DE ZATERDAGAVOND GRATIS BIJVOEGSEL VAN „HAARLEM'S DAGBLAD". Letterkundig Weekblad voor Jong en Oud. Apparaat voor Acetyleenverlichting plaarieitsffier Halletjes. Ho. 95. Zaterdag 28 Juni. IS02. .Vleest gelezen Dagblad in Haarlem en Omstreken. van de firma Heringa Wüthrich fe Haarlem. (Zie artikel in dit nummer van „Haarlem's Dagblad".) DB GANS. Militaire Humoreske uit de vorige eeuw. (Uit het Duitsch.) (Slot.) Dus naar den Gieszübel? waagt adjudant nog eens de Gefreite meent, naar den Kreuzberg dat is juist den anderen kaait uit. Ja, lieve hemel, maar ik heb de gans wel degelijk dien kanlt zien uit- 'vliegen; ik vergis mij niet. Ik dank u, .antwoordt de adju dant, en gaat haastig verder. Eenige oogenblikken later komt hij weer langs een schildwacht. Schildwacht, waagt hij heb je ook iets van een gans gezien, die uit mijn stal is gevlucht? Neen, luitenant Maar wacht eens, ik heb straks een grooten vogel zoo groot als een gans daar over den wal zien vliegen, naar de stad toe--- Wat, naar de stad toe? Daar schijnt de duivel mee te spelen. Mo- schenbach heeft gezien, dat die gans naar den reuzberg is gevlogen, de Student, dat zq naar den Gieszübel vloog en jij wilt zeggen, dat ze naar de stad is gevlogen? daar speelt •werkelijk de duivel mee. Die, gans kan zich toch niet in drie- en verdeelen, dat jelui er allen wat van hebt zien vliegen! Stommelingen! Misschien zit zij nog in de vesting gracht, ik ga haar eens zoeken met Flott Vexgeefsche moeite. Flott en zijn meester zoeken alle vestingwerken af. de gans is nergens te vinden. Vermoeid en mistroostig keert de adjudant na zijn vruchiteloozen tocht naar zijne woning terug. Met behuild gezicht treedt Leni hem tegemoet. Al haar zoekenis ook tevergeefsch ge weest; troosteloos staat zij aan den haard, waarop zij zooeven een en an der heeft gereed gezet voor het mid dagmaal. Zij verkeerde in een toe stand van vertwijfeling, dat was haar gedurende haar 15-jarigen diensttijd bij den luitenant nog nooit overko men; zij verklaarde zich het ongeluk kigste schepsel op Gods aardbodem te gevoelen; zij sprak van zelfmoord vooral ook omdlat vandaag voor de eerste maal in haar 47-jarig leven, de erwten warejn aangebrland, daarop volgde weer een geweldige huil- ;n jammerpartij. De adjudant trachtte haar te troosten, en toen dit niet ge lukte en zij maar door bleef lamen- teeren, werd hij eindelijk grof, en sprak van „eene domme gans, die er toch altijd nog was" daarop ver liet hij de 'eetkamer, de deur met es geweldigen ruk achter zich dicht slaand. Vervolgens hield hij in zijne kamer krijgsraad met zichzelven. Na rijp overleg besloot hij des namiddags zijn trouwen bediende, Franz naar Kreuzberg te zenden met de opd.acht eens te informeeren, of dlaa-r ook eene gans was komen aanvliegen; eene si gaar zou zijne belooning wezen. Vervolgens legde hij beslag op den ordonnans van den vesting-comman dant, die „voor dienst" werd uitge zonden, zoo het heette, maar in wer kelijkheid naar Gieszübel werd ge stuurd om .dlaar eens naar de gans te informeeren. Den „bombardier" Groll, die behal ve met zijne werkzaamheden in het tuighuis, ook nog belast was met de bezorging der brieven van en r.aar oe stad, werd opgedragen ook in de stad eens naar ,da verdwenen -*ans te in formeeren; een goed drinkgeld werd hem als loon voor zijne moeite toege zegd, een zéér goed, wanneer hij suc ces had. Van deze maatregelen bracht