De sier van Iibi Zniösn. NICOTIAN A. witte gedaante zag, die behoedzaam de kranke grijze dame geleidde. Reeds voor een paar dagen had hij zich aan de dames voorgesteld en wisselde hij een paar woorden met haar over de zee, de duinen en heit strand, over de klapwiekende meeuwen, over den golfslag, en de menschen aari het strand, over teer en krabben over de visschetrs, helt land en zijn bevolking, en haar klankrijke stem was hem als muziek in het hart gedrongen. En he den lag een rozige schijn over haar gelaat. Geheel zonder inleiding, een plotselinge opwelling volgende, zeide hij: Wiat ziet u er vandaag bijzon der gelukkig uit! Een blos kwam op haar gelaalt en vlood weder. Wat kunt u goed de taal rvan het geluk verstaan. Inderdaad, vreugde en blijdschap vullen mijn hart: want morgen komt mijn lieve man uit Duitschland naar hier. Uw... man? Graaf Van der Uitermolen schrok van zijn eigen stem; het schemerde hem voor de oogen; zijn handen slo ten zich krampachtig en elk rimpel tje in zijn vaal gezicht werd een diepe rimpel. De vreemdelinge had alleen zijn vraag gehoord, zonder de verandering op zijn gelaat te be speuren; haar blik was op den zee spiegel gericht en al haar denken op hem, dien zij den rvolgenden dag hoopte weer te zien. Ja mijn man; mijn tante, juf frouw Seather, en zij zag met tee- deren blik op de gebogen gestalte aan haren arm, deelt mijn geluk; zij was het, die mijn verweesden gade zijn jeugd zonnig maakte! En dan, als berouwde het haar, het heiligdom der innerlijke vreugde voor een vreemde ontstoften te hebben, zei zij plotseling, zonder eenigen overgang: U ziet er zeer ontdaan uit, mijn heer ide graaf. Misschien zeil de fris- sche zeelucht ook u alles brengen, wat u hoopt. Hij vlee'sjuond cje woorden ternau wernood, het was hem als klotsten de golven tegen zijn ooren, als sloeg het water hem over het hoofd, als trof een scholl naalden zijn hart. Ge heel werktuigelijk, als een automaat maakte hij een buiging, nam\ diep den hoed af en ging met rassche schreden den weg terug, dien hij, zooeven nog vol hoop, gekomen was. Hij had luid-uit kunnen lachen, la chen of weenen; maar zooveel wan delaars bruisten zijn weg en hij wrong zijn smart in de keel terug, zijn .smart, die hem dreigde te doen stik- ketn. DJe zeelucht benauwde hem; meeuwen vlogen over hem heen en maakten hjem angstig. Mijn man! Heel zachlt had hij het uitgesproken, maar die twee kleine woordjes deden hem zeer, als dreunende hamersla gen. Van Wermeshoven stond voor hem en legde hem beide handen op de schouders. Mensch wat scheelt je? Graaf van der Uitermolen lachte. Wat mij scheelt? Nielts hoor, ke rel, niets, heelemaal niets; ik ben maar gauw naar hier geloopen om je te zeggen dat ik morgen met je mee ga. of als 't gaajt, vandaag nog! i Aha, een blauwtje geloopen, I dacht Van Wermeshoven. Hij kneep I het rechteroog dicht, zag zijn vriend j met vorschenden blik aan en greep zijn beide handen. Als een reus stond hij voor den graaf, die heden nog vermoeider, maltter en bleeker zag dan anders, en wiens waterig,1 blauwe oogen glansloos waren als matglas, Kom, dan gaan we in j den tuin en knappen we een paar fles-1 schen Heid'sieck Monopole? vroeg hij. Best. En dan morgen eerst naar Den Haag, dan amuseeren we ons een paar dagen voor we het ouwe leven tje weer beginnen. Ja! Wil je weer als een gentleman ie gedragen Ja, ja zeker Goddank, ouwe jongen, eindelijk ben je dan toch weer normaal! Geschenken wan Kitchener. Bij de platen). lord