Licht en Schaduw,
Rubriek voor Dames.
Het Beloofde land.
Be* waardeerend woord over ie
mand ergens in een hoekje van de we
reld interesseert ons maar matigjes,
omdat wij niet kunnen oordeelen over
de omstandigheden, waaronder die
persoon leeft. Weten wij, dat hij een
Europeaan is, dan wordt onze belang
stelling al grooter. is hij een Neder
lander, dan voelen wij iets meer dan
gewone belangstelling, geldt bet een
inwoner of inwoonster onzer eigen
stad, dan verschaft het lezen van die
waardeerende woorden oixs een ge
voel van opgewektheid.
Dat ondervond ik, toen ik verleden
week in een Engelsch tijdschrift zeer
waardieerende woorden las over het
werk van Mejuffrouw Mary I. Fleisch-
mann. Laat mij U vertellen, wat in
dat tijdschrift over haar gezegd wordt.
,,Geen vrouw heeft zooveel gedaan
om de voordeelen van levensverzeke
ring bij de vrouwen bekend te maken
als mejuffrouw Mary Fleischmann
uit Haarlem, Holland. De laatste zes
tien jaar heeft zij zich zoo ingewerkt
in de belangrijke kwestie van levens
verzekering, dat zij zich een zeer juist
oordeel daarover gevormd heeft.
Mejuffrouw Fleischmann werd ge
boren in Amsterdam. Eerst was zij
bestemd om onderwijzeres te worden,
doch door onvoorziene omstandighe
den werd zij genoodzaakt eene be
trekicing als juffrouw van gezelschap
aan ie nemen. Toen die betrekking
overbodig was geworden, zag zij naar
een gelijksoortige betrekking rond.
In dien tijd vroeg de nu overleden
inr. Aug. Ra pp, van üe New-York
Life Insurance-Company" haar of zij
op zich wilde nemen de vertaling van
cenige reclamekaarten, d/ie betrekking
hadden op levensverzekering. Dat was
haar eersten stap tot haar tegenwoor-
digen werkkring. Terwijl zij de ver
schillende reclamed vertaalde, werd
7.\] steeds meer overtuigd, dat menige
vrouw met vreugde tot levensverze
kering zou overgaan, wanneer de
voordeelen daarvan haar maar dui
delijk werden gemaakt.
Zij ontmoette Mri Rapp, die haai'
9 Juli 1886 schreef, dat hij met genoe
gen zou zien, als zij als agentes voor
zijne maatschappij optrad en sinds
dien dag heeft Mary Fleischmann zich
met hart en ziel aan hare taak ge
wijd. Den 9en Juli van het vorige
jaar was zij vijftien jaar als agentes
en inspectrice werkzaam. In 1894
werd zij tot inspectrice benoemd. Zij
bleef zes jaar verbonden aan de New-
York Life Insurance Company" en
wijdde daarna haar diensten aan de
.Nationale Levensverzekeringbank''
to Rotterdam.
In dien tijd' maakte zij hoofdzake
lijk work van de verzekering, die be
jaarde vrouwen een pensioen ver
schaft; vooral voor eene levensverze
kering voor verpleegsters heeft zij
zich zeer geïnteresseerd. Zij heeft al
tijd getracht, voor haar, die een te
klein inkomen had, om de jaarlijk-
sche premie te betalen, dat inkomen
q zien vermeerderen.
In 1898 werd zij aangezocht óm op
de Tentoonstelling van Vrouwenar
beid te 's Gravenhage eenige opstellen
over de levensverzekeirng van vrou
wen in te zenden. Die lectuur werd j
zeer gewaardeerd.
Weinig vrouwen bezitten de noodi-
ge volharding, die voor de uitoefening
van dit vak vercischt wordt mejuf
frouw Fleischmann heeft laten zien,
wat de vrouw op dit gebied kan. Nooit
is het haar doel geweest den man te
verdringen. Zij wil naast hem werken
om de voordeelen van levensverzeke
ring onder het publiek steeds meer
bekend te maken. Toen zij haar werk
begon, was het voor haar een levens
onderhoud, evenals ieder ander, maar
sinds dien tijd is haar werk haar lief
geworden en is het haar levensdoel
er zooveel mogelijk in te presteeren.
