Van alie tijden.
Voor alle tijden.
FEUILLETON.
voet te krijgen, doch zijn schoen
gleed uit op het platgetrapte, glibbe
rige mos. Een oogenblik zweefden de
beide mannen in de ruimte; toen
stortten zij te midden van een hagel
bui van steenen en losgerukte distels
geschramd, verminkt en bloedend
over elkander been in den afgrond...
Maudreuil was de eerste, die de
«ogen weer opendeed. Met zwakke,
gesmoorde stem kreunde hij:
Bridouxzij t gij daar?
En met nog zwakkere, nog meer ge
smoorde stem kreunde Bridoux:
Ik ben hier. Ik hoor umaar
si en kan ik u niet. Dan zou ik mijn
hoofd moeten omkeeren, en daar heb
ik da kracht niet toe
Probeer eens of gij mij de hand
kunt geven
Mijn hand? Die voel ik niet meer
Ik voel mijn heele lichaam niet meer...
Ja, generaal, nu is ailles uit... ons
uurtje is gekomen.
Dat komt nu van mijn onzinnig
doordrijven om die rots te beklimmen
dat gij daar zoo ligt! Vergeef het mij,
arme kersl!
Och, antwoordde Bridoux, hij
gend, van pijn, het stond' geschreven.
Ik geloof, zeker, dat de dood ons hier
opwachtte, dat hij op ons loerde hier
in de kloof, ik voelde dathij in
onze nabijheid was... en dat voorge
voel deed mij spreken... over onze be
grafenis...
Het is toch verschrikkelijk, dat
oude soldaten als wij op een wande
ling in dit ga.t moeten vallen en ha er
gterven! en voor niets nog wel!
01 giji generaal, gij zult hier niet
blijven liggen. Men zal u er uit ha
len...
Maar wanneer?
Wanneer? Dat weet ik niet...
Maar men zal u zoeken, men zal u
vinden... en uw mooie begrafenis
Icrijgt ge toch!
En hoe zal men mij herkennen,
als ik dood ben? Papieren heb ik niet
bij mij en mijn gezicht is zeker erg
beschadigd, want het brandt mij als
vuur.
Men zal u aan uw rozet herken
nen, sprak Bridoux rochelend.
En alsof al zijn gedachten slechts
beheerscht werden door zijn laatsten
wensch, stamelde hij
Een lijkstoet,... bloemen... solda
ten in het geweer... militaire muziek,
och wat mooi! Maar in den grooten
kuil bij al het uitvaagsel... dat is
treurig, afschuwelijk treurig!
Nog eenmaal keerde zijn bewustzijn
terug:
Mijn oogen breken... ik ga heen.,
vraag mij niets meer... er komen geen
woorden... niets dan bloed... Vaarwel
ge...ne...raai!
In de doodische stilte, die nu volgde
riep de generaal zijn trouwen oppas
ser.
Hij kreeg geen antwoord.
Toen richtte Maudreuil zich met
een uiterste krachtsinspanning op en
maakte met zijn half verbrijzelde
hand langzaam en moeilijk iets roods
los van de revers van zijn jasje. De
stervende sleepte zich voort naar den
doode en kermend van pijn, telkens
neervallend en zich weer oprichtend,
mocht het hem eindelijk gelukken, de
rozet van zijn ridderorde op de jas
van den oppasser te bevestigen. En
buiten adem door het uitvoeren van
die vreeselijke taak, stamelde hij:
Ziezoo, mijn arme Bridoux, nu...
is mijn mooie begrafenis voor u
ja, zekervoor u!
En uitgeput, krimpend van pijn,
;de hij zich in de duisternis neder
om te sterven.
Er is een ernst, die somber stemt es
koud,
Op 't jong gelaat, dat men graag
lachend ziet,
Zelfs waar aan jeugd het leven
bracht verdriet,
Daar 't leed geen keus maakt tus-
schen jong of oud.
Toch is er ernst wèl passend bij de
jeugd.
Omdat hij spreekt van vroeg gerijpt
verstand.
Die met aanminnigheid gaat hand
aan hand.
En evenzeer bij droefheid voegt als
vreugd.
