V Ie ster rato®!. Zijn woorden brachten ons in de hoogste spanning. Wij maakten voor den nieuwen kennis plaats en nadat hij was gaan zitten, vroegen we hem ons zijn wedervaren te vertellen. De vreemdeling scheen niet te bescheiden te, zijn ©n gaf gehoor aan onis verlan gen. Wanneer ge, aldus begon hij, u des tij dis aangetrokken gevoefldlat tot de Amerikaansche aangelegenheden, zal de naam van Auburn u niet vreemd in de ooren klinken. In de V.ejreenigcHe Staten beteekent die naam evenveel als wat de Spielberg voor Oostenrijk was. Gij, moet u echter den Auburn niet voorstellen als een groote gevangenis neen, hderen, het is maar een grootte kolonie voor misdadigers, een soort van stad voor hen, die uit de. maat schappij verbannen zijn. Door stevi ge hooge murart omgeven bevinden zich daarbinnen huizen niet cellen voor gevangenen, kazernes, zieken huis en werkplaatsen. Alles ziet er onvriendelijk en onaangenaam uit. Een paar graspaden loopen er door heen met hier en daar een boompje en een bloembedje, hetwelk doet denken aan de eertijds onschuldige kindsheid der gebannenen. Omstandigheden dJie hier van min der belang zijn, hadden mij, na vol brachten étudie te Hamburg, naar Amerika gevoerd' en na een kort ver blijf te New-York, kreeg ik een aan stelling als gevangenisdokter in Au burn,: dat, zooals u zeker bekend is, zich in den staalt New-York bevindt. Ik had het geneeskundig opzicht over dat gedeelte van de gevangenis, waar de gevaarlijkste lui in verblijf hielden. Menschen kan men het nielt noemen, veeleer hyena's. Twee onder hen, die levenslang hier moes ten verblijven, en die door lichaams bouw en slimheidi ver bene dien. de an deren stonden, werden onder bijzon der opzicht gesteld, omdat zij reeds een paar maal hadden willen uitbre ken. Ik sloeg hun gangen met de groottste oplettendheid gade en wel omdat zij de hemel weet hoe zij er aan kwamen, in het bezit bleeken te zijn van ijzeren werktuigen. Zij ga ven voor ziek te zijn, doch ik zag wel dalt het zoo niet was en het al leen hun doel was in het hospitaal te komen, wijl hun de gelegenheid be ter voorkwam daar te ontkomen. Men bad hen nu apart opgesloten en in ketens geklonken, doch niette genstaande deze vorzorgsmaatrege- len was op een goedlen morgen een van hen en eenige dagen later de an der spoorloos verdwenen. Het zal zoo ongeveer een veertien dagen later geweest zijn, na de ont vluchting dier boeven, die natuurlijk de grootste schrik der bewoners wa-j ren, d'alt ik te paard naar Cayuga- Bridge ging. Het was middag, toen ik aan het einddoel van mijn reis was, en ik het overschoone geziclit gadesloeg, dat zich mijlen ver voor mijn oog ont sloot. Het Cayuga-meer lag in schil derachtige pracht aan mijn voeten, terwijl tusschen den ruwen, zwaren rotsoever het heldere water kalm stroomde, als wilde het vrede bewa ren tusschen de beide oevers. Over den vloed, die een lengte beeft van veertig Engelsche mijlen en hier een breedte van één Engelsche mijl, loopt een kolossale brug, een wonderwerk van Amerikaanschen bouwstijl, de Buffalo- en de Attikaspoorweg, die in Cayuga-Bridge een station heeft. Mijn zaken, die ik in helt dorp te doen had, waren vrij spoedig ver richt en tegen den avond nam ik de terugreis naar Auburn aan. Kent u het genot van een reis op een zomer avond? Cayuga-Bridge is door een groot dicht bosch omgeven en daardoor liep mijn weg. Welgemoed werd ik gestemd, toen ik door de rijen hooge beuken ging en mij overge'vendle aan mijn gedachten, liet ik mijn paard langzaam loopen. Ik was een en al bewondering, toen 'ük die prachtige kleurschakeering zag, het gevolg van het ondergaan der gouden zon. Plot seling werd ik uit mijn poëtische stemming opgeschrikt door een ge raas, dat van beide kanten van den j weg scheen te komen. Ik greep naar i mijn revolver en keerde mij om, op lSjetzelfdei oogenblik