Toen zij haar werkkring pas begon
stond zij aan veel critielc blootfcevenals
iedere vrouw, die een werkkring be
gint, die tot nu toe bijna uitsluitend
door mannen werd beoefend. Zij
moest menige sarcastische opmerking
verdragen.
Gelukkig beschikte zij over de bijna
nooit falende wapens: volharding en
moed. Met voorzichtigheid gebruikt
kunnen zij veel tegenstand afweren."
HUISHOUDELIJKE WENKEN.
I. Om te voorkomen, dat bij het ko
ken van de eieren de eierschalen bre
ken, moot men jnet een stopnaald een
gaatje prikken inden ronden kan van
hel ei. voordat het in 't water gaat.
II. Inplaats van sinaasappelschil
len weg te gooien.moet men ze drogen
in een matig waren oven. Ze moeten
dan bewaard worden om hij een
handje vol tegelijk dienst te doen bij
het aanmaken van de kachel of wan
neer het vuur begint te verminderen.
De gedroogde sinaasappelschillen
'vervangen dan de petroleum, het
voordeel is, dat ze veel minder ge
vaarlijk zijn.
II. Om verflucht te doen verdwij
nen, zet men in de gesloten ruimte,
waar pas geschilderd is, een kom met
water, waarin een paar geschilde,
rauwe uien.
Den volgenden dag is de verflucht
verdwenen.
3UST3CHE SPOORWEGTROEPEN.
De gjroote belangrijkheid van de
spoorwegen in tijd van oorlog heeft
er de meeste regeeringen in de laatste
tientallen jaren toegebracht, zelfs in
vredestijd, .speciale, technische troe-
penafdeelingen te handhaven, welker
vorming haar in staat stelt, spoorwe
gen aan te leggen en te vernielen en
het spoorwegverkeer ten dlienste van
het leger te leiden. Zoo werd in Mei
1871 in Pruisen een speciaal spoorweg
bataljon geformeerd en hij de mobili
saties 'ïn 1866 en 1870 werden eenige
spoorweg divisies in het leven geroepen
waaraan later een Bêïersche divisie
werd toegevoegd
Als voorbeeld voor al deze organi
saties diende de ervaring, opgedaan
in den Amerikaanschen burgeroorlog,
waarin de spoorwegen 'druk en onop
houdelijk gebruikt werden voor ver-
j schillende militaire doeleinden, zoodat
de noordelijken ten slotte een goed ge-
organ);seerd spoorwegcorps van 25.000
man tot hun beschikking hadden.
I De Pruisische spoorwegtroepen wer-
i den in 1875 uitgebreid tot een regiment
I later tot een brigade en tegenwoordig
j bestaan zij uit een brigade, gevormd
door 3 regimenten, ieder van 2 batal
jons, welke op hun Beurt weer uit 4
compagnieën bestaan. Bovendien is
er aan toegevoegd een equXpementsdi-
visie, waarbij zijn ingedeeld 2 Sak-
si scha compagnieën en Saksisch deta-
chement. Beieren heeft 1 spoorwegba-
i taljo-n.
I In het geheel zijn de Duitsche spoor
wegtroepen in vredestijd 185 officieren,
j 723 korporaals, 3778 minderen, 15 offi
cieren van gezondheid, 9 betaalmees-
I ters en 8 geweermakers sterk, welk
aantal in oorlogstijd wordt versterkt
j door de oproeping van geoefende re-
serve-manschappen,
i De Pruisische spoorwegbrigadie heeft
voor het technische onderricht de be-
j schikking over den militairen spoor-
weg tusschen Berlijn en Juterbog, een
afstand van 70,5 K. M.
Op onze plaat ziet men een spooi'-
I wegdietachement op dien spoorweg op
j manoeuvre. De soldaten zijn bezig met
het slaan van een spoorbrug over een
ravijn. Het benoodigde materiaal is
aangebracht langs een hulpspoor, dat
I ievoren als vertakking van den hoofd-
j spoorweg is aangelegd. Als er 's nachts
manoeuvres gehouden worden, wordt
de omtrek verlicht door acetyleengas.
J Zoodra de brug gereed is, worden er
beladen treinen ove,r gevoerd, om de
sterkte te onderzoeken.
Novelle door H. ABT.
