben vangt
hij van met spreken:
„Dames en heeren! Van harte roep
ik U allen een oprecht gemeend wel
kom toe. De groote opkomst doet mij
duidelijk zien, dat mijn streven door
U allen gewaardeerd wordt; dat er
in Heihoek harten kloppen, die voor
de kunst wat over hebben; en die
kunst zal uwe verwachtingen niet be
schamen, het stuk is prachtig, daar
sta ik voor in, want ik heb het zelf ge
maakt, en wat uit mijn handen komt
is goed. Ook de rollen, vooral de
hoofdrollen zijn aan goede handen
toevertrouwd. Een scherm echter
hebben wij niet, zoodat wij zoo maar
moeten beginnen. Om nu goed te we
ten wanneer wij klaar zijn, zal ik na
afloop wel roepen, dat het uit is. Ik
heb gezegd!"
Een daverend „bravo!" en handge-
klap volgt en weldra is Jan Stoppel
1 in de opkamer verdwenen. Nadat de
muziek nog eenige vroolijke deuntjes
heeft doen hooren, klinkt de bel en
„de bloedhond", voorgesteld door den
schrijver zelf, treedt te voorschijn.
Een reusachtig mes in de eene, een
pistool in de andere hand loopt Stop
pel als een razende eenige malen over
het tooneel, of liever, over de wagge
lende tafltjes. Een doodse lie stilte in
de zaal:
„Bloed, dood, wraak, ik wil men-
schenbloed! De gierigaard, hij zal
sterven. O, kon ik de geheede wereld
verslinden, in één hap! en vreeselijk
spert hij den mond open. „Honderd
duizend gulden had ik te erven en nu,
nu heeft de schurk mij onterfd."
Bij deze woorden stampt hij op den
vloer, die een verdacht gekraak laat
hooren. Zoo buldert hij een tijd lang
voort.
„En thans, thans haat ik de wereld,
dood aan ieder, die mij voor die voeten
komt!"
De achterdeur gaat open en zingend
komt een jongentje op het tooneel.
„Wat, nu nog zingen, als de wereld
7.00 ellendig is? Ter dood! Met het mes
omhoog stormt hij op den jongen los.
Deze zet het op een loopen, achter
volgd door Stoppel. Eenige malen het
tooneel in de rondte, en dan... krak,
krak. eenige tafeltjes vallen om, en
moordenaar en vervolgde liggen op
den heganen grond. Groote hilariteit
in de zaal! Spoedig is Stoppel weer
op de been, de tafeltjes worden goed
gezet, en na eenige oogenblikken ligt
het eerste slachtoffer van don bloed
dorst, levenloos op het tooneel.
„Ziezoo, brult Jan, dat is nummer
één!"
En het bleef hier niet bij.
Na een klein kwartier bedekten meer
dan tien dooden den grond en op het
tooneel blijft weinig plaats meer voor
Stoppel over. Hij wist echter raad.
„Allo, jongens! een beetje op zij,
als je blieft!" en weldra hadden alle
dooden de wijk genomen naar een der
hoeken en lagen daar als gepakte ha
ring op elkander. Een donderend hoer-
ra klonk door de zaal en ofschoon het
„den bloedhond" zichtbaar goed deed,
zoo riep hij toch:
„Stilte, als 't je blieft, als het uit
is, zal ik het wel zeggen!"
De eerzame Heihoeksche burgerij
amuseerde zich kostelijk. Zooveel doo
den, neen dat had men nog nooit ge
zien!
Eu toen kort daarna zes politie
agenten, diie den moordenaar wilden
arresteeren, de een na den ander wer
den neergestoken of doodgeschoten,
toen kende de geestdrift geen grenzen
hot- stuk was prachtig en werd tot in
de wolken verheven. Neen, wezen
lijk, men behoefde niet naar de stad
te gaan om te zien spelen; hier iu Hei
hoek kon men het evengoed, zoo niet
beter.
Iedereen die op het tooneel kwam,
lag na eenige oogenblikken, door den
machtigen arm van Stoppel geveld
en werd naar een der hoeken getrans
porteerd. Eindelijk riep hij, onder
geweldige gesticulatie: „Drie en twin
tig moorden in één nacht! maar wacht
ik zal even tellen." Jan telde, telde
nog eens... twee en twintig. Daar be
greep hij niets van.
„Waar is Klaas Jorissen?"
Deze was nergens te vinden eu toch
hij was beslist dood! Eindelijk werd
Klaas gevonden, niet op, maar achter
het tooneel, op den grond. Klaas had
namelijk, natuurlijk om courage t«
krijgen, de flesch goed aangesproken
en was zoodoende van de tafel, waar
op hij lag, afgerold. Nogmaals "riep
Stoppel dan ook:
„Drie en twintig dooden, 't is in
orde! Nu ga ik rusten, mijn taak is
volbracht."