Vijf zaken zijn er in ons leven,
Die geld noch goed ons kunnen geven:
Gezondheid en tevredenheid,
Gevoel, talent, onsterflijkheid.
Waai- de geest van liefde en plicht
in het huisgezin regeert, zullen geluk
kige menschen worden gevonden.
Verheug u nooit over 's naasten leed
zelfs niet van hem, die u misdeed.
Een vriendelijk bejegenen vermurwt
een steenen hart. Vondel.
Schrijf met krijt wat u misdaan
werd, maar met een diamant uw on
gelijk jegens een ander.
Het meisje spele met geen lonk,
Zij mengt zoo licht gif in dien dronk
Geloof nooit het kwade, dan wan
neer het bewezen is, en let wel, dat de
groot© massa iets als voor bewezen
kwaad houdt, wat het inderdaad niet
is.
Alleen een vevelend mensch kan
zich vervelen; immers dia ban zichzelf
evenmin als anderen bezighouden.
Over de Alpen in een luchtballon.
Een zeer belangwekkenden tocht
per luchtballon heeft den 16en der
vorige maand de Oostenrijksch© aarts
hertog Leopold Salvator, in gezel
schap van den commandant van de
luchtvaartsafdeeling van het Oosten
rijksche leger, gemaakt van Salzburg
uit. De tocht bedoelde een reis over
het Alpengebied en daarom juist was
Salzburg als plaats van vertrek geko
zen, daar deze stad aan drie zijden
door gebergten omgeven is.
's Morgens om 7 uur had de opstij
ging plaats in den ballon „Meteor".
De hemel was zeer bewolkt, zoodat
de ballon, toen hij een hoogte van 300
aieter had bereikt, reeds verdtween
voor het oog van de groote menigte,
die van de opstijging getuige was ge
weest Tot 1200 M. hoogte bleef de bal
lon in de wolleen, maar om 8 uur
kreeg men zonneschijn; de ballon had
toen een hoogte van 1500 meter be
reikt. Boven de. onmetelijke wolken-
ze© dreef hij nu gestadig voort. Alle
bergtoppen van grooter hoogte dan
1200 meter leken den luchtvaarders
zooveel eilanden in den wolkenoce
aan en om 10 uur genoten de aarts
hertog en zijn gezel, op een hoogte
van 3000 meter, een heerlijk Alpen
panorama; over beroemde en beruchte
gletschers zweefden zij en zoo ging
het over de keten der Hohe Tauern,
met die Grossglockner en den Dreiherrn
spitze.
Toen de ballon om half elf hoven
den Daclisteinspitze zijn grootste hoog
te (4200 meter) bereikt had, was het
gezicht h|et ischoonst; overal in het
rond lagen de Alpen met hun in ijs
verstijfde toppen, hun groene dalen,
nergens was een spoor van menschen
of levende wezens zichtbaar; alleen
het fluiten van een locomotief herin
nerde er de reizigers aan, dat zij tot
deze aardie behoorden.
Een krachtige ruk aan de ventiel-
klep en de ballon begon te dalen en
15 minuten later zweefde hij weer in
de wolken: die zon was verdwenen. De
ballon kwam behouden te Judenburg
in Stierröiarken, neder, om 11 uur,
zoodat een reis was gemaakt van 4
uur, in welken tijd een afstand van
179 K.M. was afgelegd.
De minimum-temperatuur, welke
gedurende de reis werd' waargenomen
bedroeg 16 graden Fahrenheit bene
den het vriespunt.
Op de plaat is in doorsnee voorge
steld h!et Alpengebied, dat bij deze
ballonreis is overgetrokken, alsmede
de punten, waar telkens de ventiel-
klep werd geopend, om de dialing te
bespoedigen.
Brieven uit Berlijn.
(Van onzen Correspondent).
Eerlijn, 15, V, 1902.
Een paai' voordeelige weken
voor de bewoners van Werder
a/Havel. Naar buiten!
Er was ternauwernood plaats voor
twee personen naast elkaar op het
smalle voetpad, dat van den stations
weg tusschen de bloeiende bongerds
naar boven voerde. Telkens moesten
de nieuw aangekomenen blijven staan
om feestgangers voorbij te laten, die
op een holletje naar beneden kwamen
draven, zingende en fluitende, opge
wonden door de jolige kermisdrukte,
maar nog meer door den koppigen
vruchtenwijn.