De zon was op het punt van onder te
gaan. Laag aan den horizon stond de
schitterende vuurbol en daalde lang
zaam, heel langzaam, in majestueuze
kalmte. De jonge dorpsonderwijzer
stapte langs den rechten, hobbelige®,
zandweg, die ook door het dorp liep.
Rechts en links strekken zich de schra
le akkers uit, akelig eentonig. Een miet
heide begroeide zandbodem, was door
onafgebroken arbeid der bewoners een
weinig vruchtbaar gemaakt. Geen boo-
mem, nergens, zoover het oog reikte
eene zacht golvende lijn, overal niets
dan eentonige vlakheid. Maar recht
voor hem uit aan den blauwen hemel
glansde en schitterde de zon. Deze liep
hij te gemoet. In zijne oogen weerspie
gelde zich haar glans en zijne borst
werd verruimd. Vergeten was de ar
moede van de vervlogen jaren, verge
ten ook het pijnlijke verlangen, dat
hij zoolang in ziich had omgedragen.
Want in de' plaats daarvan was iets
anders getreden, iets. dat nameloos ge
lukkig maakt de zekerheid, dat zijn
hartewensch spoedig bevredigd zou
worden.
Voorjaar was hel Slechts enkele we
ken nog en dan was de tijd van va
cantia gekomen. Vijf weken lang
vijfmaal zeven dagen en nachten
daaronder nachten waarin het niet don
ker werd, nachten met volle maan
volle maan in het Zuiden!
Midden op den stoffigen weg was hij
blijven staan. De zon was onder de
kimme gedaald. De rand van den ho
rizon dreef in gouden gloed., vlammen-
bundels schoten omhoog, rekten zich
uit, welfden zich tot eene machtige,
purpere poort. En terwijl hij daar zoo
stond en staarde in den vurigen gloed,
ging zijne ziel verder, doorscitreed de
pooi*t, trad binnen in het land, hetwelk
daar achter lag het beloofde land.
Het beloofde land van zijn verlangen
Italië. Hij had' het zoover weten te
brengen, de1 poort van het land stond
voor hem op£n. Nog maar enkele we
ken en hij trad die binnen.
Hoe hij het mogelijk had gemaakt
om het geld daarvoor te sparen
hoe? Hij lachte opgewonden, gelukkig
én rekte zich uit. Ze had hem niet krach
teloos gemaakt, de hongerkuur van
jaren achtereen hij was frisch en
veerkrachtig gebleven. En zoo jong,
zoo overgelukkig, zoo dwaas jong. En
nu zou hij spoedig uitvliegen in de
wereld, naar dat gedeelte, waar ze
het heerlijkst was; voor den eersten
keer zoo lang hij leefde uitvliegen in
de wereld!
Naar bulten, da bergen öp, hij, de
zoon van de vlakte, de bergen op. Want
over de Alpen trok hij naar Italië. De
reisroute had hij tot in bijzonderheden
DE WASCH.
Klepperend in den krachtigen wind,
fladderen aan de drooglijnen de stuk
ken waschgocd op het bleekveld voor
de boerderij. Fladderen doen ook de
rokken van c!e stevige boerendochter,
d'ie met frisch blozende wangen en
lachend om de vruclitelooze pogingen
van den wind, om haar van het wasch-
vlot te duwen, een stuk wasehgoed
met haar sterke handen terdege uit
wringt, 't Is waschdag, ieóeren Maan
dag, de geheele wasch van de boerde
rij-bewoners 'dient gedaan, 't Is een
heel werk, maar de gezonde, jonge
boerin ziet er niet tegen op. Iedere
week, weer of geen weer, staat zij zoo
op het. vlot aan den waterkant. Klom
pen en kousen heeft zij- thuis gelaten:
die hinderen haar maai' bij het ge
ploeter en geplas en als dan de wind
telkens opnieuw weer tegen haar op
duwt, om haar, ware het maar even,
te doen wankelen op haar smalle
staanplaats, lacht zij opnieuw, be
spottend den onmaehtge, die alleen
haar dunne roleken dloet opwaaien.
Zij is toch haar kracht bewust, de
boerendochter; zij weet, dat haar li-
j chaam krachtig is, haar voeten vast-
staan op de vlotplanken. Zoolang -ij
.geen oude vrijster is, zal zij den wind
j wel baas blijven. Maar zal zij wel een
oude vrijster worden?
