Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. Het ei van Columbus bestaat nog steeds. Wat moeilijk schijnt, blijkt soms zoo dood gemakkelijk, als je 't kunstje maar kent. Een kennis van mij, die er een eer in stelde steeds elegant en keurig net jes voor den dag te komen, had een groote ergernis en dat wasdat ze haar parapluie nooit zoo dun en ge lijkelijk kon oprollen als de regen- schermvea-koopers van professie dat deden. Zij besloot zelve eens naar cle bron van zooveel knapheid toe te gaan om zoo mogelijk achter het geheim van zijn kunst te komen. Hij lachte witjes, toen hem onom wonden een complimentje daarover werd gemaakt en waarschijnlijk ver- teederd door die welwillendheid van een klant, besloot hij te verklappen, wat hij eigenlijk voordeeliger deed ge heim te houden Zoolang de dames ul. voortgaan, nare parapluies zoo slecht op te rollen, slijten ze spoedig, dus te eerder wordt er weer een nieuw regenscherm gezocht. Zooals ik echter al zei, de koopman liet zich verleiden en zei, dat men bij t oprollen van een parapluie nooit de linkerhand aan de knop van de stok maar aan de uiteinden van de balei nen moet vasthouden. De baleinen wijken dan niet van hun plaats en bij het voorzichtig en stevig rollen komt de zijde precies in de vouwen, die er oorspronkelijk in wagen. Op deze wijze ziet de parapluie er precies uit. of zij pas uit het magazijn komt. Mevrouw heeft eenige weken een nieuw tweede meisje. Of ze in de ismaak valt? Ja, och ja. maar zij heeft een groot gebrek, en dat iszij kan zoo jokken. Mevrouw haalt daarover eenige staaltjes op tegenover haar in tiemste vriendin, die eenhalf uurtje is komen praten. Anna, het bewuste dienstmeisje, komt binnen en mevrouw zegt„Hoor eens Anna, als er bezoek komt, zeg je maar, dat ik niet thuis ben hoorAnna af en mevrouw tot haar vriendin: „Ziezoo, ik ben blij, dat ik daaraan gedacht heb nu zitten we rustig en zeker, dat ons intiem sa menzijn niet wordt gestoord." Een oogenblik later wordt er aan de bel getrokkenop dat geluid breekt mevrouw plotseling haar interessant verhaal af met den uitroep ,,Zie je; daar heb je 't al, enfin. Anna zal ze wel wegzenden." Ja zeker, mevrouwtje, Anna zal ze wegzenden, en U kan ongestoord door babbelen Anna zegt het leugentje, dat ze al van U geleerd heeft. Zeker, mevrouw, U heeft wel het recht U te beklagen over het jokken van uw dienstboden. Voelt U de ironie, of zit de gewoonte van het niet-thuis-geven er zoo diep in, dat U niet meer weet, dat die ge woonte een leugentje inhoudt Kom. maak U dan van dien sleur losop natuurlijken, vriendelijken toen mag de waarheid altijd gezegd worden. Zouden uw bezoeksters het zoo kwalijk nemen, als de meid de boodschap bracht„Mevrouw is op 't oogenblik verhinderd, iemand te ont vangen Zouden uw kennissen dat kwalijk nemen Wel, dan zou ik zeg gen die kennissen moeten dan in 't vervolg mijn deur ook maar voorbij gaan. Te een of anderen tijd zou ik met zoo kwalijknemenden toch onge noegen krijgen. Dat herinnert mij aan een verhaal van eenige familie, leden van buiten, die een nicht in de stad zouden opzoeken. Door het spion netje had nicht haar bezoek al zien aankomen en riep daarom vlug tot de dienstbode „Ik ben niet thuis, hoor!" Maar de eenvoudige bezoeksters lie ten zich zoo gauw niet afschrikken zij beweerden toch maar even binnen te willen gaan, want zij hadden zoo ver gewandeld en daarom- behoefte aan wat rust. Zij stapten met het air van iemand, die weet waar die rust te vinden zal zijn, de huiskamer binnen, en o, ta bleau daar zit de huisvrouw, die