De breede zandweg op halver hoog
te gaf al een voorproefje van de pret.
Van boven klonk een verward geraas
van blaasmuziek en honderden stem
men. Gejoel en gelach overal. Hier
op den zandweg een voortdurend ko
men en gaan van vroolijke menschen
die „er eens uit zijn", en niet op een
mark meer of minder zien. Het geld
is rond, on moet rollen. Tusschen de
uitgespannen wagens en rijtuigen
staat ook een zware automobiel, die
diepe sporen heeft achtergelaten en
zich een heel stuk in het rulle zand
heeft vastgewerkt. Aan weerskanten
en tegenover de hardsteenen trap,
welke van den zandweg verder naar
Bismarck Höhe aan den rand van het
plateau voert, schijnen de stalletjes
aan een bepaalde behoefte te voldoen
met vruchtenwijn „en gros en en dé
tail", per flesch en per glas, met bloei
ende vruchtentakken en met de on
vermij delijke prentbriefkaarten.
Hoor! de muzikanten op die Bis-
markhöhe zoeken waarlijk ook, als in
Werder, den „Kleinen Cohn" zonder
hem echter te vinden, want telkens
opnieuw zetten clarinetten en trom
petten in en uit volle borst zingt het
heele publiek mee:
Hab'n Sie nicht den kleinen Cohn
geseh'n
Sah'n Sie ihn denn nicht vorüber
gehn
In der Volkesmenge
Kom er ins Gedrange
Da heb'n Sie nun den Schreik
Der kleine Cohn ist weg
Sinds de koddige, kleine Thieluker
van het Thalia Theater meer dan hon
derd avonden achtereen in de burles
ke „Seine Kleine" door een alleraar
digste truc, waaa-mee hij een storm
achtig applaus verwekte, den „Klei
nen Cohn" gezocht heeft, eerst in de
zijloges naast het tooneel, waarbij het
dikke mannetje tegen dé kolommen op
klauterde, dan in het souffleurs
hokje, en vervolgens, van het too
neel afspringende, en op een da-af
langs den rand van bet parket razen
de, zelfs in alle benedenloges, is
het lied van den „Kleinen Cohn" in
heel Berlijn even populair als inder
tijd het niet minder „geistreiche"
1st denn kein Stuhl da
Für meine Hulda?
dat door den komiek Bender van het
Metropol Theater „gecreëerd" werd.
Of de woorden van dergelijke „Cou
plets" slot noch zin hebben, doet voor
de massa niets ter zake. Als het lied
maar grappig wordt voorgedragen en
de melodie goed gekozen is, wordt
het toch een „Schlager". Het pu
bliek, dat Ausstatungsstücke bezoekt,
is niet kieskeurig en lacht graag.
Halverwege de breede hardsteenen
trap worden de nieuwe bezoekers
staande gehouden. Eerst entree beta
len dan mogen ze verder klimmen,
om boven op het terras volop te genie
ten zoowel van het mooie uitzicht op
de bloeiende heuvels rondom, als van
den „Kleinen Cohn".
Het is een heele toer een plaats te
krijgen. Alle tafeltjes zijn bezet; fami
lies met veel kinderen, soldaten van
allerlei wapens, ondierofficiers, Zon-
dagsche werklui met hun Schatz, of
ficieren in politiek, herkenbaar aan
hun frissche, gezonde kleur en mooie
snorren, „Laden jünglinge", (winkel
bedienden), studenten, elegante Con-
fectioneuses en winkeldochters, alles
krioelt er dooreen. Op een draf loo-
pen de, kellners tusschen de tafeltjes
Ze komen handen te kort om de be
stellingen links en rechts uit te voe
ren. Zoodra een nieuw gezelschap
aan een leeg geworden tafeltje neer
strijkt, gaat het groezelige servet van
een onbeschrijfelijke kleur met een
handige zwaai over het tafelblad', dat
kleurig is van overgegoten vruchten
wijn, koffie en bier, waarin de krui
mels van de Kuchen drijven.
