Hei verpande karakter. Licht en Schaduw. Rubriek voor Dames. Laatst hoorde ik een moeder mot een van geluk stralende oogen zeggen, dat zij zoo blij wae met een dochtertje en niet met een zoon gezegend te zijn en prees andere moeders even geluk kig, die alleen dochtertjes bezaten. De woorden verwonderden mij om dat het een ontwikkelde vröuw was, die sprak van wie ik dus niet kon ver onderstellen, dat zij haar vrouwelijk bezit prees, allejsn om het netjes aan te kleeden en er daardoor mee te pronken. Het verwonderde mij, om dat de tegenwoordige vrouw zooveel reden tot klagen meent te hebben, zoo dat ik meendeconsequent doorden kende moeien de moeders gelukkig zijn, zoons in plaats van dochters ter wereld te brengen. Daarom brachten die woorden mij in opgewekte stem ming ik meende er gerust uit te mo gen afleiden, dat het lot der vrouw niet alleen door m ij nog wel houdbaar wordt gevonden, maar dat ook ande den de toekomst barer sexe niet zoo verwerpelijk achten. De vrouw wil meer vrijheid hebben de man mag in het openbare leven al tijd een woordje meespreken, maar z ij mag thuis blijven en heeft eenvou dig af te> wachten, wat de man beslist. Wat hij heslist uit eigen wilHeusch zoo zijn eigen wil, en heusch volko men vrij Och kom, hij iis immers on dergeschikt aan allerlei omstandighe den, en vooral ook aan allerlei perso nen. De koopman moet zich regelen naar zijn klanten, de kantoorbediende naai- zij chef, de medicus naar zijn pa. tiénten, de advocaat naar zijn cliën ten. 't lid van de Kamer naar zijn kie zers deze hoopt op dat baantje, gene haakt naar dit postje, en1 dat alles met opoffering van een stukje van dezelfde vrijheid, waarom ze door de vrouwen zoo benijd worden. Als wij vrij wil den zijn, dan moesten wij alleen als Robinson Crusoë alleen op een eiland gaan wonenmaar willen wij genie ten van de voordeelen van een be schaafde maatschappij dan moeten zoo wel mannen als vrouwen z'ich ge troosten, dat d'e vrijheid eenigiszins aan banden wordt gelegd. Aan ons zelve, de vrouwen niet het minst, de taak, om die banden zoo weinig knel. lend mogelijk te maken. Weet u, wat mij altijd een hoofdfac tor voor vrijheid heeft toegeschenen? Een opgewekte levensopvatting! Dat sluit in zich een vroolijk doorstaan van allerlei omstandigheden niet van den Wil afhankelijk, als daar zijn slecht weer, onaangenaamheid met de dienstbode, islecht humeur van een der huisgenooten, gebreken van anderen, lichte ongesteldheden enz. Verder sluit het in zich niet te veel vasthouden aan droeve herinneringen, en niet te veel tobberijen over de toekomst. Opgewektheid, vroolijkhefid is vrij. beid Een voorbeeld. Een huisvrouw zou een dagje de stad uitgaan naar hare familie. Zij heeft zich al daarop lang verheugd, maar op den dag te voren staakt de boot, waarmede zij vervoerd moest worden, het werk, omdat de strenge vorst het onmogelijk maakt. De huis vrouw is mistroostig, zij klaagt steen en been en kan haar slecht humeur niet onderdrukken. Een huisvrouw moet zich toch ook maar altijd afsloven zoo'n enkel pleziertje wordt weer ver hinderd ze moppert op manlief, op de kinderen, op de boden.; de geheele fa milie heeft een alleronaangenaamsten dag en zij zelve gaat naar bed' met het idéé, dat de vrouw toch een treurig lot beschoren is en dat zij ook meer vrij heid behoort te hebben. Een andere huisvrouw ondervindt dezelfde onaangenaamheid. Zij laat een uitroep van teleurstelling hooren. maar daar blijft het ook bij, de man heeft een opgewekt vrouwtje, de kin deren het gewone vroolijke