Licht en Schaduw.
Rubriek voor Dames.
looit pekel oil ie schulden.
Een uitvloeisel van hetVerbschnitt'
zou men kunnen noemen de zooge
naamde ..Remplierarbeit". Het is een
bezigheid, die zorgvuldig uitgevoerd,
een effect kan maken, dat doet. den
ken aan ..met ivoor ingelegd". Eerst
worden de voorwerpen ingesneden en
daarna de holten met ivoorgele, lij
merige massa opgevuld. Op deze wij
ze kan men allerlei voorwerpen ver
sieren, te beginnen bij het eenvoudige
lin'iaal of vouwbeen en te vervolgeu
met horlogestandertjes, postzegeldoos
jes, photografielijstjes, enz., alle uit
een fijn soort hout vervaardigd. Wie
handig en ondernemend is. kan dan
voortgaan met decoratie van meube
len. die op deze wijze lijken op Oos
terse he, met ivoor ingelegde meubelen.
Het materiaal wordt geleverd door
de uitvindster van de techniek. Frau-
lein M. von SchlicMegroll (Privatschu-
le für hausL Kunstgewerbe in Stral-
sund, Mühlenstrasze) netjes verpakt en
vergezeld van een verklaring van bet
werk benevens een proef van een be
gonnen werkje.
Het hout kan men licht of donker
beitsen het beits wordt in kokend wa
ter opgelost en dan eenige malen over
de te bewerken oppervlakte heen ge
streken, totdat de gewenschte kleur is
verkregenom het trekken te voor
komen is het gewenscht. aan beide
kanten te beitsen, zoodat heit hout aan
heide kanten vochtig wordt.
Vooral moet het hout daarom ook
niet bij de kachel drogen.
Na een half uur drogen wordt het
hout bestreken met brillantine, en een
kwartier daarna flink met een wollen
lapje uitgewreven.
Daarna gaat men pas de teekenlng
op het hout maken .door middel van
calqueerpapier of voor een meer ge
oefende teekenaarster gewoon met het
potlood, of duidelijkheidshalve met
witte verf. Nu vogt het uitsnijden,
waarbij vooral op gladde randen ge
let moet worden. Het doet er minder
toe, hoe diep men uitsnijdt, als de ran
den maar glad zijn. daarom is een zeer
scherp mesje een hoofdvereischte.
Nu bevochtigt men de holten goed
met ..medium", neemt een klein beetje
van de ivoormassa uit het potje, dat
men direct weer sluit. Telkens neemt
men zoo'n kleine hoeveelheid' op de
spatel, dat daarmee éen holte precies
gevuld isna eenige oefening leert
men precies zien, hoeveel er voor iedere
holte noodig is. Met de punt van de
spatel wordt de massa goed in de holte
en langs de randen gedrukt, dan wordt
de spatel rechtop gezet, en zoo langs
de oppervlakte gestreken, om haar
glad te maken. Wat er nu nog te veel
in de holte was, wordt er afgestreken,
en moet dadelijk verwijderd worden
met een linnen lapje, dat met „me
dium" bevochtigd is. Zijn de tuschen-
ruimten heel klein, dan is het zeer
aan te bevelen, een dun potloodje met
een linnen lapje te omwikkelen, en
daarmee de tusschenruimten schoon te
houden. De ivoormassa wordt spoe
dig stijf, daarom moet het potje goed
gesloten blijven mocht ze wat stijf ge
worden zijn, dan is ze In de warme
hand spoedig weer vloeibaar te ma
ken. Na eenige dagen zijn de holten
met een stijve massa gevuld mocht
de ondergrond door het bestrijken wat
geleden hebben, dan kan men hem
nog eens metbeits bestrijken. Nadat
ook dit weer goed gedroogd is, kan 't
geheel nog eens met brillantine be
streken worden, of men laat het voor
werp door den meubelmaker politoeren.
Huishoudelijkewenken.
I. Bewaar geen suiker, thee koffie
of iets dergelijks in den zak, waarin
het uit den kruidenierswinkel komt.
Veel van den geur gaat verloren, wan
neer het niet in houten doozen of blik
ken bussen bewaard wordt.
II. Leg nooit veeren bedden in de
zon. De zon werkt natuurlijk in op
de olie, die nog in de veeren zit en
veroorzaakt een onaangenamen geur.