al tijd zoo vriendelijk was en zoo harte lijk inviteerde. Wat een waardig figuur maakt zij, niet alleen tegenover haar familie, maar ook tegenover de dienstbode, van wie zij respect verwacht. Om vlekken van vruchten te doen verdwijnen, Nu er weer zooveel versche vruchten gebruikt worden, heeft, de huisvrouw dikwijls te stellen met vlekken daar van in tafelgoed en zakdoeken, die heel moeielijk te verwijderen zijn. Is de vlek nog heel versch, dan kan zij verdwijnen door haar uitgespannen te houden boven kokend' water. Is ze er echter in gedroogd, dan kost het meer moeite. In dat geval moet de vlek aan beide zijden met gele zeep bestreken worden, waaroverheen een dikke pap van stijfsel met water hang daarna het goed in de zon en bevochtig telkens de stijfsel, als ze droog is. Op die wijze verdwijnt de vlek geheel. Waarom de conducteur niet stopte. Zij noemden hem verlegen Wim. omdtat hij bij het minste of geringste bloosdie. Hij was conducteur op een omnibus, en op een ellendig regenachtigen avond in November bloosde hij erg en veel Een klein tenger figuurtje in die verte wenkte hem !te stoppen, en hij trok aan de bel en de omnibus hield stil. In het wazige licht zijner olielamp zag Wim, dat het dametje hijgend en dbodimoe zich haastte, en onwillekeu rig riep hij: Haast je maar langzaam, hoar! Wat is dat nou! gromde een lan ge oude heer in dien omnibus. Ik be taal hier niet om op mijn gemak het uitzicht op deze smerige straten te be wonderen. I-Iet meisje stapte in. Het spijt mij. Ik kon niet harder loopen, zeide zij ademloos tot den jon gen conducteur. Wim trok aan de bel, en keek met zijn oprechte grijze oogen het meisje vol medelijden aan. Zij zag er zoo klein teer en afgetobd uit. Zij nam haast geen nota van de dingen om- haar heen. maai' zat kleüi in een hoekje, de oogen gesloten. Eén voor één stapten de passagiei'9 uit. De omnibus was gewoonlijk leeg aan die laatste stopplaats en de conduc teur keek daarom nog eens naar zijn laatste passagier als o-m te waarschu wen, dht het eind) van den rit naderde. Hij meende, dat zij in slaap moest zijn. en stampte daarom met den voet, maar hij werd vuurrood, want eensklaps opende zij; d'e oogen. Wat is er? vroeg zij, tot hem op ziende. Ik dacht dat gij er uit moest. Oh, neen. Ik ben er nog niet; en ik sliep ook niet, dank u, antwoordde zij- Toen zij uitstapte, zeide zij „Goeden avond" tot hem. met een innemenden glimlach. En andermaal bloosde de conducteur een blos van genoegen ditmaal. E-lken avond trachtte Wim in het donker het teere figuurtje (te herken nen eiken avond, een week lang te vergeefs. Totdat, weer op- een avond, een kleine vrouwengestalte haastig uit den mist opdook en de conducteur hielp haar instappen met groote voor zichtigheid «em nam hdt groote pak, dat zij droeg, en zette het onder de bank. Zij waren weder alleen, toen de om nibus het eind) van den rit naderde, en .terwijl helt meisje naar hem op keek, zeidie zij: Eindelijk heb ik wat werk gevon den! Werk? vroeg Wim. Ja blouses. Een dubbeltje per blouse, dat is al. 