ontvi'ng ik een j hevigen slag op mijn hoofd, die mij j het bewustzijn benam. Ik tuimelde i van mijn paard, op den grond en nog eenmaal opende ik mijn oogen, ter wijl ik in e.en d'er aanvallers een der ontvluchtte bandieten herkende. Hét moet zeer laat geweest zijn, want toen ik weer tot bewustzijn kwam, en de oogen opende, zag ik aan den donkeren blauwen hemel de maan staan. Een drukkend gevoel op mijn achterhoofd, was oorzaak, dat ik mijn hand wilde opbeuren en toen eerst bemerkte ik, dat men mij aan handen en voeten gebonden had. Ik verzamelde al mijn gedachten en herinnerde mij toen de aanvallers, een vreeselijk iets kwam in mij op en ik had een gevoel alsof mijn hart stilstond. Ik voelde dat ik over twee evenwij dig loopende rails lag, en toen ik aan- daclutig luisterde, hoordle 5k ondier mij water stroomen. Een oogenblik slechts en ik begreep alles. Ik lag op de spoorbrug, gebonden, onmachtig om mij te bewegen en in het zekere vooruitzicht door een trein verplet terd, te worden. Bijna verloor ik weer mijn bewust zijn, d'och moed scheppend begon ik te schreeuwen; ik wrong mij om mijn banden los te doen springen, doch helaas vergeefsche moeite en ten slot te begon ik te builen als een klein kind. Ik wilde mijn lichaam een an dere beweging geven, doch ik bezon mij' bijtijd-s, één onvoorzichtige be weging zou mij in den vloed kunnen doen vallen en daar ik gebonden was onmiddellijk doen zinken. Een huivering li©p me door de le den, toen lag ik weer doodstil, doch niet voor lang. Het maanlicht boven mij, helt stroo men van het water, daar in d© don kere diepte, die opkomende wind, dan weer de akelige doodsche stilte, zel den door de vlucht van een vogel op geschrikt, o mijne heeren, dat alles was verschrikkelijk en deed me in, over waren allen het eens. Zijn naam den grootsten angst verkeeren. kwam op de lippen van alle bezoekers En dan die rails! Ik voel-der tentoonstelling, zij vroegen of hij Duivenwedvluchten over groo-te af standen, zelfs over zee, zijn niet on gewoon, en van Italië uit zijn postdui ven herhaaldelijk over de Alpen naar haar hokken in Frankrijk en Duitsch land teruggekeerd. Een van de grootste wedvluchten van dien aard is dezer dagen tusschen Rome en België. De vlucht was geor ganiseerd door den .."Vriendenbond" te Gent en vormde eigenlijk een herha ling op groote schaal van een proef, in 1878 door dezelfde Vereeniging geno men, toen 1.101 duiven te Rome wer den losgelaten, om naar België terug te keeren. Slechts 57 duiven keerden terug en de tijd, dien zij gebruikten Ven Rome naai* België. voor haar terugkeer wisselde af tus- i schen 8 dagen en 3 maanden. Sedert heeft de afriehtkunst van dui- ven groote vorderingen gemaakt, en d'e duiven, die ditmaal te Rome werden I losgelaten, er waren er 2.835, waren alle goed afgericht. Het loslaten der duiven te Rome I was een aardig gezicht Het geschied de onder toezicht van een officier van het Italiaansche militaire postduiven- station te Monte Mario, tegenover de schilderachtige oude kerk van Santa Croce en, hoewel de loslating om 6 uur 'in den morgen plaats vond, was er een groote menigte nieuwsgierigen op de been. Iedere duif droeg een zeer klein' briefje mee met de boodschap ..Après in'avoir soigné, donnez-moi la' l'iberté, s'il vous'plait" (alsge me ver zorgd hebt, geef me dan de vrijheid, asjeblieft), dit voor het geval, dat do duiven door vermoeidheid overvallen of opgevangen worden. De uitslag van de wedvlucht is nog niet bekend. Dagelijks nog komen duiven in hare tillen terug. Vele die ren schijnen zich aangetrokken te hebben gevoeld door de sneeuw- en ijsvelden op de Alpen. Er zijn er daar ten minste zeer vele gezien. De volledige uitslag wordt binnen kort bekend gemaakt. de. de balken waarop ik lag te trillen, ik geloofde een Itrein te hooren nade ren, ik meende het sissen en snuiven te hooren