Hei verpande karakter.
Licht en Schaduw.
Rubriek voor Dames.
Laatst hoorde ik een moeder mot een
van geluk stralende oogen zeggen,
dat zij zoo blij wae met een dochtertje
en niet met een zoon gezegend te zijn
en prees andere moeders even geluk
kig, die alleen dochtertjes bezaten.
De woorden verwonderden mij om
dat het een ontwikkelde vröuw was,
die sprak van wie ik dus niet kon ver
onderstellen, dat zij haar vrouwelijk
bezit prees, allejsn om het netjes aan
te kleeden en er daardoor mee te
pronken. Het verwonderde mij, om
dat de tegenwoordige vrouw zooveel
reden tot klagen meent te hebben, zoo
dat ik meendeconsequent doorden
kende moeien de moeders gelukkig
zijn, zoons in plaats van dochters ter
wereld te brengen. Daarom brachten
die woorden mij in opgewekte stem
ming ik meende er gerust uit te mo
gen afleiden, dat het lot der vrouw niet
alleen door m ij nog wel houdbaar
wordt gevonden, maar dat ook ande
den de toekomst barer sexe niet zoo
verwerpelijk achten.
De vrouw wil meer vrijheid hebben
de man mag in het openbare leven al
tijd een woordje meespreken, maar
z ij mag thuis blijven en heeft eenvou
dig af te> wachten, wat de man beslist.
Wat hij heslist uit eigen wilHeusch
zoo zijn eigen wil, en heusch volko
men vrij Och kom, hij iis immers on
dergeschikt aan allerlei omstandighe
den, en vooral ook aan allerlei perso
nen. De koopman moet zich regelen
naar zijn klanten, de kantoorbediende
naai- zij chef, de medicus naar zijn pa.
tiénten, de advocaat naar zijn cliën
ten. 't lid van de Kamer naar zijn kie
zers deze hoopt op dat baantje, gene
haakt naar dit postje, en1 dat alles met
opoffering van een stukje van dezelfde
vrijheid, waarom ze door de vrouwen
zoo benijd worden. Als wij vrij wil
den zijn, dan moesten wij alleen als
Robinson Crusoë alleen op een eiland
gaan wonenmaar willen wij genie
ten van de voordeelen van een be
schaafde maatschappij dan moeten zoo
wel mannen als vrouwen z'ich ge
troosten, dat d'e vrijheid eenigiszins
aan banden wordt gelegd. Aan ons
zelve, de vrouwen niet het minst, de
taak, om die banden zoo weinig knel.
lend mogelijk te maken.
Weet u, wat mij altijd een hoofdfac
tor voor vrijheid heeft toegeschenen?
Een opgewekte levensopvatting! Dat
sluit in zich een vroolijk doorstaan
van allerlei omstandigheden niet van
den Wil afhankelijk, als daar zijn
slecht weer, onaangenaamheid met de
dienstbode, islecht humeur van een der
huisgenooten, gebreken van anderen,
lichte ongesteldheden enz. Verder
sluit het in zich niet te veel vasthouden
aan droeve herinneringen, en niet te
veel tobberijen over de toekomst.
Opgewektheid, vroolijkhefid is vrij.
beid
Een voorbeeld.
Een huisvrouw zou een dagje de
stad uitgaan naar hare familie. Zij
heeft zich al daarop lang verheugd,
maar op den dag te voren staakt de
boot, waarmede zij vervoerd moest
worden, het werk, omdat de strenge
vorst het onmogelijk maakt. De huis
vrouw is mistroostig, zij klaagt steen
en been en kan haar slecht humeur niet
onderdrukken. Een huisvrouw moet
zich toch ook maar altijd afsloven
zoo'n enkel pleziertje wordt weer ver
hinderd ze moppert op manlief, op de
kinderen, op de boden.; de geheele fa
milie heeft een alleronaangenaamsten
dag en zij zelve gaat naar bed' met het
idéé, dat de vrouw toch een treurig lot
beschoren is en dat zij ook meer vrij
heid behoort te hebben.
Een andere huisvrouw ondervindt
dezelfde onaangenaamheid. Zij laat
een uitroep van teleurstelling hooren.
maar daar blijft het ook bij, de man
heeft een opgewekt vrouwtje, de kin
deren het gewone vroolijke moedertje,
dat moegewerkt spoedig inslaapt om
den volgenden morgen even vroolijk
weer te beginnen. Zij vindt het leven
nog zoo kwaad niet.