's Is schande, dat ze je diaarvooi afbeulen, zeide de conducteur warm. En het is zoo'n eind weg. ging zij voort. Ik loop er heen, maar terug dat kan ik niet halen. Dat moet ge ook niet doen. gaf Wim ernstig ten antwoord. Het is ner gens goedl voor om op die manier een paar centen uit te sparen- -en je ge zondheid er aan te wagen. Och, 't eindje zal voor mij toch wel het armhuis zijn, gaf zij met een droevigen glimlach ten antwoord'. Weineen. zei hij op een toon van volkomen overtuiging, dlaar gaat ge nooit heen, niet zulke muizenissen in het hoofd halen. Zij antwoordde niet. En een minuut of twee later stopte de bus en Wim hielp haar uitstappen. Zij ging met den omnibus den vol genden Vrijdag en den Vrijdag daar De Tentoonstelling te Düsseldorf, Het Hauptweinrestaurant. De Tentoonstelling te Düsseldorf. Café Zurschönen Aussicht. na, en de jonge conducteur was in het paradijs die twee avonden. Hij was verlegen en onhandig en in de wolken en Min a's vermoeid, bleek, lief gezich tje werd verhelderd door vriendeijke glimlachjes .telkens als zij tot hem sprak.. Toen kwam er een Vrijdag een miserabele natte ijskoude avond toen zij Wim ziende het hoofd schudde en den omnibus voorbij liet gaan. Zij liep erg langzaam en droeg een pak,bijna zoo groot als zijzelve. Een oogenblik aarzelde de conduc teur; dan trok hij aan de bel en sprong op de modderige straat. - Waarom rij dit ge- niet mee? vroeg hij. Oh, ge moet niet stoppen. Kijk die oude heer eens boos naar je kij ken. Ik heb geen geld om te betalen! Zonder een woord te zeggen, greep Wim het pak; dan duwde hij haar de trede van de bus op en zei: Kom mee. Ik moet zeggen, dat het een gan getje. gaat tegenwoordig De passagiers op te houden met va-ijages! bromde de lange, oude heer, die eiken avond mee reed. Maar een breedie, welgedane juf frouw. met een mandj e aan haar arm, gaf Wim een goedkeurenden wenk en lachte hem vriendelijk toe, zoodat hij weer bloosde tot onder zijn haar. Den volgenden Vrijdag droeg hij een klein kartonnen doosje onder zijn uni formpet, waarmede hij zeer voorzich tig was. Hij hield' zijn hoofd er stil en stijfdoor. zoodat tegen het eind van den rit Mina hem gekscherend vroeg of hij een stij venhals had'. Wim- verzekerde van niet, nam toen zijn pet af, lichte het kleine doosje van zijn kruin en gaf het haar. Er zit wat in! zeidie zij. De conducteur dééd een sltap voor waarts. en zeide, terwijl hij verlegen aan zijn snor draaide: het is voor u. Verbaasd zag zij hem aan; dan opende zij het doosje en bracht er uit te voorschijn een flacon eau de cologne, mat gouden stop. Oh. -riep zij uit, haar klein neusje op den geopenden hals der flacon zet tend. welk een heerlijke geur, en wat een mooie stop. Dan haar hoofd op heffend, en den c onducteur aankij kend. zeide zij, nu zelve verlegen: dank u, maar het is te goed voor mij. - Niéts is te goed voor u, gaf Wim ten antwoord, en iets in zijn oogen deed haar de hare nederslaan. II. Den volgenden Vrijdag werd het ge luk van den jongen conducteur ineens wreedelijk vernield. Mina stapte in den omnibus als ge woonlijk. maar zij scheen ongewoon geagiteerd. Wim sloeg haai', zonder te be Tij pen. gade. Haar hoofd wendde zij onophoudelijk van hem af, dan zet te zij haar hoed voor. dan achteruit, zenuwachtig telkens haar haarwrong betasüend. en. als in gestadigen angst, naai' buiten kijkend. En plotseling begreep hij. Zoo plot seling .dat zijn adem stokte en een ne vel voor zijn oogen kwam, die hem niet' toeliet iets te onderscheiden. Het vol gend' oogenblik stond Wim xnet zijn rug naar d'e- passagiers, suf voor zich uitstarend in die donkere van regen glimmende straten. Toen zij dien omnibus verliet, vroeg hij op droeven toon: Ge zijtt dus gehuwd? En kalm antwoordde zij: Ja. En terwijl zij dit zei, viel het schijn sel van de lantaarn op een dun gouden ringetje om dén middelvinger van haar linkerhand en de weerkaatsing trof Wim's oog. terwijl hij zich verbaasd afvroeg hoe hij nooit te voren op haar hand had gelet. Later drong plotseling de gedachte zich aan hem-op, dat haar man een