Ie sier ra Muil Kunstbeschermers baas, die in drift wel eens naar het mes greep. Hij was aan den drank en een hartstochtelijk speler. Hij groette Nelly met die vertrouv. lijkheid. welke op de goudvelden - bruikelijk is. Hij was haar klant zoo goed als de anderen en dus kon niet laten hem met diezelfde vriend, lijkheid te behandelen Wel, Tom, niet bij het werk? vroeg ze uiterlijk kalm. Ze wilde hem niet laten merken, dat ook zij bang voor hem was. Neen, vandaag is het voor mij een feestdag, Nell, zei hij, mijn ver jaardag O, dan wensch ik je. dat je m vaak dezen dag gelukkig zult kunnen vieren, zei Nelly en stak hem de hand toe. Dank je wel, antwoordde Tom en omklemde, de zachte, kleine hand1 met ijzeren greep Waarachtig Nell, riep hij met lui den lach. dat is het kostbaarste goud stukje, dat ik ooit in handen heb g. had en ik ben van plan het te behou den. Hij keelt haar aan met een blik; die haar het bloed naar de wangen joeg en dit maakte haar nog bekoorlijker. Dat zou je ook kunnen, wanneer ze van jou was, Tom, beproefde Nelly te schertsen, maar deze arbeidzame hand is het. waarvan ik leef en je kunt niet verlangen, dat ik om jou van hon ger zal sterven. Tom lachte luidkeels. Wel, als het anders niet is, schat, arbeiden kan ik voor twee en wat het beetje drinken en spelen betreft, nu, dat zou ik me wel kunnen afwennen, als ik zoo'n engel naast me had. Met een ruk maakte NéUy hare hand los. Wat praat je daar voor onzin! zei ze knorrig. Ik ben je schat niet en je behoeft niet voor mij te werken. Ik leef voor mij zelve en denk dat in het vervolg ook te dben. Als je mij anders niets, weet te vertellen- Zij maakte eene beweging naar die. deur. Het schijnt, dat dtit jou geen ple zier doet. zei Tom zeer verontwaar digd. Op zijne bleeke wangen kwam een gloeiend rood' blosje en zijne oogen. waar donkere kringen omheen lagen, schoten woedende blikken. Nelly was een moedig meisje. Ze leefde hier buiten, op de eenzame heide geheel alleen. Ze wist, dat ze door al len geacht en bemind werd en da. was hare beste bescherming. Thans was ze voor den eersten keer bang. Ze keek haastig om zich heen. Er was in dien ganschen wijden omtrek geen mensch te zien en als ze riep. kon men bet in de stamphutten, die in de verte opdoemden, niet hooren. Er zijn dingen, waarover men geen grappen maakt, zei ze wat kal mer. en me dunkt, dat je niet hier bent gekomen om mij te beleedigen. Tom had gezien, hoe ze naar i. uitzag. Hij wist. wat er in haar om ging en vond er wreed vermaak in, haar in zoo grooten angst te zi Beleedigen. zoo, sprak hij <J c ademhalend, ja, als ik schertste. Maar als het nu geen scherts is? Wat? vroeg ze bang. Dat van ons samengaan voor al tijd. voor het leven. Zij was zeer bleek geworden. Zij wilde iets antwoorden, maar de schrik sloot haar den mond. Daar gebeurde iets, wat ze allerminst had verwacht. De groote, woeste man wierp zich voor haar op de knieën en strekte ae armen smeekend naar haar uit. Zie Nell, zei hij, hier lig ik aan je voeten, een ongelukkige, een uitge- stooteue, een met vloek beladen, ellen dig mensch. die door drank en spel is gemaakt tot hetgeen hij thans is! En jij staat voor me, zoo rein, zoo ju. en schoon! Zoo, dunkt me, moot-en de engelen zijn. Ik weet, dat ik niet waard ben den grond te kussen, waar op je loopt, maar ik zal er naar stre ven om jou waardig te worden. Dron kenschap, luiheid, spel. alles wat mij