moedertje, dat moegewerkt spoedig inslaapt om den volgenden morgen even vroolijk weer te beginnen. Zij vindt het leven nog zoo kwaad niet. Een jong meisje is op een bal. Zij heeft er zich veel van voorgesteld, maar niemand schijnt de kleine eenvoud op te merken. Zij heeft weinig kennis sen onder de danseurs, omdat haar ouders pas in de stad zijn komen wo nen. Zij gaat teleurgesteld naar huis. maar laat zich niet terneer slaan, Wat zij door haar uiterlijk niet kan bereiken, wordt baar geschonken door de aantrekkingskracht, die van baar vroolijkhedd uitgaat. Zij voelt zich vrij, omdat, zij weet, in ieder gezel schap een welkome gast te zijn. Ieder ziet het vroolijke meisje l'iever komen dan gaan. En daarom zeg ik nog eensOp gewektheid is vrijheid H u i s h o u d e 1 ij k e wenken. I. Om den onaangename,n nasmaak van uien te verdrijven, lost men wat fijne kamfer op in een tumbler water en spoelt daarmee den mond. II. Er is veel voor te zeggen, den ouden traplooper onder den nieuwen te laten liggen. Daardoor wordt de laatste gespaardbij gebrek aan een ouden looper kan men rneit evenveel succes couranten onder den looper leggen. DOOE .SVATOPLlfK CEGH. Er was eens een jong dichter, die hon ger leed. De wereld versmaade zijne ver zen, en niemand kende hem, behalve de 'schuldeischexs, die hem maanden en de nood, die hem de keel dichtkneep. Alles, wat draagbaar was, was reeds door hem verkocht of naar den lombard ge- toracjty. De laatste pijp gestopt. Niets meer over, dan de tafel waaraan hij zat en de stroo- zak waarop hij sliep. Zoo zat hij, moedeloos, radeloos, hol van hoofd en hol van maag, toen er aan zijne deur werd geklopt. „Binnen!' en over den drempel trad een manne tje, wiens sjofele uiterlijk volkomen rijm de met de woorden, waarmede hij zich inleidde: Wat te verkoopen, heertje? Ouwe kleêren? Aaron betaalt goed briljant". Alfred glimlachte bitter. Ik heb niets, zoo scheepte hij den koopman af. Maar deze liet zich zoo gauw niet af schepen. Verder in de kamer dringend, zeide hij: Nou, misschien is er toch wel wat te vinden. Ouwe laarzen, ouwe boeken? Aaron koopt alles alles alles! Overtuig je dan zelf, snauwde Alfred. Daar is de kleerkast en d&ar is de boekenplank. Ja, zoowaar, niks, niks! mompelde de koopman. Geen vel meer! Jammer, meneertje, jammer! Aaron betaalt goed. Bij deze woorden haalde hij uit zijn smerigen kaftan een lederen buidel en schudde dien. En helder tingelde de ver leidelijke stem van het gemunte metaal, verleidelijker dan het lied eener Sirene. Alfred beefde bij deze muziek. Gretig vestigden zich zijn oogen op den vetti- gen geldzak. En op het gezicht van den koopman kwam eensklaps een trek van voldoe ning en van verachting. Met de hand den opgeheven buidel streelend. herhaal de hij grinnikend: Aaron betaalt roy aal, heertje! Aaron koopt alles alles alles!" Maar je ziet immers dat ik niets heb! schreewde Alfred. Nou, nou, meneer moet nou niet zoo dadelijk boos worden. Meneer heeft toch Te Londen is d!e laatste nieuwigheid een spiraalsgewijze bewogen platform, vanwaar men panorama's te zien krijgt.. De inlichting is opgesteld in Earl's Court, en bestaat uit een smal. beweegbaar platform, dat spiraalsge wijze tot een hoogte van. 30 Meter stijgt. Het platform is zoo nauw, dat EEn sensatie-noviteit. twee personen elkaar niet erop^passee. gebouwd en de gezichten zijn geschil- ren kunnen. Een leuning, die met het derd op brandvrij doek. De reis naar platform beweegt, bevindt zich aan de j boven en naar beneden gaat langzaam eene, een vaste