Licht en Schaduw.
Rubriek voor Dames.
Het ei van Columbus bestaat nog
steeds. Wat moeilijk schijnt, blijkt
soms zoo dood gemakkelijk, als je 't
kunstje maar kent.
Een kennis van mij, die er een eer
in stelde steeds elegant en keurig net
jes voor den dag te komen, had een
groote ergernis en dat wasdat ze
haar parapluie nooit zoo dun en ge
lijkelijk kon oprollen als de regen-
schermvea-koopers van professie dat
deden. Zij besloot zelve eens naar cle
bron van zooveel knapheid toe te gaan
om zoo mogelijk achter het geheim
van zijn kunst te komen.
Hij lachte witjes, toen hem onom
wonden een complimentje daarover
werd gemaakt en waarschijnlijk ver-
teederd door die welwillendheid van
een klant, besloot hij te verklappen,
wat hij eigenlijk voordeeliger deed ge
heim te houden Zoolang de dames
ul. voortgaan, nare parapluies zoo
slecht op te rollen, slijten ze spoedig,
dus te eerder wordt er weer een
nieuw regenscherm gezocht. Zooals
ik echter al zei, de koopman liet
zich verleiden en zei, dat men bij t
oprollen van een parapluie nooit de
linkerhand aan de knop van de stok
maar aan de uiteinden van de balei
nen moet vasthouden. De baleinen
wijken dan niet van hun plaats en bij
het voorzichtig en stevig rollen komt
de zijde precies in de vouwen, die er
oorspronkelijk in wagen. Op deze
wijze ziet de parapluie er precies uit.
of zij pas uit het magazijn komt.
Mevrouw heeft eenige weken een
nieuw tweede meisje. Of ze in de
ismaak valt? Ja, och ja. maar zij heeft
een groot gebrek, en dat iszij kan
zoo jokken. Mevrouw haalt daarover
eenige staaltjes op tegenover haar in
tiemste vriendin, die eenhalf uurtje is
komen praten. Anna, het bewuste
dienstmeisje, komt binnen en mevrouw
zegt„Hoor eens Anna, als er bezoek
komt, zeg je maar, dat ik niet thuis
ben hoorAnna af en mevrouw tot
haar vriendin: „Ziezoo, ik ben blij, dat
ik daaraan gedacht heb nu zitten we
rustig en zeker, dat ons intiem sa
menzijn niet wordt gestoord."
Een oogenblik later wordt er aan de
bel getrokkenop dat geluid breekt
mevrouw plotseling haar interessant
verhaal af met den uitroep ,,Zie je;
daar heb je 't al, enfin. Anna zal ze
wel wegzenden."
Ja zeker, mevrouwtje, Anna zal ze
wegzenden, en U kan ongestoord door
babbelen Anna zegt het leugentje,
dat ze al van U geleerd heeft.
Zeker, mevrouw, U heeft wel het
recht U te beklagen over het jokken
van uw dienstboden.
Voelt U de ironie, of zit de gewoonte
van het niet-thuis-geven er zoo diep
in, dat U niet meer weet, dat die ge
woonte een leugentje inhoudt
Kom. maak U dan van dien sleur
losop natuurlijken, vriendelijken
toen mag de waarheid altijd gezegd
worden. Zouden uw bezoeksters het
zoo kwalijk nemen, als de meid de
boodschap bracht„Mevrouw is op 't
oogenblik verhinderd, iemand te ont
vangen Zouden uw kennissen dat
kwalijk nemen Wel, dan zou ik zeg
gen die kennissen moeten dan in 't
vervolg mijn deur ook maar voorbij
gaan. Te een of anderen tijd zou ik
met zoo kwalijknemenden toch onge
noegen krijgen. Dat herinnert mij
aan een verhaal van eenige familie,
leden van buiten, die een nicht in de
stad zouden opzoeken. Door het spion
netje had nicht haar bezoek al zien
aankomen en riep daarom vlug tot de
dienstbode „Ik ben niet thuis, hoor!"
Maar de eenvoudige bezoeksters lie
ten zich zoo gauw niet afschrikken
zij beweerden toch maar even binnen
te willen gaan, want zij hadden zoo
ver gewandeld en daarom- behoefte
aan wat rust.
Zij stapten met het air van iemand,
die weet waar die rust te vinden zal
zijn, de huiskamer binnen, en o, ta
bleau daar zit de huisvrouw, die al
tijd zoo vriendelijk was en zoo harte
lijk inviteerde.
