Van alie tijden. Voor alle tijden. FEUILLETON. voet te krijgen, doch zijn schoen gleed uit op het platgetrapte, glibbe rige mos. Een oogenblik zweefden de beide mannen in de ruimte; toen stortten zij te midden van een hagel bui van steenen en losgerukte distels geschramd, verminkt en bloedend over elkander been in den afgrond... Maudreuil was de eerste, die de «ogen weer opendeed. Met zwakke, gesmoorde stem kreunde hij: Bridouxzij t gij daar? En met nog zwakkere, nog meer ge smoorde stem kreunde Bridoux: Ik ben hier. Ik hoor umaar si en kan ik u niet. Dan zou ik mijn hoofd moeten omkeeren, en daar heb ik da kracht niet toe Probeer eens of gij mij de hand kunt geven Mijn hand? Die voel ik niet meer Ik voel mijn heele lichaam niet meer... Ja, generaal, nu is ailles uit... ons uurtje is gekomen. Dat komt nu van mijn onzinnig doordrijven om die rots te beklimmen dat gij daar zoo ligt! Vergeef het mij, arme kersl! Och, antwoordde Bridoux, hij gend, van pijn, het stond' geschreven. Ik geloof, zeker, dat de dood ons hier opwachtte, dat hij op ons loerde hier in de kloof, ik voelde dathij in onze nabijheid was... en dat voorge voel deed mij spreken... over onze be grafenis... Het is toch verschrikkelijk, dat oude soldaten als wij op een wande ling in dit ga.t moeten vallen en ha er gterven! en voor niets nog wel! 01 giji generaal, gij zult hier niet blijven liggen. Men zal u er uit ha len... Maar wanneer? Wanneer? Dat weet ik niet... Maar men zal u zoeken, men zal u vinden... en uw mooie begrafenis Icrijgt ge toch! En hoe zal men mij herkennen, als ik dood ben? Papieren heb ik niet bij mij en mijn gezicht is zeker erg beschadigd, want het brandt mij als vuur. Men zal u aan uw rozet herken nen, sprak Bridoux rochelend. En alsof al zijn gedachten slechts beheerscht werden door zijn laatsten wensch, stamelde hij Een lijkstoet,... bloemen... solda ten in het geweer... militaire muziek, och wat mooi! Maar in den grooten kuil bij al het uitvaagsel... dat is treurig, afschuwelijk treurig! Nog eenmaal keerde zijn bewustzijn terug: Mijn oogen breken... ik ga heen., vraag mij niets meer... er komen geen woorden... niets dan bloed... Vaarwel ge...ne...raai! In de doodische stilte, die nu volgde riep de generaal zijn trouwen oppas ser. Hij kreeg geen antwoord. Toen richtte Maudreuil zich met een uiterste krachtsinspanning op en maakte met zijn half verbrijzelde hand langzaam en moeilijk iets roods los van de revers van zijn jasje. De stervende sleepte zich voort naar den doode en kermend van pijn, telkens neervallend en zich weer oprichtend, mocht het hem eindelijk gelukken, de rozet van zijn ridderorde op de jas van den oppasser te bevestigen. En buiten adem door het uitvoeren van die vreeselijke taak, stamelde hij: Ziezoo, mijn arme Bridoux, nu... is mijn mooie begrafenis voor u ja, zekervoor u! En uitgeput, krimpend van pijn, ;de hij zich in de duisternis neder om te sterven. Er is een ernst, die somber stemt es koud, Op 't jong gelaat, dat men graag lachend ziet, Zelfs waar aan jeugd het leven bracht verdriet, Daar 't leed geen keus maakt tus- schen jong of oud. Toch is er ernst wèl passend bij de jeugd. Omdat hij spreekt van vroeg gerijpt verstand. Die met aanminnigheid gaat hand aan hand. En evenzeer bij droefheid voegt als vreugd. Vijf zaken zijn er in ons leven, Die geld noch goed ons kunnen geven: Gezondheid en