bevlekt en tot zulk eene ellende heeft bracht, wil ik van mij werpen. Ik wil weer werken en een ordelijk mensch worden; stoot ine slechts niet van je af, neem mij uit het stof op! Jou hand, Nell, en één enkel lief woord'! Zeg pre, dat je de mijne wilt zijn, mijne vrouw, mijne goede engel! Nelly stond! daar als versteend. Ze drukte smartelijk aangedaan de han den tegen de borst. Hare oogen ston den vol tranen. In den toon, waarop hij sprak, en In zijne gebaren was eene innigheid, welke aan de oprecht heid zijner gevoelens geen twijfel over liet. Tom sta op! zei' ze zacht en met trillende stem. Watje vraagt, kan niet gebeuren, ik kan jou niet toebehooren. Mijn hart heeft reeds gesproken. Ik bemin en word' bemind ©n al hebben Frank en ik onze verloving ook nog ge heim gehouden, zoo geschiedde het, omdat het rouwjaar nog niet om was en ook wijl zijne goudmijn nog weinig opleverde. Hij wil mij niets te danken hebben en niet trouwen voor hij ge noeg heeft om ons te kunnen onder houden. Jij bent de eerste, wien ik mijn hartsgeheim openbaar. Ik moest het doen, omdat ik zag. hoeveel je van mij houdt en dat je geen andere reden zoudt laten gelden. Vraag geen liefde, Tom, die kan ik je niet geven! Wees mijn vriend! In den omgang met goede menschen zul je den steun vinden om andere wegen te gaan oe- wandelen. Ze strekte de hand naar hem jit. Hij sprong op. Neen, neen, schreeuwde hij met heesehe stem. terwij] hij haar afweer de. geene aanraking! Wij willen niets met elkander gemeen hebben. Fram. Kelly, dus die! Nu ja, een mooie, knappe jongen is hij, en zoo deugd zaam, halia! Dus heeft hij nog niet genoeg gevonden. Welnu, misschien vindt hij weldra meer dan hij noodig heeft. Ik zal hem daartoe helpen. Dreigend schudde hij de vuist en stormde weg. Tom, Tom! riep ze en strekte smeekend de armen naar hem uit. Hij luisterde niet meer naar haar. De boo ze geesten. aan wier macht hij zich had pogen te ontrukken, hadden neiu weer overmeesterd en ze zweep:en hem voort, terug in de ellende en schande, in den nacht van de misdaad Nelly bleef zeer verlegen em onthalst achter. Het was alles zoo onverwacht gekomen en de zaken hadden een loop genomen, dien ze niet kon voorzien, Wat zou er nu gebeuren? Ze gevoerde het, in Tom's hart woonde slechts l.ef- de en haat. De eerste had ze zelf daar in verstikt .moeten verstikken, on 1 u flikkerde alleen die vlam van den haat hevig op. Wat was de beteekenis van zijne bedreiging? Wat wilde hij doen. Zij peinsdfe en peinsde. Een verscnrik- kelijk beeld trad voor hare oogen. Ze wilde het verbannen, maar kon het niet kwijl raken. De onrust in haar hart werd onverdraaglijk. Ze kon nier niet langer blijven. Ze sloot de huis deur en sneldle weg. Daar achter aan den voet van den steil oploopenden berg lag Frank s claim, zijne eigen goudschacht, welke hij met nog een kameraad bewerkte. De plek was reeds in de verte kenbaar door een geweldige, eigenaardig ge vormde rots. welke vroeger van den kam was afgegleden en daar was blij ven liggen. Als hij naar beneden kwam moest hij de mijn vernielen en alles wat daarin leefde, doen stikken. Reeds eeuwen mischien lag hij daar. Slechts een aardschok kon hem doen vallen. En dat was het, waarvoor Nelly vrees de. Ze wist, dat Tom daar boven naar goud zocht. Hij had dynamiet. Wan neer hij een stuk rots deed springen, was het ongeluk geschied en niemand kon zeggen, dat er met opzet eene mis