Lucht veeren bedden op een winderi-
gen dag in de schaduw.
Naar het Zweedsch.
Het leven in het zwoele schoollokaal
was vreeselijk. Eentonig en sleepend
klonken telkens weder de antwoorden
der scholieren in alle mogelijke toonev.
en registers, slaperig, dreunend, werk
tuigelijk. En daarin mengde zich dan
een gemompel
Zeven maal acht is zes en vijftig.
Acht en negen is zeventien.
En de oude schoolmeester stond
naast Lars, den ondeugenden slungel,
en pakte hem bij zijn oorlel, want de
jongen had daar net Christien een slak
op haar rug gezet, en het kind: rilde
nog van den schrik, en kon maar niet
tot bedaren komen. Nu nam de oude
meester haar 't dier van den hals en
toen werd het van lieverlede rustig in
't schoolvertrek, nadat ook Lars heel
berouwvol uitgeweend had, Daarop
slofte de cude meester naar 't zwarte
bord en schreef daar met steile rech
te groote letters op „Slaaf is hij, die
door schuld gedrukt wordt??
Hij las den regel onderzoekend over.
O ja, hij stond er nog keurig op.
Toen ging hij op een stoel zitten en
peiinsde.
De waarheid der spreuk die hij aan
een schrijfvoorbeeld ontleend had, pak
te ham sterk aan.
Hij had ze ondervonden, de waar
heid van dezen volzin, m een reeks vau
jaren. Wel bezien eigenlijk zijn leven
lang. Eerst was hij loopjongen ge
weest. ai op zijn achtste jaar onder
de menschen. Toen kwam hij bij een
boer in de leer, doch op zekeren dag
sloeg een paard hem het eene been
lam zoodat de arme jongen voor niets
meer deugde, Allen hadden medelij
den met hem. want als een verminkte
was hij in 't dorp voor niets meer te
gebruiken. Hij kon noch op 't veld.
noch bij 't turfsteken helpen.
De predikant, wien dit aan 't hart
ging, zei ronduit tegen hem
Je deugt voor niets meer, je moet
maar schoolmeester worden."
En de predikant gaf hem eenige boe
ken. waaruit de lamme het beste sap
trachtte te persen, terwijl hij een maand
lang te bed lag en de handige oude
Liesa maar aldoor zijn been papte.
Maar in het kleine koude huisje was
het donker, zoodat zijn oogen hem pijn
deden, als hij las en hij was ook niet
zoo sterk in 't leeren.
Toen reed de predikant met Auders
naar Lunat, sprak met den directeur
der opleidingsschool, bracht den jon
gen daarheen en leende hem nog een
gulden of wat. En zoo was Auders er
gekomen, maar heel bezwarend. De
eischen waren destijds nog niet groot,
en m,et groote inspanning wist hij er
zich door te slaan.
Gelukkigerwijze kwam de school
meestersplaats in zijn geboorteplaats
opende predikant stelde zich in de
bres voor hem, en de gemeenteraad
achtte het 't beste, hem te nemen, dan
ontliepen zij in elk geval 't gevaar,
hem nog eens tot hun last te krijgen.
En daarbij was Auders een kind uit
het dorp en zou hij het niet in zijn
hersens krijgen, zijn hoofd in de hoog
te te steken. Hij moest het maar eens
wagen, die lamme boerenjongen
Wel komaan„Uit slavernij ontstaat
nimmer heerschappij".
Koning Edward en koningin Alexandra in het statierijtuig op weg naar
Westminster Abbev.
De aartsbisschop van Canterbury zet koning Edward de kroon op het hoofd.
Het jaargeld werd op 200 kronen be
paald. Paulus had immers zelf ge
zegd Voed het vleesch doch mest het
nietDat was wezenlijk toch een
heele mooie somtweehonderd kro
nen 's jaars, en dat voor een gemeente
die bovendien verplicht was, een ge
heel nieuwe school te bouwen.
Vijf jaar lang had Auders een vrouw
uit het armenhuis, die in de school
kwam en alles onderhield en de ka
chel aanlegde. Het lastigste was het
met 't koken Liesa was daar wel zoo
onhandig niet in, maar zij leed gebrek
in 't armhuis en kwam dus hongerig
in de school aan. En wat men uit de
pot eet, komt nooit op schotel, zegt het
spreekwoord. Zij werd zoodoende
steeds vetter en vetter maar de mees-
ster Auders stee-dis smaller en mager
der en het was alsof zijn armen klap
perden. wanneer, hij met een gebogen
rug en rillend van kou de dorpsstraat
doordraaide.