leuning aan de andere j en geleidelijk, zonder iscbokken. De zijde. Het platform, is besloten in een tocln duurt 6 minuten en er kunnen sterkgebouwden toren, die van binnen1500 reizigers vervoerd word'en. is gedecoreerd met gezichten uit de i Pyreneeën. Het geheel is van ijzer 1 wel iets, waar Aaron veel, veel gouden kopstukken voor betaalt". Houd mij niet voor den mal, ouwe schacheraar! Anders vlieg j e van de trap af vierkant in Abraham's schoot! Poeh, poeh, Aaron weet wel wat hij zegt, zoo suste hem de koopman met een vriendelijk handgebaar. Ik moet me neer maar eens vertellen, dat meneer een zeldzaam kleinood bezit, waarvoor Aa ron net zooveel betalen wil, als meneer maar verkiest. Daarbij tastte hij met de gekromde vin gers in den geldzak. Alfred volgde met glinsterende oogen deze beweging en -riep: Nu wat bezit ik dan, waarvan ik zelf niets weet? Wat kan ik je verkoopen? De koopman trad nog nader, boog zich naar hem en fluisterde: Meneers karakter. Wat? riep .Alfred, terugdeinzend: Mijn karakter? Ben je dol? De koopman stapte achteruit, zette eene horst op en sprak op pochenden toon: Vindt meneer dat zoo wonderlijk? Kijk, Aaron koopt alles alles alles!1 Afgedragen kleeron, meisjes deugd, oude parapluien, eer, pruiken, genie, hazevel- len, Aarcn koopt de heele wereld. Waarom zou hij dan ook niet een karak ter koopen? Een karakter is in onze dagen een zeldzaam, ding. Menschen zonder karakter, och, die loopen er ge noeg. Verschrikt keek Alfred den spreker aan. Door het venster drongen juist de laat ste stralen der ondergaande zon en ga ven den koopman iets spookachtigs. De geldbuidel in zijne hand scheen te gloei en; het verwarde haar en de baard ver anderden in gouden draden; goud Blonk er tusschen de plooien van zijnen kaf tan: en zijne groote oogen kregen een metaalglans, zoodat zij flikkerden als een paar dukaten. Het was Alfred of daar vóór hem stond de demon des gouds, om zich met gebogen nek en gekromde vin gers op zijn zwakke offer te storten, het levensbloed hem uit te zuigen en de laat ste goddelijke vonk in hem te verstik kenHij bedekte zijn gelaat met zijne handen; en toen hij weder opkeek, zag hij den koopman in zijn vroegere ge- •sialte, klein, oud, sjofel en vuil. De zon was inmiddels onder gegaan. Nou, verkoopt het heertje mij zijn karakter? Aaron betaalt royaal. Er is net veel vraag naar karakters, nu de verkie zingen voor de deur staanNou, wat zegt meneer? Aaron Betaalt kolossaal. Voor een mooi karakter, een zuiver ka rakter, een gaaf karakter, daar betaalt Aaron hoopen en hoopen voor. Kijk er is hier !Ik maak meneer tot millionair. In paleizen zal meneer wonen de fijn ste wijnen drinken de zoetste lippen kussen al wat zijn hart maar begeert! Alfred staarde in de lucht, alsof daar een ideaal voor zijne oogen zweefde. Toen schudde hij het hoofd en antwoordde zuchtend: Neen. Ik verkoop mijn karakter niet. Nou, zooals meneer wil, zeide de koopman. Meneer houdt dan zijn ka rakter, met nood en ellende op den koop toe, en Aaron houdt zijn geld. Gehoor zame dienaar! Hij borg langzaam den geldbuidel on der zijn kleed en maakte zich gereed om weg te gaan. Doch aan de" deur draaide hij zich om. Kijk er is hier, begon hij weer: Aa ron heeft een goed hart en hij kan een braaf mensch niet in zak en asch laten zitten. Weet u wat ik leen u geld. Ver pand mij uw karakter. Ik borg op lagen interest vijftig percent maar een waar bagatel! Nou, hoe denkt me neer er over? Alfred bezon zich. Hij keek eens rond, naar de kleêrkast zonder kleêren. het bed