daad was gepleegd. Door angst gefolterd, snelde Nelly daarheen. Ze liep naar de schacht, ze wildie Frank en zijn makker naar bo ven roepen. Bijna had ze den bergwand bereikt. Ze begon luide den naam van Frank te roepen. Daar d'aalde van boven eene rook- en stofwolk neer. Een vreese- lijke knal volgde. Voor de oogen van het door schrik verlamde meisje liet het rotsblok los en stortte met donde rend geweld in de diepte. De zon werd verduisterd. Een regen van stee- nen viel neer. Voor Nelly's oogen werd het nacht. Mijn lieveling! Dat waren de eerste woorden welke ze hoorde, toen ze uit diepe bewuste loosheid ontwaakte. Was dat Frank's stem? Ze sloeg de oogen op. Hij was het! Hij knielde bij hare legerstede, hij had zich over haar heen gebogen en teedere liefde sprak uit zijn blikken. Gered! fluisterde ze en sloot nog eens de oogen. maar niet voor langen tijd. Wonderbaar als hare, was ook zijne redding geweest. Het reusachtige blok was beneden op den kant van de rots geslagen en toen met een grooten boog over de opening der schacht ge worpen. Frank, door het roepen van Nelly opgeschrikt, kwam juist met zijn makker, naar den uitgang. Achter hen stortte de schacht ineen. Tom was mee in de lucht gevlogen. Hij was het slachtoffer geworden van zijne eigen wraakoefenlne. □e jongste agitatie te Parijs (Bij de platen.) Wij zijn thans in de gelegenheid, eenige afbeeldingen te geven van die straattooneelen, welke te Parijs het gevolg zijn geweest van de uitvoering van de wet op de vereeaxigingen. Op de eene plaat ziet met d'e zusters die haar scholen verlaten hebben, om stuwd door een aantal clericale betoo- gers en geestelijken, door politie agenten en bereden gardes naar h station brengen, terwijl de andere plaat, een kijkje geeft op de place de la Concorde tijdens de betoogingen van Zondag 1.1.. en wel gedurende een botsing tusschen clericale en republi- keinsche manifestanten. Episoden uit de hol theaterswereld van voorheen. De goede oude tijd, dat ieder duo- decimovonst bij ouze oostelijke nabu ren er zijn theater op nahield, is reeds lang voorbij de anecdoten omtrent het theaterleven zijn echter even talrijk als die over hun aartsvaderlijke be grippen omtrent hun landsvaderlijke rechten en plichten, hunne krijgs manstalenten e.d.g. De volgende zijn aan een collectie in een der buiten- landsche bladen ontleend. Aan de Boheeansche Westbaan ligt, bij het stadje van dien naam, het slot Horzowitz. 't Was het eigendom van den laat- sten keurvorst van Has9en-Kassel, die. nadat hij in 1866 door Pruisen uit zijn rijk was verdreven, er verblijf hield. Daar leefde de keurvorst op dezelf de vroolijke wijze als eenmaal te Kas sei, alleen had het streng miiitaire dat te Kassei werd ontwikkeld, voor >een meer gemakkelijk laisser-aller plaats gemaakt. De hofstaat was tot een minimum gereduceerd. Buiten den hofmaar schalk en een of twee hofdames der keurvorstin trof men er niemand meer aan. en men verveelde zich des te meer, omdat er eigenlijk in de Horzo- witzer kringen heeiemaal aan geen vorstelijk optreden te denken viel. Dc onttroonde vorstelijke personen waren dus geheel aan zichzelven overgelaten en moesten zich daarom vergenoegen met wraak te roepen over den gewei denaar die hen uit Hessen had ver dreven. Slechts éene hoop had die keurvorst, nog den dag te beleven dat het in het vervloekte Berlijn zou beginnen mis te worden en Bismark naar zijn landgoed