tevredenheid, Gevoel, talent, onsterflijkheid. Waai- de geest van liefde en plicht in het huisgezin regeert, zullen geluk kige menschen worden gevonden. Verheug u nooit over 's naasten leed zelfs niet van hem, die u misdeed. Een vriendelijk bejegenen vermurwt een steenen hart. Vondel. Schrijf met krijt wat u misdaan werd, maar met een diamant uw on gelijk jegens een ander. Het meisje spele met geen lonk, Zij mengt zoo licht gif in dien dronk Geloof nooit het kwade, dan wan neer het bewezen is, en let wel, dat de groot© massa iets als voor bewezen kwaad houdt, wat het inderdaad niet is. Alleen een vevelend mensch kan zich vervelen; immers dia ban zichzelf evenmin als anderen bezighouden. Over de Alpen in een luchtballon. Een zeer belangwekkenden tocht per luchtballon heeft den 16en der vorige maand de Oostenrijksch© aarts hertog Leopold Salvator, in gezel schap van den commandant van de luchtvaartsafdeeling van het Oosten rijksche leger, gemaakt van Salzburg uit. De tocht bedoelde een reis over het Alpengebied en daarom juist was Salzburg als plaats van vertrek geko zen, daar deze stad aan drie zijden door gebergten omgeven is. 's Morgens om 7 uur had de opstij ging plaats in den ballon „Meteor". De hemel was zeer bewolkt, zoodat de ballon, toen hij een hoogte van 300 aieter had bereikt, reeds verdtween voor het oog van de groote menigte, die van de opstijging getuige was ge weest Tot 1200 M. hoogte bleef de bal lon in de wolleen, maar om 8 uur kreeg men zonneschijn; de ballon had toen een hoogte van 1500 meter be reikt. Boven de. onmetelijke wolken- ze© dreef hij nu gestadig voort. Alle bergtoppen van grooter hoogte dan 1200 meter leken den luchtvaarders zooveel eilanden in den wolkenoce aan en om 10 uur genoten de aarts hertog en zijn gezel, op een hoogte van 3000 meter, een heerlijk Alpen panorama; over beroemde en beruchte gletschers zweefden zij en zoo ging het over de keten der Hohe Tauern, met die Grossglockner en den Dreiherrn spitze. Toen de ballon om half elf hoven den Daclisteinspitze zijn grootste hoog te (4200 meter) bereikt had, was het gezicht h|et ischoonst; overal in het rond lagen de Alpen met hun in ijs verstijfde toppen, hun groene dalen, nergens was een spoor van menschen of levende wezens zichtbaar; alleen het fluiten van een locomotief herin nerde er de reizigers aan, dat zij tot deze aardie behoorden. Een krachtige ruk aan de ventiel- klep en de ballon begon te dalen en 15 minuten later zweefde hij weer in de wolken: die zon was verdwenen. De ballon kwam behouden te Judenburg in Stierröiarken, neder, om 11 uur, zoodat een reis was gemaakt van 4 uur, in welken tijd een afstand van 179 K.M. was afgelegd. De minimum-temperatuur, welke gedurende de reis werd' waargenomen bedroeg 16 graden Fahrenheit bene den het vriespunt. Op de plaat is in doorsnee voorge steld h!et Alpengebied, dat bij deze ballonreis is overgetrokken, alsmede de punten, waar telkens de ventiel- klep werd geopend, om de dialing te bespoedigen. Brieven uit Berlijn. (Van onzen Correspondent). Eerlijn, 15, V, 1902. Een paai' voordeelige weken voor de bewoners van Werder a/Havel. Naar buiten! Er was ternauwernood plaats voor twee personen naast elkaar op het smalle voetpad, dat van den stations weg tusschen de bloeiende bongerds naar boven voerde. Telkens moesten de nieuw aangekomenen blijven staan om feestgangers voorbij te laten, die op een holletje naar