Maar een magere man heeft ook een
hart. zegt men. En op zekeren dag
kwam de meester er achter, dat hij
cr ook een had.
Hij had het niet bespeurd, dat er bij
den predikant een nieuw dienstmeisje
was gekomen. Zij heette Ingried en
kwam uit Smaaland. Zij zag er goed
uit en was blijmoedig van aard. Als
een kwikstaartje trippelde zi] en zona
als een leeuwerik. En een teeder hart
had ze voor menschen en dieren.
Wanneer de schoolmeester op de pas
torie kwam, bracht zij den meester al
tijd een kop koffie in de kerkkamer.
„Hij z!iet er zoo verschrikkelijk uit,
net of-ie geen koffie krijgt", zei ze dan
altijd tegen de domineesche.
En dat was ook een goede vrouw,
die 't al heel spoedig week werd om t
harte. En dan zocht Ingried altijd de
grootste stukken koek of tulband voor
den schoolmeester uit.
Toen deze ontdekte, dat Ingried zijn
hart gestolen had, ging hij naar den
predikant toe en vroeg hem om raad.
De predikant was immers zijn oude
weldoener
De oude heer krabde zich achetr 't
oor, „Hm, ja. mijn beste Auders. hm
Ja ja! Kijk, zie je, ik kan me niet
begrijpen waar jullie van zullen leven
Je huisgezin kan toch grooter worden!"
„Misschien wel," zei de meester en
glimlachte even.
„Hm Kijk eens. kinderen en klets
majoors, is 't moeielijk den mond te
stoppen, hm, en je hebt immers nog
schulden ook Ik wil niet op de klei
nigheden zinspelen, die ik nog te vor.
deren heb, ofschoon het met de afbe
taling langzaam gaat, je kunt ook al
niet meer geven dan je doet. Maar je
hebt ook bij anderen schulden moeten
maken, heb ik gehoord, en..."
„Hij, die ook de jongen van den
adelaar voedt staat er in het ge
zangboek. Men moet op God vertrou
wen 1"
„Zeker zeker, maar men moet toch
ook God Piet tartenMen mag zich
niet op een plank in ze© begeven, en
zeggen God zal me wel verder helpen!
Hm En dan, ze heeft 't hier goed
daarna wordt het veel minder voor
haar. Ze houdt van goed eten en is
daaraan gewend.. Ja ja, je kunt haar
immers zelf polsen, wil ze, dan zal ik
voor jullie bruiloft zorgen, dat is in
elk geval een opluchting.
Ingried kwam juist roet de koffie
binnen. Roodwangig en teerhartig,
als versche melk. De meester voelde,
hoe hem het hart in de keel stak hij
kon er niet dadelijk een woord uit
brengen. Hij keek haar maar altijd
aan.
Maar toen vermande hij zich toch en
begon te hoesten, zooals alle menschen
het in gewichtige oogenblikken plegen
ta doen. Toen kwam de predikant er
tusschen.
„Zeg, Ingried, hm Zie-je? d'e mees
ter van ons dorp, hm, is vandaag ora
jou hier gekomen; hij is in alle eer
en dieugd op je verliefd, en vraagt of
je zijn vrouw wilt worden en hem in
lief en leed volgen, hm.
De predikant was een oud man en
hield ervan bij plechtige gelegenheden
ook deftige woorden te gebruiken.
Maar Ingried lachte beiden in hun
gezicht uit met haar vroolijk, goed
hartig meisjeslachje.
„Kom, dominéé, sta nu een arm
meisje niet te foppen Zou me nu zoo
'n geleerd man, die orgel kan spelen,
en een stem heeft, om bergen te doen
springen, een schoolmeester, zou die
een dienstmeisje vragen? Hahaha
„Het is een arme drommel, In
gried. met een lam been. een eenzame,
die nooit eenige vreugdie gesmaakt
heeft. Jij bent de eerste wanneer je
hem nemen wilt"
„Is u dat ernst en geen fopperij
„Ja, uit de grond mijns harten
„Zeker, wil ik I"
„Dan verloof ik jelui samen en hoop.
dat de vrede op jelui bond moge rus
ten Het was een echte predikants
verloving. De oude geestelijke werd
geheel geroerd door de beteekenis van
het oogenblik, en Ingried wist ternau
wernood op welken voet ze .staan zou.