ruw wezen moest zijn. Hij balde de vuist, terwijl hij in zijn klein kamertje op en neder liep en da-cht aan dén droe ven blik harer oogen. haar woorden omtrent haar werk en het armhuis. En toen, den volgenden Vrijdag, terwijl, zi.i bij de deur zat, woei de wind' een| kleine/zachte- lok van haar voorhoofd op. en zag h;- als bevestiging van zijn vermoeden, een groote, lealijke wond. Zacht, als deden de woorden hem pijn. vroeg hij in eens: Heeft hij het gedaan? Ach, zei ze droevig, hij wist 't niet. dat hij het dteecï. Wim keerde, om zijn ontroering te verbergen, haar den mg toe en keek de straat op. zonder nochtans iets te; zien. Dan kwam er een andere Vrijdag, een paar weken later, toen zij in den omnibus stapte met de wanhoop in baar oogen. Toen zij alleen waren vroeg die conducteur naar dé oorzaak, maar zij antwoorddé niet. Wim's verlegenheid vlood voor zijn verlangen haar bij te staan. Zeg mij wat er aan die hand' is, di'ong hij aan Ge kunlt mij gerust ver trouwen en en misschien kan ik u helpen. Dat kan niemand, zeide zij. Maar dan dwong het verlangen naar sym pathie, gevoegd bij d'e groote vriende lijkheid, die uit zijn oogen sprak, haar, ondanks haarzelve, toch, hem van haar leed deelgenoot te maken en kwamen angstig de woorden van haar lippen: Hij moet de gevangenis in! Wim zei niets. Hij vilde het terugbrengen, zeide zii. nog verlangend: hem te veront schuldigen .Hij 'had een betrekking ge kregen in een winkel en hij hij naai geld uit de lade. En morgen moet hij afrekenen ;en het is er niet; maar hij wilde heusch Zij bleef in de woor den steken en barstte in tranen uitt. Hoeveel was 't? vroeg Wim kortaf Twee-en-veertig gulden. Toen hield d'e omnibus stil en zij! stond op en, troosteloos, ging zij haaxsi weegs. Eenige uren later zat Wim in zijn klein kamertje met een briefje van veerti"- en twee guldens in die hand. Het was een hee-le som voor hem, en nu nu moest hij hét geld afstaan voor wie-weet-welken schurk. Hij keek er naar met oogen vol haat tegenover dien -dief, voor wien het geld bestemd was Mina's echtgenoot! De ironie van het geval maakte, dat hij in een hartelijken lach uitbarstte.: En hij zei het zichzelven nog eens, dat hij het alleen deed om harentwille. Maar hij wou toch wel, dat het een kleiner sommetje betrof. Hij zondl hét geld! door tusschen-l komst van een vriend, dien hij kon vertrouwen en liet dezen beloven geen woord van dé herkomst te zeggen. Maar Mina wist. Toen zij den vol-l genden keer dien conducteur zag, keek zij hem aan met groote dankbare oogen. Ik wist, dat gij 't waart, zeidie zij eenvoudig Ik zal nooit in staat zijn u te cHanken, maar ik zal 't nooit ver geten zoolang ik leef. Drie- Vrijdagen kwam zij als ge woonlijk ;d'an volgden twiee trooste-loo- ze Vrijdagen, waarop zij niet ver scheen. Maar op den derden kwam zij weder enu Wim verbaasde, er zich over, dat zij de rood'e bloemen uit baar hoed genomen had. Toen zij alleen waren, zei zij de reden. Mijn man is dood! Een schok van vreugde joeg het bloed naar Wim's gelaat, maar hij wendde het af, beschaamd en bevreesd, dat zij het zien zou. Hij heeft berouw getoond, zeide zij nog voor bemi pleitende. Ik zal niet over hem oordeelen, antwoordde Wim. Vrijdagen kwamen en gingen. Zij deedi hetzelfde werk en keerde steeds met den omnibus huiswaarts en voor Wim waren die avonden de gelukkig ste. Hij zag. d)at haar van smart en zorgen sprekende blik langzaam uit haar oogen verdween dat de kom mervolle trek om haar mondhoeken minder scbem werd, d'ait het kleine schoo-ne gelaat al minder moeheid