Bij zijn terugkeer uit Zuid-Afrika heeft lord Kitchener zooals wij des tijds reeds mededeelden, hier en daar geschenken uitgedeeld. Zoo gaf hij aan het korps Royal Engineers t. Cha tham voor hun museum aldaar vier bronzen beelden ten geschenke, waar van wij liter een afbeelding geven. In cle pers van het Europeesche vastland werd' onmiddellijk beweerd, dat de?e beelden president Kruger. pre sident Steyn en de generaals Louis Botha en Christiaan De Wet. voorstel den en dat Kitchener ze in zijn bezit had gekregen dioor plundering. Nu is echter gebleken, da' de gewezen op- peti-bevelhebber dlar Britsche troepen in Zuid-Afrika zich niet heeft schuldig gemaakt aan plundering. De beelden werden hem aangeboden door Samuel j Marks, een rijken randmagnaal. due ze bestemd had voor de versiering van het voor Kruger te Pretoria op te rich ten standbeeld:. Bovendien stellen de beelden geen bepaalde personen voor doch zij zijn eenvoudig voorstelling-n van typische Boerenfiguren. Nommer 54. - Nommer 54, Lindenlaan. had To- han mi] geschreven. Sein je aan komst en wij zullen aan den trein zijn Johan en Clara waren ten laatste od orde gekomen en ze verwachtten mij. Toen ik dus den trein uitstapte zag ik naar Johan uit. maar vond geen Johan en geen Clara. Welk een onverschi- ligheid-! Gedurende een paar minu ten was ik van plan naar een hotel te gaan en hen aan hun lot over te la ten misschien zou hun dat voor goed leeren. wat zij aan een broeder ver. schuldigd waren Doch niets veran derlijker dan een mensch het vol gende oogenblik was ik in een vigelan. te op weg naar de Lindenlaan 54. De regen liep bij straaltjes neer. een aangenaam entree in een vreemde stad, in een nieuw gemeubeld huisje bij jonggetrouwde lui Nommer 54, zeii de koetsier. Ik stapte uit, betaalde, ging recht od lïet huis aan en schelde. Nadat ik driemaal gescheld had opende een vrouw de deur naast nommer 54. De 'familie was naar de opera en de meid had haar uitgaansavondje. De deur ging weer dicht en ik stond verlatener dan ooit 'in den regen, die mij in het gezicht sloeg. Te oordeelen naar den grooten rit. dien ik achter mij had. moest ik mijlen ver verwii- werd zijn van een hotel. Ik moest dus maatregelen nemen, en trachten bij 't huis of in den voortuin een beschut plekje te vinden. Mijn eerste ingeving was de waran de. Daar was een deur en ik had sleutels in overvloed in den zak. Ik probeerde mijn huissleutel e.i slaakte een kreet van verlichting. De deur sprong open, ik trad Dui nen. zette mijn a lies i °fr en mom nelde Wel wei Juhan, gij xn.vs» uw broeder beter gekend hebben, dan ie verwachten, dat hij zich huiten zcu laten sluiten Ik ontstak een lucifer, toen eau iuiud en wandelde vervolgens een reeks aer- trekken door, overal licht achterlaten, de. Als man van de werenschap cl;oef onderzoekiïngszucht m-.j verder oaar een keurige slaapkamer, waai ik op den lumineuzen inval kwam mijn ua te kleeren met een nieiw .stel van Jo- luvn te verwisselen. Zoo toegerust ging ik naar de eetkamer, waav cph sma kelijk souper gereed stond, een sou per voor drie. Zoo, dus zij verw.i A len mij dan toch Ik begrijp er niets van. Ik deed mij flink te goed want ik was hongerig. Daarna ging ik weer naar de slaapkamer terug, waai een heerlijk vuur mij aanlokte. Ik viel in een gemakstoel neer, stak e»n van Ju- han's fijnste sigaren aan en rookte een oogenblik, tot de tilte ten laatste onderbroken werd dour geseliar; el aan het slot der huisdeur. Ik glimlachte, een onbetaalbare