Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. looit pekel oil ie schulden. Een uitvloeisel van hetVerbschnitt' zou men kunnen noemen de zooge naamde ..Remplierarbeit". Het is een bezigheid, die zorgvuldig uitgevoerd, een effect kan maken, dat doet. den ken aan ..met ivoor ingelegd". Eerst worden de voorwerpen ingesneden en daarna de holten met ivoorgele, lij merige massa opgevuld. Op deze wij ze kan men allerlei voorwerpen ver sieren, te beginnen bij het eenvoudige lin'iaal of vouwbeen en te vervolgeu met horlogestandertjes, postzegeldoos jes, photografielijstjes, enz., alle uit een fijn soort hout vervaardigd. Wie handig en ondernemend is. kan dan voortgaan met decoratie van meube len. die op deze wijze lijken op Oos terse he, met ivoor ingelegde meubelen. Het materiaal wordt geleverd door de uitvindster van de techniek. Frau- lein M. von SchlicMegroll (Privatschu- le für hausL Kunstgewerbe in Stral- sund, Mühlenstrasze) netjes verpakt en vergezeld van een verklaring van bet werk benevens een proef van een be gonnen werkje. Het hout kan men licht of donker beitsen het beits wordt in kokend wa ter opgelost en dan eenige malen over de te bewerken oppervlakte heen ge streken, totdat de gewenschte kleur is verkregenom het trekken te voor komen is het gewenscht. aan beide kanten te beitsen, zoodat heit hout aan heide kanten vochtig wordt. Vooral moet het hout daarom ook niet bij de kachel drogen. Na een half uur drogen wordt het hout bestreken met brillantine, en een kwartier daarna flink met een wollen lapje uitgewreven. Daarna gaat men pas de teekenlng op het hout maken .door middel van calqueerpapier of voor een meer ge oefende teekenaarster gewoon met het potlood, of duidelijkheidshalve met witte verf. Nu vogt het uitsnijden, waarbij vooral op gladde randen ge let moet worden. Het doet er minder toe, hoe diep men uitsnijdt, als de ran den maar glad zijn. daarom is een zeer scherp mesje een hoofdvereischte. Nu bevochtigt men de holten goed met ..medium", neemt een klein beetje van de ivoormassa uit het potje, dat men direct weer sluit. Telkens neemt men zoo'n kleine hoeveelheid' op de spatel, dat daarmee éen holte precies gevuld isna eenige oefening leert men precies zien, hoeveel er voor iedere holte noodig is. Met de punt van de spatel wordt de massa goed in de holte en langs de randen gedrukt, dan wordt de spatel rechtop gezet, en zoo langs de oppervlakte gestreken, om haar glad te maken. Wat er nu nog te veel in de holte was, wordt er afgestreken, en moet dadelijk verwijderd worden met een linnen lapje, dat met „me dium" bevochtigd is. Zijn de tuschen- ruimten heel klein, dan is het zeer aan te bevelen, een dun potloodje met een linnen lapje te omwikkelen, en daarmee de tusschenruimten schoon te houden. De ivoormassa wordt spoe dig stijf, daarom moet het potje goed gesloten blijven mocht ze wat stijf ge worden zijn, dan is ze In de warme hand spoedig weer vloeibaar te ma ken. Na eenige dagen zijn de holten met een stijve massa gevuld mocht de ondergrond door het bestrijken wat geleden hebben, dan kan men hem nog eens metbeits bestrijken. Nadat ook dit weer goed gedroogd is, kan 't geheel nog eens met brillantine be streken worden, of men laat het voor werp door den meubelmaker politoeren. Huishoudelijkewenken. I. Bewaar geen suiker, thee koffie of iets dergelijks in den zak, waarin het uit den kruidenierswinkel komt. Veel van den geur gaat verloren, wan neer het niet in houten doozen of blik ken bussen bewaard wordt. II. Leg nooit veeren bedden in de zon. De zon werkt natuurlijk in op de olie, die nog in de veeren zit