Buurmans Geert zou daar meer van
kunnen vertellen.
I
opgemaakt ook al sedert jaren. Elke
plaats was aangeteekend, van elk
oogenblik was gebruik gemaakt. En
in Home, op het oude Forum, was hij
zoo goed bekend, alsof hij zelf daar,
tweeduizend jaar geleden, met den toga
om de schouders tusschen de zuilen
rijen had gewandeld. En dan Napels,
de blauwe golf daarvoor had hij de
nachten met volle maan gespaard.
En spoedig was dat alles voor hem!
Hij bespeurde niets van bet grijze
stof op den weg, waarin de voet weg
zonk, hij sloeg geen acht op het arme
lijke landschap, hij zag slechts aan
den hemel de wijd geopende gouden
poort.
En het slanke meisje in het donkere
gewaad, dat daar langs den stoffigen
weg den in verrukking starende tege
moet kwam, keerde zich ook om, toen
ze bij hem was gekomen en zei met
vriend elij k knik j e
„Wat is het avondrood van avond
mooi. Alsof da zon bij het onder
gaan eene gouden poort achter zich
had gebouwd."
Vroolijk en opgewekt wendde de jon
ge onderwijzer zich tot haar.
„Wel, ziet u ze ook, de gouden poort?
En weet u ook, wat er achter ligt, juf
frouw Emma?"
„Daarachter? Daarachter ligt de zon"
„Nu ja, de zon. Maar nog meer. Daar
achter ligt het beloofde land."
„Het beloofde land."
Langzaam zei ze het hem na en keek
hem in het gelaat, dat van geluk straal
de. Hare oogen keerden zich weer naar
den avondhemel, een peinzend glim
lachje speelde om haren mond en langs
zaam herhaalde ze nogmaals:
„Het beloofde land!''
Er lag in haren toon, in haren glim-:
lach eene uitdrukking, alsof ze werke-<
lijk in iets schoons, iets gelukkigs keek;
zoodat hij vroeg:
„En hoe ziet het er in dat land uit?"
„Hoe het er uitziet? O..."
Haar smal gezichtje kreeg wat hoo-
ger kleur, terwijl ze voordurend recht
voor zich uit naar den hemel staarde*
„Zoo schoon en zoo vredig, eene lan
ge weg, die overal in volle zon ligt, aan
den kant een wit huisje met veel bloei
ende rozen er voor."
Nauwelijks kon hij, die zoo geheel
vervuld was van zijn eigen rijkdom
een glimlachje van medelijden ondiers
drukken bjj hare schildering van zoo'n
Schetsen van DEKA.
Jatïs op-en-nee)-gang.
Als men hem toen hij nog heel jong"
wasvroeg, wie waren je vader en
moeder, dan antwoordde hij gewoonlijk
schouderophalend: nooit gehad. Zij wa
ren al dood toen hun Jantje nog niet
tot de jaren des onderscheids was geko
men.
Toch was hij niet geheel verlaten in
de wijde wereld en de groote stad, hoe
wel geen weeshuis zijn deuren voor
hem opende. In 't Elsemoersteegje vond
bij eiken nacht een onderkomen, be
staande •lit een kist met stroo en een
ouden paardedeken, en de bewoner
een oude man die overdag de kar van
een groentevrouw duwde onderhield
hem ook, voor zoover de korst brood
'e morgens en 's avonds onderhoud kon
heeten. Voor dien stumperd was het
echter toch nog een lieele belasting, zoo
eiken dag een paar flinke boterhammen
weg te geven. Waarom hij het deed?
Daar heeft nooit iemand achter kunnen
komen. Alleen wist men bij overlevering
dat de ouders van Jantje ook in het El
semoersteegje gewoond hadden.
Had er een vriendschap bestaan tus
schen de arme lieden en was het 'tdier
lijk instinct van meelij dat den man die
zelf straatarm was dreef tot zijne
vreemde weldadigheid? Niemand die er
ooit naar vroeg, allerminst Jantje.
Want Jantje had andere gedachten.