Wat een waardig figuur maakt zij,
niet alleen tegenover haar familie,
maar ook tegenover de dienstbode,
van wie zij respect verwacht.
Om vlekken van vruchten te doen
verdwijnen,
Nu er weer zooveel versche vruchten
gebruikt worden, heeft, de huisvrouw
dikwijls te stellen met vlekken daar
van in tafelgoed en zakdoeken, die
heel moeielijk te verwijderen zijn. Is
de vlek nog heel versch, dan kan zij
verdwijnen door haar uitgespannen te
houden boven kokend' water. Is ze er
echter in gedroogd, dan kost het meer
moeite. In dat geval moet de vlek aan
beide zijden met gele zeep bestreken
worden, waaroverheen een dikke pap
van stijfsel met water hang daarna
het goed in de zon en bevochtig telkens
de stijfsel, als ze droog is. Op die
wijze verdwijnt de vlek geheel.
Waarom de conducteur
niet stopte.
Zij noemden hem verlegen Wim.
omdtat hij bij het minste of geringste
bloosdie.
Hij was conducteur op een omnibus,
en op een ellendig regenachtigen avond
in November bloosde hij erg en veel
Een klein tenger figuurtje in die
verte wenkte hem !te stoppen, en hij
trok aan de bel en de omnibus hield
stil.
In het wazige licht zijner olielamp
zag Wim, dat het dametje hijgend en
dbodimoe zich haastte, en onwillekeu
rig riep hij:
Haast je maar langzaam, hoar!
Wat is dat nou! gromde een lan
ge oude heer in dien omnibus. Ik be
taal hier niet om op mijn gemak het
uitzicht op deze smerige straten te be
wonderen.
I-Iet meisje stapte in.
Het spijt mij. Ik kon niet harder
loopen, zeide zij ademloos tot den jon
gen conducteur.
Wim trok aan de bel, en keek met
zijn oprechte grijze oogen het meisje
vol medelijden aan. Zij zag er zoo klein
teer en afgetobd uit. Zij nam haast
geen nota van de dingen om- haar heen.
maai' zat kleüi in een hoekje, de oogen
gesloten.
Eén voor één stapten de passagiei'9
uit. De omnibus was gewoonlijk leeg
aan die laatste stopplaats en de conduc
teur keek daarom nog eens naar zijn
laatste passagier als o-m te waarschu
wen, dht het eind) van den rit naderde.
Hij meende, dat zij in slaap moest zijn.
en stampte daarom met den voet, maar
hij werd vuurrood, want eensklaps
opende zij; d'e oogen.
Wat is er? vroeg zij, tot hem op
ziende.
Ik dacht dat gij er uit moest.
Oh, neen. Ik ben er nog niet; en
ik sliep ook niet, dank u, antwoordde
zij-
Toen zij uitstapte, zeide zij „Goeden
avond" tot hem. met een innemenden
glimlach. En andermaal bloosde de
conducteur een blos van genoegen
ditmaal.
E-lken avond trachtte Wim in het
donker het teere figuurtje (te herken
nen eiken avond, een week lang te
vergeefs. Totdat, weer op- een avond,
een kleine vrouwengestalte haastig uit
den mist opdook en de conducteur
hielp haar instappen met groote voor
zichtigheid «em nam hdt groote pak, dat
zij droeg, en zette het onder de bank.
Zij waren weder alleen, toen de om
nibus het eind) van den rit naderde,
en .terwijl helt meisje naar hem op
keek, zeidie zij:
Eindelijk heb ik wat werk gevon
den!
Werk? vroeg Wim.
Ja blouses. Een dubbeltje per
blouse, dat is al.
's Is schande, dat ze je diaarvooi
afbeulen, zeide de conducteur warm.
En het is zoo'n eind weg. ging zij
voort. Ik loop er heen, maar terug
dat kan ik niet halen.
Dat moet ge ook niet doen. gaf
Wim ernstig ten antwoord. Het is ner
gens goedl voor om op die manier een
paar centen uit te sparen- -en je ge
zondheid er aan te wagen.
Och, 't eindje zal voor mij toch
wel het armhuis zijn, gaf zij met een
droevigen glimlach ten antwoord'.
Weineen. zei hij op een toon van
volkomen overtuiging, dlaar gaat ge
nooit heen, niet zulke muizenissen in
het hoofd halen.