Ziezoo, de tafel is weer presentabel.
Wat zullen de Herschaften ge
bruiken?
- Mij een „Berliner" (koffie met
room en suiker) mit Baumkuchen!
Mh- 'ne Pulle Aeppelwein!"
Mir ooch! Mir ooch! roepen
een paar dikke Berlijners, zeker Taxa-
meter koetsiers op z'n Zondags, die
aan hetzelfde tafeltje voor anker zijn
gegaan. Ze schijnen al heel wat van
het koppige goedje door hun keelgat
te hebben doen glijden. De hoeden
met bloesemtakjes zijn achter in den
nek geschoven, de oogen staan lodde
rig, de wangen glimmen en zijn vuur
rood. Maar ze zijn niet voor een klein
tje vervaard! En voor den terugreis
naar Berlijn hebben ze alvast een
goeden voorraad opgedaan. Om den
hals hangen een paar flesschen ap
pelwijn in een soort „stelletje" van
ijzerdraad/ aan een gekleurd lint.
Behalve het mooie uitzicht en de mu
ziek van den Kleinen Cohn heeft de
Bismarck Höhe nog heel wat meer
geneugten aan te bieden.
Eerstens is er een groote balzaal
met hoog opgeschoven ramen. In een
dichten kring van toeschouwers
schuiven de dansende paren over den
parketvloer voorbij. Natuurlijk wordt
er gewalst en wel op alle melodieën,
langzaam en „mit Gefühl", nu eens
op het pathetische lied:
Wenn die Blatter leise rauschen!
of op het meer schalksche:
Auf dem Baume Da sitzt eine
Pflaume
Die möchte ich so gem ha'n!
of wel, men zoekt, dansende den klei
nen Cohn, bij eiken zin een wals-
zwaai: Sah'n Sie ihn denn nicht vor
über geh'n?
De muziek heeft weea- opnieuw in
gezet en de dansers zingen mee:
Wenn die Blatter plots zwijgt
echter de piano; de paren blijven als
goed gedrilde troepen achter elkaar
staan en wachten tot die beurt aan
hen komt om te offeren op het altaar
van den Wirt, tien Pfennig per paar
en per dans. Het geld is geïnd, de con
troleur heft zijn hand op, de piano
zet onmiddellijk in, waar straks werd
opgehouden:
leise rauschen!
en dadelijk walsen de paren verder,
links om, rechts om, al naar er plaats
is- Sommigen wiegen heen en weer,
schuiven achter en vooruit om dan
weer mee te dienen in den algemee-
nen stroom. Er wordt goed gedanst,
zooals in alle publieke danslokalen.
Hier danst een officier „in Civil"
even goed als de soldaat en de onder
officieren, de werkman en de Commis
uit Winkel on magazijn. Met welk een
zekerheid dirigeert gindsche luitenant
in zijn nieuwmodisch politiekje zijn
slanke vriendin in zwart tailor-made-
costume en walst met haar linksom,
zonder met een enkel paar in botsing
te komen, hoewel er maar heel wei
nig plaats is! Hij, een weinig voor
overgebogen, met schuin omhoog ge
heven rechter elleboog, groote passen
beschrijvende; zij met achterover ge
bogen bovenlijf, als bij intuïtie den
kleinsten dtruk van zijn hand begrij
pend en met kleine trippelpasjes op
al zijn bewegingen ingaande! Men
kan het hem aanzien, diat hij in den
afgeloopen winter geen vreemdeling
is geweest op het gladde parket van
den balzaal.
Wie niet van dansen houdt, kan bui
ten op het terrein zich op allerlei ma
nier van de overtollige Groschen ont
doen. Hij kan zijn geluk beproeven
en een klein „jeutje" wagen op het
draaibord, waarvan druk gebruik
wordt gemaakt, meestal met het re
sultaat, dat de ondernemer de vele
10-Pfennigstukken in de wacht sleept;
hij kan dobbelen om Baumkuchen;
hij kan aan een apart kraampje zelfs
een vogel winnen, als hij geduld ge
noeg heeft en zijn voorraad Groschen
tegen het onverbiddelijke noodlot be
stand is, dat bij eiken worp van de
dobbelsteenen öf te veel, öf te weinig
oogen aanwijst, zoodat de kanaries,
kolibries, roodborstjes en al de an
der© zingend© en fladderende diertjes
rustig in hun kooitjes kunnen blijven
en de handige koopvrouw steeds d®
makkelijk verdiende Groschen naar
binnen strijkt.