zou worden teruggezonden. De keurvorstelijke tafel telde ge woonlijk niet meer dan 6 of 8 couverts. Een geregelde gast was de rechtsge leerde raadsman van den keurvorst, professor Pernice, bekend als de scbrij - ver van verschillende rechtsgeleerde werken en anti-Pruisische vlugschrif ten. Zijn humor stond bij den keur vorst zeer in aanzien, vooral als deze tegen de Pruisische overweldigers ge richt was. Hij was het ook, die op zich nam den keurvorstelijken meester eenige ver strooiing te bezorgen. Dat was een lastig werkje, want de keurvorst zat bijv. geregeld te slapen wanneer Pernice gedichten voorlas en ging geweldig te keer wanneer hij in zijn dutje werd gestoord. Pernice had slechts dan succes van zijn werk wan neer hij ware of veTdichte vertellingen wist mede te deelen. der Pruisische re geering en vooral Bismarck ten deel gevallenin dat geval geloofde men op Horzowitz het spaak loopen te Ber lijn al te hooren Pernice schreef zelfs een tooneel- stuk ..Ondergang", een satiriek toe komstbeeld, waarin de goede oude Duitsche Bond weer glorierijk zou op staan en waarin de Pruisen door de met Oostenrijk verbonden Hessen. Beieren enz. overwonnen en Bismarck en koning Wilhelm gevangen geno men zouden worden. Bij de voorlezing liet zich dat alles uitstekeud aanliooren en het stuk vond zooals te begrijpen is grooten bijval bij den keurvorst, die voor de eerste maal niet insliep bij de voorle zing en de ooren opstak als een oud cavaleriepaard, dat de trompet nog weer eens hoort, toen hij hoorde van de gevangenschap zijner twee doods vijanden van Hessen. Ook bij het ..hof" en de Hessische kolonie had het stuk veel succes. De vurigste wensch was nu het stuk te Praag opgevoerd te krijgen. Maar de directie van het Duitsche Theater aldaar was zoo onbeleefd en weinig patriotisch, dat zij de opvoe ring weigerde. Daar kwam op een goeden dag een klein rondreizend circus, in het geheel uit 8 personen en 6 muzikanten be staande. uit Pruisen naar het dorp Horzowitz, dat tusschen haakjes maar 400 inwoners telde. De arme direcleur zat H dagen te Horzowitz, zonder dat het „hor of t publiek eenige notilie namen van het armzalig troepje. Hij leed met de zijnen honger en klaagde daarom den almachtigen Per nice zijn nood. Dit bracht, den raadsman van den keurvorst op een Uitstekend idee. lot verstrooiing en amusement van zijn meester wilde hij zijn „Onder gang in het circus laten opvoeren, zij het dan ook alleen pantomimisch, om dat een tooneelgezelschap er toch niet aan wilde. De keurvorst was met het plan ten zeerste ingenomen. Alles wat maar ©enigszins in aan merking kwam, werd uitgenoodigd. de voorstelling bij te wonen in de manége van het slot; allen zouden getuigen zijn van den triumf van den keurvorst en de vernedering van Berlijn. De circus-directeur, dlie te Horzo witz nog niets anders dan ellende had uitgestaan, was voor het olan al spoe dig gewonnen, de pantomime werd in studie genomen en reeds eenige da gen later werd de eerste voorstelling voor de vorstelijke familie en hare ge- nood'igden aangekondigd, van de pan tomime de „Ondergang" of „de ijze ren kanselier in duizend angsten". Alles stroomde naar het circus. Men wilde toch den ijzeren kanselier in het circus in een situatie zien, die op zijn zachtst genomen nieuw was. Bismarck in duizend angsten en als circusrijder. De spanning was groot. Na het voorspel, waarbij de keur vorst zich