beneden kwamen draven, zingende en fluitende, opge wonden door de jolige kermisdrukte, maar nog meer door den koppigen vruchtenwijn. De breede zandweg op halver hoog te gaf al een voorproefje van de pret. Van boven klonk een verward geraas van blaasmuziek en honderden stem men. Gejoel en gelach overal. Hier op den zandweg een voortdurend ko men en gaan van vroolijke menschen die „er eens uit zijn", en niet op een mark meer of minder zien. Het geld is rond, on moet rollen. Tusschen de uitgespannen wagens en rijtuigen staat ook een zware automobiel, die diepe sporen heeft achtergelaten en zich een heel stuk in het rulle zand heeft vastgewerkt. Aan weerskanten en tegenover de hardsteenen trap, welke van den zandweg verder naar Bismarck Höhe aan den rand van het plateau voert, schijnen de stalletjes aan een bepaalde behoefte te voldoen met vruchtenwijn „en gros en en dé tail", per flesch en per glas, met bloei ende vruchtentakken en met de on vermij delijke prentbriefkaarten. Hoor! de muzikanten op die Bis- markhöhe zoeken waarlijk ook, als in Werder, den „Kleinen Cohn" zonder hem echter te vinden, want telkens opnieuw zetten clarinetten en trom petten in en uit volle borst zingt het heele publiek mee: Hab'n Sie nicht den kleinen Cohn geseh'n Sah'n Sie ihn denn nicht vorüber gehn In der Volkesmenge Kom er ins Gedrange Da heb'n Sie nun den Schreik Der kleine Cohn ist weg Sinds de koddige, kleine Thieluker van het Thalia Theater meer dan hon derd avonden achtereen in de burles ke „Seine Kleine" door een alleraar digste truc, waaa-mee hij een storm achtig applaus verwekte, den „Klei nen Cohn" gezocht heeft, eerst in de zijloges naast het tooneel, waarbij het dikke mannetje tegen dé kolommen op klauterde, dan in het souffleurs hokje, en vervolgens, van het too neel afspringende, en op een da-af langs den rand van bet parket razen de, zelfs in alle benedenloges, is het lied van den „Kleinen Cohn" in heel Berlijn even populair als inder tijd het niet minder „geistreiche" 1st denn kein Stuhl da Für meine Hulda? dat door den komiek Bender van het Metropol Theater „gecreëerd" werd. Of de woorden van dergelijke „Cou plets" slot noch zin hebben, doet voor de massa niets ter zake. Als het lied maar grappig wordt voorgedragen en de melodie goed gekozen is, wordt het toch een „Schlager". Het pu bliek, dat Ausstatungsstücke bezoekt, is niet kieskeurig en lacht graag. Halverwege de breede hardsteenen trap worden de nieuwe bezoekers staande gehouden. Eerst entree beta len dan mogen ze verder klimmen, om boven op het terras volop te genie ten zoowel van het mooie uitzicht op de bloeiende heuvels rondom, als van den „Kleinen Cohn". Het is een heele toer een plaats te krijgen. Alle tafeltjes zijn bezet; fami lies met veel kinderen, soldaten van allerlei wapens, ondierofficiers, Zon- dagsche werklui met hun Schatz, of ficieren in politiek, herkenbaar aan hun frissche, gezonde kleur en mooie snorren, „Laden jünglinge", (winkel bedienden), studenten, elegante Con- fectioneuses en winkeldochters, alles krioelt er dooreen. Op een draf loo- pen de, kellners tusschen de tafeltjes Ze komen handen te kort om de be stellingen links en rechts uit te voe ren. Zoodra een nieuw gezelschap aan een leeg geworden tafeltje neer strijkt, gaat het groezelige servet van een onbeschrijfelijke kleur met een handige zwaai over het tafelblad', dat kleurig is van overgegoten