en veroorzaakt een onaangenamen geur. Lucht veeren bedden op een winderi- gen dag in de schaduw. Naar het Zweedsch. Het leven in het zwoele schoollokaal was vreeselijk. Eentonig en sleepend klonken telkens weder de antwoorden der scholieren in alle mogelijke toonev. en registers, slaperig, dreunend, werk tuigelijk. En daarin mengde zich dan een gemompel Zeven maal acht is zes en vijftig. Acht en negen is zeventien. En de oude schoolmeester stond naast Lars, den ondeugenden slungel, en pakte hem bij zijn oorlel, want de jongen had daar net Christien een slak op haar rug gezet, en het kind: rilde nog van den schrik, en kon maar niet tot bedaren komen. Nu nam de oude meester haar 't dier van den hals en toen werd het van lieverlede rustig in 't schoolvertrek, nadat ook Lars heel berouwvol uitgeweend had, Daarop slofte de cude meester naar 't zwarte bord en schreef daar met steile rech te groote letters op „Slaaf is hij, die door schuld gedrukt wordt?? Hij las den regel onderzoekend over. O ja, hij stond er nog keurig op. Toen ging hij op een stoel zitten en peiinsde. De waarheid der spreuk die hij aan een schrijfvoorbeeld ontleend had, pak te ham sterk aan. Hij had ze ondervonden, de waar heid van dezen volzin, m een reeks vau jaren. Wel bezien eigenlijk zijn leven lang. Eerst was hij loopjongen ge weest. ai op zijn achtste jaar onder de menschen. Toen kwam hij bij een boer in de leer, doch op zekeren dag sloeg een paard hem het eene been lam zoodat de arme jongen voor niets meer deugde, Allen hadden medelij den met hem. want als een verminkte was hij in 't dorp voor niets meer te gebruiken. Hij kon noch op 't veld. noch bij 't turfsteken helpen. De predikant, wien dit aan 't hart ging, zei ronduit tegen hem Je deugt voor niets meer, je moet maar schoolmeester worden." En de predikant gaf hem eenige boe ken. waaruit de lamme het beste sap trachtte te persen, terwijl hij een maand lang te bed lag en de handige oude Liesa maar aldoor zijn been papte. Maar in het kleine koude huisje was het donker, zoodat zijn oogen hem pijn deden, als hij las en hij was ook niet zoo sterk in 't leeren. Toen reed de predikant met Auders naar Lunat, sprak met den directeur der opleidingsschool, bracht den jon gen daarheen en leende hem nog een gulden of wat. En zoo was Auders er gekomen, maar heel bezwarend. De eischen waren destijds nog niet groot, en m,et groote inspanning wist hij er zich door te slaan. Gelukkigerwijze kwam de school meestersplaats in zijn geboorteplaats opende predikant stelde zich in de bres voor hem, en de gemeenteraad achtte het 't beste, hem te nemen, dan ontliepen zij in elk geval 't gevaar, hem nog eens tot hun last te krijgen. En daarbij was Auders een kind uit het dorp en zou hij het niet in zijn hersens krijgen, zijn hoofd in de hoog te te steken. Hij moest het maar eens wagen, die lamme boerenjongen Wel komaan„Uit slavernij ontstaat nimmer heerschappij". Koning Edward en koningin Alexandra in het statierijtuig op weg naar Westminster Abbev. De aartsbisschop van Canterbury zet koning Edward de kroon op het hoofd. Het jaargeld werd op 200 kronen be paald. Paulus had immers zelf ge zegd Voed het vleesch doch mest het nietDat was wezenlijk toch een heele mooie somtweehonderd kro nen 's jaars, en dat voor een gemeente die bovendien verplicht was, een ge heel nieuwe school te bouwen. Vijf jaar lang had Auders een vrouw uit het armenhuis, die in de school kwam en alles onderhield en de ka chel aanlegde. Het lastigste was het met 't koken Liesa was daar wel zoo onhandig niet in, maar zij leed gebrek in 't armhuis en kwam dus hongerig