grap De deur dei- vestibule werd geopend. WeN een verrassing InbraaK bij avond Voor den d hoorde ik zeggen. Ik dacht dat,wij de lichten hadden uitgedaan. Ik bleef verlamd v a schrik een oogenblik nog zitten. Die stem. die vloek behoorden Johan niet toe. Ik had die stem nooit te voren behoord. Groote goden! Wat nu te doen? Ik hoorde de politie noemen, en zag mijzelf al ingerekend 'in een hol ban dieten en dronkaards. Ik horde hen de eetkamer binnengaan. Ik horde over al menschen Tot wanhoop gedreven, nam ik mijn valies op en ging in de richting van waar ik gekomen was. Hoe het zij, of ik het spoor miste, of ik er straks al was geweest, 'ik weet het niet, maar toen ik tot bezinning kwam, stond ik in een boudoir tegenover een allerlief ste jonge verschijning. t Was zoo. Het boudoir van een jonge dame en de eigenares in 't mid den. mij met angstige verontwaardig de blikken aanstarende. Ten slotte sprak zei tot mij Was er ook hier soms nog iets van uw gading Wanneer gij u iets bedenken kunt, toe, aarzel dan niet, maar haast u, want de politie zal wel spoedig hier zijn. Ik vraag u nederig excuus, zei ik bevende, 't is een vrecselijke vergis sing. Gelóóf mij op mijn eerewoord, het. woord van gentleman, dat ik bij vergissing hier binnen ben gekomen. Eens wellicht zult gij de waarheid ver nemen, maak ik smeek u. red mij uit deze pijnlijke po'sitie Annie, Annie waar ben je toch De jonge dame sprong haastig naar de deur» Op mijn kamer, mama. Ik zal als een klontje, en 3 en een 4. Kan ooit iets duidelijker wezen? Wie woont er op 54. vroeg ik wanhopig. Willem van Heerlen, een goede I vriend van mij, een kranige kerel. 1 Ik heb hem vanmorgen juist over ie gesproken, zij hebben je laatste boek gelezen, en zijn er op gesteld, met je kennis te maken. Maar waarom wil je dat weten? Johan. zei ik bitter, ik wilde, dat je nog eens naar school ging om te leeren schrijven Den volgenden avond reeds was mijn vonnis geveld. Wij waren er op visite en zij heeft mij herkend. Door noch teeken verried zij het, en daar was ik zeer dankbaar voor. Doch toen wij zouden musiceeren. en ik achter haar stond, bij de piano, keerde zij zich plotseling lachende om en zei Ik heb u onrecht gedaan. Tot op hedenavond heb ik u voor een wer- keüjken inbreker gehouden. Weet ge nog, dat u me vroeg, of er nog 'iets van mijn gading was Ik gaf daar echter geen antwoord op. Nu kan ik daar echter op ant woorden. Ik hoop, dat gij het mormeltje van een puckhondje op het oog hebt. zei ze blozende. Johan en Van Heerlen gedragen zich goed vanavond, dat moet ik zeggen, doch wanneer zij plotseling in een on bedwingbare lachbui uitbarsten, be- Naar het Dulisch). mij opsluiten, want ik kom liefst niei met de politie in aanraking Toen sloot zij de deur en keerde zich tot mii. Om u heb ik mijn moeder bedro gen. fluisterde zij. En wat nog vee! slechter is, ik zal. u uit mijn deur in de waranda laten, dan kunt ge uw weg gemakkelijk vervolgen. Ik hoog, zonder woorden te kunnen vinden, geroerd door zooveel goedheid en cordaatheid. Vergeef mij, stamelde ik. Wij mogen u nog dankbaar zijn dat gij ons huis niet in brand hebt ge stoken. zei zij half spottend. Terwijl zij de deur opende, boog ik j mij haastig over haar handje heen en i drukte er een kus op. Veilig in den tuin zette ik het op' een loopen. - Groote genade, kerel, waar kom jij vandaan? Waar ben jij geweest Johan stond voor mij en keek mil verwonderd aan. Ik liet mijn valies op straat zinken en ging er op