vruchten wijn, koffie en bier, waarin de krui mels van de Kuchen drijven. Ziezoo, de tafel is weer presentabel. Wat zullen de Herschaften ge bruiken? - Mij een „Berliner" (koffie met room en suiker) mit Baumkuchen! Mh- 'ne Pulle Aeppelwein!" Mir ooch! Mir ooch! roepen een paar dikke Berlijners, zeker Taxa- meter koetsiers op z'n Zondags, die aan hetzelfde tafeltje voor anker zijn gegaan. Ze schijnen al heel wat van het koppige goedje door hun keelgat te hebben doen glijden. De hoeden met bloesemtakjes zijn achter in den nek geschoven, de oogen staan lodde rig, de wangen glimmen en zijn vuur rood. Maar ze zijn niet voor een klein tje vervaard! En voor den terugreis naar Berlijn hebben ze alvast een goeden voorraad opgedaan. Om den hals hangen een paar flesschen ap pelwijn in een soort „stelletje" van ijzerdraad/ aan een gekleurd lint. Behalve het mooie uitzicht en de mu ziek van den Kleinen Cohn heeft de Bismarck Höhe nog heel wat meer geneugten aan te bieden. Eerstens is er een groote balzaal met hoog opgeschoven ramen. In een dichten kring van toeschouwers schuiven de dansende paren over den parketvloer voorbij. Natuurlijk wordt er gewalst en wel op alle melodieën, langzaam en „mit Gefühl", nu eens op het pathetische lied: Wenn die Blatter leise rauschen! of op het meer schalksche: Auf dem Baume Da sitzt eine Pflaume Die möchte ich so gem ha'n! of wel, men zoekt, dansende den klei nen Cohn, bij eiken zin een wals- zwaai: Sah'n Sie ihn denn nicht vor über geh'n? De muziek heeft weea- opnieuw in gezet en de dansers zingen mee: Wenn die Blatter plots zwijgt echter de piano; de paren blijven als goed gedrilde troepen achter elkaar staan en wachten tot die beurt aan hen komt om te offeren op het altaar van den Wirt, tien Pfennig per paar en per dans. Het geld is geïnd, de con troleur heft zijn hand op, de piano zet onmiddellijk in, waar straks werd opgehouden: leise rauschen! en dadelijk walsen de paren verder, links om, rechts om, al naar er plaats is- Sommigen wiegen heen en weer, schuiven achter en vooruit om dan weer mee te dienen in den algemee- nen stroom. Er wordt goed gedanst, zooals in alle publieke danslokalen. Hier danst een officier „in Civil" even goed als de soldaat en de onder officieren, de werkman en de Commis uit Winkel on magazijn. Met welk een zekerheid dirigeert gindsche luitenant in zijn nieuwmodisch politiekje zijn slanke vriendin in zwart tailor-made- costume en walst met haar linksom, zonder met een enkel paar in botsing te komen, hoewel er maar heel wei nig plaats is! Hij, een weinig voor overgebogen, met schuin omhoog ge heven rechter elleboog, groote passen beschrijvende; zij met achterover ge bogen bovenlijf, als bij intuïtie den kleinsten dtruk van zijn hand begrij pend en met kleine trippelpasjes op al zijn bewegingen ingaande! Men kan het hem aanzien, diat hij in den afgeloopen winter geen vreemdeling is geweest op het gladde parket van den balzaal. Wie niet van dansen houdt, kan bui ten op het terrein zich op allerlei ma nier van de overtollige Groschen ont doen. Hij kan zijn geluk beproeven en een klein „jeutje" wagen op het draaibord, waarvan druk gebruik wordt gemaakt, meestal met het re sultaat, dat de ondernemer de vele 10-Pfennigstukken in de wacht sleept; hij kan dobbelen om Baumkuchen; hij kan aan een apart kraampje zelfs een vogel winnen, als hij geduld ge noeg heeft en zijn voorraad