Tusschen de lange rijen tafeltjes
loopen allerlei marskramers rond, de
een met kleine prullaria, do ander
met goedkoop ..snoepgoed". Het laat
ste vindt vooral veel aftrek. Een Itali-
aanscho schoone met een roodbonte
doek over de zwarte haren speculeert
niet tevergeefs op de bijgeloovigheid
van het Zondiagspubliek. Zij heeft een
klein kooitje ondier dien arm met een
groen vogeltje erin. In een laag hakje
aan den buitenkant staan recht over
eind een rij kleine pakketjes, het zijn
d'e welbekende planeetjes. Bij elk' ta
feltje geeft zii een tik met haai- stokje
tegen de tralies. Vlug komt het groe
ne vogeltje te voorschijn en pikt een
van d'e briefjes uit het bakje, terwijl
zijn meesteres zoetelijk tegen d© vrou
wen en meisjes aan het tafeltje lonkt:
,Una groschen, signora!" Heel wat
signorina's kunnen aan de verleiding
niet weerstand bieden. Zij zijn be
nieuw hoe d'e toekomstige er uit zal
zien en welk heerlijk leven zij aan
zijn zijde zullen hebben.
Mooi is het uitzicht van den rand
van het plateau, heel mooi, maar de
meeste bezoekers slaan er weinig acht
op. Zij komen elk jaar terug, wan
neer dlie Baumblüte in Werden wordt
aangekondigde en weten wat hen te
fachten staat.
Maar de nieuwelingen staan ver
baasd en zijn verrukt over de mooie
omgevin- Op alle hellingen van de
kronkelende, vrij breede Havel, zoo
ver het oog reikt, boomgaarden en.
nog eens boomgaarden in vollen voor-
jaarsdös. Aan alle kanten rondom
één witte deken, uitgespreid over het
schilderachtige landschap. Beneden
aan den voet van de helling de lange
stationsweg, met aardige, kleine villa's
en optrekjes en verscheidéne vruch
tensapfabrieken. Linies in die verte een
lage spoorbrug en dén het station;
rechts op een ver vooruitspringende
landtong in de Havel, het eigenlijke
stadje met het geestige, spitse torentje
van een kerk in roodeai 'baksteen. En
rechtuit in het vierischiet tusschen da
groene weilanden liet zilveren wit van
de bochtige Havel, met kleine, volge
laden stoombooten, die als vliegen
over het water schieten, en hier en
daar pleizierjachten, 9tatig voortdrij
vend onder die hooge. sneeuwwitte
zeilen.
Zoodra de Meimaand'in het land is,
komen die „vette weken" voor de be
woners van het vriendelijke landstadje.
Ofschoon het maar 6000 zielen telt,
merkt men dadelijk diat het geen villa
morte is. Eigenaardig, dat het stadje
tijdens de rehearing van dén grooten
keurvorst zijn opkomst te danken
heeftaan dé Hollanders, die hier
toen rieeds boomgaarden aanlegden.
Doch de eigenlijke bloei kwam eerst,
toen dé ..Werderichen" zich met groot
succes op dé veredeling hunner vruch
ten toelegden en dén oogst in dien
herfst op grooten schaal langs den
waterweg naar Berlijn gingen vervoe
ren. Aan den Weidéndainmerbrücke,
in het centrum van de stad, liggen dan
die lange „Zillen" (groote, diepe schui
ten) geheel gevuld met appelen en pe
ren. Een zwareappeleniucht hangt
dan over de kaaien van de Spree, waar
de vruchten door die détail-kooplui
worden ingekocht.
In de 18e eeuw plachten dé Berlij
ners al naar Werder te gaan „Zur
Baumblüte". Dat ging echter met
groote kosten gepaard. Men moest
6 uur over diepe zandwegen rijden.