Zij antwoordde niet. En een minuut
of twee later stopte de bus en Wim
hielp haar uitstappen.
Zij ging met den omnibus den vol
genden Vrijdag en den Vrijdag daar
De Tentoonstelling te Düsseldorf, Het Hauptweinrestaurant.
De Tentoonstelling te Düsseldorf. Café Zurschönen Aussicht.
na, en de jonge conducteur was in het
paradijs die twee avonden. Hij was
verlegen en onhandig en in de wolken
en Min a's vermoeid, bleek, lief gezich
tje werd verhelderd door vriendeijke
glimlachjes .telkens als zij tot hem
sprak..
Toen kwam er een Vrijdag een
miserabele natte ijskoude avond toen
zij Wim ziende het hoofd schudde en
den omnibus voorbij liet gaan. Zij liep
erg langzaam en droeg een pak,bijna
zoo groot als zijzelve.
Een oogenblik aarzelde de conduc
teur; dan trok hij aan de bel en sprong
op de modderige straat.
- Waarom rij dit ge- niet mee? vroeg
hij.
Oh, ge moet niet stoppen. Kijk
die oude heer eens boos naar je kij
ken. Ik heb geen geld om te betalen!
Zonder een woord te zeggen, greep
Wim het pak; dan duwde hij haar de
trede van de bus op en zei: Kom
mee.
Ik moet zeggen, dat het een gan
getje. gaat tegenwoordig De passagiers
op te houden met va-ijages! bromde de
lange, oude heer, die eiken avond mee
reed.
Maar een breedie, welgedane juf
frouw. met een mandj e aan haar arm,
gaf Wim een goedkeurenden wenk en
lachte hem vriendelijk toe, zoodat hij
weer bloosde tot onder zijn haar.
Den volgenden Vrijdag droeg hij een
klein kartonnen doosje onder zijn uni
formpet, waarmede hij zeer voorzich
tig was. Hij hield' zijn hoofd er stil en
stijfdoor. zoodat tegen het eind van
den rit Mina hem gekscherend vroeg
of hij een stij venhals had'.
Wim- verzekerde van niet, nam toen
zijn pet af, lichte het kleine doosje
van zijn kruin en gaf het haar.
Er zit wat in! zeidie zij.
De conducteur dééd een sltap voor
waarts. en zeide, terwijl hij verlegen
aan zijn snor draaide: het is voor u.
Verbaasd zag zij hem aan; dan
opende zij het doosje en bracht er uit
te voorschijn een flacon eau de cologne,
mat gouden stop.
Oh. -riep zij uit, haar klein neusje
op den geopenden hals der flacon zet
tend. welk een heerlijke geur, en wat
een mooie stop. Dan haar hoofd op
heffend, en den c onducteur aankij
kend. zeide zij, nu zelve verlegen:
dank u, maar het is te goed voor mij.
- Niéts is te goed voor u, gaf Wim
ten antwoord, en iets in zijn oogen
deed haar de hare nederslaan.
II.
Den volgenden Vrijdag werd het ge
luk van den jongen conducteur ineens
wreedelijk vernield.
Mina stapte in den omnibus als ge
woonlijk. maar zij scheen ongewoon
geagiteerd. Wim sloeg haai', zonder te
be Tij pen. gade. Haar hoofd wendde
zij onophoudelijk van hem af, dan zet
te zij haar hoed voor. dan achteruit,
zenuwachtig telkens haar haarwrong
betasüend. en. als in gestadigen angst,
naai' buiten kijkend.
En plotseling begreep hij. Zoo plot
seling .dat zijn adem stokte en een ne
vel voor zijn oogen kwam, die hem niet'
toeliet iets te onderscheiden. Het vol
gend' oogenblik stond Wim xnet zijn
rug naar d'e- passagiers, suf voor zich
uitstarend in die donkere van regen
glimmende straten.
Toen zij dien omnibus verliet, vroeg
hij op droeven toon:
Ge zijtt dus gehuwd?
En kalm antwoordde zij: Ja.
En terwijl zij dit zei, viel het schijn
sel van de lantaarn op een dun gouden
ringetje om dén middelvinger van haar
linkerhand en de weerkaatsing trof
Wim's oog. terwijl hij zich verbaasd
afvroeg hoe hij nooit te voren op haar
hand had gelet.