in de school aan. En wat men uit de pot eet, komt nooit op schotel, zegt het spreekwoord. Zij werd zoodoende steeds vetter en vetter maar de mees- ster Auders stee-dis smaller en mager der en het was alsof zijn armen klap perden. wanneer, hij met een gebogen rug en rillend van kou de dorpsstraat doordraaide. Maar een magere man heeft ook een hart. zegt men. En op zekeren dag kwam de meester er achter, dat hij cr ook een had. Hij had het niet bespeurd, dat er bij den predikant een nieuw dienstmeisje was gekomen. Zij heette Ingried en kwam uit Smaaland. Zij zag er goed uit en was blijmoedig van aard. Als een kwikstaartje trippelde zi] en zona als een leeuwerik. En een teeder hart had ze voor menschen en dieren. Wanneer de schoolmeester op de pas torie kwam, bracht zij den meester al tijd een kop koffie in de kerkkamer. „Hij z!iet er zoo verschrikkelijk uit, net of-ie geen koffie krijgt", zei ze dan altijd tegen de domineesche. En dat was ook een goede vrouw, die 't al heel spoedig week werd om t harte. En dan zocht Ingried altijd de grootste stukken koek of tulband voor den schoolmeester uit. Toen deze ontdekte, dat Ingried zijn hart gestolen had, ging hij naar den predikant toe en vroeg hem om raad. De predikant was immers zijn oude weldoener De oude heer krabde zich achetr 't oor, „Hm, ja. mijn beste Auders. hm Ja ja! Kijk, zie je, ik kan me niet begrijpen waar jullie van zullen leven Je huisgezin kan toch grooter worden!" „Misschien wel," zei de meester en glimlachte even. „Hm Kijk eens. kinderen en klets majoors, is 't moeielijk den mond te stoppen, hm, en je hebt immers nog schulden ook Ik wil niet op de klei nigheden zinspelen, die ik nog te vor. deren heb, ofschoon het met de afbe taling langzaam gaat, je kunt ook al niet meer geven dan je doet. Maar je hebt ook bij anderen schulden moeten maken, heb ik gehoord, en..." „Hij, die ook de jongen van den adelaar voedt staat er in het ge zangboek. Men moet op God vertrou wen 1" „Zeker zeker, maar men moet toch ook God Piet tartenMen mag zich niet op een plank in ze© begeven, en zeggen God zal me wel verder helpen! Hm En dan, ze heeft 't hier goed daarna wordt het veel minder voor haar. Ze houdt van goed eten en is daaraan gewend.. Ja ja, je kunt haar immers zelf polsen, wil ze, dan zal ik voor jullie bruiloft zorgen, dat is in elk geval een opluchting. Ingried kwam juist roet de koffie binnen. Roodwangig en teerhartig, als versche melk. De meester voelde, hoe hem het hart in de keel stak hij kon er niet dadelijk een woord uit brengen. Hij keek haar maar altijd aan. Maar toen vermande hij zich toch en begon te hoesten, zooals alle menschen het in gewichtige oogenblikken plegen ta doen. Toen kwam de predikant er tusschen. „Zeg, Ingried, hm Zie-je? d'e mees ter van ons dorp, hm, is vandaag ora jou hier gekomen; hij is in alle eer en dieugd op je verliefd, en vraagt of je zijn vrouw wilt worden en hem in lief en leed volgen, hm. De predikant was een oud man en hield ervan bij plechtige gelegenheden ook deftige woorden te gebruiken. Maar Ingried lachte beiden in hun gezicht uit met haar vroolijk, goed hartig meisjeslachje. „Kom, dominéé, sta nu een arm meisje niet te foppen Zou me nu zoo 'n geleerd man, die orgel kan spelen, en een stem heeft, om bergen te doen springen, een schoolmeester, zou die een dienstmeisje vragen? Hahaha „Het is een arme drommel, In gried. met een lam been. een eenzame, die nooit eenige vreugdie gesmaakt heeft. Jij bent de eerste wanneer je hem nemen wilt" „Is u dat ernst en geen fopperij „Ja, uit de grond mijns harten „Zeker, wil ik I" „Dan verloof ik jelui