Den ganschen dag. weer of geen weer,
zwalkte hij op straat, en probeerde op
luizend en een manieren om tegen
twaalf uur een soort van middagmaal te
krijgen. Dat gaven hem soms de dienst
meiden in de mooie huizen op de gracht,
de soldaten in de kazerne, of een enkele
maal een werkman die den hongerblik
uit de kinderoogen niet langer kon ver
dragen. Was het zoover, dan wierp hij
zich op het eten met een haast, alsof hij
bang was dat er nog iets tusschen beiden
zou komen om hem zijn middagmaal
afhandig te maken.
Aldus bezorgd zijnde voor den gehee-
len dag, met 'n vrije boterham tegen
den avond in het verschiet, begon hij
zich aan zijn vermaak te wijden. Hij
reed een eindje met de trams mede, op
gevaar af ruzie te krijgen met den con
ducteur of bij het haastig afspringen
zijn nek te breken, vischte bij de appel
markt naar rotte vruchten, en lepelde
aan de haven met groote handigheid de
overblijfselen stroop uit de groote leege
vaten.
Zoo leefde het kind zijn leven heel al
leen in de groote stad, zonder ooit een
vriendelijk woord of hartelijke bemoe
diging te krijgen, zonder vader of moe
der of andere familie, zonder eenige ge
lijke op de wereld. De wereld gaf hem
alles, in ruil voor niets. Hij werkte niet
en toch kreeg hij te eten, dat voelde hij
onbewust, en in den opslag van zijn
oogen was dan ook altijd iets om ver-
geving-vragends. Er waren wel meer
schooiers dan hij, oude en Jonge, met
vuile gezichten en lompen tot kleeren,
maar ze waren toch allen in beter con
dities dan hij; de een door anciënniteit,
de andere floor geslepenheid; velen
door oneerlijkheid.
De Hemel weet hoe het kind bleef bui
ten al deze ongerechtigheid, die hij el-
ken dag opnieuw met de kalmste gezich
ten zag bedrijven. Hij kende geen onder-
'ue-id tusschen goed en kwaad, hij was
blind voor de verschillende kleuren van
deugd en ondeugd.
Maar hij kreeg voogden, een heele
klasse van menschen kreeg hij tot voogd.
Zoo gaat het vaak in de wereld, de
grootste armoede verkeert soms plotse
ling in de rijkste weelde. De koetsiers
bekommerden zich om nem.
De koetsiers, ik gevoel dat ik een klei
nen uitleg schuldig ben. ,,De" koetsiers
waren niet de groote koetsiers van eigen I
spannen en ook niet de tram-koetsiers.
Maar de huurkoetsiers en snorders, ar
melijke lui, die dagen lang in den kou
den regen moesten rijden en wachten,
tegen een geringe verdienste.
Voor een hunner hield hij eens het
paard vast. Wel riep de man hem ruw
toe, dat hij dit wel na kon laten, want
er bij hem niets te verdienen viel,
maar Jantje deed het toch blijkbaar
hoorde hij den boozen uitroep niet.
Toen de koetsier weer opsteeg liet hij
het paard weer los en wilde verder gaan.
Dat trof den man. Hij riep hem terug
en liet hem een eindje meerijden. Wat
was het kind blij! Zóó iets had hij zich
nooit kunnen droomen. Boven op een
rijtuig, zoodat je veilig zat in het ge
woel van de groote stad, en alles zoo
goed kon zien: de andere rijtuigen en
trams, de haastige menschen, de kios
ken, de politie-agenten, ja, die smeris
sen wat keken ze naar hem! Ze wisten
niet wat ze zagen. Of ze in zijn plaats'
wilden zijn, nou, en of! Iets dat naar
medelijden zweemde kwam in den koet
sier op want: gevoel was er toch
gebleven. Hij zou niet voor niets zijn
paard kunnen ranselen zooals zooveel
dronken lappen, en dat kind
Wat zeg je, geen vader en moeder!
En hoe leef je dan?
Dat deed hem in verbazing neerzitten.
Zijn eigen bestaan was wel in alle dee-
len onzeker. Als hij te veel bekeurd werd
door de politie kon hij er zeker van zijn
dat zijn ontslag niet lang zou uitblijven.
Dat had hij al van vele kameraads ge
zien. Maar toch zoo zwak en onzeker
als dit kindEn dan die opgeruimd
heid, dat vertrouwen in het Leven, de
kinderlijkheid die in het ventje geble
ven was, ondanks zijn eenige maar
voortdurende zorg: brood.