Later drong plotseling de gedachte
zich aan hem-op, dat haar man een
ruw wezen moest zijn. Hij balde de
vuist, terwijl hij in zijn klein kamertje
op en neder liep en da-cht aan dén droe
ven blik harer oogen. haar woorden
omtrent haar werk en het armhuis. En
toen, den volgenden Vrijdag, terwijl,
zi.i bij de deur zat, woei de wind' een|
kleine/zachte- lok van haar voorhoofd
op. en zag h;- als bevestiging van zijn
vermoeden, een groote, lealijke wond.
Zacht, als deden de woorden hem
pijn. vroeg hij in eens: Heeft hij het
gedaan?
Ach, zei ze droevig, hij wist 't niet.
dat hij het dteecï.
Wim keerde, om zijn ontroering te
verbergen, haar den mg toe en keek
de straat op. zonder nochtans iets te;
zien.
Dan kwam er een andere Vrijdag,
een paar weken later, toen zij in den
omnibus stapte met de wanhoop in
baar oogen. Toen zij alleen waren
vroeg die conducteur naar dé oorzaak,
maar zij antwoorddé niet.
Wim's verlegenheid vlood voor zijn
verlangen haar bij te staan.
Zeg mij wat er aan die hand' is,
di'ong hij aan Ge kunlt mij gerust ver
trouwen en en misschien kan ik u
helpen.
Dat kan niemand, zeide zij. Maar
dan dwong het verlangen naar sym
pathie, gevoegd bij d'e groote vriende
lijkheid, die uit zijn oogen sprak, haar,
ondanks haarzelve, toch, hem van haar
leed deelgenoot te maken en kwamen
angstig de woorden van haar lippen:
Hij moet de gevangenis in!
Wim zei niets.
Hij vilde het terugbrengen, zeide
zii. nog verlangend: hem te veront
schuldigen .Hij 'had een betrekking ge
kregen in een winkel en hij hij naai
geld uit de lade. En morgen moet hij
afrekenen ;en het is er niet; maar hij
wilde heusch Zij bleef in de woor
den steken en barstte in tranen uitt.
Hoeveel was 't? vroeg Wim kortaf
Twee-en-veertig gulden.
Toen hield d'e omnibus stil en zij!
stond op en, troosteloos, ging zij haaxsi
weegs.
Eenige uren later zat Wim in zijn
klein kamertje met een briefje van
veerti"- en twee guldens in die hand.
Het was een hee-le som voor hem,
en nu nu moest hij hét geld afstaan
voor wie-weet-welken schurk. Hij keek
er naar met oogen vol haat tegenover
dien -dief, voor wien het geld bestemd
was Mina's echtgenoot!
De ironie van het geval maakte, dat
hij in een hartelijken lach uitbarstte.:
En hij zei het zichzelven nog eens,
dat hij het alleen deed om harentwille.
Maar hij wou toch wel, dat het een
kleiner sommetje betrof.
Hij zondl hét geld! door tusschen-l
komst van een vriend, dien hij kon
vertrouwen en liet dezen beloven geen
woord van dé herkomst te zeggen.
Maar Mina wist. Toen zij den vol-l
genden keer dien conducteur zag, keek
zij hem aan met groote dankbare
oogen.
Ik wist, dat gij 't waart, zeidie zij
eenvoudig Ik zal nooit in staat zijn
u te cHanken, maar ik zal 't nooit ver
geten zoolang ik leef.
Drie- Vrijdagen kwam zij als ge
woonlijk ;d'an volgden twiee trooste-loo-
ze Vrijdagen, waarop zij niet ver
scheen. Maar op den derden kwam zij
weder enu Wim verbaasde, er zich over,
dat zij de rood'e bloemen uit baar hoed
genomen had. Toen zij alleen waren,
zei zij de reden.
Mijn man is dood!
Een schok van vreugde joeg het
bloed naar Wim's gelaat, maar hij
wendde het af, beschaamd en bevreesd,
dat zij het zien zou.
Hij heeft berouw getoond, zeide
zij nog voor bemi pleitende.
Ik zal niet over hem oordeelen,
antwoordde Wim.
Vrijdagen kwamen en gingen. Zij
deedi hetzelfde werk en keerde steeds
met den omnibus huiswaarts en voor
Wim waren die avonden de gelukkig
ste. Hij zag. d)at haar van smart en
zorgen sprekende blik langzaam uit
haar oogen verdween dat de kom
mervolle trek om haar mondhoeken
minder scbem werd, d'ait het kleine
schoo-ne gelaat al minder moeheid ver
ried.