verschrikkelijk verveelde, vroeg hij den achter hem zitten den Pernice op zijn gewonen schreeuwen den toon Pernice, wanneer kraakt het nu eindelijk te Berlijn? In het volgende bedrijf, Konink lijke Hoogheid, maar dan ook gewel dig", gaf de dikke Pernice overluid ten antwoord. Het tweede bedrijf kwam en onmid dellijk verscheen de zoowel wat grime als kurassiersuniform betrof, volko men gelijkende figuur van Bismarck, op den ouden knol, in het circus. Men kon zien, dat de kunstenaar, die den ijzeren kanselier moest voorstellen, al les behalve ingenomen was met den rol. die hem was toegedacht, vooral daar zijn optreden gepaard ging met allerlei spottende opmerkingen van den keurvorst en de zijnen. De genoodigden deden niet minder hun best hem te bespotten. Plotseling verschenen vier Oosten, rijksche ulanen in de manége. Bismarck schrok natuurlijk, zette zich vaster in den zadel en rende, ach tervolgd door de ulanen. het circus door. Men lachte en klapte als ra- zenden. Reeds meenden de ulanen hem te grijpen, toen de gejaagde met inspan ning van alle krachten over een door den directeur opgeworpen hindernis sprong. Op dit oogenbik verschenen Het uitzetten der zusters. Botsing van betoogers op de Place de la Concorde. Feuilleton. Vertaald uit het Italiaansch. 16. Hij vloekte half binnensmonds en beet zich van woede in den wijsvin ger, maar dadelijk erop zeidë hij aangedaan, bijna teeder: En gij, Carmela, wat zal er van U worden? Zult ge mij trouw blijven? Hebt ge de sieraden weTkelijk niert gestolen, Checco? Wat denkt ge wel? Ik een dief? Ik geloofde het ook niet. Vlucht Checco. Ik vlieg naar Positano terug, opdalt niemand mij misse. Gij kunt op mij rekenen. Ik kom terug, Carmela. Lang zal het niet duren. En dan is alles goed, Bet waar? Ja, Checco. Maar laat u niet vangen. Ik zou het van schaamte be sterven als ze u opsloten. Wees gerust. De pupazzi 1) krij gen me niet in handen. Maar ge zijt zoo vermoeid, Carmela en zoo teer. Ge kunt niet naar Positano terug loopen. Ik zal u geld geven om per spoor terug te gaan. Dan kunt gij in twee uur weer te huis zijn. Ge be hoeft dan maar te zeggen, dat gij te Sorento zijt geweest, bij don Gaeitano, die altijd visch van u koopt. Het afscheid, dat beiden van elkan der namen, was even hartroerend als karakteristiek voor dien kinderlijken naieven aard van het Zuid-Italiaan* sche volk. Hoe lief Carmela Checco had, daar van werd zij zich eerst bewust, nu zij gevaar liep hem te verliezen. Zoolang hij in Positano dag aan dag met haar verkeerde, had zij nooit bevroed, hoe smartelijk het voor haar zou zijn van hem geschei den te 'worden. Zij nam het geld, dat hij haar voor de terugreis gaf, in de hand. Het kwam haar voor, als een teeken tot heengaan, tot afscheid nemen. Zij 1) Pupazzi, eigenlijk: groote pop pen, hier gebezigd1 als scheldnaam voor de carabinieri. zag hem eerst eenigszins angstig en schuchter aan. Hare levendige zwar te oogen werden vochtig en een bange zucht ontwelde aan haar borst Op eens gaf zij een luiden gil, reikte hem de hand en vluchtte. Nog eer Checco tot het rechte besef was gekomen van hetgeen er gebeur de, was zij reeds weg en de kerk van Santa Maria in Piedigrotlta inge gaan, die vlak bij was, alsof zij be hoefte had om te bidden voor hem en haar zelf. Toen Checco haar lang zaam in de kerk volgde, lag zij op de knieën en weende bittere tranen. Hij ging achlter haar heen en kniel