van een locomotief, mijn haren voelde ik te berge rijzen. Mijn hart stond een oogenblik stil om even later weer sneller te kloppen. Er zijn van dtie zaken, heeren, die jong of oud was. waar hij woonde, of hij vrouw en kinderen had, of hij stadgenoot was en al zoo meer, maar de suppoosten konden slechts de schouders ophalen. Het eenige wat zij wisten, was, dat de schilderij op ze keren dag bezorgd was. dat, de tentoon stellingscommissie verrukt was ge weest over dit heerlijke kunstwerk mij geheel onbegrijpelijk voorkomen nu daar hing als een veelbe- wonderd onoplosbaar raadsel. Gaf het doek werkelijkheid of fanta sie weerWelke geaachte had het en een daarvan is, dat ik zoo'n nacht heb kunnen doorstaan. Slechlts één gedachte stond bij mij vast: ik moest probeeren een andere positie aan te nemen en wel om tusschen die rails te komen. Al mijn kracht spande ik in, iedere zenuw werd tot berstens toe bewogen, ik draaide en kromde mij, mijn hoofd dreigde te barsten en na eenige inspanning, die mij een eeuw toescheen, gelukte het mij tus schen de rails te komen. Goddank. Was ik gered? Ik had geen tijd daar over na 'te denken of mij te verblij den. 't Eenige wat ik deed was luis teren. Geheel in de verte vernam ik gedruisch, daarna kwam het al nader en nader. De geheimzinige stilte van dennachlt werd van minuut tot mi nuut erger, toen weer het stampen en stooten van een machine, die met grootte snelheid, in Amerika gewoon te, naderde. Nog een duizend voet... nog vijfhonderd... Geen lid bewoog zich aan mijn li chaam, ik lag daar als een lijk. Ik trachtte te schreeuwen, doch het was mij onmogelijk mijn s/tem te gebrui ken. Een oogenblik meende ik een schel licht te zien, ik voelde een hee- ten gloed! over mij heengaan; toen werd hiet donker en in mijn ooren klonk het alsof ik den donder hoorde rollen. Het ijzeren monster vloog als een bezetene over mij heen... de haak van den laatsten wagen greep me een eind voort, terwijl ik aan do borst gewond was. Alles dwarrelde voor mij, ik dacht krankzinnig te worden. Toen ik weer tot mezelf kwam, be vond ik mij in mijn eigen bed, om ringd door vrienden en kennissen. Om kort te gaan, ik was den volgen den morgen na dien vreeselijken nacht door een der brugwachters ge vonden, men herkende mij en bracht me naar Auburn. Een aanhoudende koorts hield me veertien dagen te bed steeds worstelend met den dood, doch aan mijn stevig gestel heb ik mijn le ven te danken. Toen ik na mijn ziekte weer voor helt eerst in den spie gel keek, zag ik de gevolgen van den angst; mijn haar en baard waren wit. De dokter zweeg. Zijn bleek gelaat de ontzettende' blik, het zweet crat in groote druppels hem op hett voor hoofd stond, waren het bewijs, hoe penseel van den kunstenaar bestuurd Wie was het voorgestelde meisje, welks eenvoudig, tegen den donkeren achter grond bel afstekend lichte kleed een modernen, snit, een uitheemsche mode aanduidde Op al d'ie vragen vermocht niemand een antwoord te geven. Dit antwoord kwam eerst veel later, bij de prijsuitdseling, toen eik der be kroonde schilders persoonlijk zijn kunstenaarsloon in ontvangst moest komen nemen. Peter Bergheim had den eersten prijs behaald en men wachtte in spanning wie zich daarvoor aan zou melden. Vele dagen verliepen er. totdat op zekeren morgen een jonge dame voor de strenge kunstrechters verscheen. Zij droeg rouwkleeren. die haar bleek gelaat nog des te bleeker deden schijnen, maar dat gelaat was beeld schoon en de ieden van de jury za gen haar verwonderd aan. want het kwam bun voor, dat zij d'it gezicht meer gezien hadden, zonder dat zij zich herinneren konden, waar of wanneer. „Irene Bergheim," stelde zij zich aan de vergaderden voor en toen werd het allen duidelijkzij was hei origi neel der bekroonde schilderij. Men bood baar een stoel, en vroeg waarom de schilder Peter Bergheim niet zelf gekomen