Op een VrüdiaB kocht hij een klein
bouquetje van rood'e rozen voor haar
en lei het verlegen in haar schoot. Zij
nam het aan, met een allerliefst blosje.
Het herinnert mij aan mijn vroe
ger tehuis, zei zij. Ik woonde vroeger
buiten.
Schetsen van DEKA.
Zijn weldadigheid.
Oom Ko had den roep van groote
weldadigheid. Hoe hij er aan geko
men was, wist eigenlijk niemand. Dat
gaat zoo meer in de wereld. Niemand
wist, of hij gi'ootere of kleinere welda
den aan een bepaald persoon bad be
wezen. Maar pleitte dat juist niet voor
hem Zijn spreuk scheen te zijn laat
de linkerhand niet weten, wat de rech
ter doet. En hij moest ook wel mild
dadig zijn, want kinderen had hij niet.
Zoo dacht ook tante Bertha, een we
duwe, schoonzuster van den goeden
en rijken oom Ko.
Zij zat er zoo leelijk in haar man
een ijverig maar arm timmerman, had
zijn geheele leven getobd om zijn
groot huisgezin een vrouw met ne
gen kinderen te eten te geven. Het
was zijn trots geweest, dat hij nood
had behoeven aan te kloppen bij an
deren, ook niet bij oom Ko. De we
reld begreep daar niets van, en geloof
de anders- Zoo groot konden de ver
diensten van Hartrink niet geweest
zijn, dat hij er zonder eenige hulp ge
komen was. Dat zou mijnheer Ko
Hartrink wel gedaan hebben, die goe
de mijnheer Ko toch. Altijd in 't ge
Ixeim goed doen
De arme Hartrink ging er onder
door zijn zware werken. Dat ochtend
en avonds1 ooven kon zijn lichaam niet
uithouden, en hij stierf, nadat een kor.
te ziekte zijn verzwakt lichaam spoe
dig gesloopt had.
Ai-me Bertha Hartrink. 'i Was een
heel verlies voor haar, dat sprak van
zelf. Maar och, er waren nog wel an
deren, die in erger omstandigheden
achterbleven. Had zij niet mijnheer
Ko, haar zwager, om te helpen. En
die zóu helpen, daar was de' geheele
wereld zeker van.
Dat fluisterde een enkele de weduwe
toe* toen men haar kwam condoleeren.
en de uitgesproken hoop van die en.
- kele, nam in den geest van de mees-
j ten een vasten voi-m aan. Al spoedig
heette het, dat mijnheer Ko zou hel-
pen, en sommigen beweerden dat hij
reeds geholpen had. Mooi toch van
zoo'n man Hij mocht dan puissant
rijk zijn. maar er waren in dezelfde
conditiën als hij, die boven op hun
geldkist bleven zitten, en niets voor
een arm medemensch overhadden.
Tante Bertha had eerst wel geweend
om haar goeden, besten man natuur
lijk. Daar hadi zij veel van gehouden
en veel mee doorgemaakt. Maar ook
aanvankelijk om den ellendgen berooi
den toestand, waarin zij met haar ge
zin achterbleef. Lieve God, hoe moest
ze er doorkomenDoor heel zuinig
leven, door nooit iets voor onnutte
dingen, (lees vermaak) uit te geven,
waren zij er altijd zoo netjes tusschen-
doorgeslipt. Toen haar man ziek werd
zat zij naast zijn bed alweer te reke
nen, hoe met verdubbelde soberheid
al die kosten voor. dokter en medicij
nen waren uit te winnen-. Maar da
dood liet haar niet lang in onzeker
heid. En de onkosten, die daarvan het
gevolg waren, waren zoo groot,
dat er geen uitkomst mogelijk was,
Geon uitkomst, ja, oom Ko Mis
schien zou die wel tijdelijk willen bij
springen, ja, die zou bet doen ja
natuurlijk, het kon niet anders.
Maar de eene dag verliep na den an
dere, en zij hoorde niets. Toen trok
zij de stoute schoenen aan. Er moest
raad geschaft worden, want de schuld
ei schers zaten haar dicht op de hielen,
en wilden geen langer uitstel toestaan.
Waarom zouden ze ook Juffrouw
Bertha had zeker al lang geld gekre
gen van haar rijken zwager. Dus
vooruit, opdokken moest ze. Ze méést
eerlijke menschen, die het ook noodig
hadden, niet zoo lang op haar geld la
ten wachten.