samen en hoop. dat de vrede op jelui bond moge rus ten Het was een echte predikants verloving. De oude geestelijke werd geheel geroerd door de beteekenis van het oogenblik, en Ingried wist ternau wernood op welken voet ze .staan zou. „En dan zorg ik heelemaal voor jul lie bruiloft „Dat is heerlijk," zei Ingried, en haar oogen straalden, toen de predi kant héén was gegaan. „Zal je nu ook van me- kunnen hou den, Ingried je „Zeker kan ik datIk doe 't nu alik heb immers altijd de kiffie voor den meester binnengebracht „Maar je moet jij en jou tegen me zeggen, wanneer ik je man ben, hoor „Och, dat leer ik vanzelf wel." Hij stond een oogenblik besluiteloos tegenover liaar toen gaf hij haar een finken zoen. En zij wendde haar ge zichtje niet af. „Dat behoort er immer,s zoo bij", zei hij met een poging om zoo weinig mo gelijk verlegen te schijnen. Maar he- was hem alsof de geheele kamer met hem in de rondte draaide en de groo te kerkboeken en registers een polka dansten. Zij omhelsde hem teeder. „Ik ben zoo blij, zoo blij, De bruiloft had in d'e pastori© plaats en een mooier teospraak had de oude predikant nooit gehouden. De kan tonrechter zei, dat ze al te mooi was. Hij zelf had althans zoo'n gelukwensch riiet gekregen. En toen begon bun, gemeenschappe lijk leven, dat met vele anderen som bere eentonigheid gemeen had. Daar was veel liefde, en overeen stemming, plichtsbetrachting en zelf opoffering, arbeid en levenslust. Frissche, eetlustige kinderen, liefelijk om aan te zien, en- heerlijk om te l'ief- koozen. Hij wijdde zich met dubbelen ijver aan zijn school, en deed zijn best er nog wat bij te verdienen, hielp bij ver- koopingen, stelde voor anderen ver zoekschriften op, en schreef acten en stukken wanneer een der boeren een weiland of een perceel grond verkocht. Zij spon en weefde en in haar „ver loren tijd"naaide zij goed, borduurde zij namen en maakte allerlei verstel werk, hielp op school, wanneer Auders een groote verkooping had' en zong den geheelen dag. Maar er hing ook een wolk over hem de schulden. Naar den predi kant bracht hij vijf kronen zoo dik wijls het hem mogelijk was. En de eerlste weldoener was ook de eerste, die het zijne terug kreeg. Maar daar waren nog anderen, d!ie hem maan den en boos werden wanneer er bij hem eb in de kas was. Dan had hij zijn bittere oogenblikken. Hij werd ook bij de feestelijkheden uitgenoodigd, natuurlijk. Maar lang hinderde het hem nog, dat bij 't kaart spel op 't kerstfeest bij den kantonrech ter. een oude boer er op aandrong, dat Auders zou meespelen, iemand zei; „Laat 'm niet spelen, bij heeft immers niet om te betalen als hij verliest.!" Sedert dien dag raakte de meester geen kaart meer aan. Hij en Ingried waren overigens zeer gezien bij al de leden van den Gemeen teraad. In den slachttijd vond menige worst haar weg naar school, evenals eieren met Paschen. En de afgelegde schort jes en kleedjels, die de vrouwen zon den om voor de kleinen te vermaken, waren ook niet gering in getal. Maar de meester werd door de sla vernij der schuld1 meer neergedrukt, dan 'iemand vermoeden kon, en hij lag vele nachten slapeloos. Van lieverlede kreeg hij ook grooter inkomen en daar zij in alle opzichten spaarden, en eiken duit omkeerden, kwam de dag, dat hij van zijn laat sten Schetsen van DEKA. Een fatsoenlijke familie. Buiten begon het al te donkeren, hoewel het pas in Augustus en niet later dan zeven uur was. Maar de lucht was den geheelen morgen met zware regenwolken bedekt geweest en nog slechts een flauw avondlicht schemerde rond om het vetgeschilder de, regelmatig gebouwde huis. Moe en de kinderen