Een jong meisje is op een bal. Zij
heeft er zich veel van voorgesteld, maar
niemand schijnt de kleine eenvoud op
te merken. Zij heeft weinig kennis
sen onder de danseurs, omdat haar
ouders pas in de stad zijn komen wo
nen. Zij gaat teleurgesteld naar huis.
maar laat zich niet terneer slaan,
Wat zij door haar uiterlijk niet kan
bereiken, wordt baar geschonken door
de aantrekkingskracht, die van baar
vroolijkhedd uitgaat. Zij voelt zich
vrij, omdat, zij weet, in ieder gezel
schap een welkome gast te zijn. Ieder
ziet het vroolijke meisje l'iever komen
dan gaan.
En daarom zeg ik nog eensOp
gewektheid is vrijheid
H u i s h o u d e 1 ij k e wenken.
I. Om den onaangename,n nasmaak
van uien te verdrijven, lost men wat
fijne kamfer op in een tumbler water
en spoelt daarmee den mond.
II. Er is veel voor te zeggen, den
ouden traplooper onder den nieuwen
te laten liggen. Daardoor wordt de
laatste gespaardbij gebrek aan een
ouden looper kan men rneit evenveel
succes couranten onder den looper
leggen.
DOOE
.SVATOPLlfK CEGH.
Er was eens een jong dichter, die hon
ger leed. De wereld versmaade zijne ver
zen, en niemand kende hem, behalve de
'schuldeischexs, die hem maanden
en de nood, die hem de keel dichtkneep.
Alles, wat draagbaar was, was reeds door
hem verkocht of naar den lombard ge-
toracjty.
De laatste pijp gestopt. Niets meer over,
dan de tafel waaraan hij zat en de stroo-
zak waarop hij sliep.
Zoo zat hij, moedeloos, radeloos, hol
van hoofd en hol van maag, toen er
aan zijne deur werd geklopt. „Binnen!'
en over den drempel trad een manne
tje, wiens sjofele uiterlijk volkomen rijm
de met de woorden, waarmede hij zich
inleidde:
Wat te verkoopen, heertje? Ouwe
kleêren? Aaron betaalt goed briljant".
Alfred glimlachte bitter. Ik heb niets,
zoo scheepte hij den koopman af.
Maar deze liet zich zoo gauw niet af
schepen. Verder in de kamer dringend,
zeide hij:
Nou, misschien is er toch wel wat te
vinden. Ouwe laarzen, ouwe boeken?
Aaron koopt alles alles alles!
Overtuig je dan zelf, snauwde Alfred.
Daar is de kleerkast en d&ar is de
boekenplank.
Ja, zoowaar, niks, niks! mompelde
de koopman. Geen vel meer! Jammer,
meneertje, jammer! Aaron betaalt goed.
Bij deze woorden haalde hij uit zijn
smerigen kaftan een lederen buidel en
schudde dien. En helder tingelde de ver
leidelijke stem van het gemunte metaal,
verleidelijker dan het lied eener Sirene.
Alfred beefde bij deze muziek. Gretig
vestigden zich zijn oogen op den vetti-
gen geldzak.
En op het gezicht van den koopman
kwam eensklaps een trek van voldoe
ning en van verachting. Met de hand
den opgeheven buidel streelend. herhaal
de hij grinnikend: Aaron betaalt roy
aal, heertje! Aaron koopt alles alles
alles!"
Maar je ziet immers dat ik niets
heb! schreewde Alfred.
Nou, nou, meneer moet nou niet zoo
dadelijk boos worden. Meneer heeft toch
Te Londen is d!e laatste nieuwigheid
een spiraalsgewijze bewogen platform,
vanwaar men panorama's te zien
krijgt.. De inlichting is opgesteld in
Earl's Court, en bestaat uit een smal.
beweegbaar platform, dat spiraalsge
wijze tot een hoogte van. 30 Meter
stijgt. Het platform is zoo nauw, dat
EEn sensatie-noviteit.
twee personen elkaar niet erop^passee. gebouwd en de gezichten zijn geschil-
ren kunnen. Een leuning, die met het derd op brandvrij doek. De reis naar
platform beweegt, bevindt zich aan de j boven en naar beneden gaat langzaam
eene, een vaste leuning aan de andere j en geleidelijk, zonder iscbokken. De
zijde. Het platform, is besloten in een tocln duurt 6 minuten en er kunnen
sterkgebouwden toren, die van binnen1500 reizigers vervoerd word'en.
is gedecoreerd met gezichten uit de i
Pyreneeën. Het geheel is van ijzer 1
wel iets, waar Aaron veel, veel gouden
kopstukken voor betaalt".