Naarmate dé communicatie beter is
geworden, is het bezoek der Berlijners
natuurlijk sterk toegenomen. Alleen
op Hemelvaartsdag kwamen ongeveer
30,000 Berlijners in Werder aan, deels
per spoor, per boot of per fiets.
De Werderschen smeden dan hot
ijzer zoolang het heet is. Aan het
station staan tal van geïmproviseerde
wagens om de gasten naar de uitzicht
plaatsen te vervoeren. Het kleine
paardentrammetje kan allen onmoge
lijk hergen. Natuurlijk maken d'e re
staurateurs uitstekende zaken. Maar
ook de kleine man ,de vliegende koop
man. Op een mooien Zondag gedu
rende de Baumblüte worden gemiddeld
100,000 briefkaarten gekocht en ver
zonden. En alle feestgangers koopen
bloeiende vruchttakken. welke overal
op straat te koop zijn. Deze handel is
nog een apart slaatje voor dé eige
naars dér boomgaarden, die de over
tollige takken met bloesems afsnijden
om dien wasdom, der overige vruchten
te bevorderen en deze takken aan klei
ne opkoopers overdoen. Als 's avonds
Naar het Duitsch van
CLARA YIEBIG.
20)
Ah! Bredenhofer haalde diep
adem en toen legde hij het gezicht in
de beidé handen; een ongehoorde slap
heid overviel hem..
Zoo zat hij en hoorde hét kloppen
op de deur niet; wat hij dacht, wist
hij zelf niet, "rauw en zwaar, in een
onverkwikkelijke verwarring kookte al
les in zijn hoofd.
Nu werd weer geklopt.
Binnen!
Dokter Renter's beminnelijk gezicht
keek in het atelier: Ha, jeugdige
vriend, ik dacht al, dat je ook niet
thuis was, ik heb vier-, vijf-maal
klopt!
Och, neem me niet kwalijk! Bre
denhofer sprontr op, vrij verward, het
was hem als kwam hij opeens uit een
andere wereld:.; of hij had1 geslapen?
Zoo druk aan den arbeid? Reuter
ging naar dien ezel en bekeek het
schiMerijHij ging er dichtbij staan,
en toen weer een eindi achteruit, hield
de hand als een koker voor zijn oog en
schatte het werk met kennersblik.
Waar heb je dat vandaan? Bij den
hemel, lang niet kwaad!
De kunstenaarstrots ontwaakte in
Bredenhofer, hij meende bepaalde be
wondering in Router's woorden te hoo-
ren. Zijn moe gezicht leefde op. De
rotsen van Gerolistein bij zonsonder
gang, verklaarde hij. U weet dat ik
verléden jaar daar geweest ben, om
studies te maken; de Eiffel is niét over
stroomd door lastige toeristen, ik hou
van het eenzame. Nu denk ik over den
titel na van het doek. Iets zinrijks
moet er onder. Die grauwe oerrotsen
met het verlichtend zonneschijnsel
moeten tot op zekere hoogte symbo
liek worden ongevat.
Dokter Reuter spitste de ooren,
dat kon een prachtig idee worden! Ben
je er gauw mee klaar? vroeg hij.
Klaar? O. neen! Bredenhofer ging
wat meer naar achteren staan en hield
hei hoofd schuin in beschouwing. Had
ik maar kleuren, kleuren! In zijn ijver
g hij er naar toe, en kwam met de
vingers aan de nog natte verf. Zie je,
hier dat roodi, dat moet een heel andere
uitwerking hebben en gloeien! En in
de rotsspleten gevangen zonnestralen! j
Hier moeten een paar heele mooie re
flexen, en hier, hier dieper zie
je wel? Daar is alle licht al weg, de
grauwe steen is geheel dood', terwijl
tegen den hemel een lichtend kleuren
spel zich nog ontplooit.
Het iis een heel mooi doek, zei
Reuter, inderdaad, van een buitenge
wone uitwerking!