„En dan zorg ik heelemaal voor jul
lie bruiloft
„Dat is heerlijk," zei Ingried, en
haar oogen straalden, toen de predi
kant héén was gegaan.
„Zal je nu ook van me- kunnen hou
den, Ingried je
„Zeker kan ik datIk doe 't nu
alik heb immers altijd de kiffie voor
den meester binnengebracht
„Maar je moet jij en jou tegen me
zeggen, wanneer ik je man ben, hoor
„Och, dat leer ik vanzelf wel."
Hij stond een oogenblik besluiteloos
tegenover liaar toen gaf hij haar een
finken zoen. En zij wendde haar ge
zichtje niet af.
„Dat behoort er immer,s zoo bij", zei
hij met een poging om zoo weinig mo
gelijk verlegen te schijnen. Maar he-
was hem alsof de geheele kamer met
hem in de rondte draaide en de groo
te kerkboeken en registers een polka
dansten. Zij omhelsde hem teeder.
„Ik ben zoo blij, zoo blij,
De bruiloft had in d'e pastori© plaats
en een mooier teospraak had de oude
predikant nooit gehouden. De kan
tonrechter zei, dat ze al te mooi was.
Hij zelf had althans zoo'n gelukwensch
riiet gekregen.
En toen begon bun, gemeenschappe
lijk leven, dat met vele anderen som
bere eentonigheid gemeen had.
Daar was veel liefde, en overeen
stemming, plichtsbetrachting en zelf
opoffering, arbeid en levenslust.
Frissche, eetlustige kinderen, liefelijk
om aan te zien, en- heerlijk om te l'ief-
koozen.
Hij wijdde zich met dubbelen ijver
aan zijn school, en deed zijn best er
nog wat bij te verdienen, hielp bij ver-
koopingen, stelde voor anderen ver
zoekschriften op, en schreef acten en
stukken wanneer een der boeren een
weiland of een perceel grond verkocht.
Zij spon en weefde en in haar „ver
loren tijd"naaide zij goed, borduurde
zij namen en maakte allerlei verstel
werk, hielp op school, wanneer Auders
een groote verkooping had' en zong den
geheelen dag.
Maar er hing ook een wolk over
hem de schulden. Naar den predi
kant bracht hij vijf kronen zoo dik
wijls het hem mogelijk was. En de
eerlste weldoener was ook de eerste,
die het zijne terug kreeg. Maar daar
waren nog anderen, d!ie hem maan
den en boos werden wanneer er bij
hem eb in de kas was. Dan had hij
zijn bittere oogenblikken.
Hij werd ook bij de feestelijkheden
uitgenoodigd, natuurlijk. Maar lang
hinderde het hem nog, dat bij 't kaart
spel op 't kerstfeest bij den kantonrech
ter. een oude boer er op aandrong, dat
Auders zou meespelen, iemand zei;
„Laat 'm niet spelen, bij heeft immers
niet om te betalen als hij verliest.!"
Sedert dien dag raakte de meester
geen kaart meer aan.
Hij en Ingried waren overigens zeer
gezien bij al de leden van den Gemeen
teraad.
In den slachttijd vond menige worst
haar weg naar school, evenals eieren
met Paschen. En de afgelegde schort
jes en kleedjels, die de vrouwen zon
den om voor de kleinen te vermaken,
waren ook niet gering in getal.
Maar de meester werd door de sla
vernij der schuld1 meer neergedrukt,
dan 'iemand vermoeden kon, en hij lag
vele nachten slapeloos.
Van lieverlede kreeg hij ook grooter
inkomen en daar zij in alle opzichten
spaarden, en eiken duit omkeerden,
kwam de dag, dat hij van zijn laat sten
Schetsen van DEKA.
Een fatsoenlijke familie.
Buiten begon het al te donkeren,
hoewel het pas in Augustus en niet
later dan zeven uur was. Maar de
lucht was den geheelen morgen met
zware regenwolken bedekt geweest en
nog slechts een flauw avondlicht
schemerde rond om het vetgeschilder
de, regelmatig gebouwde huis.