zonder hoofdkussen, de boekenplank, zonder boeken, de kale ellende overal, die hem grijnzend toefluisterde: .nooit, i nooit zal ik je verlaten!" En opeens; nam hij een besluit, en terwijl hij met] de hand eene afwerende beweging maak- j te, riep hij Nu goed neem het dan maar. Ik verpand het je. Maar eensklaps viel hem in: hoe was het mogelijk, een karakter te verpanden; dat was immers een onzinnigheid!... Hij sloot de oogen, 'opende ze weer, kneep zich tusschen de wenkbrauwen, om te voelen of hij niet droomde, maar de koopman stond nog altoos hij de deur en sprak tot hem: Ik begrijp wel waar meneer over tobt. Maar daar weet Aaron raad op. Bij deze woorden haalde hij uit den kaftan een gewoon pillendoosje, opende dit, en deed het na eene poos weder dicht. Ziezoo! Hier heb ik uw karakterl zeide hij schamper, op het doosje klop pende. Verbaasd keek Alfred naar dit doosje. In de schemering kon hij nog juist le zen, wat er op geschreven stond: Edele karakter. Ziet u wel, babbelde de koopman, wat een eervol etiket uw karakter gekre gen heeft? Ik klassificeer ze namelijk naar hunne waarde. Hier en hij haal de uit den kaftan een ander doosje voor den dag hier hebt u eerlijke karakters. Die vindt men gewoonlijk op het platte land, bij menschen die niet heel hoog timmeren, En dan zijn hier goedige ka rakters, tamelijk goedkoop, maar zelden duurzaam. En verder heb ik hier nog draaiende karakters. Daar is veel vraag naar bij de heeren van de politiek, zóo zelfs, dat zij bij verkiezingen en andere gelegenheden soms opgeld doen. Dan... Maar wat - kunnen meneer mijne doos jes schelen! Liever geld op de tafel, niet waar? Alsjeblief meneer! Wederom haalde hij den geldbuidel uit. Maar eerst nog zeide hij: Op dit zelfde uur, over vijf jaren, meldt z-ich Aaron bij aan, waar u ook wezen moogt, Betaalt u mij dan de som, die ik u nu geef, met den interest niet terug, dan behoort het karakter aan mij. Afgesproken? Alfred knikte met het hoofd. En nu greep de zonderlinge koopman in den buidel en begon met fabelachtige snel heid de goudstukken op de tafel te sta pelen, heel tot aan de zoldering. En de buidel werd niet leeg; hij scheen onuit puttelijk. Gave toch de hemel ons allej zulk een buidel! Er verliepen vijl' jaren. Wij zien Alfred in een van die gezel schappen, waar, naar het heet, satijn ei zijde ruischen, hrillanten bliksemen es de champagne stroomt als pompwatej op een schrobdag. Alles wat een mensc* zich maar kleurigs en geurigs en mooi} en lekkers denken en begeeren kan, had hier de demon des gouds hijeengebracljj Alfred ziet er kostelijk uit. Hij is dik ge. worden, zijne wangen blozen van gezond heid en zijne oogen stralen van tevre. denheid. Men merkt wel dat hij uit des beker des genoxs slechts met matigheid gedronken heeft., met de bedachtzaam, heid van den 'echten Epicurier. Het mis aan karakter bekomt hem voortref, lelijk. Ginds zit zijne vrouw eens schoonheid, maar met trekken als mat mer en een hart als ijs. Zij gelijkt in niets op het lieve, gevoelvolle meisje, waar van Alfred eenmaal droomde en op wie hij zijne verzen maakte, in de dagen, toen hij zijn horloge en zijn overjas naar den lombard brengen moest. Alfred heeft haar uitsluitend om haar geld getrouwdl want niets dan geld kan hem meer interesseeren. Van liefde is e-r tusschen hen nooit sprake. Maar dit deert hun geen van heiden. Voor het oog van de wereld doen zij mooi met elkaar. V het overige gaat elk zijn eigen weg. Alfred's volslagen karakterloosheid is een publiek geheim. Iedereen kent haar, iedereen