zitten. Johan, zei ik gestreng, waar woon je? Wel. hier, nommer 34. Waar ben je toch geweest? Wij kwamen even te laat aan het station, maar wien we zagen, geen George Clara maakte zich zear ongerust. Ik had intusschen een brief uit inijn zak gehaald, en toonde hem den Dienden regel van boven, bij het flau we licht van een gaslantaarn. Johan, zei ik gestreng, welk nom mer staat daar Nommer 34, zei hij vol overtui ging. Kan jij niet iezen? Noem jij dat 34? Mijn hemel, 't is zoo duidelijk grijp ik, wat er verteld wordt. En wat Annie betreft, zij weet even goed als ik. dat het u'iet het puckhond je was, enfin U begrijpt me, nietwaar? Vacantie. Lief bosch, vol zoete geuren, Lief bosch, vol levenskracht Wat heb ik vele dagen Vergeefs naar u gesmacht! De drukte van de steden, Der menschen wijs gedoe Kan ik niet langer dragen En ben ik o zoo moe! De eenvoud in de weelde Van uwen rijken dos Is prediking van waarheid En levenslust, lief bosch! Omwaai mij met uw geuren, Verkwik mij met uw zang. Vertel mij uw geheimen Mijn heele leven lang. De dikke waardin stond, met een hel der, pas gestieken schort voor, aan de deur der herberg. Met de linkerhand in de zij, de rechter als een klepje voor de oogen; tuurde zij voor zich uit, of er ook bezoekers kwamen opdagen. Op het paadje, dat langs golvende ko renvelden zich slingerde naar den heu vel, was nochtans geen sterveling te be kennen. t Was een zwoele zomermiddag en de stadslui waren zeker bang voor de zwart blauwe wolkenmassa, die zwaar over de begroeide heuvels neerhing. Teleurgesteld wilde zij naar binnen gaan, toen tusschen de korenaren een kleine gestalte zichtbaar werd, die op de herberg toeliep, 't Was een knaap van hoogstens vijftien jaar. rlij droeg een kleurige muts op den bruinen krullekop en in de hand een knoestigen stok. Be leefd groetend kwam hij nader, zocht in den tuin achter het huis een lommer rijk plekje op en bestelde bier. De waardin bracht het verlangde en zag lachend toe, hóe de jeugdige gast met veel omhaal een lange tabakspijp voor den dag kreeg en ze daarna stopte. De pijp was met bonte kwasten versierd en op den porseleinen kop prijkte koning Cambrinus. De waardin zette de kruik bier op tafel en zei: „Wel moge 't je bekomen," dan liet ze den jongen met zijn pijp alleen, wat hem juist naar den zin was. Hij nam een flinke teug leunde met de ellebogen op tafel en dampte als een schoorsteen. En terwijl hij daar zoo zat, zich vermakend met de rookwolkjes, die' opstegen en in blauwige streepjes uiteen gingen, kwam het ventje zichzelf zoo ver heven voor. a's Zeus op zijn wolken- troon. Daar steeg uit den pijpekop een zeld zaam mooi blauw kringetje omhoog, dat niet als gewoon optrok, doch zich ver dichtte tot een nevelkluwen en allengs grooter en grooter werd. Plotseling ver deelde zich de wolk gelijk een venstergor dijn en voor den verbaasden knaap stond een kleine sierlijke meisjesgestalte. Ze droeg een havanakleurig rokje, in de bruine haren een diadeem van barn steen aan de schouders zij vleugels van sigaretpapier in de hand hield ze een bloeiende tabaksplant. Het meisje boog, de jongen nam be leefd zijn muts af. De kleine opende den mond en sprak: „Ik ben de tabakselfe Nicotiana. Mijn heer en gebieder, koning Kanaster de Gele, zendt mij tot u. Gij bracht hem he den voor 't eerst een brandoffer en de rook daarvan drong tot hem door. Hij laat u groeten en noodigt u uit voor zij nen troon te verschijnen. Zoo ge Bereid zijt mij te volgen, zal ik u geleiden