Moe en de kinderen zaten voor de
ramen, een beetje wrevelig, 't Was
al zoo donker en het licht mocht nog
niet op. want Pa kon dat bij zijn
middagtukkie niet verdragen. Dat
moest ongestoord blijven. Niets mocht
er gebeuren, zoolang Papa op z'n chai
se-longue lag te droomen, met 't wa
kend puckhondje op z'n beenen.
Moe en de kinderen verveelden zich;
moe 'inwendig, de kinderen ook uit
wendig. Buiten was niets anders te
zien dan verregende wegen en slap
neerhangend boomlo'of. Geen mensch
passeerde er. En binnen was niets te
zien vanwege de donkerte. Alleen het
theelichtje glom in een hoek van de
kamer, en het kleine vlammetje had
een atmospheer van gezelligheid om
zich, te klein om in te zitten maar dui
delijk genoeg om voortdurend aan het
lamplicht te herinneren, dat straks
eerst komen mocht.
,Moe, wanneer mag nou eigenlijk
het licht op dreinde Frans. Ik heb
I nog zooveel schoolwerk te maken en
als ik het morgen niet af heb of niet
goed ken. krijg ik straf."
„Ja jongen," herhaalde moe wat sla
perig en in gedachtennou nog niet.
Dat weet je wel. Pa moet toch eerst
z'n slapie uit doen. We mogen liem
niet storen."
„Maar pa slaapt altijd' zoo lang,"
begon nu ook het meisje, en het is zoo
vervelend".
„Ssssst, niet zoo brutaal jij. Wat de
ouders doen, moeten te kinderen nooii
vervelend vinden. Dat past niet. Heb
jij dat verhaaltje al uitje hoofd geleerd
van den deugdzamen Gerrit?"
't Is zoo vervelend, rnoe
Och, jij altijd met je vervelend, riep
moe plotseling zoo boos, dat ze er zelf
van schrok. Want Pa uitte op z'n
lu'ien stoel een diepe zucht. Geluk
kig, dat hij zoo spoedig weer door
snurkte.
"Jij hebt het te veel over vervelend.
Rozetje. Kleine meisjes moeten niet
zooveel vervelend vinden. Uit het ver
haal blijkt, dat Gerrit zeer deugdzaam
was, een voorbeeld voor veel stoute
kinderen I 1
Rozetje zweeg wat beteuterd, maar
broer Karei, die wat ouder was, en
graag bij pa en moe voor veel knapper
en begrijpelijker dan zijn zusje door
ging, lijmde nu: „Neen, hè moe?
Daar is Roosje nog te kléin voor. Maar
Gerrit past goed ophij rookt nooit
in stilte een sigaartje en komt altijd
meiteen van de school naar huis. Staa.
het niet zoo in het boek. moe?"
Moe knikte bevestigend, maar ant
woordde niet direct, want buiten, waar
nu de regen neerplaste. trok een zon
derlinge figuur haar aandacht. Het
was een cadaver van een mensch, een
ellendig lichaam met flarden behan
gen, een arme landlooper. die honge
I rig zijn hand opstak naar het raam etn
om een aalmoes smeekte.
Moe wendde het gelaat af, den kin
deren bevelend ook zoo te doen. Daav
mochten ze niet naar kijken. Dat was
nou bepaald een man, die in zijn jon-
i gensjaran niet bad willen oppassen.
Nou zag Rozetje meteen eens, waar de
ondeugd toe leidde.
Buiten beefde de oude. versleten
stem de bedelvraag, aanhoudend maar
smeekend„Een stuk brood ik ben
zoo hongerig en heb al zoo ver geloo-
pen. Heb meelij met me."
Schuchter werd' er aan de deur ge
klopt. De meid, een jong ding neg.
stale even het hoofd om de deur ea
vroeg, of ze dien armen ouden stum
per niet wat van het kippenhrood
mocht geven. Maar het berouwxle
haar spoedig, die vraag gedaan te
hebben, want scherp klonk het„Vol
strekt niet, Dientje. Ik wil het niet
hebben hoorGeen kwaad volk aan i
de deur, en vooral geen bedelarij aaui
wakkeren. Als die man wat harder
werkte, en beter oppaste zou hij hier
nu niet zoo staan.
En zich omdraaiend tikte zij met het
gekussende handjes hard en dreigenc
tegen het raam, en schudde heftig
„neen" tegen den man.