leest haar op zijn voorhoofd, En toch heft hij fier zijn hoofd omhoog, en alles kromt deemoedig voor hem den rug. Zijn horst is met ridderorden be dekt; de hoogste eerbewijzen worden hem toegedacht; geest en schoonheid deftigheid liggen aan zijne voeten. Acht. bare vaders stellen hem hunnen zonen tot navolgenswaardig voorbeeld. Ziet toch ook maar eens, hoe hoog hij zich heef; opgewerkt in de wereld! Door welke middelen? Pah, wie vraagt daarnaar, zoolang allen zich slechts voor hem bui gen! Grijsaards, die murmureeren over de verdorvenheid van het tegen, woordige geslacht, voelen zich verjongd door zijnen handdruk; brommige philo- fen maakt zijn genadige glimlach blij; steunpilaren der maatschappij anticham breeren bij hem; politieke voorvechters vliegen om zijnentwille elkander in haren; dagbladen; brochuren en lexicons galmen ai loftuitend zijnen naam den volke voor... En in hetzelfde dakkamer- je, waar hij zijn karakter verpandde, zit nu weder een eerzame, bleeke, honge rige jongeling, en schrijft, in sjofele kleeren, bij het laatste flikkeren eener vetkaarts een ode op de verhevene roe ping der menschheid Hij deed beter, die jongeling, met eene ode te schrijven op het goud. Want het goud alleen is de roeping en de afgod de zer eeuw. De hemel zelf verkondigt mei zijne gouden sterren den roem van het edele metaal. ïs niet zelfs de zon iets an ders dan een reusachtige dukaat? En op de aarde buigt voor het goud zicb elke knie. Onder allerlei namen en in al. lertei vormen dienen wij het. .Allen veT- eeren wij het met dezelfde innigheid. Om het goud prediken wij moraal, vergieten wij ons bloed op slagvelden,, trotseeren wij ziekte en daad, sloven wij ons af, met handen en hersens, zadelen wij den Pegasus. Ja, om het goud ook schrijf ik met stompe pen deze satire. O, blinkend, machtig, goddelijk metaal, ik loof en prijs u, voor u in het stof liggend. Dag en nacht zou ik voor u op een gouden harp, gouden snaren willen doen trillen! De goedgunstige lezer vergeve mij dezé kleine ontboezeming. Ik keer nu tot Al fred, mijnen held, terug. Een gegalonneerde bediende kwam hem melden dat er buiten iemand was, die met alle geweld verlangde hem te spreken. Wie is het? Hoe heet hij? luidde de vrlaag. Zijn naam, Excellentie, wil hij niet zeggen, gaf de lakei ten antwoord. Hij ziet er schunnig uit. Het lijkt wel een voddenraper, of een uitdrager. Nu herinnerde Alfred zich dat, het he den juist vijf jaar geleden was, sedert de koopman Aaron aan zijn kamerdeur had geklopt. Het is goed. Laat den man binnen,: beval hij. Schetsen van DEKA. De erfenis. De heereoi zagen allen hoog-rood de dames geel-bleek van nieuwsgierig heid. Men was zenuwachtig niettegen staande die geheele familie daar zoo broederlijk en eensgezind in het ge zellige vertrek bijeenzat, wachtend op de dingen die komen zouden. Oom Piet en tante Klaartje zaten aan het hoofd'einde. Natuurlijk hij was de oudste broer van de overleden oude tante, en bovendien was hij haar in het leven het naast geweest. Dat wil zeggen, deze uitdrukking was voor tweeërlei uitlegging vatbaar. Piet en Klaartje beweerden, dat zij. die altijd op en neer gingen met tante, omdat ze in dezelfd'e stad! woonden, het best bij haar in de gunst stonden. En na tuurlijk. hadden zij niet altijd! klaar gestaan bij nacht, en ontij dien om tante te helpen als ze weer een aanval van •haar oude kwaal had? Maar oom en tante Gerrit. zooals ze gemeenzaam werden aangeduid:, omdat oom's reus- achtige persoonlijkheid die van tante heelemaal in de schaduw