naar het hof." De knaap dronk zonder talmen zijn glas leeg en verklaarde zich bereid. „Hebt ge misschien een elfenwagen bij de hand. jonkvrouwe Nicot.ian.aV" vroeg hij. „Neen, ook zonder dat gaat 't wel", ant woordde de elfe. „Ik heb vleugels zoo als ge ziet en voor u weet ik ook raad. Zet je schrijdelings op het pijperoer en houd de kwasten vast als de leidsels van een paard. Zoo is 't goed. Nu pas op, dat ge uw evenwicht niet verliest". Vlug als een kraai steeg de pijpenkop omhoog en voort ging 't door de lucht, snel als de wind. De elfe vloog den weg wijzend vooruit. Eerst hield de ruiter zich dapper toen hij echter onwillekeurig naar beneden keek en zag. hoe bosschen en weiden. FeulXleton. Vertaald uit het Italiaansch. 21. Neen, dat zeg ik haar niet. zoo lang ik er niet zelf ten volle van over tuigd ben, en dat oen ik tot nu toe niet. Integendeel. Wees daarom open hartig en eerlijk tegenover mij, Atti- lio Wat kwelt u toch Hebt ge schulden? Zijt ge ziek? Of is er soms een zaak van eer, c-en duel of iets dergelijks in het spel Het zij wat het Wil, zeg het mi]. Er zijn gevaar lijke geheimen, Attilio, welke ons. als wij ze verborgen houden, al verder en verder op den verkeerden weg brengen. Verstaat ge mij, Attilio Terwïlle van uw eigen welzijn laat- ik u niet los. vóór ge mij gezegd hebt wat u kwelt Thans bleef Attilio peinzend staan en dacht een oogenblik na. Welnu vroeg graaf Tozzo weer. Goed, Emilio. gij zult alles we len, maar vandaag niet, nu niet, AU ge eens wist, hoe pijnlijk, hoe stuitend het voor mij is, op dit oogenblik u de serie van onaangenaamheden, waarin ik door mijn lichtzinnigheid ben g'e. I raakt, op te biechten, juist op d'it oogenblik, nu ik toch gansch andere dingen in mijn hoofd heb. Kom mor .gen bij mij, Emilio, dan zult ge alles weten, maar nu niet. Dus morgen, Attilio Ja, morgen. Uw eerewoord erop Op mijn eerewoord. Goed. Ik verlaat mij op uw eere. i woord. Kom nu. Men gaf A'ida van Verdi. Juist be-1 i gon de korte ouverture, welke men in den corridor, die achter de loges heen liep, zeer goed kon hooren. Hier is nummer vijftien. Emilio. j Klop nu aan. -Nu niet. Wij moeten nu ten min? 5' het tusschenhedrijf afwachten, gij I raoogt mejuffrouw De Vries niet van een muzikaal genot berooven. Wij willen eerst uw vader en uw zuster gaan zien Mismoedigd volgde Attilio hem. Toen zij de loge binnentraden zat Ce- sina in een schitterend avondtoil t van matge'el mouselïne, met roode zij de gegarneerd, op den voorgrond der loge, en luisterde schijnbaar aandach-1 tig naar de muziek. Op den achter grond was hertog Cesare in gespres met den rechter van instructoe Ghi lazzi. Gemelijk wierp AWilio zijn hoed op een stoel en mompelde zachtNu ook dat nog Graaf Tozzo ging naast Cesina zit ten.. Hei spijt mij, hertog, hoorde At tilio den rechter tot zijn vader zeggen, dai ik u nog geen positieve ïesulta/ten van mijne nasporingen kan mededee- len. Maar misschien is dit morgen reeds mogelijk. Wanneer gij den hal ven morgen nog in de stad blijft. Zeker zal ik er dan blijven, en ook overmorgen en de geheele week. als u dat wenschelijk acht. Het komt mij inderdaad gewenscht voor. Ik was vandaag bij den ouden Castaldi. Door de verdenking, waarin zijn zoon don Luigi is geraakt, kwam ik op de gedachte dat de oude Castal di misschien meer van de zaak wist. dan men wel denken zou. En ik ge loof. dat ik mij niet heb vergist. Zoo veel heb ik reeds vernomen,dat don Luigi sedert gisteren weer te Napel: is. en met zijn