Tante Bertha ging eindelijk,
't Was een zware gang voor haar.
De zwaarste van haar geheele leven.
Nooit had haar zóo de zorg gedrukt
over de gedachte, dat zij nu haar hand
moest gaan uitsteken voor een aal
moes. Dat had de broer van baar man
haar toch wel kunnen besparen. Moest
een weldaad dan altijd afgebedeld
worden Enfin, zij zóu bedelen. Men
zou niet kunnen zeggen, dat -zé te
trotsch geweest was, waar bet geluk
vanhaar kinderen er van afhing.
Ademloos zat zij in de zwaar exi
en weelderig gemeubileerde voorkamer
te wachten, want oom kwam maar
zoo dadelijk niet. 't Zweet brak haar
uit van een onverklaarbare angst, en
éen oogenblikje maar weTd de gedach
te bij haar wakker, dat de tegenstel
ling wel wat al t,e sterk was tusschen
de beide broeders. Was haar man ook
maar makelaar geworden misschien
dat het hun dan wat beter was gegaan
in de wereld. Dan zou ze in een ka
mer als deze niet als verzoekster zit
ten, maar als rijke weduwe, in een
prachtig rouwkleed.
Piep, daar ging de deur, en oom
kwam statig binnen. Elke beweging
scheen een zucht wakker te roepen
uit zijn welgevuld, kort lichaam. Hij
liet zdch gemakkelijk neerploffen in
een leunstoel, sloot even de oogen van
vermoeidheid, vleide de handen over
zijn buikje en zei toen vragend-ver-
wonderd. „Wel Bertha, wat is er"?
De woorden stokten haar in de keel.
Te voren, had zij zoo goed geweten.
I wat ze zeggen zou. De" geheele speech
I had ze zoo wel op papier kunnen
schrijven. En nu nu wist zij niets
meer. Hulpeloos keek zij om zich
heen, streekte toen betoogend en om
hulp roepend de handen uit naar oom
Ko, en barstte1 plotseling in geween uit.
Lieve hemel, wat was datDaar
had oom Ko heelemaal niet op gere
kend. Bovendien kon hij niet tegen
tranen. Maari Bertha, zei hij bestraf
fend, nog altijd zoo bedroefd over bet
sterfgevalnxij dunkt, je hebt je besten
man al lang en overvloedig genoeg be
weend."
Die woorden brachten haar zonder
ling genoeg weer tot kalmte, tot koude,
mokkende kalmte. En zonder juist te
weten, wat zij zeide, machinaal als
een spreekmachine, begon zij te zeg
gen wat hem hier had1 gebracht.
Maar reedis bij de eerste woorden
viel oom Ko haar in de rede.
„En kwam je daar nu hier voor,
met al die tranen? Was dat gehuil
dus bij wijze van inleiding, om mij
week te maken Bertha, Bertha, ik
had je altijd voor een eerlijke vrouw
gehouden -en niet voor een tooneel-
.speelster. Bovendien- hadt je, dunkt
mij, wel eens kunnen afwachten, wat
ik zou doen. Neen, noem mij maar
geen bedragik wil het niet weten
Ik zal geven, wat mij goeddunkt, voor
éen maal, hoor je 't is om den eersten
schok over, te komen. En ik zal tevens
wel eens zien, of er nog wat voor je
isNeen, bedank mij maar niet. Ga
nq maar weg. Ik ben vermoeid. Je
zult wel wat van mij hoore-n.
Een paai' dagen later ontving de
weduwe het volgende bi-iefje
Beste Beitha,
Hierbij zend ik je f10 voor je on-
koisten. 't Is een heel bedrag, dus ge
bruik het goed. Tevens willen je he
denavond wat oude kleeren en dekens
gewerden. Ik was eerst, van plan ze
naar het leger des Heils te sturen voor
het Tehuis voor Dakloozen, maar jij
zult ze ook wel kunnen gebruiken. En
hiermede basta, ook wat het geld be
treft. Tracht in 't vervolg je uitgaven
wat meer in overeenstemming met je
inkomsten te brengen.
Groetend,
K. Hartrink.
En de buren, die den knecht van
oom Ko dien dag tweemaal zagen ver
schijnen, eenmaal met een brief, een
eens met een groot pak, begrepen niet,
waarom juffrouw Bertha nu al weer
huilde.