stelde, oom j en tante Gerrit wisten wel beter. Juist j omdat tante. d. w. z. wijlen tante, zoo vaak met Piet en Klaartje in aanra- i kin"- kwam, had de goede vrouw want o ze had zoo'n scherp verstand niettegenstaande haar hoogen leeftijd. I zoo'n menschen,kennis gezien wat voor vleesch ze in dte kuip hadi Ze moest het wel gevoeld hebben hoe dlie twee zich in haar harten testa ment... een veel grooter plaats tracht ten te verschaffen dan de anderen. Ze moest wel begrepen hebben dat dit alle9 maar mooi weer spelen was, kopjes geven van een poes die eventjes zün nageltjes had! ingetrokken. Maar oom en tante Gerrit hadden het goede mensch juist niet oveaioopen. en daar omnicht Bets en haar verloofde. dc zwarte Jan zooalsi hij in de familie genoemd werd'. Ómdat hij donker haar en baard had. zat heelemaal op heete kolen. Ze transpireerde er letterlijk van. Goeie help dat 'n mager mensch daar zoo'n last van kon hebben. Maar 't was ook een levenskwestie voor haar Die anderen zaten er toch al warmp jes in: bovendien waren ze op jaren, en de kinderen waren zoo goed als be zorgd. Maar zij. Bets en haar aan staande. konden niet trouwen zonder het geld1 waar Bets al tijdens' tan te's leven op gespeculeerd en. gezinspeeld had. Tante had zich weliswaar nooit tot toezegging laten verlokken, maar Bets begreep toch, althans ze zou het schandalig vinden als het anders uit liep dat zij in de' eerste plaats voor een goed. gedeelte der erfenis in aan merking kwam. De anderen ook. Nu en dan keek er een wat scheel naar haar kant. Oom Gerrit deed! liet van onder zijn zware borstelige wenkbrauwen, tante Klaar tje als ze eau-de-cologne nam van ach ter haar zakdoek, oom Piet als hij keek naar het portret van wijlen tante, dat juist boven nicht Bets hing, Alleen in het portret was alles rustig. De oogen keken met de weemoedige uit drukking die portretten van dooden altijd.schijnen te hébben, over die hoof den der familie heen. naar buiten, waar Santje, de oude meid. nog wat schrobdfe en schoonmaakte. Ze zou het niet lang meer doen, de arme! Riinkelaking deed opeens de sche'l. allen schrikten onwillekeurig, hoewel een ieder het op zijn manier trachtte te verbergen. De notaris!... o zoo die notaris... ja, ja, de notaris! In allerlei toonaarden werd het gezegd. Nu zou het dus komen... het testament zou geopend worden. Kahn en dleftig. niet gedrukt maar ook niet te vroolijk. kwam hij binnen, 'n nette man! Tante wist toch wel aan wien zij haar zaken toevertrouwde. Oom Gerrit maakte een praatje. Hij zou toonen, dat hij zijn wereld kende en dat hij volkomen kalm was. 't Zou wat wezen-.dat heele be drag. Voor een man van zijn stand eigenlijk niet eens waard om er zich druk over te maken. Maar toén dei notaris vertroklcqn was. barstte hij het eerste los. 600. f 600. f 600, 600600 voor elk der bloedverwanten. Voor hem die tante, altijd zoo lief had: gehad. Die haar elk jaar op haar verjaard'ag een paar kippetjes, paling In het zuur, of banket zond1. En ik dan snerpte Bets, bevend van woede, vergeef,sche moe'ite doende boven het gebulder van oom Gerrit uit te komen. En ik dan die haast had ze gezegd, die het zoo noodig had maar ze herstelde zich en gilde voort die tijdens haar leven die vaste toezeggiug heeft gekregen minstens f5000 te zullen krijgen, f5000, f5000. en nu een vuile f600, een aalmoes, zoo'n wijf! En alsof er niets aan lel doen was of wellicht om haar woede te uiten, greep ze haar sulligen ga lant bij den arm, krijschend ..Maar zeg jij toch ook eens watIk kom toch voor ons