was. De groote oogen van het meisje wer den vochtig. „Hij kan niet, antwoordde zij, hij is een maand geleden begraven. Ik bleef met moeder alleen achterPeter was onze trots. Toen vertelde zij verder, en al had den de heeren haar ook niets meer gevraagd, niettemin luisterden zij met belangstelling. Hij had de academie met roem door loopen en voor zijn doeken vond' hij reeds goede koopers. Hij had hier ge lukkig kunnen zijn, maar de wijde we reld trok hem aan. Hij had een rus- teloozen geest, die n'iet genoeg had aan stil geluk, aan succes van het oogenblik. „Het talent moet zich ontwikkelen, zeide hij, het moet zich vormen naar de schoonheden der wereld. Zoo verliet hij ons. Dat is drie jaar geleden, en toen hij terugkwam, was hij een gebroken, le vensmoede man, hij. die vertrokken was, vol moed en vertrouwen op de toekomst. In zijn brieven had hij ons daar niets van verraden, wij dachten, dat levendig hem nog alles voor den geest hij 110g altijd gelukkig en vroolrjk was stond en hoezeer zijn verhaal hem als toen hij ons verliet, en toen wij weer aangegrepen had. j hem angstig vroegen, hoe het kwam. Toen hem en deze stamtafel verlic- j dat. hij zoo veranderd was. poogde hij iten verdween langzamerhand de i te glimlachen en zei dat het wel over spanning waarin wij verkeerd had-1 - T»"* den, doch op onzen weg bespraken we, het geval nog van den dokter feu de avonturen die men in de Nieuwe Wereld zooal beleven kan. deloois ongerust moesten maken. Dat was alles wat hij uit wilde la ten, en wij vroegen niet verder. verleden jaar begon Peter aan een schilderij, een donker zeegezicht, het zelfde, dat hem. die nu dood is. den eersten prijs deed behalen. Hij werk te eraan als in koortswoede. Het moest, het. moest klaar zijn. Nog deze Peter Bergheim had een schilderij eene schilderij voltooien eer hij het Zijn laatste schilderij. gemaakt, dat op de tentoonstelling groot, opzien baarde. Een meisje met beeldschoon gelaat en fraaie vormen leunde tegen een rots, die door de gol ven wordt bespoeld en staarde in ge peins verdiept naar de onstuimige woe lige zee, waarboven zich een dreigen de lucht verheft. Niemand kende den schilder, maar zijn doek was een meesterstuk, daar. penseel voor goed zou neerleggen. Wij begrepen liem, want wij zagen, dat hij van dag tot dag meer weg kwijnde in zijn stomme smart, en wij leden met hem. Zij wachtte even, om hare tranen te drogen, en ging toen voort Er werd geen woord tusschen ons gesproken, maar op zekeren avond riep hij mij op zijn' atelier. Hij schilderde plaaggeest bevrijd was. Zoo blijmoedig had bij zich nog nooit gevoeld. Toen hij thuis kwam, omarmde hij Ingried en drukte haar innig tegen zich aan. Dien avond vergat hij nooit. Maar 't was, alsof hij zich door den strijd staande had gehouden toen hij zijn doel bereikt had en ieder zijn deel teruggegeven was. zakte hij in el kaar. En toen strekte hij zich op het ziekbed uit. Ingried trachtte hem te troosten zoo goed als zij kon. „Je wordt stellig weer gezond man lief", zei ze. En maak je niet om ons ongeruisi Moet je heen. dan zal ik voor de kinderen zorgen. Ik zal de winkel aan den hoek overnemen, dien kan ik krijgen als ik wil. En de kin deren zijn braaf zij zullen hun vader eer aandoen, anders waren het jouw kinderen niet I" Hij lachte zoo hartelijk om haar drukte. „Ja, jij bent een vrouw, zooals er weinigen zijn. Al de anderen heb te mijn schuld afbetaald. Voor al je lief de zal de Heer je loonen Ik zal mijn schuld jegens jou nooit kunnen afdoen. Nooit tegenover jou Maar hij zei dat met een blijmoedig lachje. En met een zalig lachje ging hij heen en betaalde zijn schuld aan de natuur. Een angstige nacht. De vensters van het café-restauraint stonden wijd open en de frissche avondkoelte was in strijd met den ta baksrook, waarmede de atmosfeer daarbinnen bezwangerd) was. De volle maan