Groschen tegen het onverbiddelijke noodlot be stand is, dat bij eiken worp van de dobbelsteenen öf te veel, öf te weinig oogen aanwijst, zoodat de kanaries, kolibries, roodborstjes en al de an der© zingend© en fladderende diertjes rustig in hun kooitjes kunnen blijven en de handige koopvrouw steeds d® makkelijk verdiende Groschen naar binnen strijkt. Tusschen de lange rijen tafeltjes loopen allerlei marskramers rond, de een met kleine prullaria, do ander met goedkoop ..snoepgoed". Het laat ste vindt vooral veel aftrek. Een Itali- aanscho schoone met een roodbonte doek over de zwarte haren speculeert niet tevergeefs op de bijgeloovigheid van het Zondiagspubliek. Zij heeft een klein kooitje ondier dien arm met een groen vogeltje erin. In een laag hakje aan den buitenkant staan recht over eind een rij kleine pakketjes, het zijn d'e welbekende planeetjes. Bij elk' ta feltje geeft zii een tik met haai- stokje tegen de tralies. Vlug komt het groe ne vogeltje te voorschijn en pikt een van d'e briefjes uit het bakje, terwijl zijn meesteres zoetelijk tegen d© vrou wen en meisjes aan het tafeltje lonkt: ,Una groschen, signora!" Heel wat signorina's kunnen aan de verleiding niet weerstand bieden. Zij zijn be nieuw hoe d'e toekomstige er uit zal zien en welk heerlijk leven zij aan zijn zijde zullen hebben. Mooi is het uitzicht van den rand van het plateau, heel mooi, maar de meeste bezoekers slaan er weinig acht op. Zij komen elk jaar terug, wan neer dlie Baumblüte in Werden wordt aangekondigde en weten wat hen te fachten staat. Maar de nieuwelingen staan ver baasd en zijn verrukt over de mooie omgevin- Op alle hellingen van de kronkelende, vrij breede Havel, zoo ver het oog reikt, boomgaarden en. nog eens boomgaarden in vollen voor- jaarsdös. Aan alle kanten rondom één witte deken, uitgespreid over het schilderachtige landschap. Beneden aan den voet van de helling de lange stationsweg, met aardige, kleine villa's en optrekjes en verscheidéne vruch tensapfabrieken. Linies in die verte een lage spoorbrug en dén het station; rechts op een ver vooruitspringende landtong in de Havel, het eigenlijke stadje met het geestige, spitse torentje van een kerk in roodeai 'baksteen. En rechtuit in het vierischiet tusschen da groene weilanden liet zilveren wit van de bochtige Havel, met kleine, volge laden stoombooten, die als vliegen over het water schieten, en hier en daar pleizierjachten, 9tatig voortdrij vend onder die hooge. sneeuwwitte zeilen. Zoodra de Meimaand'in het land is, komen die „vette weken" voor de be woners van het vriendelijke landstadje. Ofschoon het maar 6000 zielen telt, merkt men dadelijk diat het geen villa morte is. Eigenaardig, dat het stadje tijdens de rehearing van dén grooten keurvorst zijn opkomst te danken heeftaan dé Hollanders, die hier toen rieeds boomgaarden aanlegden. Doch de eigenlijke bloei kwam eerst, toen dé ..Werderichen" zich met groot succes op dé veredeling hunner vruch ten toelegden en dén oogst in dien herfst op grooten schaal langs den waterweg naar Berlijn gingen vervoe ren. Aan den Weidéndainmerbrücke, in het centrum van de stad, liggen dan die lange „Zillen" (groote, diepe schui ten) geheel gevuld met appelen en pe ren. Een zwareappeleniucht hangt dan over de kaaien van de Spree, waar de vruchten door die détail-kooplui worden ingekocht. In de 18e eeuw plachten dé Berlij ners al naar Werder te gaan „Zur Baumblüte". Dat ging echter met groote kosten gepaard. Men moest 6 uur over diepe zandwegen rijden. Naarmate dé communicatie beter is geworden, is het bezoek der Berlijners natuurlijk sterk toegenomen. Alleen op Hemelvaartsdag kwamen ongeveer 30,000 Berlijners in Werder aan, deels per spoor, per boot of per fiets. De Werderschen smeden dan hot ijzer zoolang het heet is. Aan het station staan tal van geïmproviseerde wagens om de gasten naar de uitzicht plaatsen te vervoeren. Het kleine paardentrammetje kan allen onmoge lijk hergen. Natuurlijk maken d'e re staurateurs uitstekende zaken. Maar ook de kleine man ,de vliegende koop man. Op een mooien Zondag gedu rende de Baumblüte worden gemiddeld 100,000 briefkaarten gekocht en ver zonden. En alle feestgangers koopen bloeiende vruchttakken. welke overal op straat te koop zijn. Deze handel is nog een apart slaatje voor dé eige naars dér boomgaarden, die de over tollige takken met bloesems afsnijden om dien wasdom, der overige vruchten te bevorderen en deze takken aan klei ne opkoopers overdoen. Als 's avonds Naar het Duitsch van CLARA YIEBIG. 20) Ah! Bredenhofer haalde diep adem en toen legde hij het gezicht in de beidé handen; een ongehoorde slap heid overviel hem.. Zoo zat hij en hoorde hét kloppen op de deur niet; wat hij dacht, wist hij zelf niet, "rauw en zwaar, in een onverkwikkelijke verwarring kookte al les in zijn hoofd. Nu werd weer geklopt. Binnen! Dokter Renter's beminnelijk gezicht keek in het atelier: Ha, jeugdige vriend, ik dacht al, dat je ook niet thuis was, ik heb vier-, vijf-maal klopt! Och, neem me niet kwalijk! Bre denhofer sprontr op, vrij verward, het was hem als kwam hij opeens uit een andere wereld:.; of hij had1 geslapen? Zoo druk aan den arbeid? Reuter ging naar dien ezel en bekeek het schiMerijHij ging er dichtbij staan, en toen weer een eindi achteruit, hield de hand als een koker voor zijn oog en schatte het werk met kennersblik. Waar heb je dat vandaan? Bij den hemel, lang niet kwaad! De kunstenaarstrots ontwaakte in Bredenhofer, hij meende bepaalde be wondering in Router's woorden te hoo- ren. Zijn moe gezicht leefde op. De rotsen van Gerolistein bij zonsonder gang, verklaarde hij. U weet dat ik verléden jaar daar geweest ben, om studies te maken; de Eiffel is niét over stroomd door lastige toeristen, ik hou van het eenzame. Nu denk ik over den titel na van het doek. Iets zinrijks moet er onder. Die grauwe oerrotsen met het verlichtend zonneschijnsel moeten tot op zekere hoogte symbo liek worden ongevat. Dokter Reuter spitste de ooren, dat kon een prachtig idee worden! Ben je er gauw mee klaar? vroeg hij. Klaar? O. neen! Bredenhofer ging wat meer naar achteren staan en hield hei hoofd schuin in beschouwing. Had ik maar kleuren, kleuren! In zijn ijver g hij er naar toe, en kwam met de vingers aan de nog natte verf. Zie je, hier dat roodi, dat moet een heel andere uitwerking hebben en gloeien! En in de rotsspleten gevangen zonnestralen! j Hier moeten een paar heele mooie re flexen, en hier, hier dieper zie je wel? Daar is alle licht al weg, de grauwe steen is geheel dood', terwijl tegen den hemel een lichtend kleuren spel zich nog ontplooit. Het iis een heel mooi doek, zei Reuter, inderdaad, van een buitenge wone uitwerking! Ja! Bredenhofer zag met begees terden blik op zijn werk neer, zijn wangen waren rood en hij lachte. Ik denk dat ik nog