Houd mij niet voor den mal, ouwe
schacheraar! Anders vlieg j e van de trap
af vierkant in Abraham's schoot!
Poeh, poeh, Aaron weet wel wat hij
zegt, zoo suste hem de koopman met een
vriendelijk handgebaar. Ik moet me
neer maar eens vertellen, dat meneer een
zeldzaam kleinood bezit, waarvoor Aa
ron net zooveel betalen wil, als meneer
maar verkiest.
Daarbij tastte hij met de gekromde vin
gers in den geldzak. Alfred volgde met
glinsterende oogen deze beweging en
-riep:
Nu wat bezit ik dan, waarvan ik
zelf niets weet? Wat kan ik je verkoopen?
De koopman trad nog nader, boog zich
naar hem en fluisterde:
Meneers karakter.
Wat? riep .Alfred, terugdeinzend:
Mijn karakter? Ben je dol?
De koopman stapte achteruit, zette eene
horst op en sprak op pochenden toon:
Vindt meneer dat zoo wonderlijk?
Kijk, Aaron koopt alles alles alles!1
Afgedragen kleeron, meisjes deugd, oude
parapluien, eer, pruiken, genie, hazevel-
len, Aarcn koopt de heele wereld.
Waarom zou hij dan ook niet een karak
ter koopen? Een karakter is in onze
dagen een zeldzaam, ding. Menschen
zonder karakter, och, die loopen er ge
noeg.
Verschrikt keek Alfred den spreker aan.
Door het venster drongen juist de laat
ste stralen der ondergaande zon en ga
ven den koopman iets spookachtigs. De
geldbuidel in zijne hand scheen te gloei
en; het verwarde haar en de baard ver
anderden in gouden draden; goud Blonk
er tusschen de plooien van zijnen kaf
tan: en zijne groote oogen kregen een
metaalglans, zoodat zij flikkerden als
een paar dukaten. Het was Alfred of daar
vóór hem stond de demon des gouds, om
zich met gebogen nek en gekromde vin
gers op zijn zwakke offer te storten, het
levensbloed hem uit te zuigen en de laat
ste goddelijke vonk in hem te verstik
kenHij bedekte zijn gelaat met zijne
handen; en toen hij weder opkeek, zag
hij den koopman in zijn vroegere ge-
•sialte, klein, oud, sjofel en vuil. De zon
was inmiddels onder gegaan.
Nou, verkoopt het heertje mij zijn
karakter? Aaron betaalt royaal. Er is net
veel vraag naar karakters, nu de verkie
zingen voor de deur staanNou, wat
zegt meneer? Aaron Betaalt kolossaal.
Voor een mooi karakter, een zuiver ka
rakter, een gaaf karakter, daar betaalt
Aaron hoopen en hoopen voor. Kijk er
is hier !Ik maak meneer tot millionair.
In paleizen zal meneer wonen de fijn
ste wijnen drinken de zoetste lippen
kussen al wat zijn hart maar begeert!
Alfred staarde in de lucht, alsof daar
een ideaal voor zijne oogen zweefde. Toen
schudde hij het hoofd en antwoordde
zuchtend:
Neen. Ik verkoop mijn karakter niet.
Nou, zooals meneer wil, zeide de
koopman. Meneer houdt dan zijn ka
rakter, met nood en ellende op den koop
toe, en Aaron houdt zijn geld. Gehoor
zame dienaar!
Hij borg langzaam den geldbuidel on
der zijn kleed en maakte zich gereed om
weg te gaan. Doch aan de" deur draaide
hij zich om.
Kijk er is hier, begon hij weer: Aa
ron heeft een goed hart en hij kan een
braaf mensch niet in zak en asch laten
zitten. Weet u wat ik leen u geld. Ver
pand mij uw karakter. Ik borg op lagen
interest vijftig percent maar een
waar bagatel! Nou, hoe denkt me
neer er over?