stond hoog aan den diepblauwen hemel en zond haar zil veren stralen dooT het jonge groen der bloeiende hoornen, die voor de vensters staan,die, zich langzaam heen en weer bewogen. De club, waartoe ik destijds be hoorde had haar vaste tafel, waar aan zij gewoonlijk den avond door bracht en waar natuurlijk de vraag stukken van den dag druk besproken werden. Ons gezelschap bestond uit lui van goeden Stand, d'ie meer aan getrokken werden door hefldefr gas licht, lekker ©ten en drinken, dan wel door een poëtischen lente-avond. Zoo ook op dezen avond; de maan maakte niet den minsten indruk op ons en allerlei zaken werden weer druk besproken; politiek, belasting, regeering, theater, niets bleef onaan geroerd. Door een zekere wrijving van gedachten was de vraag te berde gebracht, of het werkelijk een feit is. dat men door een hevige gemoedsbe weging plotseling grijs kan worden. Deze belangrijke vraag lokte nogal debat uit. Eenige heeren waren van oordeel, dat het een anecdote was, anderen dreven den spot ermee en hielden het voor een bakersprookje. Toen het gesprek over dilt onder werp steeds warmer en heftiger werd stond van de nabij zijnde tafel een heer op, van wien wij tot nu toe geen notitie genomen hadden. Hij was buitengewoon groot envan stevigen lichaamsbouw. Zijn welgevormde trekken, die zijn vast karakter sche nen weer te geven, werden nog ver hoogd door goedig uitziende groote blauwe, oogen ond'er het hooge voor hoofd. Wat echter zijn verschijning opvallend maakte, was helbr sneeuw witte hoofdhaar en de baard, terwijl hij den indruk maakte van hoogstens 35 jaar oud te zijn. Ik vraag u om verontschuldi ging, heeren, wanneer ik u in het gesprek stoor, zeide hij met een be leefde buiging. Ik hoorde u spreken over een geval, dat me bijzonder in teresseert. Ikzelf ben daar het spre kend bewijs voor, dat onder zekere omstandigheden, 'een hevige ge moedsbeweging, werkelijk invloed op den meüjSGh kan hebben. Feuilleton. Vertaald uit het Italiaansch. 27. Zijne trekken namen een ijskoude kalmte en strakheid aan, terwijl hij eenige minuten voor zich heen staar de. Daarop scbu'dde hij met een slu- wen glimlach het hoofd en mompel de: „Welk een kind! Welk een kind! Vervolgens ging hij naar zijn geld kist, sloot haar open en nam er het kistje uit dat de hertogin Estella haar dochter had geschonken en diat den bruidstooi met „de Ster van het Zui den." bevatte. Hij beschouwde een oogenblik de steenen met een kennersblik, bezag speciaal den grooten zwarten steen van voren en van achteren en scheen zich aan zijn 'tooverachtige stralen, aan zijn fonkelen en schitteren niet te kunnen verzadigen. Zooveel is zeker, zoo'n steien krijg ik nooit weer in handen! mom pelde hij. De kleine, grijze oogen werden daarbij steeds stekend er en strakker, steeds nadenkender en peinzender hingen zij aan het heerlij ke kleinood. Op eens legde hij met verwonderlijke vlugheid de sieraden weer in het kistje, gloot het zorgvul dig dicht en luisterde scherp naar eenig gerucht in den winkel. Ik moet hem' spreken. Waar is hij? hoorde hij een schelle stem met een sterk Napolitaansch accent zeg gen. Wat verlangt u? vroeg het fac totum in dien winkel voorzichtig. Dat gaat u niets aan. Ik heb met den heer Semmola zelf te spre ken. Is hij daar? En' zonder eenig verder antwoord liep de ietwat onstuimige bezoeker den winkel door en trad de kamer van d'en heer Semmola binnen. Tot zij.n verwondering zag de woekeraar een Franciscaner monnik voor zich. Wat is er? Wat is er aan de hand? Wat wilt gij? zeide hij. Ah, hier zijft ge dus," antwoord de. de monnik en ging familiaar op een stoel zitten. Gij kent mij niet? Neen. Wie zijt. gij? Gij zult mij dadelijk leeren ken nen. Hertog Attilio dei Tibaldi was zooeven bij u? Semmola zag den voorgewenden monnik verrast aan. Wat hij sprak, klonk zoo kortaf, zoo barsch, zoo be