zaten voor de ramen, een beetje wrevelig, 't Was al zoo donker en het licht mocht nog niet op. want Pa kon dat bij zijn middagtukkie niet verdragen. Dat moest ongestoord blijven. Niets mocht er gebeuren, zoolang Papa op z'n chai se-longue lag te droomen, met 't wa kend puckhondje op z'n beenen. Moe en de kinderen verveelden zich; moe 'inwendig, de kinderen ook uit wendig. Buiten was niets anders te zien dan verregende wegen en slap neerhangend boomlo'of. Geen mensch passeerde er. En binnen was niets te zien vanwege de donkerte. Alleen het theelichtje glom in een hoek van de kamer, en het kleine vlammetje had een atmospheer van gezelligheid om zich, te klein om in te zitten maar dui delijk genoeg om voortdurend aan het lamplicht te herinneren, dat straks eerst komen mocht. ,Moe, wanneer mag nou eigenlijk het licht op dreinde Frans. Ik heb I nog zooveel schoolwerk te maken en als ik het morgen niet af heb of niet goed ken. krijg ik straf." „Ja jongen," herhaalde moe wat sla perig en in gedachtennou nog niet. Dat weet je wel. Pa moet toch eerst z'n slapie uit doen. We mogen liem niet storen." „Maar pa slaapt altijd' zoo lang," begon nu ook het meisje, en het is zoo vervelend". „Ssssst, niet zoo brutaal jij. Wat de ouders doen, moeten te kinderen nooii vervelend vinden. Dat past niet. Heb jij dat verhaaltje al uitje hoofd geleerd van den deugdzamen Gerrit?" 't Is zoo vervelend, rnoe Och, jij altijd met je vervelend, riep moe plotseling zoo boos, dat ze er zelf van schrok. Want Pa uitte op z'n lu'ien stoel een diepe zucht. Geluk kig, dat hij zoo spoedig weer door snurkte. "Jij hebt het te veel over vervelend. Rozetje. Kleine meisjes moeten niet zooveel vervelend vinden. Uit het ver haal blijkt, dat Gerrit zeer deugdzaam was, een voorbeeld voor veel stoute kinderen I 1 Rozetje zweeg wat beteuterd, maar broer Karei, die wat ouder was, en graag bij pa en moe voor veel knapper en begrijpelijker dan zijn zusje door ging, lijmde nu: „Neen, hè moe? Daar is Roosje nog te kléin voor. Maar Gerrit past goed ophij rookt nooit in stilte een sigaartje en komt altijd meiteen van de school naar huis. Staa. het niet zoo in het boek. moe?" Moe knikte bevestigend, maar ant woordde niet direct, want buiten, waar nu de regen neerplaste. trok een zon derlinge figuur haar aandacht. Het was een cadaver van een mensch, een ellendig lichaam met flarden behan gen, een arme landlooper. die honge I rig zijn hand opstak naar het raam etn om een aalmoes smeekte. Moe wendde het gelaat af, den kin deren bevelend ook zoo te doen. Daav mochten ze niet naar kijken. Dat was nou bepaald een man, die in zijn jon- i gensjaran niet bad willen oppassen. Nou zag Rozetje meteen eens, waar de ondeugd toe leidde. Buiten beefde de oude. versleten stem de bedelvraag, aanhoudend maar smeekend„Een stuk brood ik ben zoo hongerig en heb al zoo ver geloo- pen. Heb meelij met me." Schuchter werd' er aan de deur ge klopt. De meid, een jong ding neg. stale even het hoofd om de deur ea vroeg, of ze dien armen ouden stum per niet wat van het kippenhrood mocht geven. Maar het berouwxle haar spoedig, die vraag gedaan te hebben, want scherp klonk het„Vol strekt niet, Dientje. Ik wil het niet hebben hoorGeen kwaad volk aan i de deur, en vooral geen bedelarij aaui wakkeren. Als die man wat harder werkte, en beter oppaste zou hij hier nu niet zoo staan. En zich omdraaiend tikte zij met het gekussende handjes hard en dreigenc tegen het raam, en schudde heftig „neen" tegen den man. Die scheen nu te merken, dat hier niets te halen viel. Met 'n moe gebaar nam hij het eind hout op. dat hem als stok