Die scheen nu te merken, dat hier
niets te halen viel. Met 'n moe gebaar
nam hij het eind hout op. dat hem als
stok diende, en, moeielijk op de reus
achtig groote voeten voortgaande, sleep
bij zich weer op weg, tegen den regen
in,
In de kamer was het al donkerder
geworden. De regen zwiepte nu wOe
dend tegen de ruiten, en mama schil
derde met de levendigste kleuren harer
verbeelding aan de twee kleintjes, wat
met slechte menschen gebeurt.
De jongen luisterde aandachtig toe.
geheel onder den indruk, maar het
kleine meisje leunde wat voorover, op
de vensterbank, zoodat het mollige
hoofdje tegen de ruit was aangedrukt.
O, Hemel, wat liep die stumperd
moeielijk. Zou hij ergen pijn in zijn
beenen hebben Zeker wel. Wat liep
hij daar eenzaam. Er was niemand
te zien, zelfs de honden lagen in de
J hokken. Maar gelukkig misschien voor
i hem, anders hadden die hem misschien
i ook nog aangeblaft. Hoewel, Turk
I blafte nooit naar menschen, en de
groote Bruno van den boer ook niet.
iJa, eens had die gebeten, maar toen
hitste de boer hem aan, op een bedel
j jongen. Wat waren die dieren toch
I goed.
Opeens slaakte zij een gilletje, dat zij
wel schielijk met de hand voor den mond
smoorde, maar dat toch gehoord was.
Moe vloog van schrik overeind en pa
vloekte, ja warempel, vloekte, dat
hij zoo ruw uit den slaap was gehaald.
Knorrig rees hij overeind, gooide den
hond van zijn knieën en zei, dat z'n
slapie al weer uit was.
„Maar kind," zei moe verwijtend,
wat is er dan toch? Je doet ons alle
maal schrikken met je kuren.
„O moe, kijk eens, kijk eens, kwam
het bevend terug, de man is gevallen."
Nu ligt hij aan den kant van don weg."
„Wat ligt aan den kant van den weg.
bromde pa. die van de heele geschiede
nis geen steek begreep.
„Och, een kerel, een landlooper,"
antwoordde moe, en Karei voegde er
zoet bij „een .slechte man, die vroe
ger zijn ouders voorloog, en dronk,
bè moe.... enne.... daarna in de
gevangenis kwam
Pa vond het niet de moeite waard
om naar buiten te kijken. Om zoo'n
dronkenlap werd waarachtig het lek
kerste uurtje van je avond vergald.
Komaan, moe moest maar eens thee
inschenken, en dan de luiken dicht
doen. Wat was dat allemaal voor gek
heid. om je met dat vieze volk te be
moeien
Plomp, zei het gaslicht. Pa zette
zich gemakkelijk in zijn leuningstoel,
krabde zich genoegelijk het fijne, bol
ronde, rozenroode gelaat en vouwde
de kra'it open. die nog naar drukinkt
rook. Hij moest toch eens eventjes
van die nieuwe Armenische gruwelen
lezen. Zou je nou waarachtig den
ken, dat dit menschen waren? Het
was, alsof alle gevoel bij hen dood
De kinderen gingen aan hun werk.
moe nam de gladde breinaalden op en
werkte aan haar zes paar kousen ver
der.
Heerlijk stil was 't in de kamer, het
gaslicht zong met het theewater een
deuntje. De sterke thee geurde in de
fijne kopjes.
Buiten werd de regen nu voortge-
zweept door een stormwind, 't Klet
terde neer op den eenzamen landweg,
waar de schooier weer was opgestaan,
onkenbaar van dr'ek en vuil. Wagge
lend zette hij zijn weg voort naar de
stad., die heel ver met lichtjes fonkelde.
O, Hemel, wat een eind nogHoe
haalde hij het vanavond nog En
toch, vooruit moest hij, anders zou hij
vannacht ellendig omkomen van ge
brek en koude. Een huivering voer
door het oude, afgetakelde lichaam, en
even keek liij om naar de woning ach
ter hem. die huiselijk en warm onder
het zware dak lag, met lichtpuntjes in
da luiken.
„Zulk vee Om een ouden stakkerd
zelfs een boterham te weigeren 1"
En toch werd daarbinnen dienzelf
den avond door moe uit het groote-
Boek gelezen, dat oude. nooit volpre
zen boek, dat ook vertelt van den barm-
hartigen Samaritaan, en Liefde pre
dikt voor alle menschen.