hij ook Leni op de hoogte, om eens te hooren, wat zij er van dacht. Maar Leni zat in de keuken melt haar boe zelaar om het hoofd te zuchten en te steunen en gaf geen antwoord op de vragen die haar meester tolt haar richtte. Deze maakte ten slotte bij zich zelve de opmerking, dat helt jam mer was, dat hij zoo'n schepsel hij zei eigenlijk wat anders! ook geen vijf dagen op water en brood kon zet ten of nog beter, zooals in den goeden ouden tijd er 25 op enz. kon geven; hij dacht helt alleen, maar zei het niet. Luitenant Leni! roept on vroo- lijken toon aan die keukendeur de trouwe Franz Leni, onze gans is weer terecht en men hoort buiten het schreeuwen en snateren van een gans. Leni werpt een blik op de gans, die Franz bij d!e beide vleugels heeft ge pakt dan maakt zij ééne enkele af wijzende beweging met de hand en zegt: Zulk een vuile, smerige gans er ken ik niet als do onze weg er mee! De goede Franz staat stom van ver bazing en weet niet wat te doen Daar hoort men beneden nieuw la waai, doormengd met het kwaken van eene gans, de ordonnans brengt van Gieszübel eene gans mee en roept: Juffrouw Leni, daar is de gans! God Verhuizing van oudheden. Te Kairo is een nieuw gebouw vol tooid, dat zal dienen als oudheidkundig museum. Alle Egyptische antiquiteiten, welke tot dusver bewaard werden in het Gizeh Museum, zullen in het nieuwe ge bouw worden geplaatst en men is reeds begonnen met de overbrenging der ver schillende voorwerpen. Het Gizeh Mu seum, dat prachtig gelegen is in de na bijheid van den dierentuin, werd niet meer geacht te beantwoorden aan het doel, hoofdzakelijk, omdat het op ruim 3 kilometers afstand van Kairo en aan den tegenovergestelden oever van. den Nijl ligt, wat nadeelig bleek voor een zoo druk bezoek, als het museum waard is. Voor de overbrenging van de antiqui teiten is een tijdelijke spoorweg aange legd, niet alleen, omdat er voorwerpen bij zijn van aanzienlijk gewicht, maar ook, omdat er zich vele onder bevinden, die in den loop der tijden te broos zijn geworden, om tegen een vervoer per ge wonen wagen besfjmd te zijn. Op de plaat ziet men het verhuizings- werk in één van de zalen van het mu seum. bewaar me, wat is dat ding zwaar! Een blik van Leni, eene majestueuse beweging met de hand Weg Vooruit er mee! Die leelijke oude grijze gans is de onze niet! Hoe kom je er aan? De bombardier Groll komt eindelijk met de boodschap, dat bij den smid in het stadje eene gans is komen binnen- loopen die al acht dagen bij hem zit op gesloten 't kan dus moeilijk de gans van den luitenant zijn meent Groll. Twee ganzen zijn dus in natura aan wezig, maar geen van beiden zijn zijn eigendom en daarom geeft de adjudant aan Franz en den ordonnans de op dracht de ganzen weer terug te brengen waar zij die gehaald hebben, met zijn beleefde verontschuldiging voor de 'moeite, die hij hunne eigenaars heeft veroorzaakt. Franz en de ordonnans krabden zich achter de ooren; beiden hebben niet veel lust de ganzen weer terug te sjouwen en besluiten ze daarom eenvoudig bij het bastion los te laten, onder de opmer king, dat de beesten hun stal wel zou den terugvinden. Zoo gezegd zoo ge daan en daarop begeven de beide bra ven zich naar eene nabijgelegen bier- kneip, waar zij tot den avond blijven en menig potje bier op de gezondheid van den adjudant, Leni en de gans ledigen. Waar was nu toch de gans gebleven? Den volgenden avond werd in de