Alfred bezon zich. Hij keek eens rond,
naar de kleêrkast zonder kleêren. het
bed zonder hoofdkussen, de boekenplank,
zonder boeken, de kale ellende overal,
die hem grijnzend toefluisterde: .nooit, i
nooit zal ik je verlaten!" En opeens;
nam hij een besluit, en terwijl hij met]
de hand eene afwerende beweging maak- j
te, riep hij
Nu goed neem het dan maar.
Ik verpand het je.
Maar eensklaps viel hem in: hoe was
het mogelijk, een karakter te verpanden;
dat was immers een onzinnigheid!... Hij
sloot de oogen, 'opende ze weer, kneep
zich tusschen de wenkbrauwen, om te
voelen of hij niet droomde, maar de
koopman stond nog altoos hij de deur en
sprak tot hem:
Ik begrijp wel waar meneer over
tobt. Maar daar weet Aaron raad op.
Bij deze woorden haalde hij uit den
kaftan een gewoon pillendoosje, opende
dit, en deed het na eene poos weder dicht.
Ziezoo! Hier heb ik uw karakterl
zeide hij schamper, op het doosje klop
pende.
Verbaasd keek Alfred naar dit doosje.
In de schemering kon hij nog juist le
zen, wat er op geschreven stond: Edele
karakter.
Ziet u wel, babbelde de koopman,
wat een eervol etiket uw karakter gekre
gen heeft? Ik klassificeer ze namelijk
naar hunne waarde. Hier en hij haal
de uit den kaftan een ander doosje voor
den dag hier hebt u eerlijke karakters.
Die vindt men gewoonlijk op het platte
land, bij menschen die niet heel hoog
timmeren, En dan zijn hier goedige ka
rakters, tamelijk goedkoop, maar zelden
duurzaam. En verder heb ik hier nog
draaiende karakters. Daar is veel vraag
naar bij de heeren van de politiek, zóo
zelfs, dat zij bij verkiezingen en andere
gelegenheden soms opgeld doen. Dan...
Maar wat - kunnen meneer mijne doos
jes schelen! Liever geld op de tafel, niet
waar? Alsjeblief meneer!
Wederom haalde hij den geldbuidel uit.
Maar eerst nog zeide hij:
Op dit zelfde uur, over vijf jaren,
meldt z-ich Aaron bij aan, waar u ook
wezen moogt, Betaalt u mij dan de som,
die ik u nu geef, met den interest niet
terug, dan behoort het karakter aan mij.
Afgesproken?
Alfred knikte met het hoofd. En nu
greep de zonderlinge koopman in den
buidel en begon met fabelachtige snel
heid de goudstukken op de tafel te sta
pelen, heel tot aan de zoldering. En de
buidel werd niet leeg; hij scheen onuit
puttelijk. Gave toch de hemel ons allej
zulk een buidel!
Er verliepen vijl' jaren.
Wij zien Alfred in een van die gezel
schappen, waar, naar het heet, satijn ei
zijde ruischen, hrillanten bliksemen es
de champagne stroomt als pompwatej
op een schrobdag. Alles wat een mensc*
zich maar kleurigs en geurigs en mooi}
en lekkers denken en begeeren kan, had
hier de demon des gouds hijeengebracljj
Alfred ziet er kostelijk uit. Hij is dik ge.
worden, zijne wangen blozen van gezond
heid en zijne oogen stralen van tevre.
denheid. Men merkt wel dat hij uit des
beker des genoxs slechts met matigheid
gedronken heeft., met de bedachtzaam,
heid van den 'echten Epicurier. Het
mis aan karakter bekomt hem voortref,
lelijk. Ginds zit zijne vrouw eens
schoonheid, maar met trekken als mat
mer en een hart als ijs. Zij gelijkt in niets
op het lieve, gevoelvolle meisje, waar
van Alfred eenmaal droomde en op wie
hij zijne verzen maakte, in de dagen, toen
hij zijn horloge en zijn overjas naar den
lombard brengen moest. Alfred heeft
haar uitsluitend om haar geld getrouwdl
want niets dan geld kan hem meer
interesseeren. Van liefde is e-r tusschen
hen nooit sprake. Maar dit deert hun
geen van heiden. Voor het oog van de
wereld doen zij mooi met elkaar. V
het overige gaat elk zijn eigen weg.