ver ried. Op een VrüdiaB kocht hij een klein bouquetje van rood'e rozen voor haar en lei het verlegen in haar schoot. Zij nam het aan, met een allerliefst blosje. Het herinnert mij aan mijn vroe ger tehuis, zei zij. Ik woonde vroeger buiten. Schetsen van DEKA. Zijn weldadigheid. Oom Ko had den roep van groote weldadigheid. Hoe hij er aan geko men was, wist eigenlijk niemand. Dat gaat zoo meer in de wereld. Niemand wist, of hij gi'ootere of kleinere welda den aan een bepaald persoon bad be wezen. Maar pleitte dat juist niet voor hem Zijn spreuk scheen te zijn laat de linkerhand niet weten, wat de rech ter doet. En hij moest ook wel mild dadig zijn, want kinderen had hij niet. Zoo dacht ook tante Bertha, een we duwe, schoonzuster van den goeden en rijken oom Ko. Zij zat er zoo leelijk in haar man een ijverig maar arm timmerman, had zijn geheele leven getobd om zijn groot huisgezin een vrouw met ne gen kinderen te eten te geven. Het was zijn trots geweest, dat hij nood had behoeven aan te kloppen bij an deren, ook niet bij oom Ko. De we reld begreep daar niets van, en geloof de anders- Zoo groot konden de ver diensten van Hartrink niet geweest zijn, dat hij er zonder eenige hulp ge komen was. Dat zou mijnheer Ko Hartrink wel gedaan hebben, die goe de mijnheer Ko toch. Altijd in 't ge Ixeim goed doen De arme Hartrink ging er onder door zijn zware werken. Dat ochtend en avonds1 ooven kon zijn lichaam niet uithouden, en hij stierf, nadat een kor. te ziekte zijn verzwakt lichaam spoe dig gesloopt had. Ai-me Bertha Hartrink. 'i Was een heel verlies voor haar, dat sprak van zelf. Maar och, er waren nog wel an deren, die in erger omstandigheden achterbleven. Had zij niet mijnheer Ko, haar zwager, om te helpen. En die zóu helpen, daar was de' geheele wereld zeker van. Dat fluisterde een enkele de weduwe toe* toen men haar kwam condoleeren. en de uitgesproken hoop van die en. - kele, nam in den geest van de mees- j ten een vasten voi-m aan. Al spoedig heette het, dat mijnheer Ko zou hel- pen, en sommigen beweerden dat hij reeds geholpen had. Mooi toch van zoo'n man Hij mocht dan puissant rijk zijn. maar er waren in dezelfde conditiën als hij, die boven op hun geldkist bleven zitten, en niets voor een arm medemensch overhadden. Tante Bertha had eerst wel geweend om haar goeden, besten man natuur lijk. Daar hadi zij veel van gehouden en veel mee doorgemaakt. Maar ook aanvankelijk om den ellendgen berooi den toestand, waarin zij met haar ge zin achterbleef. Lieve God, hoe moest ze er doorkomenDoor heel zuinig leven, door nooit iets voor onnutte dingen, (lees vermaak) uit te geven, waren zij er altijd zoo netjes tusschen- doorgeslipt. Toen haar man ziek werd zat zij naast zijn bed alweer te reke nen, hoe met verdubbelde soberheid al die kosten voor. dokter en medicij nen waren uit te winnen-. Maar da dood liet haar niet lang in onzeker heid. En de onkosten, die daarvan het gevolg waren, waren zoo groot, dat er geen uitkomst mogelijk was, Geon uitkomst, ja, oom Ko Mis schien zou die wel tijdelijk willen bij springen, ja, die zou bet doen ja natuurlijk, het kon niet anders. Maar de eene dag verliep na den an dere, en zij hoorde niets. Toen trok zij de stoute schoenen aan. Er moest raad geschaft worden, want de schuld ei schers zaten haar dicht op de hielen, en wilden geen langer uitstel toestaan. Waarom zouden ze ook Juffrouw Bertha had zeker al lang geld gekre gen van haar rijken zwager. Dus vooruit, opdokken moest ze. Ze méést eerlijke menschen, die het ook noodig hadden, niet zoo lang op haar