Hij legde zich op het tooneel neder,
liet eenige malen een snorkend geluid
hooren en riep dan zoo bard hij kon:
„Klappen, 't stuk is uit!'
Onder het handgeklap van alle aan
wezigen, stonden de doode comieke
lingen op en begaven zich met hun
president aan het hoofd naar de op
kamer, om vandaar herhaalde malen
het donderend applaus der toeschou
wers iu ontvangst te komen nemen.
Een Boeren-spion.
Het volgende is het verhaal van een
Boer, die als marskramer zich toegang
wist te verschaffen tot een der Britschè
open, teneinde rich op de hoogte
te stellen van de sterkte der Engelschen
Zoodra ik mij in de nabijheid van
het vijandelijk kamp bevond, kwam
Schetsen van DEKA.
Malligheid.
Alles wordt gewoonte.
Zoo de bediende van een financieele
instelling die zelf, met heel ijverig
zijn plicht doen, zes honderd gulden
tjes verdient, en toch niet voelt de waar
de van de vijf ion, die hij ergens heen-
brengt voor zijn kantoor.
Zoo de acteur, die op den eersten
avond van een succes trilde van blijd
schap,maar later mechanisch buigt voor
het daverend handgeklap, en achter de
coulissen bedaard het gesprek weder
opvat, dat hij voor zijn optreden met
een zijner collega's was begonnen.
Zoo de soldaat, die eerst gruwt van
dat steken en schieten naar een levend
lichaam, een ander mensch, dat net als
hij, leeft, denkt, liefheeft en haat; doch
het later als een beroepsbezigheid op
vat, en in koelen bloede uitvoert; alsof
hij deelneemt aan vrije- en ordeoefenin
gen in een gymnastiekvereeniging.
Zoo ook mijn procureur.
Mijn procureur was nog een jong man,
pas gepromoveerd als advocaat, en nu
tevens procureur.
Hij was een goed mensch, inderdaad,
in den volsten zin des woords. Dat kon
getuigen zijn moeder, die weduwe was,
en hem met opoffering van al haar
krachten, opvoedde tot een nuttig lid
van de maatschappij. Hij promoveerde
gelukkig en met glans. Toch, al schreef
hij ook het mr. voor zijn naam, toch was
hij gebleven haar kind. Nog steeds kon
hij zitten, dicht naast haar, op 'n laag
stoeltje, als 't schemerdonker werd in
het vertrek, en de vlammen in de haard
lustig speelden, en schaduwen beefden
op het behang, glanspuntjes schitterden
in de meubelen. Dan, niets geen geleerd
heid of verwaandheid of grootheid.
Dan was hij nog altijd haar jongen.
Dat kon ook later getuigen zijn echt-
genoote, die hij zich nam tot vrouw, al
hadden beiden geen geld, en noemde de
wereld het een domheid.
Kom, wat was dat voor gekheid. Een
jongen van zijn uiterlijk en zijn capa
citeiten, met zoo'n goede toekomst, die
tal van rijke en lieve meisjes kon krij
gen, die zou zulk een armzalig huwe
lijk sluiten- Toch deed hij het, en geen
van beiden had er berouw van, want
het werd een jong Hollandsch binnen
huisje van vriendelijk geluk en zoeten
vrede.
Vooral toen er een kleintje kwam; lief
klein wezentje, dat het leven toekraaide,
en met zijn roze handjes rond zich greep
vol dartele speelschheid.
Maar bulten zijn huis in zijn vak...
Hij zag de menschelijke gerechtigheid
richten over de menschelijke feilen en
misdaden. O, die eerste pleidooien, wat
grepen ze hem aan. Of het jonge kin
deren waren, of vervallen oude men-
schen, hij voelde zoo goed de hardheid
van dat straffen, den eenen mensch door
den andere. In den eersten tijdl
Want langzamerhand werd het ge
woonte. Niet dat hij harder werd. Thuis
bleef hij dezelfde. Niemand zag veran
dering in hem. Hij bleef het zelfde be
minnelijke mensch in gezelschappen,
denzelfden goeden zoon en liefhebbenden
vader. Maar ook het meest ontroeren
de beroep wordt gewoonte, en langza
merhand voelde hij de scherpe kanten
minder. En het kon zijn, als hij een jong
meisje, van diefstal beschuldigd, met
gloed en bezieling voor de rechtbank had
verdedigd, dat hij meteen daarna met
zijn collega's een interessant geval be
sprak in de civiele rechtszaken, of bab
belde over het weer, of een sterfgeval.
Maar eens op 'n dag kwam hij anders
dan gewoonlijk thuis. Heel stil zat hij
bij het vuur, kuste zijn vrouw verstrooid,
en streek zijn kindje nadenkend door
de lokken.
Dien ochtend was hem iets zonder
lings overkomen, 'n Snaar van buiten
het vak had getrild.