Alfred's volslagen karakterloosheid is
een publiek geheim. Iedereen kent haar,
iedereen leest haar op zijn voorhoofd,
En toch heft hij fier zijn hoofd omhoog,
en alles kromt deemoedig voor hem den
rug. Zijn horst is met ridderorden be
dekt; de hoogste eerbewijzen worden
hem toegedacht; geest en schoonheid
deftigheid liggen aan zijne voeten. Acht.
bare vaders stellen hem hunnen zonen
tot navolgenswaardig voorbeeld. Ziet toch
ook maar eens, hoe hoog hij zich heef;
opgewerkt in de wereld! Door welke
middelen? Pah, wie vraagt daarnaar,
zoolang allen zich slechts voor hem bui
gen! Grijsaards, die murmureeren
over de verdorvenheid van het tegen,
woordige geslacht, voelen zich verjongd
door zijnen handdruk; brommige philo-
fen maakt zijn genadige glimlach blij;
steunpilaren der maatschappij anticham
breeren bij hem; politieke voorvechters
vliegen om zijnentwille elkander in
haren; dagbladen; brochuren en lexicons
galmen ai loftuitend zijnen naam den
volke voor... En in hetzelfde dakkamer-
je, waar hij zijn karakter verpandde, zit
nu weder een eerzame, bleeke, honge
rige jongeling, en schrijft, in sjofele
kleeren, bij het laatste flikkeren eener
vetkaarts een ode op de verhevene roe
ping der menschheid
Hij deed beter, die jongeling, met eene
ode te schrijven op het goud. Want het
goud alleen is de roeping en de afgod de
zer eeuw. De hemel zelf verkondigt mei
zijne gouden sterren den roem van het
edele metaal. ïs niet zelfs de zon iets an
ders dan een reusachtige dukaat? En
op de aarde buigt voor het goud zicb
elke knie. Onder allerlei namen en in al.
lertei vormen dienen wij het. .Allen veT-
eeren wij het met dezelfde innigheid. Om
het goud prediken wij moraal, vergieten
wij ons bloed op slagvelden,, trotseeren
wij ziekte en daad, sloven wij ons af,
met handen en hersens, zadelen wij den
Pegasus. Ja, om het goud ook schrijf ik
met stompe pen deze satire. O, blinkend,
machtig, goddelijk metaal, ik loof en prijs
u, voor u in het stof liggend. Dag en
nacht zou ik voor u op een gouden harp,
gouden snaren willen doen trillen!
De goedgunstige lezer vergeve mij dezé
kleine ontboezeming. Ik keer nu tot Al
fred, mijnen held, terug.
Een gegalonneerde bediende kwam
hem melden dat er buiten iemand was,
die met alle geweld verlangde hem te
spreken.
Wie is het? Hoe heet hij? luidde de
vrlaag.
Zijn naam, Excellentie, wil hij niet
zeggen, gaf de lakei ten antwoord. Hij
ziet er schunnig uit. Het lijkt wel een
voddenraper, of een uitdrager.
Nu herinnerde Alfred zich dat, het he
den juist vijf jaar geleden was, sedert
de koopman Aaron aan zijn kamerdeur
had geklopt.
Het is goed. Laat den man binnen,:
beval hij.
Schetsen van DEKA.
De erfenis.
De heereoi zagen allen hoog-rood
de dames geel-bleek van nieuwsgierig
heid. Men was zenuwachtig niettegen
staande die geheele familie daar zoo
broederlijk en eensgezind in het ge
zellige vertrek bijeenzat, wachtend op
de dingen die komen zouden. Oom
Piet en tante Klaartje zaten aan het
hoofd'einde. Natuurlijk hij was de
oudste broer van de overleden oude
tante, en bovendien was hij haar in
het leven het naast geweest. Dat wil
zeggen, deze uitdrukking was voor
tweeërlei uitlegging vatbaar. Piet en
Klaartje beweerden, dat zij. die altijd
op en neer gingen met tante, omdat
ze in dezelfd'e stad! woonden, het best
bij haar in de gunst stonden. En na
tuurlijk. hadden zij niet altijd! klaar
gestaan bij nacht, en ontij dien om tante
te helpen als ze weer een aanval van
•haar oude kwaal had? Maar oom en
tante Gerrit. zooals ze gemeenzaam
werden aangeduid:, omdat oom's reus-
achtige persoonlijkheid die van tante
heelemaal in de schaduw stelde, oom j
en tante Gerrit wisten wel beter. Juist j
omdat tante. d. w. z. wijlen tante, zoo
vaak met Piet en Klaartje in aanra- i
kin"- kwam, had de goede vrouw
want o ze had zoo'n scherp verstand
niettegenstaande haar hoogen leeftijd. I
zoo'n menschen,kennis gezien wat
voor vleesch ze in dte kuip hadi Ze
moest het wel gevoeld hebben hoe dlie
twee zich in haar harten testa
ment... een veel grooter plaats tracht
ten te verschaffen dan de anderen.