slist en gebiedend, dat hij ook zonder veel scherpzinnigheid had moeten bemerken, dalt hij met iemand te doen had, die niiet gewoon was te verzoe ken. Zulke manieren leert men niet in een kloo'ster. Gij bedoelt dien jongen heer, dien gij miscbien zooeven Dij mij hebt zien uitgaan? vroeg Semmola, zijn bezoeker beglurend en zich dom hou dend, met 'de bedoeling tijd te win nen en te ziien, waar deze eigenlijk heen wilde. Ja, antwoordde de ander snel en kortaf. Dien ken ik niet. Ik zag hem voorden eersten keer. Dat is een leugen. Gij kent hem beter dan ik. Gij doet zaken met hem. Semmola glimlachte miinachtend en ging weer, schijnbaar doodbe daard, op zijn sltoel zitten. Wat wilt gij toch eigenlijk? vroeg hij droog en koud. Stel dat ik zaken met hem deed, wat gaat u dat aan? Met u doe ik in elk geval geen zaken. Daar is de deur! Daarmee wees de heer Semmola ta melijk gebiedend naar den uitgang. De ander verroerde zich niet. Houd die nuttelooze praatjes maar voor u, Semmola, en luister naar hetgeen ik zeg, ging hij voort, op zijn barschen, beslisten toen. Gij hebt gestolen goed beleend, en als gij voortgaat den hardhoorige tegen mij te spelen, dan laat ik u dadelijk ge vangen nemen en voor het gerecht brengen. Veel gedweeër en beleefder stond Semmola weer van zijn stoel op. Het onderhoud scheen hem een bedenke lijke wending te nemen. Maar mijn waarde heer, ant woordde hij met ongehuichelde ver wondering, ik begrijp niet goed' wat gij bedoelt. Bij mij wordt nu eens dit, dan dat verzet, zonder dat ik al tijd kan weten, of die voorwerpen dien bezitter rechtmalbig toebehoor en of niet. He is dus best mogelijk, dat er wel eens een horlogetje, een ket tinkje of een ander dingetje onder loopt, dat een verleden heeft-, waarop gij gelieft 'te zinspelen. Zeg mij dus duidelijker, wat- gij wilt? Ik verlang de kleinoodiën van den hertog dei Tibaldi. Ik heb zulke kleinoodiën niet. Gij verkeert in dwaling. De monnik stond vastberaden op. Goed, dat zullen wij aanstonds zien. Denk nie't, Semmola dat gij het weg kunt moffelen. Ik ben in min der dan Itwee minuten met die carabi nieri terug en zal uw deur in het oog houden. Ik zal alles onderste boven hail en tot ik gevonden heb wat ik zoek. Daarmee wendid'e zich de spreker ook reeds vrij haasltig naar de deur. Maar zeg dan toch, mijn waarde waar het om te doen is, riep nu Sem mola hoe langer hoe meer in de engte gedreven. Ge zijt toch niet hier geko men om een oud, eerlijk man in heit ongeluk te storten, hem van zijn moeilijk en zuur verworven goed te berooven! Hoe kan ik weten, of dit of dat, walt ik toevallig beleend1 heb, gestolen is. Dat de kleinoodiën gestolen zijn, weet nu heel Napels en gij weet het ook. Maar ik wislt het toen nog niet, toen ik mijn goed geld er voor gaf, verd'ödigde zich Semmola driftig. De Franciscaner glimlachte verge noegd. Het verheugde hem blijkbaar, dat de oude listige vos, waarvoor Semmola bekend stond, nu (toch in zijn val was geloopen, door hem te bekennen, dat hij de kleinoodiën had. Goed. Zoover zijn wij dus geluk kig. Gij zijt in het bezit, van de klei noodiën, en hertog Altbilio heeft ze bij u verzet. Ik heb hem ook niet gekend. Dat doet er niet toe. Ik ken hem. Gaan we dus verder, Semmola. Heft is er ons om le c^oen, vast te stellen, dat Attilio dei Tibaldi de dief van de kleinoodiën is. Zoolang dit niet is geschied, mogen ze hem niet terug gegeven worden. Begrepen? Wij wil len niet, dat onschuldigen onder de verdenking van den diefstal lijden. Maar als de hertog terugkomt en mij het geld brengt? Hoe zal ik hem dan zijn pand kunnen weigeren? Hoeveel hebt gij er op geleend? Honderdvijftigduizend lire. De Franciscanen knipte sluw met de oogen. Napolitaansch gewicht? zeide hij O. o. zoowaar ik voor \i sta, ik bezweer het u, prompt in confarft geld. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 7