Er moest een inboedel wegens belas
tingschuld verkocht worden.
Hij was de procureur en bracht daar
om eens een bezoek aan het bewuste
huisgezin, 't Kleine huisje zag er Mme-
lijk en kaal uit, maar 't was propertjes
tot in alle hoeken en gaten. Fatsoenlij
ke menschen, dat had hij dadelijk ge
zien. En even voelde hij wellicht de bard
heid van de wet toen hij daar zat, pra
tend met den verslagen man een zoon
van fatsoenlijke ouders.
De geschiedenis? Och, er was eigen
lijk geen geschiedenis; 't was een ge
woon geval van verarming buiten schuld.
Er zijn van die menschen, men ontmoet
ze dagelijks, die al maar schijnen te
roeien tegen een sterken stroom. Lang
houden de krachten het uit, want men
weet wat het is, als de handen vermoeid
in den schoot vallen; dan wordt het
schuitje in een oogwenk teruggesleurd
in den ondergang. En toch komt dit 00-
genblik eens, als geen hulp wordt ver
leend een hulp die in het gewone le
ven zoo zelden voorkomt. Want alle din
gen gaan in onze maatschappij hun ge
wonen, natuurlijken gang.
Man en vrouw hadden gehuild, dat zag
mijn procureur dadelijk, en die tranen
waren welsprekender dan iets. Het wa
ren lang opgekropte heete tranen, tra
nen van overspanning en onmacht. Je
zag er de sporen van op de magere wan
gen, bleek van zorg en kommer.
Hij was toch een oogenblik geroerd
geweest. Want ik zeide u immers reeds
dat hij was een goed mensch (en hij was
nog niet lang in het vak!) Hij had mede
lijden met hen, waarachtig diep mede
lijden, maar hij mocht de reddende hand
toch niet uitsteken. Dat was tegen zijn
principe tegen het principe. Waar
moest dat heen, als hij, in zijn vak, tot
dergelijke dwaasheden overging. En
het recht moest zijn loop hebben. Zoo
vele duizenden tranen waren geschreid
als deze, en wellicht als de man of de
vrouw dit of dat gedaan of nagelaten
hadden, was het niet zoover met hen
gekomen. Neen, komaan, geen zwakheid
hier, daar mocht hij niet aan toegeven.
En zoo kalm mogelijk volvoerde hij zjjn
beroepsbezigheden.
Opeens een korte, scherpe gil. De jon
ge vrouw, die tegenover hem zat, was in
elkaar gezakt, met doodsbleek gelaat en
starende oogen, het schuim op den mond.
Met 'n schreeuw sprong haar man op,
vergetend eigen leed, en nam haar in
zijn armen, drukte haar tegen zich aan,
en suste haar in wilde ontzetting, als
moest hij de tranen drogen van een kind.
En met moeite slechts liet hij zich door
zijn procureur overhalen om snel naar
den dokter te gaan. Heen liep hij, we
zenloos, zonder hoed., en een oogenblik
was het stil In het huisje! De procureur
haalde wat water, en bette het hoofd en
de polsen van de bezwijmde, terwijl bij
zichzelf beknorde over zijn zenuwach
tigheid. Alloh, alloh, dit was toch al te
gek. Kom, kom, hij moest zichzelf baas
blijven.
Plotseling werd er stil en bescheiden
tegen de deur getikt.
„Binnen", riep hij verruimd, blij dat
er ten minste nog iemand met hem
thuis was. Maar de deurknop draaide
niet. Toen stond hij op, en opende de
de deur.
En
Een klein dodderig kindje een meisje
als het zijne eens worden zou, over een
paar jaartjes, want dit was wat ouder.
Wel, liefje
Maar 't kindje zei niets. Angstig keek
het naar moeder, die zwaar lag te zuch
ten. Eerst wees het trillend, met uitge
strekt vingertje, naar de nu wat bijko
mende vrouw, toen drong het zich ver
schrikt aan tegen den vreemde, die het
kwam verdringen uit huis en hof En
die nam het op den schoot, drukte het
mollige, warme lichaampje tegen zich
aan, en kuste de traantjes weg.
Zoo zag de vader ze zitten, toen hij la
ter met den dokter terug kwam.
Hij was nu kalmer geworden,
Norsch rukte hij het slapende kind uit
de armen van den man dei- wet.
Die was al heen, voor de vrouw geheel
bijkwam. Met iets als wroeging.
Malligheid, overdreven malligheid!
Was hij nu heelemaal stapel! Hij was
toch niets anders dan de uitvoerder van
de wet, der moesten toch wetten zijn.
En hij lachte er dan ook spoedig weer
om.
Maar dien avond, thuis, toen hij met
zijn kindje speelde, en met zijn vrouw
sprak, dacht hij toch even
Kom, kom, malligheid!
Daar was je procureur voor. Morgen
was er misschien wéér een dergelijk
geval.