Ze moest wel begrepen hebben dat
dit alle9 maar mooi weer spelen was,
kopjes geven van een poes die eventjes
zün nageltjes had! ingetrokken. Maar
oom en tante Gerrit hadden het goede
mensch juist niet oveaioopen. en daar
omnicht Bets en haar verloofde.
dc zwarte Jan zooalsi hij in de familie
genoemd werd'. Ómdat hij donker haar
en baard had. zat heelemaal op heete
kolen. Ze transpireerde er letterlijk
van. Goeie help dat 'n mager mensch
daar zoo'n last van kon hebben. Maar
't was ook een levenskwestie voor haar
Die anderen zaten er toch al warmp
jes in: bovendien waren ze op jaren,
en de kinderen waren zoo goed als be
zorgd. Maar zij. Bets en haar aan
staande. konden niet trouwen zonder
het geld1 waar Bets al tijdens' tan te's
leven op gespeculeerd en. gezinspeeld
had. Tante had zich weliswaar nooit
tot toezegging laten verlokken, maar
Bets begreep toch, althans ze zou het
schandalig vinden als het anders uit
liep dat zij in de' eerste plaats voor
een goed. gedeelte der erfenis in aan
merking kwam.
De anderen ook. Nu en dan keek
er een wat scheel naar haar kant. Oom
Gerrit deed! liet van onder zijn zware
borstelige wenkbrauwen, tante Klaar
tje als ze eau-de-cologne nam van ach
ter haar zakdoek, oom Piet als hij
keek naar het portret van wijlen tante,
dat juist boven nicht Bets hing, Alleen
in het portret was alles rustig. De
oogen keken met de weemoedige uit
drukking die portretten van dooden
altijd.schijnen te hébben, over die hoof
den der familie heen. naar buiten,
waar Santje, de oude meid. nog wat
schrobdfe en schoonmaakte. Ze zou het
niet lang meer doen, de arme!
Riinkelaking deed opeens de sche'l.
allen schrikten onwillekeurig, hoewel
een ieder het op zijn manier trachtte
te verbergen. De notaris!... o zoo die
notaris... ja, ja, de notaris! In allerlei
toonaarden werd het gezegd. Nu zou
het dus komen... het testament zou
geopend worden.
Kahn en dleftig. niet gedrukt maar
ook niet te vroolijk. kwam hij binnen,
'n nette man! Tante wist toch wel aan
wien zij haar zaken toevertrouwde.
Oom Gerrit maakte een praatje. Hij
zou toonen, dat hij zijn wereld kende
en dat hij volkomen kalm was.
't Zou wat wezen-.dat heele be
drag. Voor een man van zijn stand
eigenlijk niet eens waard om er zich
druk over te maken.
Maar toén dei notaris vertroklcqn
was. barstte hij het eerste los. 600.
f 600. f 600, 600600 voor elk
der bloedverwanten. Voor hem die
tante, altijd zoo lief had: gehad. Die
haar elk jaar op haar verjaard'ag een
paar kippetjes, paling In het zuur, of
banket zond1.
En ik dan snerpte Bets, bevend
van woede, vergeef,sche moe'ite doende
boven het gebulder van oom Gerrit uit
te komen. En ik dan die haast
had ze gezegd, die het zoo noodig had
maar ze herstelde zich en gilde voort
die tijdens haar leven die vaste
toezeggiug heeft gekregen minstens
f5000 te zullen krijgen, f5000, f5000.
en nu een vuile f600, een aalmoes,
zoo'n wijf! En alsof er niets aan lel
doen was of wellicht om haar woede
te uiten, greep ze haar sulligen ga
lant bij den arm, krijschend ..Maar
zeg jij toch ook eens watIk kom
toch voor ons beiden op Is 't geen
geklaagd schandaal,, 'n fatsoenlijk;
meissie en ze barstte in tranen uit.