de op eenigen afstand van haar even eens neer. Zij baden ieder, dalt het den ander mocht welgaan. De eerste zonnestralen vielen door de hooge kerkramen, toen Carmela zacht opstond. Checco mocht niet hooren, dat zij wegging. Nogmaals wierp zij een blik vol liefde op hem, nogmaals kromp haar hartt van wee ineen, toen sloop zij stil weg. Toen Checco opstond, was hij al leen in de kerk. Hij zuchtte. Hij wa9 een in den ban gedane, een vervolg de, hij was zonder thuis, zonder vriendin, zijn eerlijke naam was weg. Wat nu'? Langzaam met loome schreden ging hij op weg om te vluch ten, alsof hij reeds bij den aanvang vermoeid was tot neervallens toe. Eerst begaf hij zich naar de haven. Hij hoopte daar een onderkomen te vinden op een schip, dat voor de af vaart naar vreemde, verre landen gereed lag. Maar zijn pogingen ble ven zonder gevolg. Daarbij kwam een steeds benauwender gevoel van on veiligheid. Om eiken hoek vermoedde hij carabiniers en als hij maar inde verte de verradrlijke roode veder bossen zag, sloop hij haastig weg. Hé, schreeuwde hem plotseling een havelooze kerel toe, die in een wijden zwarten mantel was gehuld en eigengemaakte sandalen aan de voeten droeg. Checco dachlt, dat deze man hem reeds lang had moeten bespieden. Hij had hem reeds gezien toen hij voor ongeveer twee uur aan de haven was gekomen. Wat wilt ge van mij? vroeg hij. —Waarheen? Weg. Ah. Dat dacht ik al. Wij gaan samen. Checco nam den man wat nauw keuriger op. Hij had' een sluw, grof ordinair gezicht. Wie zij't gij? Ik heet Carluccio. Ge behoeft voor mij niet bang te wezen. Ge zult zien, dat we binnen twee uur met el kaar zoo vertrouwd zijn als waren we broeders. Waar willt ge mij heen brengen? Ga maar mee. Hebt gij al ontbe ten? Neen. Ik dacht het wel. Kom mee. Checco was eerst over de nieuwe kennismaking weinig gesticht. Hij be schouwde zijn onbekenden vriend met wantrouwende blikken, maar daar het bleek, dat Carluccio in den dool hof van vuile straten bij de Porta Capuana verwonderlijk goed georiën teerd was, volgde hij hem. Hij kon immers als het gezelschap hem niet meer beviel, ieder oogenblik weer van zijn makker scheiden. Het oude Napels, dalt tusschen de haven en de Porta Capuana gelegen is, herinnert met zijn hemelhooge huizen, zijne smalle, morsige stra ten, zijne donkere sluipkolken, en de ellende, die er heerscht, aan de ver vallen steden van het oostten. Men kan zich hier voorstellen niet meer in Europa te zijn. Geduldig sukkelde Checco een poos zwijgend achter zijn leidsman aan, die zoo goed in deze achterbuurten thuis bleek. Menigmaal had hij een gevoel als moest hij zich weer heime lijk uit de voeten maken, als was hij hier niet op den weg. Dan zeide hij echter weer tot zichzelf: „Ja, onge twijfeld was dit voor he meen goede weg. Donkere kromme straten, weg schuilende huizen, verborgen sluip- gangen, dat was juist wat hem pastte buiten in het heldere licht moest hij beducht zijn, zijne vrijheid te verlie zen. Eindelijk sloeg Carluccio een steeg in die zoo nauw was. dat men met uitgestrekte armen, de beide rijen huizen tegelijk kon aanraken. Niettegenstaande de zon nog hoog stond aan den hemel, was het in de steeg vochtig en tamelijk donker. Grauw en vuil rezen de huizen aan weerszijden in de hoogte. De huis deuren waren meest gesloten, de rui ten gebroken en de muren hier en daar afgebrokkeld. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 7