beiden op Is 't geen geklaagd schandaal,, 'n fatsoenlijk; meissie en ze barstte in tranen uit. Tante Klaartje nam baar rol van j furie over. Zij begreep, dat, de leven- j den het maar voor de dooden moesten i ontgelden en oom Piet ironisch aan ziende, merkte zij schamper op 'n Mooie zuster van jou, zoo kaal als een kerkrot. Wat heb je gezegd, toen wij trouwden, wat heb je aan] mijn vader gezegd? Ja. die goeie. I oude man zou zich in z'n graf omkee- ren, als ie 't. wist. f600! Wij hebben wel f 1000 uitgegeven tijdens haar ziek- te, voor lekkerheden en liflafjes. Ja, I zie je, barstte ze uit het gezelschap j rondziende, als om sympathie, we zijni allemaal beetgenomen, maar, neem] me niet kwalijk, wij toch het ergste. Wij hebben haar vertroeteld en ver- j zorgd. En nou zal ik nog niks zeggen] van de gewone, menschelijke opoffe-| ringen, hoewel die ook wel hadden mogen worden betaald. Maar dat ze druifjes en vlensjes. en een 'lekker soepje, en een eendenboutje zoo maar met een huichelachtig lachje heeft ge bruikt met de gedachte je krijgt lek ker niks dat. is tocli al te erg. f600 om een gedachtenisje te koopen. We zullen d'r gedachtenisse. f600 om de schulden te betalen, die we voor haar gemaakt hebben, en dan blijft er nog een tekort. Maar me lieve mensch, verdedig de oom, Piet zich, daar; kan ik toen niets aan doen en. hoewel trillend, kreeg hij bijstand van tante Gerrit, die wel wat schichtig verklaarde, dat ze er maar niet meer over moesten praten, en moesten oppassen voor de meid. Santje had toch wel wat ver diend voor haar trouwe zorg. Daar waren ze het vroeger immers altijd over eens geweest, Maar oom en de anderen smakten haar tezamen terug in den hoek van haar stilzwijgendheid. Laten wij, zei oom, nou alsjeblieft, niet praten over die feeks. Die heeft ons met haar bloemzoete gezicht en haar lieve nederigheid allemaal geno men. Als ze 't ooit waagt, éen voet over den drempel van mijn huis te zetten, dan zal ik haar met mijn eigen handen op straat gooien (dit laatste klaarblijkelijk als aanduiding van iets heel kostbaars, waar hij iets verba zend vuils mee moest uitrichten). Toen ze weg waren gegaan, met on beleefd gestommel, zwaar gooien met de deuren en volkomen voorbijzien van Santje, bleef het even stil in kamer der overledene. Door den blau wen rook, dien de zware sigaren der ooms hadden achtergelaten, drong een enkel zonnestraaltje, spelend op den gladden lijst van het portret en licht- toetsies tooverend op het kalme gelaat dat nog glimlachte' achter hef, glas. Stil ging de deur open. onhoorbaar en voorzichtig als in de laatste maan den van de ziekte, kalm. zooals de oude mei den hand het zooveel jaren ge daan had, want meest was het stil ge weest in huis, bezoekers kwamen zelden. Schuchter, haast, wat angstig, or dende Santje de stoelen, angstig, maar toch ook diep bedroefd. Was dat waar, dat, z ij de jouffrouw zoo se vlei d had? Niet dat ze wist. Wel had ze er een beetje op gehoopt. Niet op zoo'n groo. te som, maar een klein beetje onder steuning, omdat ze zoo oud was ge worden; in dezen dienst en bet zoo moeielijk was een anderen te krijgen op haar leeftijd. Maar wat ze van de juffrouw hadden gezegd, wais onwaar. Wat 'n vuil volk Om eerst zoo lief te zijn, en dan. na den dood Maar, zich overwinnend, keek zij door haar tranen heen, naar het por tret en de rustige glimlach op die goe de, bekende trekken, gaf haar rust. De juffrouw had het zoo bedoeld, dan was het ook goed.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1902 | | pagina 6