manschappenkeuken bij behoorlijk ge sloten vensters eene wondermooie, vette, jonge gans gebraden, wel niet ge heel volgens de regelen der kunst, maar toch zóó dat zij uitstekend smaakte wel niet met wijmkruid, maar met heel eenvoudige zuurkool, uit de menage overgebleven. Kok en gastheer tegelijk was de Gefreite George Moschenbach, van de eerste scherpschutterscompagnie van bovengenoemd regiment. Slechts 2 van zijn kameraden waren tot dezen Lucullus-maaltijd uitgenoodigd. En zij aten en aten en lieten niets over. Waar zij aan die gans waren gekomen, is tot op dezen dag een geheim gebleven. De arme Leni troostte zich eindelijk over het verlies van den vogel. Haar goed hart deed haar meester zijne grof heden vergeven, temeer omdat hij toch ook zijne goede hoedanigheden had. Op Martini aten zij samen in de beste harmonie eene nieuwe gekochte gans, heerlijk bruin gebraden en het middagmaal verliep in de beste orde, niettegenstaande alle misères, die met hun eerste gans waren gepasseerd. GAUWDIEVENGESPREK. Wel Fraixs, wat zie jij er fijn uit Alleen je broek en je laarzen zijn een beetje versleten. Dat. is nog al glad: een broek en je laarzen kan je in een koffiehuis niet verwisselen. MEDELIJDEND. Dienstmeisje (van een oude vrijster in de leesbibliotheek). En geef mij nu nog een boek voor mijn juffrouw, maar liefsl een, waarin zij elkaar niet krijgen. De slordigheid in de administra tie van onze vereeniging kun je je niet voorstellen. Nu heb ik al 'in geen drie maanden mijn wekelijksche con tributie betaald en denk je. dat ze me komen manen? Een Zaterdag avondpraatje „Wouter", zei ik dezer dagen tot mijn hooggeschatten neef; „ik wil je een sprookje vertellen." «De beminnelijke man gaf geen ant woord maar greep zijn hoed en maak- te dus kennelijke toebereidselen om te vertrekken. Eersit toen ik hem eenigszins beleedigd vroeg, wat hij daarmee 9 meende, gaf hij ten antwoord: „ik heb genoeg van sprookjes. In mijn jeugd' hebben ze mijn nachtrust verstoord en op later leef tijd mijn gemoedsrust weggenomen; de couranten staan er dagelijks vol van en wat zou ik nu bovendien nog sprookjes gaan aanhooren, die ik ontloopen kan? Dat nooit, en hij greep weer met vastberaden gebaar naar zijn hoofddeksel, alsof ik een ge vaarlijke zieke was, dien hij ontvluch ten wou. Niet zonder moeite, stelde ik hem gerust: wat toch heeft men aan een sprookje, als er niemand voorhanden is om er naar te luisteren. Toen hij met een zucht van onderwerping en een gezicht, dat niet de minste aan moediging, bevatte, in zijn luiste hou ding op mijn allergemakkelijksten stoel was neergevallen, schraapte ik plichtmatig mijn keel en begon. Natuurlijk, speelt mijn sprookje in het Ooisten, in het onpoëtische Wes ten is een sprookje niet wel denkbaar en even natuurlijk speelt het aan het «hof van een vorst, van een khalif, laat ons zeggen. „Harun al Raschid" bij voorbeeld viel Wouter mij sarcastisch in de rede; dan heb je althans wat nieuws", maar zonder mij door zijn spottenden toon van de wijs te laten brengen zei ik: „Uitstekend, Harun al Raschid zal het zijn". Toen de groote khalif op zekeren dag naar Oosterschen trant met ge kruiste beenen op zijn van goud fon kelenden troon zat en gelijk een wijze betaamt zonder aan iets te denken dikke rookwolken uit 'zijn nargiileh omhoog blies, hoorde hij heftig ru moer buiten de poort van zijn paleis. Hij riep het hoofd van zijn