Nu liet hij den jongen nog weggaan,
met 'n paar centen om zich aan het
koffiekarretje eens lekker warm te drin
ken. Maar op de standplaats sprak hij er
met de kameraads over.
Hij had een plan. Als ze nu eens elke
eek een paar centen afzonderden. Ze
hadden weliswaar allen groote gezin
nen, maar toch, dat kon er wel van af.
Goed, er werd toe besloten. Want de
man bleek een beter advocaat te zijn
in anderen zaken dan in zijn eigen. Wat
meer gebeurt.
Een paar dagen later werd Jantje op
gepikt door een koetsier. Hij keek heel
verwonderd, niet wetend wat het gilde
besloten had. Men nam hem mede, het
hem zich wasschen in het volksbadhuis,
trok hem een stel kleeren aan die op den
groei gemaakt waren, en voorzag hem
van een stel papieren boorden en man
chetten, door een der gildebroeders met
groote handigheid geknipt.
Zoo werd Jantje beschermeling der
koetsiers, en als vergoeding voor de ve
le weldaden zorgde hij eiken dag dat
het eten van de lui gehaald werd, spoor
de hij de goedkoopste adressen op voor
bokking ,lever en tabak, en deed alles Intusschen, als een vrouw wat wil, dan
wat een getrouw factotum behoort te gebeurt dat. Saar maakte dat Jan be-
doen. greep dat dit nu liefde was, die zij voor
Zoo werd hij groot, 's nachts slapend jhem voelde, en dat hij als fatsoenlijk
in het Elsemoersteegje nu in twee Jjongmensch dergelijke gevoelens be-
kisten aan elkaar, overdag zwalkend op
de baren der wereldstad-zee.
Hij werd- koetsier, eerst huurkoetsier,
later bij een stalhouder. Dat was vas
ter en werd beter betaald.
En nu komt Jantjes neergang.
Jan reed vaak een dokter, een rijk heer,
die een groot huis bewoonde. Jan had
daarom veel eerbied voor hem. Dat huis j dat hij het werkelijk was, en dat zij
leek hem een wonderberg, en als Saartje, itrouwen konden,
de meid, de hekken van het sous-terrein
hoorde te gaan koesteren.
Een vreemde toestand eerst hij voel
de zoo iets als een soldaat, die plotse
ling officier werd, en toen de dokter
eigen span ging houden, en Jan als vas
ten koetsier werd aangenomen, meen
de hij een koning te zijn, of te droomen.
En zijn borst zwol, toen hij bemerkte
opende om hem een kop koffie te ge
ven, keek hij vol eerbied naar binnen,
in het sneeuwwit verblijf waar de ko
peren pannen zoo mooi blonken. Ook
voor Saartje had hij een groot ontzag,
alles van wege het mooie huis.
Saartje zag hem graag komen. Zijn
eerlijk gezicht en nette manieren bevie
len haar wonderwel, zoodat van liever
lede een vogeltje begon te zingen in het
hartje van de knappe Saar. 't Werd zoo
erg dat ze er heusche hartkloppingen
van kreeg, als ze het dokterskoetsje
hoorde naderen.
Maar hij hij begreep haar eerst niet.
Als je hem attent had gemaakt op de ver
liefde blikken, de dito zuchten die Saar
tje aan hem verspilde, dan zou hij er nog
niets van durven begrijpen. Dat zou
voor hem zoo iets van majesteitsschen
nis zijn geweest. Verbeeld je, hij die nog
met al zijn gedachten vast zat aan het
vroegere leven aan Elzemoersteegje
en huurkoetsiers, hij zou de oogen dur
ven opslaanMoet je dat huis zien.
en de fijne kleedij van Saar als zij Zon
dags uitging.
Zijn borst zwol, en dit was zijn neer
gang. De armoede had niet aan zijn
gaa fkarakter kunnen knabbelen. De
overdaad deed het.
Dat wil zeggen, ik heb dit van
hooren zeggen, maar men vertelde mij
dat Jan zijn vroegere voogden zelfs
niet meer met de zweep salueert, en dat
in het Elsemoersteegje eeh oude man
stierf, zonder dat Jan erbij tegenwoordig
was, laat staan een traan schreide. Dat
had de voorspoed em gedaan.
Maar de overgang was ook wel wat al
te sterk.