vader over de zaak ge sproken heeft. Maar gij hebt hem toch niet ge zegd, dat zijn zoon verdacht wordt? Natuurlijk niet. Integendeel. Ik trachtte hem gerust, te stellen door met groote belangstelling naar Checco te informeeren, die op raadselachtige wijze uit Napels was verdwenen. En nu komt er ook nog een andere reden tot verdenking. Hij heeft mij beloofd het verblijf van den knaap te zullen uitvorschen, waaruit volgt, dat hij er op uit is. om Checco.voor een schul dige te doen houden. Gemelijk keerde Attilio zich van den rechter van Instructie af en begaf zich naar den voorgrond der loge. Hij wil. de van de zaak niets meer hooren en ging naast graaf Tozzo zitten, doch zag niet naar het tooneel, waarover nu de oude Egyptische priesters en krijgs lieden heentrokken, maar achterwaarts naar de toeschouwers. Met den too- neelkijker onderzocht hij het halfdon kere gebouw, de achter hem liggende loges, en eindelijk vond hij wat hij zocht, mejuffrouw De Vries. Haar tee- dere ranke gestalte, die als een fee uit het halfdonker verrees, lag licht voor overgebogen over de leuning der loge Zij scheen wat er op het tooneel voor viel. met alle aandacht te volgen. Hii verloor haar geen oogenblik uit het oog, en verwenschte in zichzelf de langzaamheid, waarmee de zangers hun verschillende recitatieven en arias zonden. Hij had op dit oogenblik voor een enkel woord van die fijn besneden, ro- zenroode lippen heel het oudo Egypt-. met al zijn mummiën en oudheden en wie weet al wat nog meer willen geven. Maar eindelijk viel dan toch het scherm en Attiiio stond haastig op. Kom, zei hij tot graaf Tozzo. Toen verlieten de beide jonge man nen de loge. Was mejuffrouw Do Vries door haai eigenaardige schoonheid te Napels al gemeen in den smaak gevallen, om gekeerd hadden de Napolitanen echter niet hare sy math ie. Al sprak zij ook over de schoonheden van het land schap. al genoot zij met de frissche. bedwelmende impressionabiliteit der jeugd van dit van den hemel gevallen stuk aarde, zoo waren de Napolitanen zelf met hun gemeene hebzucht, en de onbeschaamde hartstochtelijkheid, waarmede zij een eenmaal in het oog gevat doel najagen, met hun ge brekkige opvoeding en hun nog ge brekkiger moraal volstrekt met naar haar smaak. Mejuffrouw De Vries was sedert vier weken te Napels. In Holland, ui: Nederlandsche ouders geborep, kwam zij kersversch uit een Duitsch pensio naat, waar zij haar opvoeding had voltooid. Geheel onverdorven als zij nog was. wekte het haar verontwaar diging op, de wereld niet zoo te vin. den, als men zich die in een meisjes pensionaat voorstelt. Hoe strenger zorgvuldiger en zedelijker haar eigen opvoeding was geweest, des te meer ergerde zij zich ovker de gebreken der wereld en der msnschheid. en nergens waren haar die zoo groet voorgekomen als bij de Napolitanen. Elvira riep haar oom haar plot seling op uit haar zoete droomerijen. waarin de zoocven gehoorde phantas- I tische muziek haar had gebracht. Zij keerde zich haasiig om en zag de bei- de heeren weer voor zich staan, die reeds hedenmiddag door een overdre. ven beleefdheid haar attentie hadden i get rokken. I Graaf Tozzo, dien gii reeds kent. ging haar oom voort, wenschi ons zijn vriend hertog Attilio dei Tibaldi voor te stellen. Neemt plaats heeren. als ik u mag verzoeken. Mijn nicht El vira De Vries. Zij spreekt het Ita laansch nog gebrekkig. Gij zult eenige toegevendheid voor haar moeten in i acht nemen. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 7