lijfwacht, Almanzor en vroeg hem naar de reden van het tumult. De chef der lijfwacht opperde met gepaste voorzichtigheid het' vermoeden, dat eenige belasting betalers zich over hun aanslag !in de plaatselijke inkomstenbelasting kwa men beklagen. De wijze khalif deed eenige trekken aan zijn pijp en putte daaruit genoeg verstand om tot Almanzor te kunnen zeggen: „Ga en bericht hun dat het kohier voor dit jaar onherrtoepelijk its vastgesteld en dat de eenige wijzi ging, die zij het volgend jaar kunnen hopen een verhooging van het percen. tage zal zijn. Ten allen tijde, o Alman zor, zijn immers belastingen wel ge stegen maar nooit -verminderd; zoo zal het zijn vpor het heden en voor de toekomst. Ga en bericht hun deze beslissing van mijn' almachtigen wil." Ditmaal had de wijze khalif zich evenwel vergist, want Almanzor spoe. dig ierugkeerende zeide: „O, wijze heer, het zijn niet de belastingbeta lers. die klagen, maar anderen van uw onderdanen; zij hebben, naar zij zeggen ernstige grieven tegen den in tendant van. de openbare plantsoenen in uwe gezegende hoofdstad en wen- schen bij U toegelaten te worden om U hunne bezwaren voor te dragen." Harun al Raschid dacht een oogen- blilt na, waarbij de inspanning diepe voren op zijn wijs voorhoofd riep en zelfs zijn pijp dreigde uit te gaan. Daarop zei hij, met wijsheid in zijn stem: „Roep den intendant van mijne openbare wandelingen" Leonardo Bey hier en laat de klagers tot mij komen." Een oogenblik later trad de intendant voor des khalifs vergulden troon. Hoewel zijn kaplaarzen waren be- modderd door de kluiten die zijn be lagens daarop geworpen hadden en het veertje op zijn hoed geknakt was door den storm van verontwaardiging diel daarover was heengegaan, fon kelden zijn oogen van zelfvertrouwen en trad hij met een diepe buiging onverschrokken voor des khalifs rechterstoel. Harun al Raschid begunstigde hem mef een blik van h'ooge welwillend heid en zeide tot den voorsten der klagers: „Spreek en deel ons mede wat zij tegen dezen man hebt in te bren gen." „Wijze khalif, zoo sprak de man deze. uw intendant, gaat om met boo ze plannen; hij wil in de openbare wandeiüngen, die door uw betover grootvader tot heil dezer goede stad zijn aangelegd, veranderingen bren gen De hoofdlaan, die sints jaar en dag voor mensch en dier onbegaan baar is geweest, wil hij verharden." „En welke zonde vindt gij daarin" vroeg Harun al Raschid. „Deze," zeide de klager, „dat de weg sinds onbeuchelijke tijden onbe gaanbaar is geweest en dat naar onze beste overtuiging derhalve ook blij ven moet." De khalif nam zijn notitieboekje uit den zak, maakte daarin een aanteeke- ning en zeidie: „Mijn wijsheid zal uwe woorden overdenken, dat de tweede klager spreke". „Uw intendiant, o khalif," zei de tweede, „laat boomen omhakken, die in het oog van mij en mijne vrienden nog zeer wel eenige jaren hadden kun nen blijven Staan; wij roepen daarom de volheid' van uwen toorn over hem in". Harun al Raschid dacht een oogen blik na en vroeg vervolgens: „Wat is het bedrijf, dat gij en uwe vrienden in mijn hoofdstad beoefent. Hebt gij uw leven gewijd1 aan de kennis van boomen en planten?" „Wij zijn," antwoordde de ander, „kooplieden in vijgen en dadels, ook zijn er zeevarenden onder ons en lie den die in dien handel met ver'ver wijderde gewesten zich een vermogen hebben verworven." De khalif maakte weder een aant.ee- kening in zijn