een eenzamen vogel schilder, dié uit de gapende donkere j rotsspleet omhoog vliegt en zich, als' de zoekende ziel, in den vlammen-j schijn des hemels verliest; zijn uitge spreide vleugels zijn glorie-omzoomd. Denk eens hoe goed dat zal doen! Hij strekte den arm uit en weer naar het plafond. Boven, heel boven verliest hij zi'ch zie je o, ik moet dat schil-1 deren! Hij eindigde met een zucht. Prachtig, prachtig. Dokter Reu ter was één en al enthousiasme. Je bent een dichter! Hij omhelsde den j ongein man. Weet je wat, beste vrind? Dit schilderij moet je exposee- ren, vast, vast, zonder twijfel; je oogst roem en eer er mee!! Daar zeg je zoo wat exposee- ren ja, exposeeren, meende Breden hofer, dat was wel goed- Maar de kunsthandelaars zijn zoo moeilijk te genaken, en ik wil het niet weer tever geefs vragen. Die nemen slechts be roemde namen,, voegde hij met bitter heid er aan toe. Nu, dat zullen we dan eens zien! Reuter straalde van welwillendheid. Wat zou ik dan aan al die mooie con necties hebben? Nu nog mooier! Je heb je leven lang voor maecenas gespeeld en dan zou jou niet eens een oordeel worden toegekend? Ik zeg dat schilde rij is goed, héél goed hij liep weer voor den ezel vooruit en achteruit en keek door zijn hand het is zelfs prachtig, heerlijk! Die stemming! Die belichting! Elke kunsthandelaar neemt het, en koopers zullen storm roopeu nou, ik zeg jé, méér dan één! Hij legde dén gelukkige beteekenis. vol de hand op dén schouder. Je zult je dit oogenblik nog eens herinneren, en de woorden dié ik tot je gesproken heb. Let maar eens op, met dit doek beklim je de ladder, dde steeds hooger en hooger voert! Ja, beste jonge vriend! Over Breden,holer's gezicht gleed een vreugdevol rood. Zijn gestalte richtte zich onwillekeurig op, en nu strekte hij de armen uit en wierp zich aan Renter's horst Ik dank u, zei hij met jongensachtige heftigheid. Ja, het zal gelukken, het móet gelukken! Zijn oogen straalden, zijn stem had een klankvoller toon. Ik weet het zeker, het lukt, en dan vaarwel zuinigheid en centenzifterij! Lena zal het goed hebben, en ik zelf hij zag met een soort schuwheid naar zijn gele, door zichtige handenword weer dé oude! Weet u hij nam Reuter vertrouwe lijk onder dén arm en liep met hem op en neer als je het niet gewoon bent, is sparen afgerazend moeilijk. Je komt er niet toe. D© oude man met het opgewekte, jeugdige gelaat keek den jongen man met den merkwaardig „ouden trek" kon men niet zeggen, maar „moeden. trek" bezorgd van terzijde aan. Wat scheelt er aan. Bredenhofer? vroeg hij hartelijk. Je hebt zoo'n liéve, verruk kelijke vrouw, jelui zitten allebei vol talenten, eigenlijk zijn jelui een ideaal paar. en toch hindert je iets? Ik weet 't niet. Bredenhofer ging voor den kleinen spiegel staan, die te genover ziin ezel aan dén muur hing. Zie je, ik heb rimpels om de oogen als een oude juffrouw. Och wat, hij wendde zich haastig van den spiegel af en wreef zich met beide handen de wangen die zullen wel weea' rood worden! Beste dokter, u hebt me een weldaad bewezen; ik heb een gevoel, of ik een verjongingskuur heb ondergaan. Lala, lalala! Zacht neuriënd ging hij weer voor zijn schilderij staan. Die reis naar Gerolstein heeft me toch geluk gebracht, veel geluk! Hij lachte. Waar Lena toch mag zit ten? Die zal er van opkijken! Ik vertel het haar niet dadelijk. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 7