geld la ten wachten. Tante Bertha ging eindelijk, 't Was een zware gang voor haar. De zwaarste van haar geheele leven. Nooit had haar zóo de zorg gedrukt over de gedachte, dat zij nu haar hand moest gaan uitsteken voor een aal moes. Dat had de broer van baar man haar toch wel kunnen besparen. Moest een weldaad dan altijd afgebedeld worden Enfin, zij zóu bedelen. Men zou niet kunnen zeggen, dat -zé te trotsch geweest was, waar bet geluk vanhaar kinderen er van afhing. Ademloos zat zij in de zwaar exi en weelderig gemeubileerde voorkamer te wachten, want oom kwam maar zoo dadelijk niet. 't Zweet brak haar uit van een onverklaarbare angst, en éen oogenblikje maar weTd de gedach te bij haar wakker, dat de tegenstel ling wel wat al t,e sterk was tusschen de beide broeders. Was haar man ook maar makelaar geworden misschien dat het hun dan wat beter was gegaan in de wereld. Dan zou ze in een ka mer als deze niet als verzoekster zit ten, maar als rijke weduwe, in een prachtig rouwkleed. Piep, daar ging de deur, en oom kwam statig binnen. Elke beweging scheen een zucht wakker te roepen uit zijn welgevuld, kort lichaam. Hij liet zdch gemakkelijk neerploffen in een leunstoel, sloot even de oogen van vermoeidheid, vleide de handen over zijn buikje en zei toen vragend-ver- wonderd. „Wel Bertha, wat is er"? De woorden stokten haar in de keel. Te voren, had zij zoo goed geweten. I wat ze zeggen zou. De" geheele speech I had ze zoo wel op papier kunnen schrijven. En nu nu wist zij niets meer. Hulpeloos keek zij om zich heen, streekte toen betoogend en om hulp roepend de handen uit naar oom Ko, en barstte1 plotseling in geween uit. Lieve hemel, wat was datDaar had oom Ko heelemaal niet op gere kend. Bovendien kon hij niet tegen tranen. Maari Bertha, zei hij bestraf fend, nog altijd zoo bedroefd over bet sterfgevalnxij dunkt, je hebt je besten man al lang en overvloedig genoeg be weend." Die woorden brachten haar zonder ling genoeg weer tot kalmte, tot koude, mokkende kalmte. En zonder juist te weten, wat zij zeide, machinaal als een spreekmachine, begon zij te zeg gen wat hem hier had1 gebracht. Maar reedis bij de eerste woorden viel oom Ko haar in de rede. „En kwam je daar nu hier voor, met al die tranen? Was dat gehuil dus bij wijze van inleiding, om mij week te maken Bertha, Bertha, ik had je altijd voor een eerlijke vrouw gehouden -en niet voor een tooneel- .speelster. Bovendien- hadt je, dunkt mij, wel eens kunnen afwachten, wat ik zou doen. Neen, noem mij maar geen bedragik wil het niet weten Ik zal geven, wat mij goeddunkt, voor éen maal, hoor je 't is om den eersten schok over, te komen. En ik zal tevens wel eens zien, of er nog wat voor je isNeen, bedank mij maar niet. Ga nq maar weg. Ik ben vermoeid. Je zult wel wat van mij hoore-n. Een paai' dagen later ontving de weduwe het volgende bi-iefje Beste Beitha, Hierbij zend ik je f10 voor je on- koisten. 't Is een heel bedrag, dus ge bruik het goed. Tevens willen je he denavond wat oude kleeren en dekens gewerden. Ik was eerst, van plan ze naar het leger des Heils te sturen voor het Tehuis voor Dakloozen, maar jij zult ze ook wel kunnen gebruiken. En hiermede basta, ook wat het geld be treft. Tracht in 't vervolg je uitgaven wat meer in overeenstemming met je inkomsten te brengen. Groetend, K. Hartrink. En de buren, die den knecht van oom Ko dien dag tweemaal zagen ver schijnen, eenmaal met een brief, een eens met een groot pak, begrepen niet, waarom juffrouw Bertha nu al weer huilde.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6