zakboekje en noodigde met een majestueus gebaar den der den klager tot spreken uit. „Groote khalif," zoo sprak dleze, „uw intendant wil onze vrijheid aan banden leggen. Tot dusver konden onze kinderen en kindskinderen, onze ezels, ossen, paarden en kameelen naar welbehagen overal, waar wij zulks 'wenschten, door onze onvolprezen plantsoenen dwalen. Zonder hinder vertrapten wij mos -en grasveld, dron gen door het hakhout heen en rukten tolt tijdverdrijf die jonge plantjes met de wortels uit. Deze vrijheid wil hij ons thans benemen «n wij verzoeken u. grootmachtig heer. hem tot afschrik van allen te doen ophangen aan de poorten van uw paleis". Een gemompel van instemming ging uijt d'e menigte klagers op. De khalif zat een tijdlang in diep gepeins ver zonken. Leonardo Bey, de intendant der openbare tuinen, doorstond moe dig de vertoornde blikken, die van alle kanten op hem geworpen wei-den en wachtte geduldig af, lot het zijn heer zou behagen hem tot spreken uit te nood'igen. Dit geschiedde evenwel niet. De khalif hief het hoofd op, zag hem met bijzondere goedheid' aan en richtte daarna zijn vorstelijke blikken op de menigte der klagers, die verblind door de wijsheid, welke uit zijn oogen straalde, als één man drie pas achter uit week. „Hoort naar mijne woorden van wijsheid,zeide hij. „Tot uw eersten klager zeg ik. dalt het niet genoeg is behoud van iets onbruikbaars te eischen, alleen omdat het sinds jaren onbruikbaar is geweest. Nieuwe be grippen breken zich baan -en zullen voor mijn troon steeds gehoor vinden, wanneer zij kunnen strekken tot ver aangenaming voor velen, onverschillig of zij door Leonardo Bey of door een anderen worden voorgesttaan. Wat u betreft, die handelt in vijgen en dadels, keert naar uw handel te rug. Gij, die zeevarenden zijt begeeft u weer naar uwe schepen. Gij, die fortuinen hebt verzameld', keert naar uwe haardsteden terug en laat het hout kappen in mijne plantsoenen met vertrouwen over aan mijn intendant, Leonardo Bey, die van plantsoenaan- leg zijn levenstaak heeft gemaakt. En gi] ten slotte, die u beklaagt over ver mindering van uw vrijheid, weet, dalt bandeloosheid geen vrijheid is en dat ieder mijner ingezetenen behoort me de te werken tot het groeien en bloeien van bloem, plant en boom in mijne plantsoenen naar een gulden regel, die in de negentien die eeuw zal worden geformuleerd aldus: Allen voor één en één voor allen!" Toen de wijze khalif uitgesproken had, heerschte algemeen stilzwijgen. Leonardo Bey zag verrukt zijn gebieder aan. Deze wenkte hem tot zich en sprak: „Wat u betreft, Leonardo Bey. u benoem ik tot ridder le klasse in de orde van verdienste van Alexandrië. Almanzor zal u 25,000 gulden uitbeta len opd'at- gij de voorgenomen verbete ringen van mijn openbare plantsoenen volgens de eischen des tijdfe kunt ten uitvoer brengen." Ik zweeg. Wouter haalde de schou ders op en zei uit de hoogte: „Dat is wel een aardig sprookkie. alleen ont breekt er een slot aan". „Dalt slot zal ik je vertellen", her nam ik, ..je kunt het trouwens vinden in de Algemeene Wereldgeschiedenis van den beroemden professor Müller. Twee jaar n.1. na de gedenkwaardige uitspraak van -"en wijzen khalif bewon derden alle burgers der stad den schoo- nen nieuwen aanleg en op hun verzoek benoemde Harun al Raschid hem tot e ereburger der stad voor het leven." FIDELÏO.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 5