Ja! Bredenhofer zag met begees
terden blik op zijn werk neer, zijn
wangen waren rood en hij lachte. Ik
denk dat ik nog een eenzamen vogel
schilder, dié uit de gapende donkere j
rotsspleet omhoog vliegt en zich, als'
de zoekende ziel, in den vlammen-j
schijn des hemels verliest; zijn uitge
spreide vleugels zijn glorie-omzoomd.
Denk eens hoe goed dat zal doen! Hij
strekte den arm uit en weer naar het
plafond. Boven, heel boven verliest hij
zi'ch zie je o, ik moet dat schil-1
deren! Hij eindigde met een zucht.
Prachtig, prachtig. Dokter Reu
ter was één en al enthousiasme. Je
bent een dichter! Hij omhelsde den
j ongein man. Weet je wat, beste
vrind? Dit schilderij moet je exposee-
ren, vast, vast, zonder twijfel; je oogst
roem en eer er mee!!
Daar zeg je zoo wat exposee-
ren ja, exposeeren, meende Breden
hofer, dat was wel goed- Maar de
kunsthandelaars zijn zoo moeilijk te
genaken, en ik wil het niet weer tever
geefs vragen. Die nemen slechts be
roemde namen,, voegde hij met bitter
heid er aan toe.
Nu, dat zullen we dan eens zien!
Reuter straalde van welwillendheid.
Wat zou ik dan aan al die mooie con
necties hebben? Nu nog mooier! Je heb
je leven lang voor maecenas gespeeld
en dan zou jou niet eens een oordeel
worden toegekend? Ik zeg dat schilde
rij is goed, héél goed hij liep weer
voor den ezel vooruit en achteruit en
keek door zijn hand het is zelfs
prachtig, heerlijk! Die stemming! Die
belichting! Elke kunsthandelaar neemt
het, en koopers zullen storm roopeu
nou, ik zeg jé, méér dan één!
Hij legde dén gelukkige beteekenis.
vol de hand op dén schouder. Je zult
je dit oogenblik nog eens herinneren,
en de woorden dié ik tot je gesproken
heb. Let maar eens op, met dit doek
beklim je de ladder, dde steeds hooger
en hooger voert! Ja, beste jonge vriend!
Over Breden,holer's gezicht gleed een
vreugdevol rood. Zijn gestalte richtte
zich onwillekeurig op, en nu strekte
hij de armen uit en wierp zich aan
Renter's horst Ik dank u, zei hij met
jongensachtige heftigheid. Ja, het zal
gelukken, het móet gelukken! Zijn
oogen straalden, zijn stem had een
klankvoller toon. Ik weet het zeker,
het lukt, en dan vaarwel zuinigheid
en centenzifterij! Lena zal het goed
hebben, en ik zelf hij zag met een
soort schuwheid naar zijn gele, door
zichtige handenword weer dé oude!
Weet u hij nam Reuter vertrouwe
lijk onder dén arm en liep met hem op
en neer als je het niet gewoon bent,
is sparen afgerazend moeilijk. Je
komt er niet toe.
D© oude man met het opgewekte,
jeugdige gelaat keek den jongen man
met den merkwaardig „ouden trek"
kon men niet zeggen, maar „moeden.
trek" bezorgd van terzijde aan. Wat
scheelt er aan. Bredenhofer? vroeg hij
hartelijk. Je hebt zoo'n liéve, verruk
kelijke vrouw, jelui zitten allebei vol
talenten, eigenlijk zijn jelui een ideaal
paar. en toch hindert je iets?
Ik weet 't niet. Bredenhofer ging
voor den kleinen spiegel staan, die te
genover ziin ezel aan dén muur hing.
Zie je, ik heb rimpels om de oogen als
een oude juffrouw. Och wat, hij
wendde zich haastig van den spiegel
af en wreef zich met beide handen de
wangen die zullen wel weea' rood
worden! Beste dokter, u hebt me een
weldaad bewezen; ik heb een gevoel, of
ik een verjongingskuur heb ondergaan.
Lala, lalala! Zacht neuriënd ging
hij weer voor zijn schilderij staan.
Die reis naar Gerolstein heeft
me toch geluk gebracht, veel geluk!
Hij lachte. Waar Lena toch mag zit
ten? Die zal er van opkijken! Ik vertel
het haar niet dadelijk.
(Wordt vervolgd)