Tante Klaartje nam baar rol van j
furie over. Zij begreep, dat, de leven- j
den het maar voor de dooden moesten i
ontgelden en oom Piet ironisch aan
ziende, merkte zij schamper op
'n Mooie zuster van jou, zoo kaal
als een kerkrot. Wat heb je gezegd,
toen wij trouwden, wat heb je aan]
mijn vader gezegd? Ja. die goeie. I
oude man zou zich in z'n graf omkee-
ren, als ie 't. wist. f600! Wij hebben
wel f 1000 uitgegeven tijdens haar ziek-
te, voor lekkerheden en liflafjes. Ja, I
zie je, barstte ze uit het gezelschap j
rondziende, als om sympathie, we zijni
allemaal beetgenomen, maar, neem]
me niet kwalijk, wij toch het ergste.
Wij hebben haar vertroeteld en ver- j
zorgd. En nou zal ik nog niks zeggen]
van de gewone, menschelijke opoffe-|
ringen, hoewel die ook wel hadden
mogen worden betaald. Maar dat ze
druifjes en vlensjes. en een 'lekker
soepje, en een eendenboutje zoo maar
met een huichelachtig lachje heeft ge
bruikt met de gedachte je krijgt lek
ker niks dat. is tocli al te erg. f600
om een gedachtenisje te koopen. We
zullen d'r gedachtenisse. f600 om de
schulden te betalen, die we voor haar
gemaakt hebben, en dan blijft er nog
een tekort.
Maar me lieve mensch, verdedig
de oom, Piet zich, daar; kan ik toen
niets aan doen en. hoewel trillend,
kreeg hij bijstand van tante Gerrit,
die wel wat schichtig verklaarde, dat
ze er maar niet meer over moesten
praten, en moesten oppassen voor de
meid. Santje had toch wel wat ver
diend voor haar trouwe zorg. Daar
waren ze het vroeger immers altijd
over eens geweest, Maar oom en de
anderen smakten haar tezamen terug
in den hoek van haar stilzwijgendheid.
Laten wij, zei oom, nou alsjeblieft,
niet praten over die feeks. Die heeft
ons met haar bloemzoete gezicht en
haar lieve nederigheid allemaal geno
men. Als ze 't ooit waagt, éen voet
over den drempel van mijn huis te
zetten, dan zal ik haar met mijn eigen
handen op straat gooien (dit laatste
klaarblijkelijk als aanduiding van iets
heel kostbaars, waar hij iets verba
zend vuils mee moest uitrichten).
Toen ze weg waren gegaan, met on
beleefd gestommel, zwaar gooien met
de deuren en volkomen voorbijzien
van Santje, bleef het even stil in
kamer der overledene. Door den blau
wen rook, dien de zware sigaren der
ooms hadden achtergelaten, drong een
enkel zonnestraaltje, spelend op den
gladden lijst van het portret en licht-
toetsies tooverend op het kalme gelaat
dat nog glimlachte' achter hef, glas.
Stil ging de deur open. onhoorbaar
en voorzichtig als in de laatste maan
den van de ziekte, kalm. zooals de
oude mei den hand het zooveel jaren ge
daan had, want meest was het stil ge
weest in huis, bezoekers kwamen
zelden.
Schuchter, haast, wat angstig, or
dende Santje de stoelen, angstig, maar
toch ook diep bedroefd. Was dat waar,
dat, z ij de jouffrouw zoo se vlei d had?
Niet dat ze wist. Wel had ze er een
beetje op gehoopt. Niet op zoo'n groo.
te som, maar een klein beetje onder
steuning, omdat ze zoo oud was ge
worden; in dezen dienst en bet zoo
moeielijk was een anderen te krijgen
op haar leeftijd. Maar wat ze van de
juffrouw hadden gezegd, wais onwaar.
Wat 'n vuil volk Om eerst zoo lief
te zijn, en dan. na den dood
Maar, zich overwinnend, keek zij
door haar tranen heen, naar het por
tret en de rustige glimlach op die goe
de, bekende trekken, gaf haar rust.
De juffrouw had het zoo bedoeld,
dan was het ook goed.