diende, en, moeielijk op de reus achtig groote voeten voortgaande, sleep bij zich weer op weg, tegen den regen in, In de kamer was het al donkerder geworden. De regen zwiepte nu wOe dend tegen de ruiten, en mama schil derde met de levendigste kleuren harer verbeelding aan de twee kleintjes, wat met slechte menschen gebeurt. De jongen luisterde aandachtig toe. geheel onder den indruk, maar het kleine meisje leunde wat voorover, op de vensterbank, zoodat het mollige hoofdje tegen de ruit was aangedrukt. O, Hemel, wat liep die stumperd moeielijk. Zou hij ergen pijn in zijn beenen hebben Zeker wel. Wat liep hij daar eenzaam. Er was niemand te zien, zelfs de honden lagen in de J hokken. Maar gelukkig misschien voor i hem, anders hadden die hem misschien i ook nog aangeblaft. Hoewel, Turk I blafte nooit naar menschen, en de groote Bruno van den boer ook niet. iJa, eens had die gebeten, maar toen hitste de boer hem aan, op een bedel j jongen. Wat waren die dieren toch I goed. Opeens slaakte zij een gilletje, dat zij wel schielijk met de hand voor den mond smoorde, maar dat toch gehoord was. Moe vloog van schrik overeind en pa vloekte, ja warempel, vloekte, dat hij zoo ruw uit den slaap was gehaald. Knorrig rees hij overeind, gooide den hond van zijn knieën en zei, dat z'n slapie al weer uit was. „Maar kind," zei moe verwijtend, wat is er dan toch? Je doet ons alle maal schrikken met je kuren. „O moe, kijk eens, kijk eens, kwam het bevend terug, de man is gevallen." Nu ligt hij aan den kant van don weg." „Wat ligt aan den kant van den weg. bromde pa. die van de heele geschiede nis geen steek begreep. „Och, een kerel, een landlooper," antwoordde moe, en Karei voegde er zoet bij „een .slechte man, die vroe ger zijn ouders voorloog, en dronk, bè moe.... enne.... daarna in de gevangenis kwam Pa vond het niet de moeite waard om naar buiten te kijken. Om zoo'n dronkenlap werd waarachtig het lek kerste uurtje van je avond vergald. Komaan, moe moest maar eens thee inschenken, en dan de luiken dicht doen. Wat was dat allemaal voor gek heid. om je met dat vieze volk te be moeien Plomp, zei het gaslicht. Pa zette zich gemakkelijk in zijn leuningstoel, krabde zich genoegelijk het fijne, bol ronde, rozenroode gelaat en vouwde de kra'it open. die nog naar drukinkt rook. Hij moest toch eens eventjes van die nieuwe Armenische gruwelen lezen. Zou je nou waarachtig den ken, dat dit menschen waren? Het was, alsof alle gevoel bij hen dood De kinderen gingen aan hun werk. moe nam de gladde breinaalden op en werkte aan haar zes paar kousen ver der. Heerlijk stil was 't in de kamer, het gaslicht zong met het theewater een deuntje. De sterke thee geurde in de fijne kopjes. Buiten werd de regen nu voortge- zweept door een stormwind, 't Klet terde neer op den eenzamen landweg, waar de schooier weer was opgestaan, onkenbaar van dr'ek en vuil. Wagge lend zette hij zijn weg voort naar de stad., die heel ver met lichtjes fonkelde. O, Hemel, wat een eind nogHoe haalde hij het vanavond nog En toch, vooruit moest hij, anders zou hij vannacht ellendig omkomen van ge brek en koude. Een huivering voer door het oude, afgetakelde lichaam, en even keek liij om naar de woning ach ter hem. die huiselijk en warm onder het zware dak lag, met lichtpuntjes in da luiken. „Zulk vee Om een ouden stakkerd zelfs een boterham te weigeren 1" En toch werd daarbinnen dienzelf den avond door moe uit het groote- Boek gelezen, dat oude. nooit volpre zen boek, dat ook vertelt van den barm- hartigen Samaritaan, en Liefde pre dikt voor alle menschen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6